Part 1
Het begin
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[1:1]
In naam
van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[1:2]
Alle lof
zij God, de Heer van de ´Alamin (mensheid, djinns en alles dat bestaat).
[1:3]
De
Barmhartige, de Genadevolle.
[1:4]
Meester
van de Dag des Oordeels.
[1:5]
U alleen
aanbidden wij en U alleen smeken wij om hulp.
[1:6]
Leid ons
op het rechte pad,
[1:7]
Het pad
dergenen, aan wie Gij gunsten hebt geschonken - niet dat van hen, op wie toorn
is neergedaald, noch dat der dwalenden.
De koe
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[2:1]
Alif
Laam Miem.
[2:2]
Dit is
het volmaakte Boek, daaraan is geen twijfel, een gids voor de godvrezenden.
[2:3]
Die in
het onzichtbare geloven en het gebed houden en die weldoen met hetgeen Wij hun
hebben geschonken.
[2:4]
En die
geloven in hetgeen je is geopenbaard en in hetgeen vóór je is
geopenbaard, en een standvastig vertrouwen hebben in dat wat komen zal.
[2:5]
Zij zijn
het, die de leiding van hun Heer volgen en zullen slagen.
[2:6]
Zeker,
zij die (de waarheid) verwerpen, het is hun om het even, of je hen waarschuwt
of niet - zij zullen niet geloven.
[2:7]
God
heeft hun hart en oren verzegeld en over hun ogen is een sluier en hen wacht
een zware straf.
[2:8]
En er zijn
mensen, die zeggen: "Wij geloven in God en in de laatste Dag, hoewel zij
geen gelovigen zijn.
[2:9]
Zij
trachten God en de gelovigen te bedriegen, zij misleiden echter niemand dan
zichzelf en beseffen dat niet.
[2:10]
Er is
een ziekte in hun hart en God heeft die ziekte verergerd; er wacht hen een
pijnlijke straf, omdat zij plachten te liegen.
[2:11]
Wanneer
hun wordt gezegd: "Richt geen onheil op aarde aan" dan zeggen zij:
"Wij zijn slechts vredestichters".
[2:12]
Pas op!
Voorzeker zij zijn het die onheil stichten, doch beseffen het niet.
[2:13]
En
wanneer hen wordt gezegd: "Gelooft, zoals andere mensen geloven",
zeggen zij: "Zullen wij geloven, zoals de dwazen hebben geloofd?"
Ziet toe! Zij zijn het die dwaas zijn, doch weten het niet.
[2:14]
En wanneer
zij de gelovigen ontmoeten, zeggen zij: "Wij geloven", doch wanneer
zij naar hun leiders gaan, zeggen zij: "Wij zijn waarlijk met u, wij
spotten slechts (met hen)."
[2:15]
God zal
hun spotternij bestraffen en Hij zal hen blindelings in hun overtreding verder
laten afdwalen.
[2:16]
Zij zijn
het die dwaling hebben aanvaard in ruil voor de rechte weg, maar hun
handelwijze heeft hen geen gewin gebracht, noch konden zij worden geleid.
[2:17]
Hun
toestand is als die van iemand die een vuur ontstak en toen het zijn omgeving
verlichtte, nam God hun licht weg en liet hen in diepe duisternis, zodat zij
niet meer zien.
[2:18]
Doof,
stom en blind, derhalve keren zij niet terug;
[2:19]
Of (dat
zij) bij zware regen waarbij dichte duisternis, donder en bliksem uit de hemel
komt, uit doodsangst hun vingers in de oren steken vanwege de donderslagen. God
omringt de ongelovigen.
[2:20]
Bijna
beneemt de bliksem hen het gezichtsvermogen; telkens als het hen beschijnt,
wandelen zij daarin, maar wordt het weer donker, dan staan zij stil. En, zo God
het wilde, zou Hij hen het gehoor en het gezicht kunnen ontnemen, waarlijk, God
heeft macht over alle dingen.
[2:21]
O
mensen, aanbidt uw Heer, die jouw en degenen, die vóór je waren,
schiep - opdat je behouden zult worden.
[2:22]
Die je
de aarde tot een legerstede maakte en de hemel tot een gewelf en Die water van
de wolken deed neerdalen en daardoor vruchten voortbracht als voedsel voor jou.
