Part 19

 

[25:21]

Zij die Onze ontmoeting niet verwachten zeggen: "Waarom zijn geen engelen tot ons nedergezonden? of waarom kunnen wij onze Heer niet zien?" Voorzeker, zij schatten zich te hoog en zijn de perken ver te buiten gegaan.

[25:22]

De Dag waarop zij de engelen zullen zien, zal er geen goed nieuws zijn voor de schuldigen; dan zullen zij zeggen: "Ware er slechts een grote afscheiding (tussen ons)."

[25:23]

En Wij zullen ons tot hun werken wenden en zullen deze als stof verstrooien.

[25:24]

De bewoners van het paradijs zullen op die Dag er beter aan toe zijn betreffende het tehuis, en beter betreffende de rustplaats.

[25:25]

En de Dag waarop de hemel met de wolken zal worden gespleten en de engelen worden nedergezonden in grote aantallen;

[25:26]

Het ware Koninkrijk zal op die Dag aan de Genadevolle behoren, maar het zal voor de ongelovigeneen moeilijke Dag zijn.

[25:27]

De Dag waarop de onrechtvaardige op zijn handen zal bijten zal hij zeggen: "O, had ik de weg met de boodschapper maar gevolgd.

[25:28]

O. wee! Had ik nooit zo iemand als vriend genomen.

[25:29]

Hij deed mij van de herinnering afdwalen nadat zij tot mij was gekomen." En Satan laat de mens in de steek.

[25:30]

En de boodschapper zal zeggen: "O, mijn Heer, mijn volk heeft deze Koran verzaakt!"

[25:31]

Zo maken Wij voor elke profeet een vijand van onder de zondaren; uw Heer is voldoende als Leider en Helper.

[25:32]

En de ongelovigen zeggen: "Waarom werd de Koran niet ineens aan hem geopenbaard?" Zo is het, opdat Wij daarmee uw hart mogen versterken. En Wij hebben hem duidelijk en geleidelijk uiteengezet.

[25:33]

En zij stellen u geen vraag of Wij geven u de waarheid en een uitmuntende uitleg.

[25:34]

Zij die vernederd naar de hel zullen worden gebracht, verkeren in een slechte toestand, en zij zijn het meest van het rechte pad afgedwaald.

[25:35]

Wij gaven Mozes het Boek (der Wet) en stelden zijn broeder Aäron tot helper aan.

[25:36]

En Wij zeiden: "Gaat samen naar het volk dat Onze Tekenen verloochent." Daarna vernietigden Wij hen.

[25:37]

En het volk van Noach: toen dit de boodschappers verloochende, verdronken Wij het en Wij maakten het tot een teken voor het mensdom. En Wij hebben een pijnlijke straf voor de onrechtvaardigen bereid.

[25:38]

En herinnert u Aad en Samoed en het volk van de Bron en vele andere geslachten tussen hen.

[25:39]

Wij gaven aan ieder hunner allerlei voorbeelden en Wij vernietigden allen.

[25:40]

En zij komen voorzeker de stad voorbij, waarop een boze regen was gevallen. Zien zij die (plaats) dan niet? Neen, zij verwachten de Opstanding niet.

[25:41]

Wanneer zij u zien maken zij u slechts tot een bespotting. "Is hij het, die God als boodschapper heeft gezonden?

[25:42]

Hij had ons inderdaad bijna van onze Goden doen afdwalen, als wij jegens hen niet standvastig waren gebleven." Maar zij zullen weldra te weten komen, wanneer zij de straf zullen aanschouwen, wie het meest afgedwaald is van het rechte pad.

[25:43]

Heb je hem gezien, die zijn eigen begeerte als zijn God aanneemt? Wil je dan een beschermer over hem zijn?

[25:44]

Denk je dat de meesten hunner horen of begrijpen? Zij zijn slechts als vee - neen, zij zijn verder afgedwaald.

[25:45]

Heb je niet gezien hoe uw Heer de schaduw verlengt? - En indien Hij het had gewild, kon Hij haar onbeweeglijk hebben gemaakt - Dan hebben Wij de zon tot een leider er van gemaakt.

[25:46]

Daarna trekken Wij haar langzaam tot Ons terug.

[25:47]

En Hij is het, Die de nacht tot een bedekking voor u heeft gemaakt en de slaap voor rust, en de dag voor het opstaan.

[25:48]

En Hij is het, Die de winden als blijde aankondiging voor Zijn barmhartigheid uitzendt en Wij zenden zuiver water uit de wolken neer.

[25:49]

Opdat Wij daarmee leven mogen schenken aan een dor land, en het ook als drank geven aan Onze schepping - aan vee en mensen in grote getale.

[25:50]

En Wij herhalen dit voor hen opdat zij er lering uit mogen trekken, maar de meeste mensen weigeren alles, behalve ondankbaarheid.

[25:51]

Als Wij het hadden gewild konden Wij zeker in elke stad een waarschuwer hebben verwekt.

[25:52]

Dus volg de ongelovigen niet, en voer met (de Koran) een grote strijd tegen hen.

