Part 12
[11:6]
En er is
geen schepsel dat op aarde kruipt, of zijn voorziening berust bij God, Hij kent
zijn tehuis en zijn verblijfplaats. Alles staat in een duidelijk Boek.
[11:7]
En Hij
is het, Die de hemelen en de aarde in zes dagen schiep en Zijn troon rustte op
water, opdat Hij u moge beproeven wiens gedrag het beste is. En indien gij
(Profeet) zegt: "Voorzeker, gij zult na de dood worden opgewekt,"
zullen de ongelovigen zeggen: "Dit is niets dan een zuiver bedrog."
[11:8]
En als
Wij hun straf tot een bepaalde tijd uitstellen, zeggen zij: "Wie weerhoudt
haar?" Ziet toe! de dag waarop zij over hen komt zal niemand haar kunnen
afwenden, en hetgeen zij plachten te bespotten zal op hen neerkomen.
[11:9]
Wanneer
Wij de mens Onze barmhartigheid doen smaken en deze daarna van hem wegnemen,
wordt hij voorwaar wanhopig en ondankbaar.
[11:10]
En als
Wij, nadat tegenspoed hem heeft geraakt, voorspoed doen smaken, zal hij
voorzeker zeggen: "De rampspoed is van mij geweken." Ziet! hij wordt
jubelend en aanmatigend.
[11:11]
Maar
degenen die geduldig zijn en goede werken verrichten, zullen vergiffenis en een
grote beloning ontvangen.
[11:12]
(Zij
verbeelden zich dat) gij misschien een gedeelte van hetgeen is geopenbaard,
zult opgeven; uw hart wordt er door benauwd, omdat zij zeggen: "Waarom is
er tot hem geen schat neergezonden of waarom is er geen engel met hem
gekomen?" Voorwaar, U bent slechts een waarschuwer en God is Voogd over
alle dingen.
[11:13]
Zeggen
zij: "Hij heeft dit (de Koran) verzonnen?" Antwoord: "Breng dan
tien dergelijke verzonnen hoofdstukken voort en roept buiten God wie gij kunt,
als gij waarachtig zijt."
[11:14]
En indien
zij uw (uitdaging) niet aannemen, weet dan, dat het met God’s kennis is
geopenbaard en dat er geen God is behalve Hij. Zul je u dan onderwerpen?
[11:15]
Wie het
tegenwoordige leven en de schoonheden er van wenst, Wij zullen hen volgens hun
werken in dit leven ten volle belonen en zij zullen daarin niet tekort worden
gedaan.
[11:16]
Dezen
zijn degenen, die in het Hiernamaals niets dan het Vuur zullen ontvangen en
hetgeen zij in dit leven verrichtten zal teniet gaan en hetgeen zij doen is
vergeefs.
[11:17]
Is hij
dan (aan hen gelijk), die een duidelijk bewijs van zijn Heer bezit en wie een
groot getuige van Hem volgt, en die voorafgegaan is door het Boek van Mozes,
als richtsnoer en tot barmhartigheid? Dezen geloven in hem. En wie van de
volkeren hem verwerpt, het Vuur zal zijn bestemming zijn. Koester dus geen
twijfel daaromtrent. Voorzeker dit is de waarheid van uw Heer, maar de meeste
mensen willen niet geloven.
[11:18]
En wie
is onrechtvaardiger dan hij, die een leugen tegen God smeedt? Zulken zullen
voor hun Heer worden gebracht en de getuigen zullen zeggen: "Dezen zijn
degenen die tegen hun Heer logen." Ziet toe! de vloek van God rust op de
onrechtvaardigen,
[11:19]
Die van
het pad van God afleiden, het krom wensend. En zij geloven niet in het Hiernamaals.
[11:20]
Dezen
kunnen in de wereld de straf niet ontvluchten, noch hebben zij enige vrienden
naast God. De straf zal voor hen worden verdubbeld. Zij deden geen moeite om te
horen, of te zien.
[11:21]
Dezen
zijn het, die hun ziel hebben te kort gedaan en hetgeen zij verzinnen, zal
falen.
[11:22]
Zij zijn
ongetwijfeld degenen, die in het Hiernamaals de grootste verliezers zullen
zijn.
[11:23]
Voorwaar,
die geloven en goede werken verrichten en die hun Heer gehoorzamen, zijn de
bewoners van de Hemel, waarin zij zullen vertoeven.
[11:24]
Het
geval van de beide partijen is als de blinde en de dove, de ziende en de
horende. Staat het geval van beiden gelijk? Wil je dan geen lering (hieruit)
trekken?