Plaatst derhalve geen gelijken naast God, tegen beter weten in.
[2:23]
En, indien
je in twijfel bent omtrent hetgeen Wij aan Onze dienaar hebben geopenbaard,
probeert dan een dergelijk hoofdstuk voort te brengen en roept jouw helpers
buiten God, als je waarachtig bent.
[2:24]
Doch,
indien je het niet kunt doen - en je zult het nimmer kunnen doen - wacht dan
voor het vuur, dat voor de ongelovigen is bereid, en waarvan de brandstof
mensen en stenen zijn.
[2:25]
En
verkondig aan degenen, die geloven en goede werken doen de blijde tijding, dat
er tuinen (het paradijs) voor hen zijn, waardoorheen rivieren vloeien. Telkens,
wanneer hen van de vruchten hieruit wordt geschonken, zullen zij zeggen:
"Ziehier, hetgeen ons reeds voorheen werd gegeven"; en hun werd het
soortgelijke gegeven. En zij zullen er reine metgezellen hebben en zij zullen
er vertoeven.
[2:26]
Waarlijk,
God acht het niet beneden zich, een mug of iets nog kleiners als gelijkenis te
stellen. Zij die geloven weten, dat dit de Waarheid van hun Heer is, terwijl
degenen, die niet geloven, zeggen:"Wat bedoelt God met zulk een voorbeeld?"
Velen laat Hij daardoor dwalen en velen leidt Hij daardoor terecht - en niemand
laat Hij daarmee dwalen, dan de ongehoorzamen,
[2:27]
Die na
de bekrachtiging er van het verbond met God breken en datgene, wat God gebood
te verenigen scheiden en die onheil op aarde stichten, dezen zijn de
verliezers.
[2:28]
Hoe kun
je God verwerpen, terwijl je levenloos was en Hij je leven schonk? Hij zal je
doen sterven en daarna zal Hij je doen herleven en dan zult je tot Hem worden
teruggebracht.
[2:29]
Hij is
het, Die alles, wat op aarde is, voor je schiep: daarna wendde Hij Zich tot de
hemel en vervolmaakte deze tot zeven hemelen, want Hij heeft kennis van alle
dingen.
[2:30]
En toen
uw Heer tot de engelen zei: "Ik wil een stedehouder op aarde
plaatsen," zegden zij: "Wilt Gij er iemand plaatsen die er onheil zal
stichten en bloed zal vergieten, terwijl wij U verheerlijken met de lof die U
toekomt en Uw Heiligheid prijzen," antwoordde Hij: "Ik weet wat jij
niet weet."
[2:31]
En Hij
leerde Adam al de namen. Dan plaatste Hij (de voorwerpen dezer) namen voor de
engelen en zei: "Noemt Mij hun namen, indien jij in jouw recht
staat."
[2:32]
Zij
zegden: "Heilig zijt Gij. Wij bezitten geen kennis, buiten hetgeen Gij ons
hebt geleerd; waarlijk, U bent de Alwetende, de Alwijze.
[2:33]
Hij zei:
"O, Adam, zeg hen de namen van deze dingen", en toen hij de namen had
genoemd, zei Hij: "Zegde Ik je niet: Waarlijk Ik ken de geheimen der
hemelen en der aarde en Ik weet, wat jij onthult en wat jij verbergt?"
[2:34]
En toen
Wij tot de engelen zegden: "Onderwerpt je aan Adam", onderwierpen
zich allen, behalve Iblies. Hij weigerde, hij was hoogmoedig. Hij behoorde tot
de ongelovigen.
[2:35]
En Wij
zegden: "O Adam, verblijf jij met jouw gade in de tuin en eet overvloedig,
waar je ook wilt, doch nader deze boom niet, anders zult je tot de zondaren
behoren."
[2:36]
Doch
door middel van de boom verleidde Satan hen beiden en dreef hen uit de staat
waarin zij zich bevonden. En Wij zegden: "Gaat heen - je bent elkander
vijandig. Er zal op aarde een tijdelijke woonplaats en levensonderhoud voor je
zijn."
[2:37]
Toen
leerde Adam enkele woorden van zijn Heer. Zo schonk Hij hem vergiffenis;
voorwaar Hij is Berouwaanvaardend, Genadevol.
[2:38]
Wij zegden:
"Gaat allen weg van hier. En, indien er leiding van Mij tot je komt,
zullen zij, die Mijn leiding volgen, vrees noch droefheid kennen.