[25:53]

En Hij is het die twee wateren heeft doen stromen, het ene zoet en het andere zout, en tussen hen heeft Hij een afscheiding en een versperring geplaatst.

[25:54]

En Hij is het Die de mens uit water heeft geschapen en heeft hem verwanten gegeven door afstamming en huwelijk; uw Heer is Almachtig.

[25:55]

Toch aanbidden zij naast God datgene dat hen helpen noch schaden kan. De ongelovige is een helper tegen zijn Heer.

[25:56]

En Wij hebben u slechts als drager van blijde tijdingen en als waarschuwer gezonden.

[25:57]

Zeg: "Ik vraag van u geen vergoeding er voor, behalve dat hij, die dit wil, de weg naar zijn Heer moge inslaan.

[25:58]

En stel uw vertrouwen in de Levende, Die niet sterft, en verheerlijk Hem met de lof die Hem toekomt. Hij is goed op de hoogte met de zonden van Zijn dienaren.

[25:59]

Hij, Die de hemelen en de aarde en alles wat er tussen is, in zes dagen schiep, zette Zich dan op de Troon. Hij is de Barmhartige. Vraag dus iemand die meer over Hem weet.

[25:60]

En wanneer er tot de ongelovigen wordt gezegd: "Werpt u neder voor de Barmhartige," zeggen zij: "En wie is de Barmhartige? Zullen wij ons nederwerpen voor degene die je ons gelast?" En dit vermeerdert slechts hun afkeer.

[25:61]

Gezegend is Hij, Die de sterren, de stralende zon en de glanzende maan aan de hemel heeft geplaatst.

[25:62]

En Hij is het Die de nacht en de dag heeft ingesteld die elkander opvolgen; dit is voor hen die er lering uit willen trekken, of hun dankbaarheid betonen.

[25:63]

En de dienaren van de Barmhartige zijn zij, die zachtmoedig op aarde wandelen en als de onwetenden hen aanspreken, zeggen zij: "Vrede".

[25:64]

En zij, die de nacht doorbrengen zich voor hun Heer ter aarde werpende en voor Hem staande.

[25:65]

Terwijl zij zeggen:"Onze Heer, wend de straf der hel van ons af want de straf daarvan is een voortdurende kwelling."

[25:66]

Zij is inderdaad slecht als rustplaats en als tehuis.

[25:67]

En zij, die, als zij iets besteden, noch spilzuchtig noch vrekkig zijn, maar evenwichtig blijven tussen beide in.

[25:68]

En zij die geen andere goden naast God aanroepen noch iemand doden, wat God heeft verboden, tenzij met recht, noch overspel plegen; en hij die dat doet zal een straf ondergaan.

[25:69]

De straf zal hem verdubbeld worden op de Dag der Opstanding, en hij zal daar vernederd in vertoeven.

[25:70]

Met uitzondering van hen die berouw hebben en geloven en goede daden doen, voor dezulken zal God de slechte daden in goede daden veranderen, want God is Vergevensgezind, Barmhartig!

[25:71]

En hij die berouw heeft, en het goede doet, wendt zich voorzeker berouwvol tot God.

[25:72]

En zij, die niet leugenachtig getuigen en als zi; iets ijdels voorbijgaan, er edelmoedig aan voorbijgaan.

[25:73]

En zij, die, wanneer zij door tekenen van hun Heer gewaarschuwd worden, daarbij niet doof en blind nedervallen.

[25:74]

En zij die zeggen: "Onze Heer, maak onze echtgenoten en kinderen tot troost der ogen, en maak ons tot voorbeeld voor de godvruchtigen."

[25:75]

Dit zijn diegenen die beloond zullen worden met de hoogste plaats (in het paradijs) - omdat zij standvastig waren - waar zij zullen worden ontvangen met begroeting en vrede.

[25:76]

Daarin zullen zij verblijven; uitstekend is dit als verblijf en als rustplaats.

[25:77]

Zeg: "Mijn Heer zou niets om U geven als je niet bidt. Je hebt de waarheid verloochend en weldra zal de straf (u) worden opgelegd."

 

De dichters

In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.

[26:1]

Taa Sien Miem.

[26:2]

Dit zijn de verzen van het duidelijke Boek.

[26:3]

Wellicht zul je ten dode toe treuren omdat zij niet geloven.

[26:4]

Als Wij het willen, kunnen Wij hun een teken van de hemel nederzenden, zodat hun hoofd er zich voor zal nederbuigen.

[26:5]

Maar er komt van de Barmhartige geen nieuwe vermaning tot hen of zij wenden zich er van af.

[26:6]

Voorzeker zij hebben dit verloochend, maar weldra zullen de tijdingen hun bereiken van hetgeen zij bespotten.

[26:7]

Zien zij niet op aarde - hoeveel voortreffelijke soorten Wij daarop hebben doen groeien?

[26:8]

Daarin is inderdaad een teken; maar de meesten onder hen willen niet geloven.

[26:9]

En voorzeker uw Heer is de Machtige, de Genadige.

