Part 2
[2:142]
De dwazen
onder het volk zullen zeggen: "Wat heeft hen van hun Qiblah, die zij
volgden, afgekeerd?" Zeg: "Aan God behoort het Oosten en het Westen.
Hij leidt, wie Hij wil naar het rechte pad".
[2:143]
En zo
hebben Wij je tot een verheven volk gemaakt, opdat je getuige zult zijn
tegenover de mensen en de Gezant een getuige tegenover u zal zijn. Wij
bepaalden de Qiblah, die je slechts volgde, opdat Wij hem, die de gezant van
God volgt, onderscheiden van degene die hem de rug toekeert. En dit is
inderdaad zeer moeilijk, behalve voor hen, die God heeft geleid. En God zal u
uw geloof niet doen verliezen; voorzeker, God is Liefderijk en Genadevol jegens
de mensen.
[2:144]
Waarlijk,
Wij zien jouw aangezicht zich naar de hemel wenden, daarom zullen Wij je tot
beheerder maken van de Qiblah, die u behaagt. Wend daarom je aanaangezicht naar
de Heilige Moskee en waar je ook mag zijn, wendt jouw aangezicht daarheen. En
voorzeker, zij wie het Boek is gegeven, weten, dat dit de Waarheid is van hun
Heer; God is niet achteloos ten aanzien van wat zij doen.
[2:145]
Zelfs al
bracht je elk teken aan degenen aan wie het Boek is gegeven, zouden zij nooit
uw Qiblah volgen, noch kun je hun Qiblah volgen, noch zijn er onder hen, die de
Qiblah van anderen volgen. En indien je aan hun wens zoudt voldoen, nadat
kennis tot je is gekomen, zou je zeker tot de onrechtvaardigen horen.
[2:146]
Degenen
aan wie Wij het Boek hebben gegeven erkennen dit, zoals zij hun zonen erkennen,
maar voorzeker, sommigen hunner verbergen de Waarheid tegen beter weten in.
[2:147]
De
Waarheid is van jouw Heer, schaar je daarom niet onder hen die twijfelen.
[2:148]
Iedereen
heeft een richting, waarheen hij zich wendt, wedijvert daarom met elkander in
goede werken. Waar je ook bent, God zal u allen tezamen brengen. Voorzeker, God
heeft macht over alle dingen.
[2:149]
Vanwaar
je ook komt, wend jouw aangezicht naar de Heilige Moskee, want dat is inderdaad
de Waarheid van uw Heer. En God is niet achteloos ten aanzien van hetgeen je
doet.
[2:150]
Vanwaar
je ook komt, wend jouw aangezicht naar de Heilige Moskee; waar je ook bent,
wendt jouw aangezicht daarheen, opdat de mensen, met uitzondering van de
onrechtvaardigen geen bezwaar tegen u mogen aanvoeren - vrees hen dus niet,
maar vrees Mij - en opdat Ik Mijn gunst aan je moge voltooien en opdat je juist
geleid mag worden.
[2:151]
Omdat
Wij uit uw midden een boodschapper hebben gezonden, die u Onze tekenen
verkondigt, je zuivert, jouw het Boek en de Wijsheid onderwijst en je leert,
hetgeen je niet wist.
[2:152]
Gedenkt
Mij daarom en Ik zal jouw gedenken en wees Mij dankbaar en wees Mij niet
ondankbaar.
[2:153]
O, jij
die gelooft, zoekt hulp met geduld en gebed; voorzeker, God is met de
geduldigen.
[2:154]
En zegt
niet van degenen, die voor God’s zaak zijn gedood, dat zij dood zijn - neen,
zij leven, maar je merkt het niet.
[2:155]
En Wij zullen
u een weinig beproeven door vrees, honger, verlies van bezittingen, levens en
vruchten; maar verkondig blijde tijdingen aan de geduldigen,
[2:156]
Zij die,
wanneer een rampspoed hen achterhaalt, zeggen: "Voorzeker, wij zijn van
God en tot Hem zullen wij weerkeren".
[2:157]
Dezen
zijn het, op wie de zegeningen en de barmhartigheid van hun Heer rusten en
dezen zijn het, die de rechte weg volgen.