[2:39]
Doch
zij, die niet geloven en Onze tekenen verloochenen, zullen de bewoners van het
Vuur zijn; zij zullen daarin verblijven.
[2:40]
zal
worden aanvaard, noch een losprijs zal worden aangenomen, noch zij zullen
worden geholpen.
[2:41]
En
gelooft in hetgeen Ik heb geopenbaard, vervullende datgene, wat je reeds bezit
en weest niet de eersten, die het verwerpen; verruilt evenmin mijn tekenen voor
geringe prijs en zoekt bescherming in Mij alleen.
[2:42]
En
verwart de waarheid niet met de onwaarheid, noch verbergt de waarheid tegen
beter weten in.
[2:43]
En houdt
het gebed en betaalt de Zakaat en bidt met hen, die bidden.
[2:44]
Beveel
de mensen het goede te doen en vergeet daarbij je zelf, hoewel je het Boek
leest? Wil je dan niet begrijpen?
[2:45]
Zoekt
hulp door geduld en gebed; dit is inderdaad moeilijk, behalve voor de
ootmoedigen,
[2:46]
Die er
zeker van zijn, dat zij hun Heer zullen ontmoeten en dat zij tot Hem zullen
weerkeren.
[2:47]
O
kinderen Israëls! Gedenkt Mijn gunsten, die Ik je bewees, dat Ik je boven de
volkeren verhief.
[2:48]
En vrees
de Dag, dat de ene ziel de andere niet zal kunnen helpen, waarop voor haar noch
voorspraak zal worden aanvaard, noch een losprijs zal worden aangenomen, noch
zij zullen worden geholpen.
[2:49]
En toen
Wij u redden van farao’s volk, dat u met bittere marteling kwelde, Uw zonen
dodend en uw vrouwen sparend; hierin was voor u een zware beproeving van uw
Heer.
[2:50]
En toen
Wij de zee voor u spleten en u redden en farao’s volk lieten verdrinken,
terwijl u toekeekt.
[2:51]
En toen
Wij met Mozes een tijd afspraken van veertig nachten; toen namen jullie in zijn
afwezigheid het kalf, (om het te aanbidden) en werden overtreders.
[2:52]
Daarna
vergaven Wij jullie, opdat je dankbaar zoudt zijn.
[2:53]
En toen
gaven Wij Mozes het Boek en het oordeel des onderscheids, opdat je recht geleid
zoudt worden.
[2:54]
En toen Mozes
tot zijn volk zei: O mijn volk, je hebt jezelf onrecht aangedaan door het kalf
te aanvaarden: derhalve keert terug tot Uw Schepper en doodt uw eigen ik, dat
is het beste voor u in het oog van uw Schepper"". Daarna wendde Hij
zich genadig tot jullie. Voorzeker, Hij is Berouwaanvaardend, Genadevol."
[2:55]
En toen
jullie zegden: "O Mozes, wij zullen u geenszins geloven, totdat wij God
van aangezicht tot aangezicht zien", toen trof jullie een donderslag,
terwijl je toekeek.
[2:56]
Toen
deden Wij jullie verrijzen na uw dood, opdat je dankbaar zou zijn.
[2:57]
En Wij
deden de wolken een schaduw over jullie zijn en zonden jullie manna en
kwartels, (zeggende): "Eet van de goede dingen, waarmede Wij jullie hebben
voorzien." Zij schaadden Ons niet, maar zij plachten hun eigen ziel te
schaden.
[2:58]
En toen
Wij zegden: "Gaat in deze stad en eet er overvloedig, waar je ook wilt;
treedt de poort onderdanig binnen en vraagt om vergiffenis. Wij zullen je jouw
fouten vergeven en Wij zullen meer geven aan degenen, die goed doen."
[2:59]
Maar de
onrechtvaardigen vervingen het woord door een ander, dat niet tegen hen
gesproken was. Daarom zonden Wij over de onrechtvaardigen een grote straf
vanuit de hemel, omdat zij plachten te overtreden.