[26:10]

Toen uw Heer tot Mozes riep: "Ga naar het onrechtvaardige volk,

[26:11]

Het volk van Pharao. Zullen zij (Mij) niet vrezen?"

[26:12]

Zeide hij: "Mijn Heer, ik vrees, dat zij mij zullen verloochenen;

[26:13]

En mijn boezem vernauwt zich en mijn tong is niet welsprekend; zend daarom (bericht) aan Aäron (om mij te helpen).

[26:14]

Bovendien hebben zij een aanklacht van misdaad tegen mij, dus vrees ik dat zij mij zullen doden."

[26:15]

Hij (God) zeide: "In geen geval, gaat dan met Onze tekenen; Wij zijn met u en zullen horen.

[26:16]

Gaat dus naar Pharao en zegt: ’Wij zijn de boodschappers van de Heer der Werelden.

[26:17]

Laat de kinderen Israëls met ons meegaan’."

[26:18]

Hij (Pharao) zeide: "Voedden wij u niet onder ons op toen je een kind was? En je bleeft onder ons vele jaren van uw leven.

[26:19]

En je weet wat je deedt, terwijl je ondankbaar was."

[26:20]

Hij (Mozes) zeide: "Ik deed dit, toen ik nog tot de dwalenden behoorde."

[26:21]

[26:22]

Is dit de gunst die je mij in herinnering brengt, dat je de kinderen van Israël tot slaven hebt gemaakt?"

Daarom vluchtte ik van u omdat ik u vreesde; maar mijn Heer heeft mij wijsheid geschonken en mij tot een boodschapper gemaakt.

[26:23]

Pharao zeide: "En wie is de Heer der Werelden?"

[26:24]

Mozes antwoordde: "De Heer der hemelen en der aarde en van alles wat er tussen is, als je het wilt geloven."

[26:25]

Pharao zeide tot degenen die om hem heen waren: "Hoor je het niet?"

[26:26]

Mozes zeide: "Uw Heer, en de Heer uwer voorvaderen."

[26:27]

Pharao zeide: "Waarlijk, de boodschapper die tot u is gezonden, is krankzinnig."

[26:28]

Mozes zeide: "Hij is de Heer van het Oosten en van het Westen en van alles wat daar tussen is, indien je wilt begrijpen."

[26:29]

Pharao zeide tot hem: "Indien je een andere God aanneemt dan mij zal ik u zeker in de gevangenis werpen."

[26:30]

Mozes antwoordde: "Ofschoon ik u een duidelijk teken breng?"

[26:31]

Pharao zeide: "Breng het dan als je tot de waarachtigen behoort."

[26:32]

Daarop wierp Mozes zijn staf neder, en ziet! deze werd een zichtbare slang.

[26:33]

En hij strekte zijn hand uit, en ziet! zij was wit voor de toeschouwers.

[26:34]

Pharao zeide tot de vooraanstaanden om zich heen: "Dit is inderdaad een bedreven tovenaar.

[26:35]

Hij wenst u uit uw land te verdrijven door zijn tovenarij. Wat raad je mij dan aan?"

[26:36]

Zij zeiden: "Geef hem en zijn broeder uitstel en zend aankondigers naar de steden.

[26:37]

Die u iedere bedreven tovenaar zullen brengen."

[26:38]

Dus werden de tovenaars verzameld op de bepaalde tijd op een vastgestelde dag.

[26:39]

En er werd tot het volk gezegd: "Wil je u ook verzamelen,

[26:40]

Opdat wij de tovenaars mogen volgen als zij overwinnaars zijn?"

[26:41]

En toen de tovenaars kwamen, vroegen zij aan Pharao, "Zal er een beloning voor ons zijn als wij de overwinnaars worden?"

[26:42]

Hij antwoordde: "Ja zeker, bovendien zul je tot de gunstelingen behoren."

[26:43]

Mozes zeide tot hen: "Werpt neder hetgeen gij te werpen hebt."

[26:44]

Toen gooiden zij hun touwen en hun roeden, en zeiden: "Bij de macht van Pharao, wij zullen de overhand krijgen."

[26:45]

Daarna wierp Mozes zijn staf neder en ziet! deze slokte alles wat zij hadden gemaakt op.

[26:46]

Daarop wierpen de tovenaars zich op de grond neder.

[26:47]

En riepen uit: "Wij geloven in de Heer der Werelden,

[26:48]

De Heer van Mozes en Aäron."

[26:49]

Pharao zeide tot hen: "Geloof je in hem voordat ik u toestemming geef? Hij is zeker uw leider die u tovenarij heeft onderwezen. Maar je zult het weldra te weten komen. Ik zal zeker uw handen en uw voeten van links en rechts afhakken, en u allen doen kruisigen."

[26:50]

Zij antwoordden: "Dat geeft niet; wij zullen voorzeker tot onze Heer terugkeren.

[26:51]

Wij hopen dat onze Heer ons onze zonden zal vergeven, want wij zijn de eersten der gelovigen."

[26:52]

En Wij openbaarden aan Mozes, zeggende: "Neemt Mijn dienaren mede in de nacht, want je zult worden achtervolgd."