[2:158]
Voorzeker,
Safaa en Marwah zijn onder de tekenen van God. Er rust derhalve op hem, die de
Hadj (pelgrimstocht) doet, of (of soms) de Omrah verricht, geen blaam, indien
hij om beiden (heen) loopt. En wie vrijwillig goed doet, voorzeker, God is
Waarderend, Alwetend.
[2:159]
Voorzeker,
degenen, die hetgeen Wij aan tekenen en leiding hebben neergezonden, verbergen,
nadat Wij zein het Boek aan de mensen duidelijk hebben gemaakt, zijn het, die
God vervloekt en zij die het recht hebben te vervloeken, vervloeken hen ook.
[2:160]
Maar
zij, die berouw hebben en zich beteren en (de Waarheid) verkondigen, dezen zijn
het, tot wie Ik Mij met vergiffenis wend - Ik ben Berouwaanvaardend, Genadevol.
[2:161]
Voorzeker,
die verwerpen en als ongelovigen sterven, over hen zal de vloek komen van God
en van de engelen en van alle mensen.
[2:162]
Daarin
zullen zij blijven. Hun straf zal niet worden verlicht, noch zal hen uitstel
worden verleend.
[2:163]
En uw
God is één God, er is geen God buiten Hem, de Barmhartige, de Genadevolle.
[2:164]
Voorwaar,
in de schepping der hemelen en der aarde en in de wisseling van nacht en dag en
in de schepen die de zee bevaren, met datgene wat de mensen tot voordeel
strekt; en in het water dat God van de hemel neerzendt, waarmee Hij de aarde
doet herleven na haar dood en daarop alle soorten dieren verspreidt, en in de
verandering der winden, en in de wolken die tussen de hemel en de aarde in
dienst zijn gesteld, zijn inderdaad tekenen voor een volk, dat begrijpt.
[2:165]
Onder de
mensen zijn er, die voorwerpen van aanbidding buiten God nemen en ze
liefhebben, zoals zij God behoren lief te hebben. Maar zij die geloven zijn
sterker in hun liefde voor God. En als zij die overtreden (nu) de tijd kunnen
zien wanneer zij de straf zullen zien, (dan zouden zij beseffen) dat alle macht
aan God toebehoort en dat God streng is in het straffen.
[2:166]
Wanneer de
leiders hun volgelingen zullen verzaken en de straf zullen bemerken en al hun
banden zullen worden verbroken,
[2:167]
Zullen
de volgelingen zeggen: "Indien wij slechts terug konden keren, zouden wij
hen verzaken, zoals zij ons hebben verzaakt". Zo zal God aan hen hun
werken tonen tot wroeging en zij zullen het Vuur niet kunnen ontkomen.
[2:168]
O gij
mensen, eet van hetgeen geoorloofd en goed is op aarde en treedt niet in de
voetstappen van Satan; voorzeker, hij is voor u een openlijke vijand.
[2:169]
Hij
gebiedt je alleen, wat kwaad en wat onrein is en dat je over God zegt, wat je
niet weet.
[2:170]
En
wanneer er tot hen wordt gezegd: "Volgt hetgeen God heeft
geopenbaard", zeggen zij: "Neen, wij zullen datgene volgen, wat wij
onze vaderen zagen volgen". Zelfs al hadden hun vaderen in het geheel geen
verstand en volgden zij ook de rechte weg niet?
[2:171]
De
ongelovigen gelijken op hem, die schreeuwt naar hetgeen niets hoort, het blijft
een roep en een schreeuw. Zij zijn doof, stom en blind, zij begrijpen dus niet.
[2:172]
O jij
die gelooft, eet van de goede dingen, waarmee Wij je hebben voorzien en dank
God, indien je Hem alleen aanbidt.
[2:173]
Hij
heeft je slechts het gestorvene, het bloed, het varkensvlees en datgene,
waarover een andere naam, dan die van God is uitgeroepen, verboden. Maar hij,
die gedwongen is en dit niet wenst en geen overtreder is, op hem rust geen
zonde. Want God is Vergevensgezind, Genadevol.
[2:174]
Voorzeker,
zij, die datgene verbergen, wat God heeft geopenbaard, namelijk het Boek en het
voor een geringe prijs verruilen, vullen hun buik met niets, dan Vuur. God zal
op de Dag der Opstanding niet tot hen spreken, noch zal Hij hen rein achten. Er
wacht hen een pijnlijke straf.