[2:60]
En toen
Mozes om water voor zijn volk bad zegden Wij: "
[2:61]
En toen
je zei: "O Mozes, wij verdragen niet langer één soort voedsel, bid daarom
voor ons tot uw Heer, dat Hij van hetgeen op aarde groeit - groenten en
komkommers en tarwe en linzen en uien - voor ons voortbrenge," zei Hij:
"Zou je hetgeen minderwaardig is in ruil willen nemen voor hetgeen beter
is? Gaat naar een stad, daar zul je vinden, waarom je vraagt." En zij
kwamen in vernedering en arrmoede en brachten God’s toorn over zich; dit kwam,
omdat zij de tekenen van God verwierpen en de profeten onrechtvaardig doodden,
want zij waren ongehoorzaam en telkens weer in overtreding.
[2:62]
Voorzeker,
de gelovigen, de Joden, de Christenen en de Sabianen - wie onder hen ook in God
en de laatste Dag geloven en goede daden verrichten, zullen hun beloning bij
hun Heer ontvangen en er zal geen vrees over hen komen, noch zullen zij
treuren.
[2:63]
En toen
Wij een verbond met u aangingen en de berg hoog boven u verhieven, zegden Wij:
"Houdt vast, wat Wij u hebben gegeven en bedenkt wat het bevat, zodat jij
behoed zult worden."
[2:64]
Maar jij
wendde je af en, had God je Zijn genade en barmhartigheid niet betoond, dan
zoudt jij zeker zijn ondergegaan.
[2:65]
Je hebt
degenen onder u gekend, die inzake de Sabbath overtraden. Alzo zegden Wij tot
hen: "Weest verachte apen."
[2:66]
Zo maakten
Wij hen tot een voorbeeld voor hen die in die tijd leefden en voor degenen, die
na hen kwamen en tot een les voor de godvrezenden.
[2:67]
En toen
Mozes tot zijn volk zei: "Waarlijk, God gebiedt u, een koe te
slachten", zegden zij: "Drijft jij de spot met ons?" Hij zei:
"Ik zoek toevlucht bij God, om niet tot de onwetenden te behoren."
[2:68]
Zij
zegden: "Bid voor ons tot uw Heer, opdat Hij het ons duidelijk make, wat
voor een koe dit moet zijn." Hij antwoordde: "Hij zegt, dat het een
koe moet zijn, noch oud, noch jong, volwassen, tussen beide in - doet nu, wat u
geboden is."
[2:69]
Zij
zegden: "Bid voor ons tot uw Heer, dat Hij het ons duidelijk make, welke
kleur zij heeft" Hij antwoordde: "Hij zegt, dat het een gele koe is
met een diepe kleur, aangenaam voor hen, die haar zien."
[2:70]
Zij
zegden: "Bid voor ons tot uw Heer, dat Hij ons mededele, hoe zij is, want
al zulke koeien zien er voor ons gelijk uit; en als God het wil, zullen wij
juist worden geleid."
[2:71]
Hij
antwoordde: "Hij zegt, dat het een koe is, die nog nooit afgericht is
geweest, om de aarde te beploegen, of de akkers te bevloeien, een koe, gaaf en
vlekkeloos." Zij zegden: "Nu hebt jij het precies gezegd." Toen
slachtten zij haar, doch liever hadden zij het niet gedaan.
[2:72]
En toen
jullie probeerden een mens te doden en daar onder elkaar over twisten, was God
de onthuller van wat je verborgen hieldt.
[2:73]
Toen
zegden Wij: "Treft hem (de moordenaar) voor een gedeelte van het vergrijp
tegen hem (de gedode)". Aldus geeft God leven aan de doden en toont je
Zijn tekenen, opdat je zult begrijpen.
[2:74]
Daarna
verhardde zich jouw hart. Zij zijn als stenen, of nog harder, want er zijn
stenen, waaruit stromen ontspringen en er zijn er zeker, die splijten en er
vloeit water uit. En sommige zijn er die uit vrees voor God neervallen. En God
is niet achteloos, ten opzichte van wat je doet.
[2:75]
Verwacht
je, dat zij je zullen geloven, terwijl een aantal hunner het woord van God
heeft vernomen en het verdraait, nadat zij het hebben begrepen, tegen beter
weten in.
[2:76]
Wanneer
zij de gelovigen ontmoeten zeggen zij: "Wij geloven" en wanneer zij
onder elkander zijn zeggen zij: "Vertel je hen, wat God je heeft
geopenbaard, zodat zij daardoor met jouw kunnen redetwisten voor uw Heer."