[26:53]

En Pharao zond herauten naar de steden, zeggende,

[26:54]

Dit is slechts een kleine groep,

[26:55]

Toch hebben zij ons vertoornd;

[26:56]

En wij zijn een ten volle bewapende menigte."

[26:57]

Daarom verbanden Wij hen uit hun tuinen en bronnen,

[26:58]

En schatten en voortreffelijke woning.

[26:59]

Zo geschiedde het; en Wij gaven die als een erfenis aan de kinderen van Israël."

[26:60]

En zij (Egyptenaren) vervolgden hen bij zonsopgang;

[26:61]

En toen de twee scharen elkander zagen, zeiden de metgezellen van Mozes: "Wij worden zeker ingehaald."

[26:62]

In geen geval! zeide hij. "Mijn Heer is met mij. Hij zal mij leiden."

[26:63]

Toen openbaarden Wij aan Mozes: "Tref de zee met uw staf." Waarop zij vaneen week en elk gedeelte was als een grote berg.

[26:64]

En Wij lieten de anderen naderbij komen.

[26:65]

En Wij redden Mozes en allen die met hem waren.

[26:66]

Daarna verdronken Wij de anderen.

[26:67]

Hierin is zeker een teken maar de meesten onder hen willen niet geloven.

[26:68]

Voorwaar, uw Heer is de Almachtige, de Genadevolle.

[26:69]

En verkondig aan het volk het verhaal van Abraham.

[26:70]

Toen hij tot zijn vader en zijn volk zeide: "Wat aanbid je?"

[26:71]

Zeiden zij: "Wij aanbidden (onze) goden en wij zullen hun toegewijd blijven."

[26:72]

Hij zeide: "Horen zij u als gij hen aanroept?

[26:73]

Baten of schaden zij u?"

[26:74]

Zij antwoordden: "Maar wij vonden dat onze vaderen hetzelfde deden."

[26:75]

Hij zeide: "Zie je dan, wat je aanbidt,

[26:76]

Gij en uw voorvaderen?

[26:77]

Zij zijn vijanden van mij behalve de Heer der Werelden,

[26:78]

Die mij heeft geschapen en Hij is het, Die mij leidt;

[26:79]

En Die mij voedsel en drank geeft.

[26:80]

En Die mij geneest wanneer ik ziek ben;

[26:81]

En Die mij zal doen sterven en daarna weer tot het leven terugroepen.

[26:82]

En Die, hoop ik, mij mijn tekortkomingen zal vergeven op de Dag des Oordeels."

[26:83]

Mijn Heer schenk mij wijsheid en voeg mij bij de rechtvaardigen;

[26:84]

En geef mij een goede naam onder de komende geslachten.

[26:85]

:En maak mij een der erfgenamen van de Tuin der Zaligheid.

[26:86]

En vergeef mijn vader, want hij behoorde tot de dwalenden.

[26:87]

En verneder mij niet op de Dag waarop de mensen zullen worden opgewekt,

[26:88]

De Dag waarop rijkdom noch kinderen zullen baten.

[26:89]

Maar slechts hij, die met een toegewijd hart tot God komt, (zal baat vinden)."

[26:90]

En het paradijs zal nabij worden gebracht voor de rechtvaardigen.

[26:91]

En de hel zal worden onthuld voor de dwalenden.

[26:92]

En er zal tot hen worden gezegd: "Waar zijn zij die je aanbadt,

[26:93]

Naast God? Kunnen zij u helpen of zichzelf helpen?"

[26:94]

Dan zullen zij hals over kop in (de hel) worden geworpen, zij en de dwalenden.

[26:95]

En de scharen van Iblies, allen tezamen.

[26:96]

Terwijl zij daarin onder elkander twisten, zullen zij (tegen de afgoden) zeggen:

[26:97]

Bij God, wij waren klaarblijkelijk in dwaling,

[26:98]

Toen wij u gelijk stelden aan de Heer der Werelden.

[26:99]

En slechts de schuldigen deden ons dwalen.

[26:100]

En wij hebben nu geen bemiddelaar,

[26:101]

Noch een boezemvriend.

[26:102]

Indien er voor ons een terugkeer (naar de aarde) was, zouden wij tot de gelovigen behoren."

[26:103]

Hierin is waarlijk een teken, maar de meesten onder hen willen het niet geloven.

[26:104]

En voorwaar, uw Heer is de Machtige, de Genadevolle.

[26:105]

Het volk van Noach verloochende de boodschappers.

[26:106]

Toen hun broeder, Noach, tot hen zeide: "Wil je niet (God) vrezen?"

[26:107]

Waarlijk, ik ben voor u een getrouwe boodschapper,

[26:108]

Vreest daarom God, en gehoorzaamt mij,

[26:109]

En ik vraag u er geen beloning voor: Mijn loon is bij de Heer der Werelden.

[26:110]

Vreest daarom God en gehoorzaamt mij."

[26:111]

Zij antwoordden: "Zullen wij u geloven terwijl slechts de onaanzienlijken u volgen?"