[11:25]
Wij
zonden Noach tot zijn volk zeggende: "Waarlijk, ik ben voor u een
duidelijke waarschuwer,
[11:26]
Dat gij
niemand dan God zult aanbidden. Anders vrees ik voor u de straf van een
pijnlijke dag."
[11:27]
De
leiders der ongelovigen onder zijn volk antwoordden: "Wij zien in u
slechts een man zoals wij en wij zien dat niemand u heeft gevolgd, behalve de
minsten en de eenvoudigen van geest onder ons. En wij zien u niet uitmunten
boven ons; neen, wij geloven dat gij een leugenaar zijt."
[11:28]
Hij
(Noach) zeide: "O, mijn volk, zeg mij, als ik mij op een duidelijk bewijs
van mijn Heer beroep en Hij mij grote barmhartigheid heeft geschonken, die voor
u duister is gemaakt, moeten wij u dit opdringen, terwijl gij er afkerig van
zijt?"
[11:29]
O, mijn
volk, ik vraag u er geen geld voor. Mijn beloning is alleen bij God. En ik wil
de gelovigen niet verdrijven, zij zullen voorzeker hun Heer ontmoeten. Maar ik
beschouw u als een volk, dat onwetend handelt.
[11:30]
O, mijn
volk, wie zou mij tegen God helpen als ik hen zou verdrijven? Wil je dan geen
lering hieruit trekken?
[11:31]
En ik
zeg u niet: ’Ik bezit de schatten van God’, noch ken ik het onzienlijke, noch
zeg ik: ’Ik ben een engel’. "Noch zeg ik over degenen, die gij minacht dat
God hun geen goeds zal schenken. God weet het best, wat in hun innerlijk is.
Anders zou ik zeker tot de onrechtvaardigen behoren."
[11:32]
Zij
antwoordden: "O Noach, gij hebt inderdaad met ons getwist en veel getwist,
breng ons nu de straf waarmee gij ons hebt gedreigd, als gij waarachtig
zijt."
[11:33]
Hij
zeide: "Alleen God zal deze over u brengen als Hij wil, en gij kunt niets
verijdelen."
[11:34]
En als
ik u raad geef zal mijn raad u niet baten als God u wenst te vernietigen. Hij
is uw Heer en tot Hem zul je worden teruggebracht.
[11:35]
Zeggen
zij: "Hij heeft het verzonnen?" Zeg: "Als ik het heb verzonnen,
zal mijn zonde op mij rusten doch ik heb niets uitstaande met hetgeen gij
begaat."
[11:36]
En er
werd aan Noach geopenbaard: "Niemand onder uw volk zal geloven, dan
degenen die reeds hebben geloofd; treur daarom niet over hetgeen zij doen.
[11:37]
En bouw
de ark voor Onze ogen en volgens Onze voorschriften op. En roep Mij omtrent de
onrechtvaardigen niet aan. Zij zullen zeker worden verdronken.’’
[11:38]
En hij
was de ark aan het bouwen en steeds wanneer de leiders van zijn volk hem
voorbijgingen, bespotten zij hem. Hij zeide: "Als gij ons bespot, zullen
wij u (later) bespotten zoals gij (ons) nu doet,
[11:39]
Dan zul
je weten wie het is, over wie een vernederende straf komt en op wie een blijvende
straf zal rusten.
[11:40]
Toen Ons
gebod kwam en de bronnen der aarde spoten, zeiden Wij: "Scheept twee paar
van alles in, en uw familie - met uitzondering van degenen, tegen wie het woord
reeds is uitgegaan - en de gelovigen." En met hem geloofden slechts
weinigen.
[11:41]
En hij
(Noach) zeide: "Scheept u in. In naam van God zij haar vaart en haar
ankeren. Mijn Heer is voorzeker Vergevensgezind, Genadevol."
[11:42]
En zij
bewoog zich met hen op golven als
[11:43]
Hij
antwoordde: "Ik zal mijn toevlucht weldra op een berg zoeken, die mij
tegen het water zal beschermen." Hij antwoordde: "Er is deze dag geen
beschermer tegen het gebod van God, met uitzondering van degenen wie Hij
barmhartigheid toont." En een golf kwam tussen beiden, hij behoorde tot de
drenkelingen.
[11:44]
En er
werd gezegd: " O, aarde, slok op uw water en o, hemel, houd op (met
regenen)." En het water werd tot zakken gebracht en het gebod was vervuld.
En de
[11:45]
En Noach
riep zijn Heer aan en zeide: "Mijn Heer, mijn zoon is voorwaar van mijn
familie en Uw belofte is voorzeker waar en U bent de Rechter der
rechters."
[11:46]
Hij
(God) zeide: "O, Noach, hij behoort niet tot uw gezin omdat zijn daden
niet goed zijn; daarom vraag Mij niet over hetgeen waarvan gij geen kennis
bezit. Ik geef u raad om niet tot de onwetenden te behoren."