Wil je dan niet begrijpen?
[2:77]
Begrijpen
zij dan niet, dat God weet, wat zij verbergen en wat zij openbaar maken?
[2:78]
En
sommigen hunner zijn ongeletterd; zij weten niets van het Boek, maar hebben hun
valse denkbeelden: zij vermoeden slechts.
[2:79]
Wee
daarom degenen, die een boek met hun eigen handen schrijven en dan zeggen:
"Dit is van God", opdat zij er een onwaardige prijs voor kunnen
nemen. Wee hen dan, voor hetgeen hun handen schrijven en wee hen voor hetgeen
zij verdienen.
[2:80]
En zij
zeggen: "Het Vuur zal ons slechts voor een klein aantal dagen deren".
Vraag hen: "Heb je dan een woord van God verkregen? Dan zal God Zijn
belofte nooit breken. Of zeg je iets over God, dat je niet weet?
[2:81]
Voorzeker,
die kwaad doet en door zijn zonden is omringd - zij zijn de bewoners van het
Vuur; daarin zullen zij verblijven.
[2:82]
Maar
zij, die geloven en goede werken doen, - zij zijn de bewoners van de Hemel,
daarin zullen zij verblijven.
[2:83]
En toen Wij
een verbond sloten met de kinderen Israëls, zegden Wij, dat je niemand zult
aanbidden, dan God alleen en dat je goed zult zijn voor je ouders, verwanten,
de wezen en de armen; spreekt goed tegen de mensen en houdt het gebed en geeft
de Zakaat. Doch je wendde je af, - behalve weinigen onder jullie, en jullie
zijn afkerig.
[2:84]
En toen
Wij een verbond met jullie sloten: "Gij zult uw bloed niet vergieten noch
uw volk uit hun huizen verdrijven", toen hebt je dit bekrachtigd en je was
er getuige van.
[2:85]
Toch
zijn jullie het volk, dat je eigen broeders doodt en een gedeelte van je volk
uit hun huizen verdrijft, elkaar tegen hen helpende in zonde en overtreding.
En, indien zij als gevangenen tot je terugkomen, koop je hen vrij, terwijl
juist hun verdrijving voor je verboden was. Geloof je dan slechts in een
gedeelte van het Boek en verwerpt je een ander gedeelte? Er is geen beloning
voor degenen uwer, die zulks doen, behalve schande in dit leven; en op de Dag
van Opstanding zullen zij de strengste kastijding moeten ondergaan, want God is
niet onachtzaam betreffende hetgeen je doet.
[2:86]
Dezen
zijn het, die het Hiernamaals voor het tegenwoordig leven hebben verkocht.
Derhalve zal hun straf niet worden verzacht, noch zullen zij worden geholpen.
[2:87]
Voorwaar,
Wij gaven Mozes het Boek en deden boodschappers de een na de ander zijn
voetsporen volgen. En Wij gaven aan Jezus, zoon van Maria, duidelijke tekenen
en versterkten hem met de geest der heiligheid. Telkens als een boodschapper
tot jullie kwam, met hetgeen je ziel niet behaagde, heb je je laatdunkend
gedragen, sommigen hunner heb je verloochend en anderen gedood.
[2:88]
En zij
zegden: "Ons hart is verhuld." Neen, God heeft hen vanwege hun
ongeloof vervloekt. Weinig is derhalve hetgeen zij geloven.
[2:89]
En toen
een Boek van God tot hen kwam, vervullend datgene, dat bij hen was, hoewel zij
voordien om overwinning over de ongelovigen plachten te bidden, toen dat tot
hen kwam, herkenden zij dat niet en verwierpen het. Gods vloek rust derhalve op
de ongelovigen.
[2:90]
Kwaad is
datgene, waarvoor zij hun ziel hebben verkocht; daar zij verwerpen, hetgeen God
heeft geopenbaard, er afkerig van zijnde, dat God Zijn genade doet dalen over
diegenen Zijner dienaren, die Hij wil. Daardoor brachten zij toorn op toorn over
zich en er is een vernederende kastijding voor de ongelovigen.
[2:91]
En
wanneer er tot hen wordt gezegd: "Gelooft in hetgeen God heeft
geopenbaard," zeggen zij: "Wij geloven slechts in hetgeen ons is
geopenbaard," maar zij verwerpen hetgeen daarna is geopenbaard, hoewel het
de Waarheid is, vervullende wat zij reeds bezaten. Zeg hen "Waarom heb je
dan de vroegere profeten van God gedood, als je inderdaad gelovigen was?"
