Part 10
[8:41]
En weet,
dat wat gij ook als buit neemt, er een vijfde van voor God, de boodschapper, de
verwanten, de wezen, de armen en de reiziger is, - indien gij in God gelooft en
in hetgeen Wij aan Onze dienaar op de dag der onderscheiding neerzonden, de dag
waarop de twee legers elkander ontmoetten. En God heeft macht over alle dingen.
[8:42]
Toen gij
op de nabijzijnde kant waart en zij zich op de andere zijde bevonden en de
karavaan beneden u was; en indien gij een onderlinge afspraak hadt gemaakt,
zoud je ten opzichte van die afspraak zeker (van mening) hebben verschild. Maar
(dit gebeurde) zodat God hetgeen gedaan moest worden tot stand zou brengen,
zodat hij die zou omkomen door een duidelijk teken zou sterven en dat hij die
zou leven door een even duidelijk teken zou blijven leven. En voorzeker, God is
Alhorend, Alwetend.
[8:43]
Gedenk
de tijd toen God hen (de vijanden) in uw ogen als weinigen toonde; had Hij hen
u als velen getoond, dan zou je voorzeker hebben geweifeld en met elkander over
de zaak getwist; maar God bewaarde u; voorzeker, Hij heeft volle kennis over
hetgeen in het innerlijk is.
[8:44]
En toen
Hij hen in de tijd van uw ontmoeting als weinigen in uw ogen deed voorkomen en
u als weinigen in hun ogen deed voorkomen, zodat God hetgeen gedaan moest
worden tot stand mocht brengen. En tot God worden alle dingen teruggebracht.
[8:45]
O, gij
die gelooft, blijft standvastig wanneer gij een leger (van ongelovigen) ontmoet
en gedenkt God vaak, opdat gij moogt slagen.
[8:46]
En
gehoorzaamt God en Zijn boodschapper en redetwist niet met elkander, anders zul
je laf worden en uw kracht zal vergaan. En weest geduldig, voorzeker God is met
de geduldigen.
[8:47]
En weest
niet zoals degenen die pochend uit hun huizen kwamen om door de mensen te
worden gezien en om anderen van het pad van God af te leiden; en God omvat al
hetgeen zij doen.
[8:48]
Toen
deed Satan hun hun daden schoon schijnen en zeide: "Niemand onder de
mensen zal deze dag de overhand over u hebben want ik ben uw metgezel."
Maar toen de twee legers elkander in het zicht kwamen, wendde hij zich af en
zeide: "Voorzeker, ik heb niets met u uitstaande, waarlijk, ik zie wat gij
niet ziet, ik vrees God en God is streng in het straffen."
[8:49]
Toen de
huichelaars en degenen in wier hart een ziekte is, zeiden: "Hun (Moslims)
geloof heeft dezen bedrogen." Maar wie zijn vertrouwen in God legt:
voorzeker God is Almachtig, Alwijs.
[8:50]
O, had je
het slechts kunnen zien, wanneer de engelen de ziel der ongelovigen wegnemen,
hun gezicht en hun rug treffende: "Ondergaat de straf van het branden.
[8:51]
Dit komt
door hetgeen uw handen hebben gewrocht; God is in het geheel niet
onrechtvaardig voor Zijn dienaren."
[8:52]
Zoals
het volk van Pharao en degenen die vóór hen waren; zij verwierpen
de tekenen van God, daarom strafte God hen voor hun zonden. Voorzeker, God is
Machtig, Streng in het straffen.
[8:53]
Dit is
omdat God nooit een gunst die Hij een volk heeft bewezen zal veranderen totdat
zij, wat in hun hart is, veranderen. En voorzeker God is Alhorend, Alwetend.
[8:54]
Zoals
het volk van Pharao en degenen, die vóór hen waren; zij
verloochenden de tekenen van hun Heer daarom vernietigden Wij hen voor hun
zonden. En Wij verdronken het volk van Pharao want zij waren allen
onrechtvaardig.