[26:112]

Hij (Noach) zeide: "En wat weet ik er van wat zij deden?"

[26:113]

Hun rekening is alleen bij mijn Heer, als je het slechts wist!

[26:114]

En ik ga de gelovigen niet verdrijven.

[26:115]

Ik ben niets dan een duidelijke waarschuwer."

[26:116]

Zij zeiden: "Als je niet ophoudt, o Noach, zul je voorzeker worden gestenigd."

[26:117]

Hij zeide: "Mijn Heer, mijn volk heeft mij verloochend.

[26:118]

Oordeel daarom beslissend tussen hen en mij; en red mij en de gelovigen die met mij zijn."

[26:119]

Daarom redden Wij hem en degenen die met hem in de geladen ark waren.

[26:120]

Daarna verdronken Wij degenen die achterbleven.

[26:121]

Hierin is voorwaar een teken, maar de meesten hunner willen niet geloven.

[26:122]

Waarlijk uw Heer is de Machtige, de Genadevolle.

[26:123]

De Aad verloochenden de boodschappers,

[26:124]

Toen hun broeder Hoed tot hen zeide: "Zul je niet godvruchtig worden?"

[26:125]

Waarlijk, ik ben tot u een getrouwe boodschapper.

[26:126]

Daarom vreest God en gehoorzaamt mij.

[26:127]

En ik vraag u er geen beloning voor; mijn loon is slechts bij de Heer der Werelden."

[26:128]

Bouw je monumenten op elke hoge plaats om u te vermaken?

[26:129]

En bouw je kastelen, alsof je voor eeuwig zult leven?

[26:130]

En als je iemand aangrijpt, grijp je hem aan als geweldenaars.

[26:131]

Vreest God en gehoorzaamt mij.

[26:132]

Ja, vreest Hem, Die alles wat je weet aan u geschonken heeft.

[26:133]

Hij heeft u overvloedig vee en kinderen geschonken,

[26:134]

En tuinen en bronnen.

[26:135]

Ik vrees voor u inderdaad de straf van een grote Dag."

[26:136]

Zij antwoordden: "Het is ons hetzelfde of je predikt of niet.

[26:137]

Dit is niets dan een verzinsel der ouden.

[26:138]

En wij zullen niet worden gestraft."

[26:139]

Daarom verloochenden zij hem en Wij vernietigden hen. Daarin is waarlijk een teken, maar de meesten hunner willen niet geloven.

[26:140]

En voorwaar uw Heer is de Machtige, de Genadevolle.

[26:141]

Het geslacht van Samoed verloochende de boodschappers eveneens.

[26:142]

Toen hun broeder, Salih, tot hen zeide, "Wil je niet godvruchtig worden?

[26:143]

Waarlijk ik ben voor u een getrouwe boodschapper.

[26:144]

Vreest daarom God en gehoorzaamt mij.

[26:145]

En ik vraag u er geen beloning voor. Mijn beloning is slechts bij de Heer der Werelden.

[26:146]

Zul je met rust worden gelaten tussen de dingen die hier zijn,

[26:147]

Tussen tuinen en bronnen,

[26:148]

En korenvelden en dadelpalmen vol vruchten.

[26:149]

En de huizen, welke je met grote handigheid uit de bergen maakt?

[26:150]

Daarom vreest God en gehoorzaamt mij.

[26:151]

En gehoorzaamt niet aan het bevel der buitensporigen.

[26:152]

Die onheil op aarde stichten, en zich niet beteren,"

[26:153]

Zeiden zij: "Gij zijt betoverd.

[26:154]

Gij zijt slechts een mens zoals wij, toon ons dan een teken, als je tot de waarachtigen behoort."

[26:155]

Hij (Salih) zeide: "Hier is een kamelin, zij heeft haar beurt om te drinken en je hebt uw beurt om te drenken op een vastgestelde tijd.

[26:156]

En doe haar geen kwaad anders zal de straf van een grote Dag u achterhalen."

[26:157]

Doch zij verlamden haar en daarna hadden zij er spijt van.

[26:158]

Maar de straf achterhaalde hen. Voorwaar daarin is een teken maar de meesten hunner willen niet geloven.

[26:159]

Uw Heer is de Machtige, de Genadevolle.

[26:160]

Ook het volk van Lot verloochende de boodschappers,

[26:161]

Toen hun broeder Lot tot hen zeide: "Wil je niet rechtvaardig worden?

[26:162]

Waarlijk, ik ben u een getrouwe boodschapper,

[26:163]

Vreest daarom God en gehoorzaamt mij.

[26:164]

En ik vraag u er geen beloning voor. Mijn beloning is slechts bij de Heer der Werelden."

[26:165]

Nader je van alle schepselen de mannen?

[26:166]

En verlaat je uw vrouwen, die uw Heer voor u heeft geschapen? Neen, je bent een volk dat de perken te buiten gaat."

[26:167]

Zij zeiden: "Als je niet ophoudt, o Lot, zul je zeker worden verbannen."

[26:168]

Hij zeide: "Waarlijk, ik veracht uw handelwijze."