[11:47]
Hij
zeide: "Mijn Heer, ik zoek mijn toevlucht tot U om niet te vragen waar ik
geen kennis van heb. En indien Gij mij niet vergeeft noch mij barmhartigheid
betoont, zal ik onder de verliezers zijn."
[11:48]
En er
werd gezegd: "O Noach, daal dan af (uit de ark) met Onze vrede en met
zegeningen over u en over de volkeren die met u zijn. En er zullen andere
volkeren zijn wie Wij een (aardse) voorziening zullen schenken, daarna zal een
pijnlijke straf van Ons hen raken."
[11:49]
Dit zijn
de mededelingen van het onzienlijke die Wij u openbaren, welke gij noch uw volk
voorheen kende. Wees geduldig, waarlijk het einde is voor de
godvrezenden."
[11:50]
En tot
de Aad zeide hun broeder Hoed: "O, mijn volk, aanbid God. Gij hebt geen
God naast Hem. Gij verzint slechts leugens."
[11:51]
O, mijn
volk, ik vraag van u geen beloning hiervoor; mijn beloning is alleen bij Hem,
Die mij schiep. Wil je dan niet begrijpen?
[11:52]
En o,
mijn volk, vraag vergiffenis van uw Heer, wend u daarna tot Hem, Hij zal wolken
die regelmatig regen neergieten over u zenden en kracht bij uw kracht voegen.
En wend u niet af als schuldigen.
[11:53]
Zij
zeiden: "O Hoed, gij hebt ons geen enkel duidelijk bewijs gebracht en wij
zullen onze Goden niet in de steek laten, om hetgeen gij zegt noch zullen wij u
geloven."
[11:54]
Wij
kunnen alleen zeggen dat sommige onzer Goden u met kwaad hebben bezocht. Hij
antwoordde: "Voorzeker, ik roep God tot getuige en getuig je ook, dat ik
niets met uw afgoden uitstaande heb."
[11:55]
Smeedt
daarom allen buiten Hem plannen tegen mij en geeft mij geen uitstel.
[11:56]
Ik heb
voorzeker mijn vertrouwen in God gesteld, Die mijn Heer en uw Heer is. Er is geen
schepsel, dat zich op aarde beweegt, of Hij houdt het in Zijn macht. Voorzeker,
mijn Heer is op het rechte pad.
[11:57]
Indien
gij u afwendt, dan heb ik u hetgeen waarmee ik tot u ben gezonden medegedeeld, en
mijn Heer zal een ander volk uw plaats doen innemen. Gij kunt Hem in het geheel
niet deren. Voorzeker, mijn Heer is Bewaker over alle dingen.
[11:58]
En toen
Ons gebod kwam, redden Wij Hoed en de gelovigen met hem, door Onze
barmhartigheid. En Wij bevrijdden hen van een zware foltering.
[11:59]
En dezen
waren de Aad. Zij verloochenden de tekenen van hun Heer en gehoorzaamden Zijn
boodschappers niet en volgden het bevel van elke opstandige vijand op.
[11:60]
En er
werd een vloek op hen gelegd in deze wereld en op de dag der Opstanding. Ziet!
de Aad verwierpen hun Heer. Ziet! vervloekt zij de Aad, het volk van Hoed.
[11:61]
En tot
de Samoed zeide hun broeder Salih: "O, mijn volk, aanbid God; gij hebt
geen God naast Hem. Hij wekte u op vanuit de aarde en vestigde u er. Vraagt
vergiffenis aan Hem en bekeert u tot Hem. Voorwaar, mijn Heer is nabij,
Verhorende."
[11:62]
Zij
zeiden: "O Salih, gij waart onze hoop. Verbied je ons datgene te aanbidden
wat onze vaderen aanbaden? En wij zijn voorzeker in verontrustende twijfel over
hetgeen, waartoe gij ons roept."
[11:63]
Hij
zeide: "O, mijn volk, zeg mij, als ik een duidelijk bewijs van mijn Heer
heb ontvangen en Hij mij barmhartigheid heeft geschonken, wie zal mij dan naast
God helpen als ik Hem niet gehoorzaam? Gij zult slechts tot mijn ondergang
bijdragen."
[11:64]
En o,
mijn volk, dit is de kamelin van God als teken voor u; laat haar daarom met
rust opdat zij zich (in vrijheid) op God’s aarde moge voeden en doe haar geen
kwaad, anders zal de eerste de beste straf u treffen.