[2:175]
Zij zijn
het, die dwaling in ruil voor leiding hebben aanvaard en straf voor
vergiffenis. Hoe groot is hun overmoed tegenover het Vuur!
[2:176]
Dit
komt, omdat God het Boek met de Waarheid heeft neergezonden en voorzeker, zij,
die tegen het Boek ingaan, zijn in verregaand verzet.
[2:177]
Het is
geen deugd, dat je jouw gezicht naar het Oosten of naar het Westen wendt, maar
waarlijke deugd is in hem, die in God, de Laatste Dag, de engelen, het Boek en
de profeten gelooft en die van zijn vermogen geeft uit liefde voor Hem aan de
verwanten, de wezen, de armen, de reiziger, de bedelaars en voor het vrijkopen
van slaven en die het gebed onderhoudt en de Zakaat betaalt; verder in degenen,
die hun belofte nakomen, wanneer zij een belofte doen en de geduldigen in
armoede, in kwellingen en in oorlogstijd; dezen zijn het, die bewezen hebben,
waarachtig te zijn en dezen zijn vromen.
[2:178]
O jij
die gelooft, vergelding inzake doodslag is je voorgeschreven: de vrije man
tegen de vrije man, de slaaf tegen de slaaf en de vrouw tegen de vrouw. Maar,
indien iemand kwijtschelding is verleend door zijn broeder, dan moet de eis
billijk zijn, en betaling moet hem worden gedaan met goedheid. Dit is
verzachting en barmhartigheid van jouw Heer. Wie daarna overtreedt, hem wacht
een pijnlijke straf.
[2:179]
En in
vergelding is leven voor u, o mensen van begrip, zodat je behouden zult worden.
[2:180]
Het is
je voorgeschreven, dat wanneer de dood tot één uwer komt, en hij een vermogen
nalaat, hij een testament opmake voor ouders en naaste familieleden, in
redelijkheid. Dit is een verplichting voor de godvruchtigen.
[2:181]
En hij,
die het vervalst nadat hij het heeft gehoord, de schuld er van zal gewis op hem
rusten, die dat verandert. Waarlijk, God is Alhorend, Alwetend.
[2:182]
Maar hij
die vreest, dat degene, die het testament maakte, partijdig werd, of een fout
heeft begaan, en die een schikking treft (tussen de belanghebbenden), die zal
daarmee geen zonde begaan. Voorzeker, God is Vergevensgezind, Genadevol.
[2:183]
O,
jullie gelovigen, het vasten is je voorgeschreven, zoals het degenen die
vóór je waren was voorgeschreven, opdat je vroom zult zijn.
[2:184]
Voor een
zeker aantal dagen (zul je vasten) maar wie onder u ziek is, of op reis, vaste
een aantal andere dagen - er is een losprijs voor degenen, die niet kunnen
vasten - het voeden van een arme. Maar hij, die vrijwillig goed doet, het zal
beter voor hem zijn. Het vasten is goed voor je, indien je het beseft.
[2:185]
De maand
Ramadan is die, waarin de Koran als een richtsnoer voor de mensen werd
neergezonden als duidelijke bewijs van leiding en onderscheid. Wie daarom deze
maand beleeft, laat hem daarin vasten. Maar wie ziek of op reis is, een aantal
andere dagen. God wenst gemak voor jouw en geen ongemak, en opdat je het aantal
zult voltooien en opdat je God’s grootheid zult prijzen, omdat Hij je terecht
heeft geleid en opdat je dankbaar zult zijn.
[2:186]
En
wanneer Mijn dienaren je over Mij vragen, zeg dan: "Ik ben nabij. Ik
verhoor het gebed van de smekeling, wanneer hij Mij aanroept." Daarom
moeten zij naar Mij luisteren en in Mij geloven, opdat zij geleid zullen
worden.
[2:187]
Het is
je veroorloofd, om op de nacht van het vasten tot uw vrouwen in te gaan. Zij
zijn een gewaad voor u en jij bent haar een gewaad. God weet, dat je
onrechtvaardig hebt gehandeld tegenover jezelf en heeft Zich met barmhartigheid
tot jouw gewend en je verlichting geschonken. Daarom mag je nu tot haar ingaan
en betrachten, hetgeen God je heeft verordend; en eet en drinkt, totdat bij de
dageraad de witte draad zich onderscheidt van de zwarte draad. Voltooit dan het
vasten tot het vallen van de avond. En verbreng je tijd niet met uw vrouwen
wanneer je in de Moskeeën houdt. Dit zijn de beperkingen van God - dus nadert
deze niet. Zo zet God zijn geboden uiteen voor de mensen, opdat zij vroom
zullen zijn.