[26:169]

Mijn Heer, red mij en mijn familie van hetgeen zij doen.

[26:170]

Daarom redden Wij hem en zijn hele gezin.

[26:171]

Behalve een oude vrouw die achterbleef.

[26:172]

Daarna vernietigden Wij de anderen.

[26:173]

En Wij deden een regen op hen regenen, en vreselijk was de regen voor hen, die waren gewaarschuwd.

[26:174]

Daarin is waarlijk een teken maar de meesten hunner willen niet geloven.

[26:175]

En voorwaar, uw Heer is de Machtige, de Genadevolle.

[26:176]

Het volk van het woud verloochende ook de boodschappers.

[26:177]

Toen Shoaib tot hen zeide: "Wil je niet godvruchtig worden?

[26:178]

Waarlijk, ik ben voor u een getrouwe boodschapper,

[26:179]

Daarom vreest God en gehoorzaamt mij.

[26:180]

En ik vraag u er geen beloning voor. Mijn beloning is slechts bij de Heer der Werelden.

[26:181]

Geeft de volle maat en behoort niet tot hen die minder geven (bedriegers).

[26:182]

En weegt met de zuivere weegschaal.

[26:183]

En doet de mensen in hetgeen hun toekomt niet te kort, noch handelt verderfelijk door onheil te stichten op aarde.

[26:184]

En vreest Hem, Die u en de vroegere geslachten schiep."

[26:185]

Zij zeiden: "Je bent slechts betoverd.

[26:186]

En je bent niets meer dan een man zoals wij en wij denken dat je tot de leugenaars behoort.

[26:187]

Doe dan stukken van de hemel op ons vallen als je waarachtig bent."

[26:188]

Hij zeide: "Mijn Heer weet het beste wat je doet."

[26:189]

En zij verloochenden hem. Daarna achterhaalde hen de straf van de dag der overschaduwing. Dat was waarlijk de straf van een grote dag.

[26:190]

Voorwaar, daarin is een teken maar de meesten hunner willen niet geloven.

[26:191]

Waarlijk uw Heer is de Almachtige, de Genadevolle.

[26:192]

Voorwaar dit Boek is een openbaring van de Heer der Werelden.

[26:193]

De Heilige Geest (Gabriël) heeft het nedergebracht.

[26:194]

In uw hart, opdat je de waarschuwer moogt zijn.

[26:195]

In duidelijke Arabische taal.

[26:196]

En het is zeker in de geschriften der vroegere volkeren (vermeld).

[26:197]

Is het geen teken voor hen dat de geleerden onder de kinderen van Israël het weten?

[26:198]

Indien Wij het aan een vreemdeling hadden geopenbaard

[26:199]

En hij had het hun voorgelezen, dan zouden zij er nooit in hebben geloofd.

[26:200]

Zo hebben Wij het (ongeloof) in de harten der zondaren doen binnendringen.

[26:201]

Zij zullen er niet in geloven voordat zij de smartelijke straf zien;

[26:202]

Maar deze zal plotseling over hen komen terwijl zij het niet bemerken;

[26:203]

En zij zullen zeggen: "Wordt ons geen uitstel gegeven?"

[26:204]

Vragen zij dan Onze straf te verhaasten?"

[26:205]

Zeg: "Als Wij hun toest,aan jaren te genieten,

[26:206]

En hun dan datgene zou overkomen, waaabmede zij werden bedreigd.

[26:207]

Zou al hetgeen hun werd geschonken hun toch niet baten.

[26:208]

En Wij vernietigden nooit een stad, zonder dat er voor haar een Waarschuwer was geweest,

[26:209]

Om te vermanen. Wij waren nooit onrechtvaardig.

[26:210]

De duivelen hebben (de Koran) niet nedergebracht,

[26:211]

Noch is het passend voor hen, noch zijn zij in staat, dat te doen.

[26:212]

Voorzeker het horen (hiervan) is hun ontnomen.

[26:213]

Roep daarom naast God geen andere god aan, anders zul je gestraft worden.

[26:214]

En waarschuw uw naaste familieleden.

[26:215]

En wend u met zachtmoedigheid tot de gelovigen die u volgen."

[26:216]

Indien zij u dan niet gehoorzamen, zeg: "Ik heb niets uitstaande met hetgeen gij doet."

[26:217]

En stel uw vertrouwen in de Almachtige, de Genadevolle.

[26:218]

Die u ziet wanneer je opstaat.

[26:219]

En uw bewegingen onder hen die zich nederwerpen (in aanbidding).

[26:220]

Want Hij is de Alhorende, de Alwetende.

[26:221]

Zal ik u mededelen op wie de duivelen nederdalen?

[26:222]

Zij dalen op elke verstokte leugenaar en zondaar neder.

[26:223]

En zij verlenen gehoor aan (geruchten) en velen hunner zijn zelf leugenaars,

[26:224]

En de dichters! de dwalenden volgen hen.

[26:225]

Heb je niet gezien hoe zij in elk dal radeloos rondlopen?