[11:65]
Maar zij
verlamden haar; toen zeide hij (Salih): "Vermaakt u voor drie dagen in uw
huizen. Dit is een belofte die niet geloochend
[11:66]
En toen
Ons gebod kwam, redden Wij Salih en met hem de gelovigen door Onze barmhartigheid
en Wij redden hen van de schande van die dag. Voorzeker, uw Heer is Sterk,
Almachtig.
[11:67]
De straf
achterhaalde degenen die kwaad hadden gesticht en zij lagen uitgestrekt in hun
huizen,
[11:68]
Alsof
zij er nooit in hadden gewoond. Ziet! de Samoed verwierpen hun Heer; ziet!
vervloekt zij de Samoed.
[11:69]
En
voorzeker Onze boodschappers kwamen met blijde tijdingen tot Abraham. Zij
zeiden: "Vrede zij met u." Hij antwoordde: "Vrede zij met
u" en terstond bracht hij een gebraden kalf.
[11:70]
Maar
toen hij zag dat hun handen er zich niet naar uitstrekten, vond bij hen vreemd
en vreesde hen. Zij zeiden: "Vrees niet, want wij zijn tot het volk van
[11:71]
En zijn
vrouw stond er bij en verwonderde zich, waarop Wij haar de blijde tijding van de
geboorte van Izaak gaven en na Izaak van Jacob.
[11:72]
Zij
zeide: "O wonder! Zal ik een kind baren nu ik een oude vrouw ben en deze
mijn echtgenoot een oude man is? Dit is inderdaad iets wonderbaarlijks."
[11:73]
Zij
zeiden: "Verwonder je u over God’s gebod? De barmhartigheid van God en
Zijn zegeningen zijn over u, o bewoners van dit huis. Voorzeker, Hij is
Geprezen, Glorierijk."
[11:74]
En toen
de vrees Abraham verliet en de blijde tijding tot hem kwam, begon hij met ons
over het volk van
[11:75]
Abraham
was inderdaad verdraagzaam, zachtmoedig en wendde zich dikwijls (tot God).
[11:76]
O
Abraham, wend u hiervan af. Het gebod van uw Heer is uitgegaan en een
onafwendbare straf komt over hen.
[11:77]
En toen
Onze boodschappers tot
[11:78]
Zijn
volk kwam haastig naar hem toe. Ook voordien plachten zij kwaad te doen. Hij (
[11:79]
Zij
antwoordden: "Gij weet wel, dat wij geen recht hebben op uw dochters en
gij weet ook, wat wij wensen."
[11:80]
Hij
zeide: "Ach, had ik slechts de macht u weerstand te kunnen bieden of tot
een machtige steun toevlucht te nemen."
[11:81]
Zij (de
boodschappers) zeiden: "O
[11:82]
Toen Ons
gebod kwam, keerden Wij die stad ondersteboven en Wij deden er brokken klei
laag boven laag op regenen;
[11:83]
Die
volgens de verordening van uw Heer waren gemerkt. En zulk een straf is niet ver
verwijderd van de onrechtvaardigen.
[11:84]
En tot
Midian zeide hun broeder Shoaib: "O mijn volk, aanbid God. Gij hebt geen
andere God, dan Hem. En geef geen korte maat of licht gewicht. Ik zie u in
voorspoed en ik vrees voor u de straf van een alles omvattende dag."
[11:85]
En o,
mijn volk, geef volle maat en juist gewicht met rechtvaardigheid en bedrieg de
mensen niet met hun goederen noch sticht onheil op aarde.
[11:86]
Hetgeen
God u heeft toebedeeld, is beter voor u als gij gelovigen zijt. En ik ben geen
bewaker over u.
[11:87]
Zij
antwoordden: "O Shoaib, beveelt uw gebed, dat wij hetgeen onze vaderen aanbaden,
zouden verlaten of dat wij zouden ophouden met ons eigendom te doen wat wij
willen? U bent inderdaad verstandig, recht geleid."
[11:88]
Hij
zeide: "O mijn volk, wat meen je indien ik een duidelijk bewijs van mijn
Heer heb en Hij mij een goede voorziening heeft geschonken? En ik wil niet, in
tegenstelling tot u, mijzelf veroorloven, hetgeen ik u verbied. Ik wil alleen,
voor zover ik kan, een verbetering aanbrengen. Alleen door God ben ik hiertoe
in staat. In Hem vertrouw ik en tot Hem wend ik mij."
[11:89]
O, mijn
volk, laat vijandigheid jegens mij u niet er toe leiden, dat hetzelfde u
overkome als hetgeen het volk van Noach of het volk van Hoed of het volk van
Salih overkwam; en het volk van Lot is niet ver van u.
[11:90]
En zoek
vergiffenis van uw Heer en bekeer u tot Hem. Voorwaar, mijn Heer is Genadig,
Liefdevol.