[8:55]
Voorzeker,
in de ogen van God zijn zij, die (de waarheid) verwerpen erger dan beesten want
zij willen niet geloven:
[8:56]
Degenen
met wie gij een verbond sluit, daarna schenden zij dit verbond telkens weer en
zij vrezen niet.
[8:57]
Als gij
hen in de oorlog ontmoet, jaagt dan degenen die achter hen zign vrees aan
wegens hen, opdat zij er lering uit mogen trekken.
[8:58]
En als
gij ontrouw van een volk vreest verstoot hen dan op gelijke wijze. Voorzeker,
God heeft de ongelovigen niet lief.
[8:59]
En laat
de ongelovigen niet denken dat zij een voorsprong hebben. Voorzeker, zij kunnen
Ons niet ontkomen.
[8:60]
En maakt
aan de grens alle mogelijke strijdkrachten en vastgehouden paarden voor hen
gereed, waarmee gij de vijand van God en uw vijand en anderen buiten hen, die
gij niet kent, doch die God kent, moogt afschrikken. En wat gij ook voor de
zaak van God besteedt, het zal u ten volle worden terugbetaald en u zal geen
onrecht worden aangedaan.
[8:61]
En als
zij tot vrede neigen, neigt u er dan ook toe en legt uw vertrouwen in God.
Voorzeker Hij is Alhorend, Alwetend.
[8:62]
En als
zij u willen bedriegen is God voorzeker (als Helper) toereikend voor u. Hij is
het, Die u heeft versterkt met Zijn hulp en met die der gelovigen,
[8:63]
en Hij
heeft hun harten verenigd. Indien gij al hetgeen op aarde is had besteed, konde
je hun harten niet hebben verzoend, maar God heeft hen verenigd. Voorzeker, Hij
is Almachtig, Alwijs.
[8:64]
O
profeet, God is toereikend voor u en voor diegenen der gelovigen die u volgen.
[8:65]
O
profeet, spoor de gelovigen aan om te vechten. Als er twintig onder u zijn die
stand houden, zullen zij tweehonderd overwinnen en als er honderd uwer zijn zullen
zij duizend der ongelovigen verslaan, omdat zij een volk zijn dat niet wil
begrijpen.
[8:66]
Maar nu
heeft God uw last verlicht, want Hij weet dat er zwakheid in u is. Als er
daarom honderd uwer zijn die standvastig zijn, zullen zij tweehonderd overweldigen
en als er duizend uwer zijn zullen zij door het gebod van God twee duizend
overwinnen. En God is met degenen die standvastig zijn.
[8:67]
Een
profeet
[8:68]
En
indien er geen gebod van God was geweest zou u voorzeker een grote rampspoed
zijn overkomen voor hetgeen gij naamt.
[8:69]
Eet van
de buit die gij ontvangt als wettig en goed en vreest God. Voorzeker, God is
Vergevensgezind, Genadevol.
[8:70]
O
profeet, zeg tot de gevangenen die in uw handen zijn: "Als God enig goed
in uw hart vindt, zal Hij u beter geven dan hetgeen van u is weggenomen en zal
Hij u vergeven". God is Vergevensgezind, Genadevol.
[8:71]
Maar als
zij voornemens zijn u ontrouw te worden, zijn zij reeds voorheen God ontrouw
geweest, daarom gaf Hij u macht over hen. God is Alwetend, Alwijs.
[8:72]
Voorzeker,
degenen die hebben geloofd en hun huizen verlieten en met hun bezittingen en
hun persoon voor de zaak van God hebben gestreden en degenen die schuilplaats
verstrekten en hielpen, zijn vrienden van elkander. Maar degenen die geloven en
die hun huizen niet verlieten, U bent in het geheel niet verantwoordelijk voor
hun bescherming tenzij zij hun huizen verlaten. Maar als zij hulp inzake het
geloof zoeken dan is het uw plicht hen te helpen behalve tegen een volk, met
hetwelk gij een verbond hebt. God ziet, wat gij doet.
[8:73]
De
ongelovigen zijn vrienden van elkander. Als gij niet ingrijpt zal er onheil en
grote wanorde in het land komen.