[2:188]
En
verteert jullie rijkdommen niet onder elkander door valse middelen en breng ze
niet naar de rechters, opdat je een deel der rijkdommen der mensen in zonde
kunt verteren, tegen beter weten in.
[2:189]
Zij
vragen je betreffende de nieuwe manen. Zeg: "Zij zijn tijdsaanwijzingen
voor de mensen en voor de bedevaart." Het is geen deugd, dat je de huizen
binnengaat aan de achterzijde: maar deugdzaamheid is in hem, die God vreest. Dus
gaat de huizen door de deuren binnen en vrees God, opdat je zult slagen.
[2:190]
En
strijdt voor de zaak van God tegen degenen, die tegen je strijden, maar
overschrijdt de grens niet. Voorzeker, God heeft de overtreders niet lief.
[2:191]
En doodt
hen, waar je hen ook ontmoet en drijft hen uit, vanwaar zij u hebben
uitgedreven; want vervolging is erger dan doden. En bevecht hen niet nabij de
heilige Moskee, voordat zij je daarin bevechten. Maar indien zij je bevechten,
bevecht hen dan - zo is de vergelding voor de ongelovigen.
[2:192]
Maar als
zij ophouden, dan is God zeker Vergevensgezind, Genadevol.
[2:193]
En
bestrijdt hen, totdat er geen vervolging meer is en de godsdienst alleen voor
God wordt. Maar indien zij (met strijden) ophouden, dan is er geen vijandelijkheid
meer toegestaan, behalve tegen de onrechtvaardigen.
[2:194]
De
heilige maand voor de heilige maand! Er is (een wet van) vergelding voor alle
heilige dingen. Wie daarom agressief tegen je handelt, vergeldt hem naarmate
hij tegen je heeft gedaan. En vrees God en weet, dat God met de godvruchtigen
is.
[2:195]
En
besteedt je bezit voor de zaak van God en stort je niet met uw eigen handen in
het verderf doch doet goed: voorzeker, God heeft hen lief, die goed doen.
[2:196]
En
voleindigt de Hadj (pilgrimstocht) en Omrah, ter wille van God, maar als je
verhinderd bent, brengt dan het offer, dat gemakkelijk verkrijgbaar is en
scheer je hoofd niet, voordat het offer zijn bestemming heeft bereikt. En wie
ziek is of een kwaal in het hoofd heeft, moet een losprijs geven, óf
door te vasten, óf door aalmoezen te geven, óf door een offer te
brengen. En wanneer je veilig bent, moet hij die gebruik maakt van Omrah,
tegelijk met de Hadj een offer brengen, dat gemakkelijk verkrijgbaar is. Maar
degenen, die geen (offer) kunnen vinden, moeten drie dagen gedurende de
bedevaart vasten en zeven dagen, wanneer (men) terugkeert; dit is tien dagen in
het geheel. Dit is voor hem, wiens familie niet dicht bij de Heilige Moskee
woont. En vrees God en weet, dat God streng is in het straffen.
[2:197]
De
maanden der bedevaart zijn bekend, dus, wie besluit ter bedevaart te gaan in
deze maanden, bedenkt, dat er geen smerige taal, noch enige overtreding, noch enige
ruzie gedurende de bedevaart mag zijn. En wat je ook aan goeds doet, God weet
het. En rust je uit met het nodige, maar de beste uitrusting is godsvrucht. En
vrees Mij alleen, o mensen van begrip.
[2:198]
Het is
voor jouw geen zonde, wanneer je de overvloed van uw Heer zoekt. Maar, wanneer
je van (de berg ) Arafaat weggaat, gedenk dan God te xxx het Sacrale Monument
en gedenk Hem, omdat Hij je heeft geleid, terwijl je voordien tot de dwalenden
behoorde.
[2:199]
Gaat dan
voort, vanwaar het volk voortgaat en zoekt vergiffenis van God; Voorwaar, God
is Vergevensgezind, Genadevol.