[11:91]
Zij
antwoordden: "O, Shoaib, wij begrijpen niet veel van hetgeen gij zegt en
wij zien voorzeker, dat gij zwak zijt tegenover ons. Was het niet, om uw gezin,
wij zouden u zeker stenigen, wan je zijt niet in aanzien bij ons."
[11:92]
Hij
zeide: "O, mijn volk, is mijn gezin waardiger bij u dan God? En gij hebt
Hem als waardeloos verworpen. Voorzeker, mijn Heer omvat al hetgeen gij
doet."
[11:93]
En o,
mijn volk, handel op uw wijze, ik handel op de mijne. Gij zult weldra te weten
komen over wie een vernederende straf komt en wie een leugenaar is. En wacht
af, ik wacht gewis met u.
[11:94]
En toen
Ons gebod kwam, redden Wij Shoaib en met hem de gelovigen door Onze
barmhartigheid en kastijding greep de onrechtvaardigen zodat zij uitgestrekt in
hun huizen lagen,
[11:95]
Alsof
zij er nooit hadden gewoond. Ziet! het volk van Midian is vervloekt, zoals
Samoed was vervloekt.
[11:96]
Wij
zonden Mozes voorzeker met Onze tekenen en duidelijk gezag,
[11:97]
Naar
Pharao en zijn leiders, zij volgden het gebod van Pharao maar het gebod van
Pharao was in het geheel niet verstandig.
[11:98]
Hij zal
op de Dag der Opstanding voor zijn volk uitgaan en hen naar het Vuur
[11:99]
En er
werd hun in dit leven en op de Dag der Opstanding een vloek opgelegd. Slecht is
de gave, die zal worden gegeven.
[11:100]
Dit zijn
de tijdingen over de steden die Wij u verhalen. Sommige er van bleven staan en andere
werden weggevaagd.
[11:101]
En Wij
deden hun geen onrecht maar zij deden zichzelf onrecht aan. En hun goden, die
zij naast God aanriepen, baatten hen in het geheel niet toen het gebod van uw
Heer kwam; zij voegden hun slechts verderf toe.
[11:102]
Zo is de
greep van uw Heer, wanneer Hij de steden grijpt, terwijl zij kwaad verrichten.
Voorzeker, Zijn greep is smartelijk en hard.
[11:103]
Hierin
is gewis een teken voor hem die de straf van het Hiernamaals vreest. Dat is een
dag waarop de mensheid zal worden verzameld en dat is een dag waarvan men
getuige zal zijn.
[11:104]
En Wij
stellen het slechts voor een bepaalde tijd uit.
[11:105]
De dag,
waarop het komt, zal geen ziel zonder Zijn toestemming spreken; dan zullen
sommigen hunner ongelukkig en anderen gelukkig zijn.
[11:106]
Degenen
dan, die ongelukkig zullen zijn, zullen in het Vuur zijn waarin zij zullen
zuchten en steunen;
[11:107]
En er,
zolang de Hemelen en de Aarde bestaan in vertoeven, met uitzondering van
hetgeen uw Heer moge behagen. Zeker, uw Heer brengt teweeg wat Hij wil.
[11:108]
Maar
degenen, die gelukkig zullen blijken te zijn, zullen in de Hemel vertoeven,
zolang de Hemelen en de Aarde bestaan, met uitzondering van hetgeen uw Heer
moge behagen, een gave, die niet zal worden afgesneden.
[11:109]
Wees dus
niet in twijfel, omtrent hetgeen deze mensen aanbidden: zij aanbidden slechts,
zoals hun vaderen voorheen aanbaden en Wij zullen hun voorzeker hetgeen hen
toekomt ten volle en onverminderd geven.
[11:110]
En Wij
gaven Mozes voorzeker het Boek, maar men werd er oneens over; en ware het niet
door een woord dat reeds van uw Heer was uitgegaan de zaak zou voorzeker voor
hen zijn beslist; en waarlijk zij zijn er in een verontrustende twijfel over.
[11:111]
En uw
Heer zal hen allen naar hun werken ten volle vergelden. Hij is wel op de hoogte
van hetgeen zij doen.
[11:112]
Blijf
daarom standvastig zoals u is bevolen en ook degenen, die zich met u hebben
bekeerd en overtreedt de grenzen niet, want Hij ziet voorzeker, wat gij doet.
[11:113]
En neig u
niet tot de onrechtvaardigen, anders zal het Vuur ook u aanraken en gij zult
naast God geen vrienden hebben noch zul je worden geholpen.
[11:114]
Houd het
gebed aan de twee uitersten van de dag en gedurende de eerste uren van de
nacht. Voorzeker, goede werken verdrijven kwade werken. Dit is een aanmaning
voor degenen die er lering uit trekken.