[8:74]
En
degenen die geloven en hun huizen verlaten en die streden voor de zaak van God
en degenen die hun schuilplaats verstrekken en hen helpen zijn de ware gelovigen.
Er is voor hen vergiffenis en een waardige voorziening.
[8:75]
En
degenen die naderhand zullen geloven en hun huizen verlaten en tezamen met u
strijden, zullen tot u behoren; en bloedverwanten staan nader tot elkander in
het Boek van God. Voorzeker, God is de Oerkenner van alle dingen.
Berouw
[9:1]
Dit is
de verklaring van ontheffing door God en zijn boodschapper tegenover degenen
der afgodendienaren met wie je een verdrag hebt gesloten.
[9:2]
Gaat
daarom in het land rond voor vier maanden en weet, dat je God niet kunt
ontsnappen en dat God de ongelovigen zal vernederen.
[9:3]
En dit
is een verklaring van God en Zijn boodschapper aan de mensen op de dag van de
grote bedevaart, dat God alsmede Zijn boodschapper niets uitstaande hebben met de
afgodendienaren. Als je daarom berouw toont zal het beter voor u zijn, maar
indien je je afwendt, weet dan, dat je God niet kunt ontsnappen. En geeft
tijding van een pijnlijke straf aan de ongelovigen.
[9:4]
Met
uitzondering van diegenen der afgodendienaren met wie je een verbond hebt
gesloten en die in niets hebben gefaald, noch iemand tegen u hebben geholpen.
Vervult daarom aan dezen het verbond tot hun bepaalde termijn. Voorzeker, God
heeft de godvruchtigen lief.
[9:5]
Wanneer
de heilige maanden voorbij zijn, doodt dan de afgodendienaren waar je hen ook
vindt en grijpt hen en belegert hen en loert op hen uit elke hinderlaag. Maar
als zij berouw hebben en het gebed houden en de Zakaat betalen, laat hun weg
dan vrij. Voorzeker, God is Vergevensgezind, Genadevol.
[9:6]
En als
één der afgodendienaren u om bescherming vraagt, schenk hem dan bescherming dat
hij het woord van God moge horen; voer hem dan naar de plaats, waar hij veilig
is. Dit is omdat zij een volk zijn dat niet weet.
[9:7]
Hoe kan
er een verbond bestaan voor de afgodendienaren met God en Zijn boodschapper,
met uitzondering van hen, met wie je in de heilige Moskee een verbond hebt
gesloten? Zolang zij daarom getrouw jegens u zijn, weest getrouw jegens hen.
Voorzeker, God heeft de godvruchtigen lief.
[9:8]
Hoe kan
het zijn dat wanneer zij de overhand over u hebben, zij geen band van
verwantschap en verbond tegenover u in acht zullen nemen? Zij behagen u met hun
mond terwijl hun hart dit weigert en de meesten hunner overtreden.
[9:9]
Zij
verkopen de tekenen van God voor een geringe prijs en keren (mensen) van Zijn
weg af. Slecht is inderdaad hetgeen zij doen.
[9:10]
Zij
nemen geen band van verwantschap of verbond betreffende een gelovige in acht,
en zij zijn overtreders.
[9:11]
Maar als
zij berouw tonen en het gebed houden en de Zakaat betalen worden zij uw
broeders in het geloof. Wij leggen de tekenen uit aan een volk dat wil
begrijpen.
[9:12]
Maar
indien zij na hun verbond hun
[9:13]
Wil je
een volk niet bestrijden dat zijn
[9:14]
Bestrijdt
hen, God zal hen door uw handen straffen en vernederen en u tot een overwinning
over hen helpen en het gemoed van een volk dat gelooft, verlichten.
[9:15]
En Hij
zal de nijd van hun hart wegnemen. God wendt Zich met barmhartigheid tot wie
Hij wil. God is Alwetend, Alwijs.
[9:16]
Denk je,
dat je met rust zou worden gelaten terwijl God diegenen uwer nog niet heeft
onderscheiden die (voor Hem) strijden en niemand buiten God en Zijn
boodschapper en de gelovigen tot boezemvriend nemen? -God is goed op de hoogte
van hetgeen je doet.