[2:200]
En
wanneer je jouw wijdingen hebt verricht, gedenkt dan God, zoals je jouw vaderen
gedenkt en zelfs meer dan dat. En er zijn mensen, die zeggen: "Onze Heer,
schenk ons (veel) in deze wereld", maar voor hen is er geen aandeel in het
Hiernamaals.
[2:201]
Sommigen
hunner zeggen: "Onze Heer, schenk ons het goede in deze wereld, alsook in
de komende wereld en bescherm ons voor de marteling van het Vuur."
[2:202]
Voor
dezen zal er een aandeel zijn wegens hetgeen zij hebben verdiend. En God is
snel in het verrekenen.
[2:203]
En
gedenk God gedurende het vastgestelde aantal dagen, maar wie na twee dagen zich
haast (om te vertrekken) het zal voor hem geen zonde zijn en wie achterblijft,
ook voor hem zal het geen zonde zijn. Dit geldt voor hem, die God vreest. Vrees
God en weet, dat je voor Hem zult worden verzameld.
[2:204]
En onder
de mensen is iemand, wiens spreken over dit leven je zou behagen en hij stelt
God tot getuige voor wat in zijn hart is en toch is hij de meest twistzieke.
[2:205]
Wanneer
hij gezag heeft, gaat hij in het land rond, om er wanorde te stichten en de
oogst en het nageslacht (van de mens) te vernietigen, maar God houdt niet van
wanorde.
[2:206]
En
wanneer er tegen hem wordt gezegd: "Vrees God", dan spoort de trots
hem aan tot verdere zonde. Daarom is de hel goed genoeg voor hem en voorzeker,
deze is een kwade rustplaats.
[2:207]
En onder
de mensen is iemand, die zich weggeeft, God’s welbehagen zoekende; God is goedertierend
jegens Zijn dienaren.
[2:208]
O jij
die gelooft, kom in volledige overgave en volg de voetstappen van Satan niet;
hij is voorzeker jouw verklaarde vijand.
[2:209]
Maar
indien je uitglijdt nadat de duidelijke tekenen tot je zijn gekomen, weet dan,
dat God Almachtig, Alwijs is.
[2:210]
Zij
wachten op niets anders, dan dat God en de engelen in de schaduw der wolken tot
hen komen en dat de zaak beslist wordt. En tot God worden alle dingen
teruggebracht.
[2:211]
Vraag de
kinderen Israëls, hoeveel duidelijke tekenen Wij hen hebben gegeven. Maar hij
die de gunst van God verandert, nadat zij tot hem is gekomen, (weet) dat God
streng is in het straffen.
[2:212]
Het
leven dezer wereld is voor de ongelovigen schoonschijnend gemaakt en zij bespotten
de gelovigen. Maar de godvrezenden zullen boven hen verheven zijn op de dag der
opstanding: God schenkt Zijn gaven overvloedig aan wie Hij wil.
[2:213]
De
mensheid was één gemeenschap. Daarna verwekte God profeten als brengers van
goede tijdingen en als waarschuwers en zond met hen het Boek neer, dat de
waarheid bevatte, om onder de mensen te richten over datgene waarin zij
verschilden. En niemand verschilde er over, dan degenen aan wie het (Boek) was
gegeven, nadat duidelijke tekenen tot hen waren gekomen, - uit afgunst jegens
elkander. Dan heeft God door Zijn gebod de gelovigen geleid betreffende de
waarheid, waarover zij hot oneens waren; en God leidt naar het rechte pad, wie
Hij wil.
[2:214]
Denkt je
dat je de Hemel zult binnengaan, terwijl de toestand van degenen, die
vóór je gingen, nog niet over je is gekomen? Armoede en
tegenslagen kwamen over hen en zij werden hevig geschokt, totdat de
boodschapper en de gelovigen met hem zegden: "Wanneer komt God’s
hulp?" Ja, voorzeker, de hulp van God is nabij.
[2:215]
Zij
vragen je, wat zij moeten besteden. Zeg hen: "Welke rijkdom je ook
weggeeft, het moet zijn voor ouders, naaste verwanten, wezen, behoeftigen en
reizigers. En welke weldaad je ook doet - God weet het goed.
[2:216]
Vechten
is je geboden ofschoon je er afkerig van bent; maar het kan zijn, dat je
tegenzin hebt in iets terwijl het goed voor je is en het kan zijn, dat je iets
behaagt terwijl het slecht voor je is. God weet het en jij weet het niet.