[11:115]
En wees
standvastig, voorzeker, God doet het loon der rechtvaardigen niet verloren
gaan.
[11:116]
Waarom
waren er onder de geslachten die vóór u waren dan geen
verstandige mensen, die het verderf op aarde konden verhinderen op enkelen na,
die Wij uit hun midden redden? Maar de onrechtvaardigen volgden datgene waarin
hun overvloed werd verleend en zij waren schuldig.
[11:117]
Uw Heer
zal de steden niet onrechtvaardig vernietigen, terwijl de bewoners er van
oprecht zijn.
[11:118]
En
indien uw Heer had gewild, zou Hij het mensdom voorzeker tot één volk hebben
gemaakt, maar zij zullen blijven verschillen.
[11:119]
Met
uitzondering van degenen, die uw Heer barmhartigheid heeft betoond - hiervoor
heeft Hij hen geschapen - maar het woord van uw Heer: "Voorwaar Ik zal de
hel met djinn en mensen allen tezamen vullen," is vervuld.
[11:120]
En de
tijdingen der boodschappers verhalen Wij u om daardoor uw hart te versterken.
Hierdoor is de waarheid en een vermaning en een les voor de gelovigen tot u
gekomen.
[11:121]
En zeg
tot degenen die niet geloven: "Handelt naar uw vermogen, wij handelen
ook."
[11:122]
En wacht
af, wij wachten ook.
[11:123]
En aan
God behoren de geheimen van de hemelen en de aarde en naar Hem zal het geheel
worden teruggebracht. Aanbid Hem daarom en leg uw vertrouwen in Hem. En uw Heer
is niet onachtzaam over hetgeen gij doet.
Jozef
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[12:1]
Alif
Laam Raa. Dit zijn de verzen van het Boek, dat alles verklaart:
[12:2]
Wij
hebben het geopenbaard - als de Arabische Koran- opdat je mag begrijpen.
[12:3]
Wij
verhalen u het schoonste verhaal door u deze Koran te openbaren, ofschoon je voorheen
onwetend was.
[12:4]
Toen
Jozef tot zijn vader zei: "O mijn vader, (in mijn droom) zag ik elf
sterren en de zon en de maan en ik zag ze zich voor mij neerwerpen."
[12:5]
Hij
zeide: "O, mijn zoon, verhaal uw broedars uw droom niet, anders zullen zij
plannen tegen u smeden, want Satan is een openlijke vijand der mensen."
[12:6]
En zo
zal uw Heer u verkiezen en u de verklaring der dingen onderwijzen en Zijn gunst
aan u en aan de familie van Jacob vervohnaken, zoals Hij die voordien aan twee
uwer voorvaderen, Abraham en Izaak had voltooid. Voorwaar, uw Heer is Alwetend,
Alwijs.
[12:7]
Voorzeker,
er zijn voor de zoekers (naar waarheid) tekenen in (de geschiedenis van) Jozef
en zijn broeders.
[12:8]
Toen zij
zeiden: "Voorwaar, Jozef en zijn broeder zijn onze vader liever dan wij,
ofschoon wij een sterke groep zijn. Voorzeker, onze vader dwaalt
openlijk."
[12:9]
Doodt
Jozef of verdrijft hem naar een (ver) land, zodat uw vaders gunst uitsluitend
voor u moge zijn, waarna je een rechtvaardig volk zult worden.
[12:10]
Eén
hunner zeide: "Doodt Jozef niet, maar als je iets moet doen werpt hem dan
op de bodem van een diepe put; iemand uit een karavaan zal hem opnemen."
[12:11]
Zij
zeiden: "O, onze vader, waarom vertrouw je ons niet aangaande Jozef,
hoewel wij hem welgezind zijn?"
[12:12]
Zend hem
morgen met ons mede, opdat hij zich moge vermaken en spelen en wij zullen
voorzeker zijn bewakers zijn.
[12:13]
Hij
zeide: "Het verdriet mij, dat je hem zoudt medenemen en ik vrees, dat de
wolf hem zal verslinden terwijl je niet op hem let."
[12:14]
Zij
zeiden: "Indien de wolf hem zou verslinden terwijl wij een sterke groep
vormen, dan zijn wij inderdaad de verliezers."
[12:15]
Toen zij
hem medenamen, kwamen zij overeen hem op de bodem van een diepe put neer te
laten en Wij zonden hem een openbaring: "Gij; zult hun van deze zaak
vertellen zonder dat zij het beseffen."
[12:16]
’s
Avonds kwamen zij wenend tot hun vader.