[9:17]
De
afgodendienaren kunnen de Moskeeën van God niet onderhouden, terwijl zij van ongeloof
tegen zichzelf getuigen. Zij zijn het wier werken ijdel zullen zijn en zij
zullen in het Vuur vertoeven.
[9:18]
Alleen
hij
[9:19]
Acht je
het geven van dranken aan de bedevaartgangers en het bezoeken van de heilige
Moskee gelijk aan de werken van hem die in God en de laatste Dag gelooft en
voor de zaak van God strijdt? Zij zijn in de ogen van God niet gelijk. En God
leidt het onrechtvaardige volk niet.
[9:20]
Zij, die
geloven en van hun woonplaatsen verhuizen en met hun bezit en met hun persoon
voor de zaak van God strijden, hebben in de ogen van God de hoogste rang. Dezen
zullen zegevieren.
[9:21]
Hun Heer
geeft hun blijde tijdingen van Zijn barmhartigheid en van welbehagen en van
tuinen waarin een blijvende zaligheid voor hen zal zijn.
[9:22]
Zij
zullen daarin voor eeuwig vertoeven. Voorwaar er is bij God een grote beloning.
[9:23]
O jij,
die gelooft, neemt uw vaders en uw broeders niet tot vrienden als zij ongeloof
boven geloof verkiezen. En wie onder u met hen bevriend is behoort tot de
overtreders.
[9:24]
Zeg:
"Indien uw vaders en uw zonen en uw broeders en uw vrouwen en uw verwanten
en de rijkdommen die je verkregen hebt en de handel waarvan je slapte vreest en
de woningen waarvan je houdt, u liever zijn, dan God en Zijn boodschapper en
het streven voor Zijn zaak, wacht dan, tot God met Zijn oordeel komt; God leidt
het ongehoorzame volk niet.
[9:25]
Voorzeker,
God heeft u op menig slagveld geholpen en op de dag van Honain, toen uw grote
aantal u verheugde, maar dit baatte u niets en de aarde werd ondanks haar
uitgestrektheid voor u te eng; toen heb je je vluchtende afgewend.
[9:26]
Daarna
zond God Zijn vrede over de boodschapper en over de gelovigen neer en Hij zond
scharen, die je niet zag en Hij strafte de ongelovigen. En dit is de vergelding
voor hen die niet geloven.
[9:27]
Daarna
zal God Zich met Barmhartigheid wenden tot wie Hij wil en God is
Vergevensgezind, Genadevol.
[9:28]
O, jij
die gelooft, de afgodendienaren zijn voorzeker onrein. Zij zullen daarom na
(verloop van) dit jaar de heilige Moskee niet naderen. En als je armoede vreest,
zal God u als Hij wil, uit Zijn overvloed verrijken. Voorzeker, God is
Alwetend, Alwijs.
[9:29]
Bestrijdt
diegenen onder de mensen van het Boek, die in God noch in de laatste Dag
geloven, noch voor onwettig houden wat God en Zijn boodschapper voor onwettig
hebben verklaard, noch de ware godsdienst belijden totdat zij de belasting met
eigen hand betalen, terwijl zij onderdanig zign.
[9:30]
En de
Joden zeggen: "Ezra is de zoon van God" en de Christenen zeggen:
"De Messias is de zoon van God." Dit is, hetgeen zij met hun mond
zeggen. Zij spreken de woorden na van degenen die vóór hen
ongelovig waren; God’s vloek zij over hen, hoe zijn zij afgekeerd!
[9:31]
Zij
hebben naast God hun geleerde mannen en hun monniken tot Heren genomen. En ook
de Messias, de zoon van Maria, hoewel hun was bevolen slechts de ene God te
aanbidden. Er is geen God naast Hem. Hij is verheven boven hetgeen zij met Hem
vereenzelvigen.
[9:32]
Zij
wensen het licht van God door hun mond te doven, maar God belet dit. Hij zal Zijn
licht vervolmaken, zelfs al mogen de ongelovigen er een afkeer van hebben.