[2:92]
En Mozes
kwam voorzeker tot jullie met duidelijke tekenen, maar je hebt in zijn
afwezigheid het (gouden) kalf genomen (om het te aanbidden) en je was
onrechtvaardig.
[2:93]
En toen
Wij een verbond met U sloten en de berg (Sinaï) hoog boven jullie verheven,
zeggende: "Houdt stevig vast, hetgeen Wij jullie gegeven hebben en
luister," zegden zij: "Wij horen, maar wij gehoorzamen niet";
hun hart was vervuld van het kalf, wegens hun ongeloof. Zeg: "Slecht is
hetgeen jouw geloof je oplegt, zo je al enig geloof bezit".
[2:94]
Zeg:
"Indien het tehuis van het Hiernamaals, bij God alleen voor jouw is, met
uitsluiting van andere mensen, wens dan eer de dood, als je te goeder trouw
bent".
[2:95]
Maar zij
zullen deze nooit wensen, wegens het werk hunner handen. En God kent de
boosdoeners goed.
[2:96]
Voorzeker,
je zult hen (Joden) het meest van alle mensen verlangend naar het leven vinden,
zelfs meer dan de afgodendienaren. Ieder van hen wenst, dat hem een leven van
duizend jaren geschonken moge worden, doch al ware hem zulk een lang leven
vergund, dan zou het hem tegen de straf toch niet beschermen. God ziet hetgeen
zij doen.
[2:97]
Zeg:
"Al wie een vijand van Gabriël is" - want waarlijk, hij openbaarde
het op God’s bevel aan jouw hart, vervullende datgene, wat voordien kwam,
zijnde een leidraad en een blijde mare voor de gelovlgen. -
[2:98]
Al wie
een vijand is van God en Zijn engelen en Zijn boodschappers en Gabriël en
Michaël, waarlijk, God is een vijand van zulke ongelovigen.
[2:99]
En Wij
hebben jullie voorzeker duidelijke tekenen gegeven en niemand, dan de overtreders,
verwerpt ze.
[2:100]
Hoe kwam
dat? Telkens wanneer zij een verbond aangingen, schond een gedeelte van hun
het. Neen, de meesten van hun geloven niet.
[2:101]
En nu er
een boodschapper van God tot hen is gekomen, vervullend wat zij reeds bezaten,
heeft een gedeelte der mensen van het Boek, God’s Boek achter zich geworpen,
alsof zij het niet kenden.
[2:102]
En zij
volgen dezelfde weg, die de duivels volgden tegen de regering van Salomo - en
Salomo was niet ongelovig, maar ongelovig waren de duivels en zij leerden de
mensen leugen en bedrog. En (zij handelen naar) hetgeen aan de twee engelen,
Haroet en Maroet in
[2:103]
Indien
zij hadden geloofd en rechtvaardig gehandeld, zou een schonere beloning van God
zeker hun deel zijn geweest, hadden zij het slechts geweten.
[2:104]
O, jij
die gelooft, zegt niet: "Raainaa", maar zegt: "Onzornaa" en
luister. Er is voor de ongelovigen een pijnlijke straf.
[2:105]
Zij die
niet geloven onder de mensen van het Boek, en de afgodendienaren, gunnen niet,
dat iets goeds tot je neergezonden wordt van uw Heer; maar God kiest voor Zijn
barmhartigheid, wie Hij wil en God is de Heer van grote genade.
[2:106]
Welk
teken Wij ook opheffen of doen vergeten, daarvoor brengen Wij betere of daaraan
gelijke. Weet je niet, dat God macht heeft over alle dingen?
[2:107]
Weet je
niet, dat het koninkrijk der hemelen en der aarde aan God behoort? En buiten
God is er geen beschermer of helper voor jou.
[2:108]
Zou je
de boodschapper die tot je werd gezonden, willen ondervragen, zoals - Mozes
voorheen werd ondervraagd? Maar wie ongeloof in ruil neemt voor geloof, is
voorzeker van het rechte pad afgedwaald.