[12:17]
En
zeiden: "O, onze vader, wij hielden een wedloop en lieten Jozef met onze
goederen achter en de wolf verslond hem; maar zelfs al spreken wij de waarheid,
zul je ons niet geloven."
[12:18]
En zij
brachten zijn hemd met bloed, dat niet van hem was. Hij (Jacob) zeide:
"Neen, je hebt de zaak veel te licht opgevat. Daarom is geduld passend. En
het is God Wiens hulp dient te worden gezocht over hetgeen je beweert."
[12:19]
Er kwam
een karavaan langs en deze zond een waterputter, die zijn emmer neerliet.
"O, goed nieuws," zeide hij. "Hier is een jongeling." En
zij verborgen hem als een stuk koopwaar en God wist goed, wat zij deden.
[12:20]
Zij
verkochten hem voor een geringe prijs, een paar zilverstukken, want zij waren
onverschillig jegens hem.
[12:21]
En de
Egyptenaar, die hem kocht, zeide tot zijn vrouw: "Maak zijn verblijf
behoorlijk. Het is waarschijnlijk dat hij ons van nut kan zijn, of dat wij hem
als zoon aannemen." En zo vestigden Wij Jozef in het land, opdat Wij hem
in het verklaren der dingen mochten onderwijzen. God heeft macht over Zijn
gebod, maar de meeste mensen weten het niet.
[12:22]
Toen hij
volwassen was, schonken Wij hem oordeel en kennis; zo belonen Wij de goeden.
[12:23]
En zij,
in wier huis hij was, zocht hem (tegen zijn wil) te verleiden. Zij grendelde de
deuren en zeide: "Kom nu." Hij antwoordde: "Dat verhoede God,
hij is mijn heer. Hij heeft mijn verblijf waardig gemaakt. Voorwaar, de
boosdoeners slagen nooit."
[12:24]
En zij
nam een besluit betreffende hem en hij nam een besluit betreffende haar. Als
hij geen duidelijk teken van zijn Heer had gezien, (kon hij zo’n vastberadenheid
niet hebben getoond). Zo kwam het dat Wij het kwaad en de onbetamelijkheid van
hem mochten afwenden. Voorzeker hij was een Onzer uitverkoren dienaren.
[12:25]
En zij
holden beiden naar de deur en zij scheurde zijn hemd van achteren en zij
ontmoetten haar echtgenoot aan de deur. Zij zeide: "Wat zal de straf zijn
voor iemand die kwade bedoelingen had met uw vrouw, anders dan gevangenneming
of een pijnlijke kastijding?"
[12:26]
Hij
(Jozef) zeide: "Zij is het die mij tegen mijn wil zocht te
verleiden." En een familielid van haar getuigde: "Als zijn hemd van
voren is gescheurd, heeft zij de waarheid gesproken en behoort hij tot de
leugenaars,
[12:27]
Maar als
zijn hemd van achteren is gescheurd, heeft zij gelogen en behoort hij tot de
waarachtigen."
[12:28]
Toen hij
(haar man) zag dat zijn hemd van achteren was gescheurd, zeide hij: "Dit
is zeker een list van u, vrouwen. Uw list is inderdaad sterk."
[12:29]
O,
Jozef, wend u hiervan af en gij (vrouw), vraag vergiffenis voor uw zonde. Gij
behoort zeker tot de schuldigen.
[12:30]
En de
vrouwen in de stad zeiden: "De vrouw van Aziez zoekt haar slaaf tegen zijn
wil te verleiden. Hij heeft haar met verliefdheid vervuld. Wij zien haar
inderdaad klaarblijkelijk dwalen."
[12:31]
En toen
zij van hun plannen hoorde, nodigde zij haar uit en bereidde haar een maaltijd
en gaf ieder een mes en zeide dan (tot Jozef): "Ga naar hen toe." En
toen zij hem zagen achtten zij hem grotelijks en zij sneden zich in de handen
en zeiden: "God zij verheerlijkt. Dit is geen mens, dit is een edele
engel."
[12:32]
Zij
zeide: "Dit is hij nu over wie je mij beschuldigd, ik zocht hem werkelijk
tegen zijn wil te verleiden, maar hij redde zich. En als hij nu niet doet wat
ik hem verzoek, zal hij zeker gevangen genomen en vernederd worden."
[12:33]
Hij
(Jozef) zeide: "O mijn Heer, ik zou de gevangenis verkiezen boven hetgeen
waartoe zij mij roepen; tenzij Gij haar list van mij afwendt zal ik mij tot
haar neigen en tot de onwetenden behoren."
[12:34]
Daarom
verhoorde zijn Heer zijn gebed en wendde hun list van hem af. Voorwaar, Hij is
de Alhorende, de Alwetende.