[9:33]
Hij is
het, Die Zijn boodschapper met leiding en de ware godsdienst heeft gezonden om
deze te doen zegevieren boven alle godsdiensten, ofschoon de afgodendienaren er
afkerig van zijn.
[9:34]
O, jij
die gelooft, velen der priesters en monniken verteren de rijkdommen der mensen
door valse middelen en
[9:35]
Op de
Dag, waarop het (geld) in het Vuur der hel verhit zal worden en hun voorhoofd,
hun zijden en hun rug er mee zullen worden gebrandmerkt, (wordt hun gezegd:)
"Dit is hetgeen je voor jezelf hebt vergaard, ondergaat daarom nu (de
gevolgen van) hetgeen je voor jezelf verzameld hebt."
[9:36]
Het
aantal der maanden is volgens God’s verordening twaalf sinds de tijd waarop Hij
de hemelen en de aarde schiep. Vier hiervan zijn heilig. Dit is het juiste
geloof. Doet u zelf dus hierin geen onrecht aan. En bestrijdt de
afgodendienaren allen tezamen, zoals zij u bestrijden en weet, dat God met de
rechtvaardigen is.
[9:37]
Voorzeker,
het uitstellen (van een heilige maand) is een toevoeging aan het ongeloof.
Degenen, die niet geloven worden daardoor op een dwaalspoor gebracht. Het ene
jaar staan zij het toe en het andere jaar verbieden zij het, opdat zij
betreffende het aantal dat God heilig heeft gemaakt mogen overeenkomen,
waardoor zij hetgeen God heeft verboden wettig maken. Het boze hunner daden
werd voor hen schoonschijnend gemaakt. God leidt het ongelovige volk niet.
[9:38]
O, jij
die gelooft, waarom buig je ter aarde wanneer er tot u wordt gezegd: "Gaat
op de weg van God voort?" Ben je met het tegenwoordige leven tevreden
boven het Hiernamaals? Maar het genoegen van het tegenwoordige leven is
vergeleken bij het Hiernamaals slechts nietig.
[9:39]
Als je
niet voortgaat te vechten zal Hij u met een pijnlijke straf straffen en zal Hij
een ander volk in uw plaats stellen en je zult Hem in het geheel niet deren.
God heeft macht over alle dingen.
[9:40]
Als je
hem (de profeet) niet helpt, voorzeker God hielp hem, toen de ongelovigen hem
verdreven - toen hij één van de twee was - en zij beiden in de grot waren en
hij tot zijn metgezel zeide: "Treur niet, want God is met ons." Toen
zond God Zijn vrede op hem neer en versterkte hem met scharen die je niet zag
en vernederde het woord van de ongelovigen en God’s woord is het allerhoogste.
En God is Almachtig, Alwijs.
[9:41]
Gaat
voort licht of zwaar, streeft met uw bezit en uw persoon voor de zaak van God.
Dit is beter voor jouw als je het slechts weet.
[9:42]
Als het
een onmiddellijke winst en een korte reis was geweest, zouden zij u zeker zijn
gevolgd, maar de vermoeiende reis scheen hun te lang. Toch willen zij bij God
zweren: "Als wij er toe in staat waren geweest, zouden wij zeker met u
zijn gegaan." Zij doen hun ziel te gronde gaan en God weet dat zij
leugenaars zijn.
[9:43]
God
vergeve het u! Waarom stondt je het hun toe, voordat degenen die de waarheid
spraken u bekend waren geworden en totdat je de leugenaars had herkend?
[9:44]
Degenen,
die in God en de laatste Dag geloven zullen u niet om toestemming vragen om te
worden vrijgesteld van het strijden met hun bezit en hun persoon. God kent de
rechtvaardigen goed.
[9:45]
Alleen
degenen, die niet in God en de laatste Dag geloven en wier hart vol twijfel is,
zullen u vragen om te worden vrijgesteld daar zij aarzelen in hun twijfel.