[26:226]

En wat zij zeggen doen zij niet.

[26:227]

Behalve zij die geloven en goede werken doen, en God vaak gedenken, en zich verdedigen nadat hun onrecht is aangedaan, maar de onrechtvaardigen zullen weldra weten welke wending hun zaken zullen nemen.

 

De mieren

In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.

[27:1]

Taa Sien. Dit zijn de verzen van de Koran, het duidelijke Boek.

[27:2]

Een richtsnoer en goed nieuws voor de gelovigen.

[27:3]

Die het gebed houden en de Zakaat betalen, en een vast geloof hebben in het Hiernamaals.

[27:4]

Voorzeker, die niet in het Hiernamaals geloven, hun daden hebben Wij voor hen schoonschijnend gemaakt, daarom lopen zij blindelings rond.

[27:5]

Zij zullen zeker een zware straf krijgen en zij zullen in het Hiernamaals de grootste verliezers zijn.

[27:6]

Voorwaar, aan u wordt de Koran overgedragen door de Alwijze, de Alwetende.

[27:7]

Gedenk toen Mozes tot zijn familieleden zeide: "Ik zie een vuur. Ik zal u daarvan enig bericht brengen of ik breng wat vuur mee opdat jij je mag verwarmen."

[27:8]

En toen hij er bij kwam, riep een stem hem toe: "Gezegend is hij, die in het vuur is en gezegend is hij die er dichtbij is, glorie zij God, de Heer der Werelden!

[27:9]

O Mozes, Ik ben God, de Machtige, de Alwijze.

[27:10]

Werp uw staf neder." Maar toen hij de staf zich als een slang zag bewegen, wendde hij zich af en wilde zich niet omkeren. (En God zeide) "O Mozes, vrees niet, voorwqwaar bij Mij vrezen de boodschappers niet."

[27:11]

Noch degene die kwaad doet en daarna het kwade door goed vereffent; want waarlijk, Ik ben dan Vergevensgezind, Genadevol.

[27:12]

En stop uw hand in uw boezem, zij zal zonder enige schade wit te voorschijn komen. Dit behoort tot de negen tekenen voor Pharao en zijn volk; want zij zijn een opstandig volk."

[27:13]

Maar toen Onze verlichtende tekenen tot hen kwamen, zeiden zij: "Dit is openbare tovenarij."

[27:14]

En zij verwierpen deze onrechtvaardig en aanmatigend terwijl hun zielen er van overtuigd waren. Ziet, hoe kwaad het einde was van de onruststokers.

[27:15]

En Wij gaven kennis aan David en Salomo, en zij zeiden: "Alle eer behoort aan God, Die ons boven vele van Zijn gelovige dienaren heeft verheven."

[27:16]

En Salomo volgde David op en hij zeide: "O gij mensen, ons is de taal der vogelen onderwezen, en ons werd alles geschonken. Dit is inderdaad Gods openbare gunst."

[27:17]

Er waren legers voor Salomo verzameld van djinn, mensen en vogelen en zij werden in slagorde opgesteld.

[27:18]

Toen zij tot het dal van de mieren kwamen, zei een mier: "O gij mieren, gaat uw woningen binnen opdat Salomo en zijn scharen u niet verpletteren zonder dit te bemerken."

[27:19]

Daarop glimlachte hij, zich verbazend over haar woorden en hij zeide: "Mijn Heer, doe mij dankbaar zijn voor Uw gunst, die Gij mij en mijn ouders hebt bewezen en laat mij het goede doen dat U behaagt en laat mij door Uw barmhartigheid tot Uw rechtvaardige dienaren behoren."

[27:20]

En hij overzag de vogelen, en zeide: "Hoe kan het zijn dat ik de hop niet zie? Is hij onder de afwezigen?

[27:21]

Ik zal hem zeker streng straffen of ik zal hem doden, als hij mij geen duidelijke uitleg geeft."

[27:22]

En hij duurde niet lang, totdat deze kwam en zeide: "Ik heb datgene gezien wat je niet weet; en ik heb over Saba betrouwbare inlichtingen meegebracht.

[27:23]

Ik vond een vrouw, die daar regeerde en haar is alles gegeven en zij heeft een machtige troon.

[27:24]

Ik vond, dat zij en haar volk de zon aanbaden in plaats van God en Satan heeft hun werken voor schoonschijnend gemaakt en heeft hun de weg versperd, zodat zij geen rechte leiding volgen;

[27:25]

Zij aanbidden God niet, Die hetgeen in de hemelen en op aarde verborgen is aan het licht brengt en Die weet wat je verbergt en wat je toont."

[27:26]

God! Er is geen God naast Hem, de Heer van de Grote Troon.

[27:27]

Salomo zeide: "Wij zullen zien of je de waarheid hebt gesproken of dat je tot de leugenaars behoort.

[27:28]

Ga met deze mijn brief en leg hem voor hen neder, trek u dan van hen terug, en zie welk antwoord zij terugzenden.’’

[27:29]

Zij (de Koningin) zeide: "Gij, leiders, er is aan mij een nobele brief afgeleverd.