[2:109]
Velen
van de mensen van het Boek, wensen, nadat je gelovig geworden bent, je uit
afgunst weer tot ongelovigen te maken, nadat de Waarheid hen is duidelijk
geworden. Maar vergeef en wees toegevelijk totdat God Zijn gebod uitbrengt.
Voorzeker, God heeft macht over alle dingen.
[2:110]
En onderhoudt
het gebed en betaalt de Za’kaat; het goede dat je vooruit zendt voor jezelf, je
zult het bij God vinden. Voorzeker, God ziet al hetgeen je doet.
[2:111]
En zij
zeggen: "Niemand, behalve de Joden en de Christenen, zal ooit de hemel
binnengaan." Dat zijn hun ijdele wensen. Zeg: "Toont uw bewijs, als
je waarachtig bent".
[2:112]
Nee, wie
zich volledig aan God onderwerpt en goede daden verricht, zal zijn beloning bij
zijn Heer hebben. Vrees noch droefheid zal over hem komen.
[2:113]
De Joden
zeggen: "De Christenen hebben geen ware grondslag en de Christenen zeggen:
"De Joden hebben geen ware grondslag", terwijl zij beiden hetzelfde
Boek lezen. Hetzelfde zeggen degenen, die geen kennis hebben. Maar God zal op
de Dag der Opstanding uitspraak doen in hun geschil.
[2:114]
En wie
is onrechtvaardiger dan hij, die verbiedt, dat de naam van God wordt
verheerlijkt in God’s bedehuizen en deze tracht te vernietigen? Zij behoorden
(de bedehuizen) slechts in vrees binnen te gaan. Er is schande over hen in deze
wereld en er zal een grote straf voor hen zijn in het Hiernamaals.
[2:115]
En aan
God behoort het Oosten en het Westen; waarheen je je ook wendt, daar zal het
Aangezicht van God zijn. Zeker, God is Alomvattend, Alwetend.
[2:116]
En zij
zeggen: "God heeft Zich een zoon verwekt. Heilig is Hij. Neen, alles, wat
in de hemelen en op aarde is, behoort Hem toe en alles gehoorzaamt Hem.
[2:117]
Wondere
Schepper van de hemelen en aarde. Wanneer Hij iets besluit, zegt Hij slechts:
"Wees" en het wordt".
[2:118]
En de
onwetenden zeggen: "Waarom spreekt God niet tot ons, of, komt er geen
teken tot ons?" Zo spraken ook degenen, die vóór hen waren.
Hun harten zijn aan elkander gelijk. Wij hebben de tekenen voorzeker duidelijk
gemaakt, voor een volk, dat standvastig gelooft.
[2:119]
Voorzeker
Wij hebben je als drager van blijde tijdingen en waarschuwer gezonden met de
Waarheid. En je zult niet verantwoordelijk worden gesteld voor de bewoners der
hel.
[2:120]
En de
Joden en de Christenen zullen je nooit welgezind zijn, tenzij je hun godsdienst
belijdt. Zeg: "Voorzeker, God’s leiding is de Merkelijke leiding".
En, indien je hun wensen volgt, nadat de kennis tot je is gekomen, zul je aan
God Vriend noch Helper hebben.
[2:121]
Zij, wie
Wij het Boek hebben gegeven, volgen het na, zoals het behoort te worden
nagevolgd; dezen zijn het, die er in geloven. En die er niet in geloven, zullen
de verliezers zijn.
[2:122]
O, gij
kinderen Israëls, gedenkt Mijn gunsten die Ik jullie bewees, dat Ik jullie
boven de volkeren verhief.
[2:123]
En vrees
de Dag, waarop geen ziel een andere ziel van nut kan zijn, waarop geen losprijs
van haar zal worden aanvaard, geen voorspraak haar zal baten, noch zullen zij
worden geholpen.
[2:124]
En toen Abrahams
Heer hem met zekere opdrachten beproefde en Abraham deze vervulde, zei Hij:
"Ik zal u tot leider der mensen maken". Abraham vroeg: "En ook
[2:125]
En toen
Wij het Huis tot een plaats van verzameling voor de mensheid en een
toevluchtsoord maakten, zeggende: "Neemt de plaats van Abraham als een
plaats voor gebed". En Wij geboden Abraham en Ismaël, zeggende:
"Reinigt Mijn Huis voor degenen, die de ommegang verrichten en voor
degenen, die er toegewijd in verblijven en voor degenen, die zich neer buigen
en zich ter aarde werpen.