[9:46]
Indien zij
hadden willen vertrekken, zouden zij er zeker enige voorbereiding voor hebben
gemaakt, maar God was afkerig van hun vertrek. Hij hield hen daarom terug en er
werd gezegd: "Zit met de zittenden."
[9:47]
En als
zij met u waren gegaan, zouden zij u niets dan last hebben bezorgd en zij
zouden zich heen en weer hebben gehaast, tweedracht tussen u zaaiende. En er
zijn er onder u die naar hen geluisterd zouden hebben. En God kent de
onrechtvaardigen goed.
[9:48]
Voorzeker,
zij zochten voordien reeds tweedracht te scheppen en zij smeedden complotten
tegen u, totdat de waarheid kwam en het voornemen van God de overhand kreeg,
ofschoon zij er afkerig van waren.
[9:49]
En onder
hen is hij die zegt: "Geef mij verlof en stel mij niet op de proef."
Voorzeker, zij zijn reeds op de proef gesteld. De hel zal de ongelovigen zeker
omvatten.
[9:50]
Indien u
iets goeds overkomt, verdriet het hen, maar als u een rampspoed overkomt,
zeggen zij: "Wij hadden inderdaad onze voorzorgen genomen." En zij
wenden zich juichend af.
[9:51]
Zeg:
"Niets kan ons overkomen, behalve hetgeen God voor ons heeft verordend.
Hij is onze Beschermer. En in God zullen de gelovigen hun vertrouwen
leggen."
[9:52]
Zeg:
"Gij verwacht voor ons niets dan een der beide goede dingen (overwinning,
martelaarschap), terwijl wij betreffende u verwachten, dat God u een straf zal
opleggen van Hemzelf of door onze handen. Wacht daarom, wij wachten ook met
u."
[9:53]
Zeg:
"Besteedt vrijwillig of onwillig, het zal van u niet worden aangenomen. U
bentinderdaad een ongehoorzaam volk."
[9:54]
En niets
verhindert, dat hun gaven worden aangenomen behalve dat zij in God en de
boodschapper niet geloven. En zij komen slechts in luiheid tot het gebed en zij
geven niet, dan onwillig.
[9:55]
Laat
daarom hun rijkdommen noch hun kinderen uw verwondering opwekken. God wenst hen
er slechts mee te straffen en hun ziel zal heengaan, terwijl zij ongelovigen
Zijn.
[9:56]
En zij
zweren bij God dat zij inderdaad tot de uwen behoren, terwijl zij (in feite)
niet tot de uwen behoren, toch zijn zij een volk dat vreest.
[9:57]
Als zij
een schuilplaats of grotten of zelfs een gat konden vinden om er binnen te
gaan, zouden zij er zich zeker met grote spoed heenwenden.
[9:58]
Er zijn
onder hen die u inzake aalmoezen belasteren. Als hun ervan wordt gegeven zijn
zij tevreden, maar als hun er niet van wordt gegeven, ziet, worden zij boos.
[9:59]
Waren
zij slechts tevreden geweest met hetgeen God en Zijn boodschapper hun hadden
gegeven en hadden zij gezegd: "God is ons toereikend: God zal ons van Zijn
overvloed geven evenals Zijn boodschapper. Voorzeker, tot God zijn wij
geneigd."
[9:60]
De
aalmoezen zijn alleen voor de armen en de behoeftigen en voor degenen die
daarbij werkzaam zijn en voor degenen wier hart verzoend is en voor de slaven
en voor degenen die schuld hebben en voor de zaak van God en voor de reiziger:
dit is een gebod van God. En God is Alwetend, Alwijs.
[9:61]
En er
zijn onder hen, die de profeet lastig vallen en zeggen: "Hij luistert naar
iedereen." Zeg: "Zijn luisteren is goed voor u, hij gelooft in God en
hij gelooft de gelovigen en hij is een barmhartigheid voor de gelovigen onder
u." En zij, die de boodschapper van God lastig vallen, zullen een
pijnlijke straf ontvangen.
[9:62]
Zij
zweren bij God om u te behagen, maar God en Zijn boodschapper zijn waardiger,
dat zij hen zouden behagen, als zij gelovigen zijn.