[27:30]

Hij is van Salomo en luidt: "In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.

[27:31]

Weest niet laatdunkend tegenover mij maar komt tot mij in onderworpenheid."

[27:32]

Zij zeide: "Gij leiders, geeft mij raad in de zaak die voor mij ligt, ik beslis niets totdat jullie er mee instemmen."

[27:33]

Zij antwoordden: "Wij hebben de macht en wij bezitten een grote dapperheid in de oorlog, maar de zaak is in uw handen; overdenk daarom wat je zult bevelen."

[27:34]

Zij zeide: "Voorzeker, koningen verwoesten een stad als zij er (met geweld) binnen trekken en maken de hoogsten van het volk tot de laagsten. Zo handelen dezen (zeker ook met ons).

[27:35]

Maar ik ga hun geschenken sturen en afwachten waarmede de afgevaardigden terugkeren."

[27:36]

Toen de gezant (der koningin) tot Salomo kwam, zeide deze: "Schenk je mij rijkdommen? Maar datgene wat God mij geschonken heeft is beter dan wat Hij u heeft gegeven. Neen, je verheft u op uw gaven.

[27:37]

Gaat tot hen terug, want wij zullen zeker tot hen komen met scharen waartegen zij geen macht zullen hebben, wij zullen hen met ontering daaruit (de stad) verdrijven en zij zullen vernederd worden."

[27:38]

Hij (Salomo) zeide: "O edelen, welke onder u zal mij een passende troon voor haar brengen voordat zij onderdanig tot mij komt?"

[27:39]

Een dappere van de djinn zeide: "Ik zal deze tot u brengen voordat je van uw kamp opstaat en zeker heb ik daar macht over en ik ben betrouwbaar."

[27:40]

Iemand, die kennis van het geschrift had zeide: "Ik zal hem tot u brengen vóór uw bode terugkeert," en toen Salomo de troon naast zich zag geplaatst, zeide hij: "Dit is bij de gratie van mijn Heer, opdat Hij mij moge beproeven of ik dankbaar of ondankbaar ben. En wie dankbaar is, is dankbaar voor het welzijn van zijn eigen ziel, maar wie ondankbaar is, waarlijk mijn Heer is Zichzelf-genoeg, Geëerd."

[27:41]

En hij (Salomo) zeide: "Zorgt dat haar eigen troon haar tegenstaat. Wij zullen zien of zij de rechte weg volgt of dat zij behoort tot degenen die van de rechte weg worden afgeleid."

[27:42]

En toen zij kwam, werd haar gevraagd: "Is uw troon als deze?" Zij antwoordde: "Hij is als het ware dezelfde." En ons is voordien kennis gegeven en wij zijn reeds onderdanig geworden."

[27:43]

Hij (Salomo) weerhield haar van het aanbidden van hetgeen zij in plaats van God aanbad; want zij behoorde tot een ongelovig volk.

[27:44]

Er werd tot haar gezegd "Ga het paleis binnen." En toen zij het zag, dacht zij dat het een massa water was, en zij raakte in verwarring. Hij zeide: "Het is een paleis dat geplaveid is met glas." Zij zeide: "Mijn Heer, ik heb mijn ziel inderdaad onrecht aangedaan; en ik onderwerp mij met Salomo aan God, de Heer der Werelden."

[27:45]

En Wij zonden zeker tot de Samoed hun broeder Salih, die zeide: "Aanbidt God." Maar ziet, zij werden in twee partijen gesplitst die met elkander twistten.

[27:46]

Hij zeide: "O mijn volk, waarom wens je het kwade te verhaasten boven het goede? Waarom vraag je geen vergiffenis aan God, opdat u barmhartigheid betoond moge worden?"

[27:47]

Zij antwoordden: "Wij voorzien kwaad wegens u en degenen die met u zijn." Hij zeide: "Uw kwade verwachting is bij God. Neen, je bent een volk dat beproefd wordt."

[27:48]

En er waren negen personen in de stad die onrust in het land stichtten en zich niet wilden verbeteren,

[27:49]

Zij zeiden: "Zweert tot elkander bij God, dat wij zeker Salih en zijn familie in de nacht zullen aanvallen en daarna zullen wij tot zijn bloedverwanten zeggen: "Wij waren geen getuigen van de vernietiging van zijn familie en wij spreken zeker de waarheid."

[27:50]

En zij smeedden een plan, en Wij maakten ook een plan (tegen hen) maar zij bemerkten het niet.

[27:51]

Ziet dan hoe het einde van hun plan was; Wij vernietigden hen en hun volk, allen tezamen.

[27:52]

En dit zijn hun ingestorte huizen omdat zij onrechtvaardig waren. Daarin is voorwaar een teken voor een volk, dat begrijpt.

[27:53]

En Wij redden hen die geloofden en godvrezend waren.

[27:54]

En Lot, toen hij tot zijn volk zeide: "Bega je onzedelijkheid tegen beter weten in?

[27:55]

Nader je wellustig de mannen in plaats van de vrouwen? Neen, je bent een onwetend volk."