[2:126]
En toen
Abraham bad: "Mijn Heer, maak deze plaats toch tot een oord van vrede en geef
vruchten aan haar bewoners, die aan God en de laatste dag geloven", zei
Hij: "Ik zal voor een korte tijd ook aan hem, die niet gelooft weldaden
schenken, daarna zal Ik hem in het Vuur drijven: het is een slechte
verblijfplaats".
[2:127]
En toen
Abraham en Ismaël de muren van het Huis optrokken, biddende: "Heer,
aanvaard dit van ons, want U bent de Alhorende, de Alwetende,
[2:128]
Heer,
maak ons beiden aan U onderdanig en maak van ons nageslacht een volk, dat U
onderdanig is. En toon ons onze wijzen van aanbidding en wend U met
barmhartigheid tot ons, zeker, U bent Berouwaanvaardend en Genadevol.
[2:129]
Heer,
doe onder hen een boodschapper opstaan, die hun Uw tekenen zal verkondigen en
hen het Boek en de Wijsheid zal verklaren en hen zal louteren. Voorzeker, U
bent de Almachtige, de Alwijze.
[2:130]
En wie
zal zich van het geloof van Abraham afwenden, behalve hij, die dwaas tegen
zichzelf handelt? Voorzeker, Wij hebben hem in deze wereld uitverkoren en in de
volgende zal hij gewis onder de rechtvaardigen zijn.
[2:131]
Toen
zijn Heer tot hem zei: "Onderwerp U", zei hij: "Ik heb mij aan
de Heer der Werelden onderworpen".
[2:132]
En
hetzelfde legde Abraham aan zijn zonen op en Jacob deed desgelijks, zeggende:
"O mijn zonen, God heeft waarlijk dit geloof voor u verkozen, sterft
daarom niet, tenzij je een Moslim bent."
[2:133]
Of was
je aanwezig, toen de dood tot Jacob kwam en hij tot zijn zonen zei: "Wat
zult je na mij aanbidden?" Zij antwoordden: "Wij zullen uw God
aanbidden, de God uwer vaderen, Abraham, Ismaël en Izaäk, de enige God,
aan Hem zijn wij onderworpen".
[2:134]
Dit is
een volk, dat is heengegaan: voor hen is, hetgeen zij verdienden en voor u is,
hetgeen je verdient en je zult niet worden ondervraagd over hetgeen zij
plachten te doen.
[2:135]
En zij
zeggen: "Wees Joden of Christenen, dan zul jej worden geleid". Zeg
(hen): "Neen, maar (volg) de godsdienst van Abraham, de oprechte: hij
behoorde niet tot de afgodendienaren".
[2:136]
Zegt:
"Wij geloven in God en in hetgeen ons is geopenbaard en in hetgeen tot
Abraham, Ismaël, Izaäk, Jacob en de stammen werd neergezonden en in
hetgeen aan Mozes en Jezus werd gegeven en in hetgeen aan alle andere profeten
werd gegeven door hun Heer. Wij maken geen onderscheid tussen hen en aan Hem
onderwerpen wij ons.
[2:137]
En
indien zij geloven, zoals jij hebt geloofd, dan zijn zij juist geleid, maar
indien zij zich afwenden, dan zijn zij in verzet; God zal u zeker voldoende
zijn tegen hen, want Hij is de Alhorende, de Alwetende.
[2:138]
Maakt
God’s kleur tot de uwe en wie is beter in kleur, dan God? Hem alleen aanbidden
wij.
[2:139]
Zeg:
"Twist je met ons omtrent God, terwijl Hij uw Heer en onze Heer is? En
voor ons zijn onze werken en voor u uw werken. En Hem alleen zijn wij oprecht
toegewijd.
[2:140]
Zeg jej,
dat Abraham en Ismaël en Izaäk en Jacob en de stammen Joden of Christenen
waren? Zeg: "Weet je het beter of God?" En wie is onrechtvaardiger,
dan hij, die een getuigenis verbergt, die hij van God heeft? En God is niet
onbekend met hetgeen je doet.
[2:141]
Dit is
een volk, dat is heengegaan: voor hen is, hetgeen zij verdienden en voor u is,
hetgeen je verdient; en je zult niet worden ondervraagd over hetgeen zij deden.