[9:63]
Weten
zij niet, dat hem die God en Zijn Boodschapper vijandig gezind is het Vuur der
hel wacht, waarin hij zal vertoeven? Dat is de grote vernedering.
[9:64]
De
huichelaars vrezen, dat een Soerah tegen hen zou worden geopenbaard die hen zou
onderrichten over hetgeen in hun hart is. Zeg (tot hen): "Spot maar,
voorzeker, God zal al hetgeen je vreest aan het licht brengen."
[9:65]
En
indien je hen ondervraagt, zullen zij beslist zeggen: "Wij spraken slechts
ijdellijk (onder elkander) en vermaakten ons." Zeg: "Was het over God
en Zijn tekenen en Zijn boodschapper dat je spotte?"
[9:66]
Biedt
geen verontschuldiging aan. Gij hebt, na te hebben geloofd, verworpen. Als Wij
een deel uwer vergeven, zullen Wij een ander deel uwer straffen, omdat zij
schuldig waren.
[9:67]
De
huichelaars, mannen en vrouwen zijn allen met elkander verbonden. Zij sporen
aan tot het kwade en verbieden het goede en houden hun handen gesloten (om geen
aalmoezen te geven). Zij vergaten God, daarom heeft Hij hen vergeten.
Voorzeker, de huichelaars zijn ongehoorzaam.
[9:68]
God
belooft de huichelaars, mannen en vrouwen en de ongelovigen het Vuur der hel,
waarin zij zullen vertoeven. Het zal hun genoeg zijn. God heeft hen vervloekt,
en zij zullen een blijvende straf ontvangen.
[9:69]
Evenals
die vóór u waren: zij hadden meer macht dan jij en waren rijker
in bezittingen en kinderen. Dezen genoten hun deel; je zult dus uw deel
genieten, zoals zij die voor u waren hun deel genoten. En je spreekt ijdellijk,
evenals zij ijdellijk spraken. Dezen zijn het wier werken in deze wereld en in
het Hiernamaals verloren zijn gegaan. En zij zijn de verliezers.
[9:70]
Heeft
hen het verhaal niet bereikt van degenen, die vóór hen waren? Het
volk van Noach en Aad en Samoed en het volk van Abraham en de bewoners van
Midian en van de steden die verwoest werden? Hun boodschappers kwamen met
duidelijke tekenen tot hen. God was het niet die hun onrecht aandeed, maar zij
deden zichzelf onrecht aan.
[9:71]
En de
gelovigen, mannen en vrouwen, zijn vrienden van elkander. Zij sporen aan tot
het goede en verbieden het kwade en houden het gebed en betalen de Zakaat en gehoorzamen
God en Zijn boodschapper. Dezen zijn het, wie God barmhartigheid zal betonen.
Voorzeker, God is Almachtig, Alwijs.
[9:72]
God
heeft de gelovigen, mannen en vrouwen tuinen beloofd waar doorheen rivieren
stromen, heerlijke woonplaatsen in tuinen der eeuwigheid. En het behagen van
God is het grootste. Dit is de grootste zegepraal.
[9:73]
O
profeet, strijd tegen de ongelovigen en de huichelaars. En wees streng jegens
hen. Hun tehuis is de hel en deze is een boze bestemming.
[9:74]
Zij
zweren bij God, dat zij niets zeiden, maar voorzeker zij spraken het woord des
ongeloofs en na de Islam te hebben aanvaard, verwierpen zij deze en zij
besloten tot hetgeen zij niet konden volbrengen. Zij koesterden haat alleen
omdat God en Zijn boodschapper hen uit Zijn overvloed hadden verrijkt. Als zij
berouw tonen zal het beter voor hen zijn, maar indien zij zich afwenden zal God
hen met een pijnlijke straf in deze wereld en in het Hiernamaals straffen en
zij zullen op aarde vriend noch helper hebben.
[9:75]
En er zijn
onder hen die met God een verbond sloten. Zij zeiden: "Als Hij ons van
Zijn overvloed geeft zullen wij beslist aalmoezen geven en tot de deugdzamen
behoren."