[12:35]
Dus kwam
het hun (mannen) voor, nadat zij de tekenen van zijn onschuld hadden gezien,
dat zij hem voor een tijd gevangen moesten nemen.
[12:36]
En er
gingen met hem twee jonge mannen de gevangenis binnen. Een hunner zeide:
"Ik zag mij wijn persen." En de andere zeide: "Ik zag mij in een
droom brood op mijn hoofd dragen waarvan de vogelen aten. Geef ons de
verklaring er van, voorzeker, wij zien dat je tot de goeden behoort."
[12:37]
Hij
antwoordde: "Het voedsel, dat u wordt gegeven, zal niet tot u komen,
voordat ik u de verklaring er van heb gegeven. Dit is naar aanleiding van
hetgeen mijn Heer mij heeft onderwezen. Ik heb van de godsdienst van het volk
dat niet in God en in het Hiernamaals gelooft, afstand gedaan.
[12:38]
En ik
volg de godsdienst van mijn vaderen, Abraham, Izaak en Jacob. Het betaamt ons
niet dat wij iets met God vereenzelvigen. Dit behoort tot God’s genade voor ons
en de mensheid, maar de meeste mensen zijn niet dankbaar.
[12:39]
O, mijn
twee medegevangenen, zijn verscheidene Heren beter of is God, de Ene, de
Opperste beter?
[12:40]
Gij
aanbidt naast God niets, dan ijdele namen die je hebt uitgedacht, jij en uw vaderen;
God heeft daar geen gezag voor neergezonden. De beslissing berust bij God
alleen. Hij heeft bevolen dat je naast Hem niets zult aanbidden. Dit is de
juiste godsdienst, maar de meeste mensen beseffen het niet.
[12:41]
O mijn
twee medegevangenen, wat één uwer betreft, hij zal wijn voor zijn Heer schenken
en wat de ander betreft, hij zal worden gekruisigd, zodat de vogels van zijn
hoofd zullen eten. De zaak waarover je hebt gevraagd, is besloten.
[12:42]
En hij
zeide tot degene van hen, van wie hij wist dat hij bevrijd zou worden:
"Vermeld mij bij uw heer." Maar Satan deed hem vergeten het aan zijn
heer te zeggen daarom bleef hij voor enige jaren in de gevangenis.
[12:43]
En de
koring (van Egypte) zeide: "Ik zag zeven vette koeien, die door zeven
magere koeien werden verslonden en zeven groene korenaren en zeven verwelkte
aren. O gij leiders, legt mij de betekenis van mijn droom uit als je een droom
kunt verklaren."
[12:44]
Zij
antwoordden: "Het zijn verwarde dromen en wij kennen de verklaring van
zulke dromen niet."
[12:45]
En
degene van de twee die bevrijd was, herinnerde zich na enige tijd Jozef, en
zeide toen: "Ik zal u de verklaring er van laten weten, zend mij
daarom."
[12:46]
O,
Jozef! gij man der waarheid, leg ons de betekenis uit van zeven vette koeien
die door zeven magere worden verslonden en van zeven groene korenaren en andere
verwelkte aren opdat ik tot het volk moge terugkeren, zodat zij mogen weten.
[12:47]
Hij
antwoordde: "Gij zult zeven jaren lang voortdurend zaaien en wat je maait in
de aar laten, met uitzondering van een weinig, dat je zult eten."
[12:48]
Dan
zullen er nadien zeven harde jaren komen, die al hetgeen je van te voren hebt
opgeslagen zal verteren, met uitzondering van een weinig dat je zult bewaren.
[12:49]
Dan zal
er nadien een jaar komen, waarin de mensen zullen worden geholpen en waarin zij
(vruchten) zullen persen.
[12:50]
En de
koning zeide: "Brengt hem tot mij." Maar toen de boodschapper tot hem
(Jozef) kwam, zeide hij: "Ga terug naar uw heer en vraag hem hoe het met
de vrouwen is gesteld die zich in de handen sneden, voorzeker mijn Heer kent
haar sluwe plan goed."
[12:51]
Hij, (de
koning) zeide tot de vrouwen: "Wat was het geval met u toen gij Jozef
tegen zijn wil zocht te verleiden?" Zij zeiden: "God zij verheerlijkt.
Wij hebben geen kwaad van hem geweten." De vrouw van de Aziez zeide:
"Nu is de waarheid aan het licht gekomen. Ik was het die hem tegen zijn
wil zocht te verleiden en hij behoort zeker tot de waarachtigen."
[12:52]
Dit is,
opdat hij moge weten dat ik hem in zijn afwezigheid niet ontrouw was en dat God
het plan van de ontrouwe mensen niet laat slagen.