[9:76]
Maar
toen Hij hun van Zijn overvloed gaf werden zij er vrekkig mee en wendden zich
om en waren afkerig.
[9:77]
Hij
vergold het hun door huichelachtigheid in hun hart op te wekken tot aan de Dag,
waarop zij Hem zullen ontmoeten, omdat zij hun belofte aan God braken en
leugens uitten.
[9:78]
Weten
zij niet dat God hun geheimen alsook hun heimelijk overleg kent en dat God de
Oerkenner is van het onzienlijke?
[9:79]
Zij, die
de gelovigen belasteren welke vrijwillig aalmoezen geven en hen die niets
vinden (te geven) dan naar hun vermogen, bespotten: God zal hun spotternij
vergelden en er is voor hen een pijnlijke straf.
[9:80]
Of je
vergiffenis voor hen vraagt of dat je geen vergiffenis voor hen vraagt - zelfs
al vraag je zeventig maal vergiffenis voor hen - God zal hen toch niet
vergeven. Dit is omdat zij in God en Zijn boodschapper niet geloven. God leidt
het trouweloze volk niet.
[9:81]
Zij die
achter de boodschapper van God bleven verheugden zich over hun thuiszitten en
waren er afkerig van met hun eigendommen en hun persoon voor de zaak van God te
strijden. En zij zeiden: "Trekt niet uit in de hitte." Zeg: "Het
Vuur der hel is heter." Konden zij dit slechts begrijpen!
[9:82]
Laten
zij weinig lachen en veel wenen als vergelding voor hetgeen zij deden.
[9:83]
En als
God u tot een gedeelte hunner terugzendt en zij u om toestemming vragen om uit
te trekken (tot het gevecht), zeg dan: "Jij zult met mij niet uittrekken
en je zult nooit een vijand met mij bestrijden. Jij verkoost eerst thuis te
blijven, zit daarom thans met degenen, die achterblijven.
[9:84]
En bid
voor geen enkele hunner die sterft, noch sta bij zijn graf, want zij verwierpen
God en Zijn boodschapper en stierven, terwijl zij overtreders waren.
[9:85]
Laat hun
eigendommen en hun kinderen uw verwondering niet opwekken: God wenst hen
daarmee in deze wereld te straffen; hun ziel zal hen verlaten, terwijl zij
ongelovigen zijn.
[9:86]
En
wanneer een Soerah wordt geopenbaard: "Gelooft in God en strijdt tezamen
met Zijn boodschapper," vragen de rijken onder hen u om toestemming en
zeggen: "Laat ons achter, opdat vij bij de achterblijvers zijn."
[9:87]
Zij
stellen zich tevreden om met de achterblijvenden te zijn en hun hart is
verzegeld, derhalve begrijpen zij niet.
[9:88]
Maar de
boodschapper en de gelovigen met hem, strijden met hun bezit en hun persoon en
zij zijn het, die het goede zullen ontvangen en zij zullen slagen.
[9:89]
God
heeft tuinen voor hen bereid waar doorheen rivieren stromen; zij zullen daarin
vertoeven. Dat is de opperste zegepraal.
[9:90]
Van de
woestijn-Arabieren kwamen er, uitvluchten zoekend opdat hun vrijstelling mocht worden
verleend. En degenen, die logen jegens God en Zijn boodschapper, bleven thuis.
En degenen hunner, die niet geloven, zal een pijnlijke straf treffen.
[9:91]
Er rust
op de zwakken en op de zieken en op degenen die niets vinden om weg te geven,
geen schuld, indien zij oprecht zijn jegens God en Zijn boodschapper. Er rust
geen blaam op degenen die goed doen; God is Vergevensgezind, Genadevol.
[9:92]
Noch op
degenen, die tot u kwamen en verzochten dat je hun een rijdier zoudt
verschaffen, en je antwoordde: "Ik kan niets vinden waarop ik u kan doen
rijden." Zij gingen met hun ogen vol tranen terug uit spijt, dat zij niets
konden vinden om hiertoe zelf bij te dragen.