[2:217]
Zij
vragen je omtrent het vechten in de heilige maand. Zeg: "Het vechten
hierin is een grote overtreding, maar de mensen van de weg van God af te houden
en Hem ondankbaar te zijn en (de toegang tot) de Heilige Moskee (te
verhinderen) en haar mensen er van te verdrijven, is bij God een grotere zonde;
en vervolging is erger dan doden." En zij zullen niet ophouden, je te
bevechten, totdat zij je van jouw geloof hebben afgebracht, als zij kunnen.
Maar wie onder u zich van zijn geloof afkeert en sterft als een ongelovige -
diens werken zullen tevergeefs zijn in deze wereld en in de toekomende. Deze
zijn de bewoners van het Vuur en zij zullen daarin verblijven.
[2:218]
Zij, die
geloven en zij die voor de zaak van God hun land verlaten en er voor ijveren,
zijn het, die God’s barmhartigheid verwachten en God is Vergevensgezind,
Genadevol.
[2:219]
Zij
vragen je omtrent wijn en kansspel. Zeg hen: "In beide is groot nadeel en
ook enig voordeel voor de mensen, maar het nadeel is groter dan het
voordeel." En zij vragen je, wat zij moeten weggeven. Zeg hen:
"Hetgeen je kunt missen." Zo maakt God je Zijn geboden duidelijk,
opdat je over deze en de volgende wereld zult nadenken.
[2:220]
En zij
vragen je omtrent de wezen. Zeg hen: "De bevordering van hun welzijn is
een goede daad. En als je met hen omgaat zijn zij uw broeders. En God weet de
kwaadstichters van de vredestichters te onderscheiden. En indien God het had
gewild, zou Hij het je moeilijk hebben gemaakt. Voorzeker, God is Almachtig,
Alwijs.
[2:221]
En huw
geen afgodendienaressen voordat zij geloven; waarlijk een gelovige slavin is
beter, dan een afgodendienares, ofschoon zij je mag behagen. En huw haar
(gelovige vrouwen) niet aan afgodendienaren uit, voordat zij geloven; waarlijk
een gelovige slaaf is beter, dan een afgodendienaar, ofschoon hij je mag
behagen. Zij noden tot het Vuur, maar God noodt je tot de Hemel en tot
vergiffenis door Zijn gebod. En Hij maakt Zijn tekenen aan de mensen duidelijk,
opdat zij lering zullen trekken.
[2:222]
En zij
vragen je omtrent de menstruatie. Zeg (hen): "Het is iets schadelijks,
blijft dus gedurende de menstruatie van de vrouwen weg en gaat niet tot haar
in, voordat zij hersteld zijn. Maar wanneer zij zich hebben gereinigd, gaat tot
haar in, zoals God het je heeft bevolen. God bemint hen, die zich tot Hem
wenden en zich rein houden.
[2:223]
Uw
vrouwen zijn een akker voor u - komt daarom tot uw akker, zoals het je behaagt
en doet goed voor jezelf en vrees God en weet, dat je Hem zult ontmoeten en
geef goede tijdingen aan de gelovigen.
[2:224]
En
verschuil je niet achter God met uw
[2:225]
God zal
je niet ter verantwoording roepen voor jouw ijdele eden, maar Hij zal je ter
verantwoording roepen voor hetgeen jouw hart heeft verdiend. God is
Vergevensgezind, Verdraagzaam.
[2:226]
Voor
hen, die onthouding zweren jegens hun vrouwen is de wachtperiode vier maanden; als
zij echter ervan terugkomen, voorzeker, dan is God Vergevensgezind, Genadevol.
[2:227]
En
indien zij besluiten tot echtscheiding voorzeker God is Alhorend, Alwetend.
[2:228]
De
gescheiden vrouwen moeten drie menstruatieperioden wachten; en het is haar niet
geoorloofd, hetgeen God in haar baarmoeder heeft geschapen, te verbergen,
indien zij in God en de laatste dag geloven; en haar echtgenoten hebben het
recht, haar (intussen) terug te nemen, indien zij verzoening wensen. En
vóór haar geldt hetzelfde als tegen haar, hetgeen billijk is, de
mannen hebben voorrang boven haar, God is Machtig, Alwijs.
[2:229]
Is de
echtscheiding twee keer geschied, behoud haar dan op behoorlijke wijze of zend
haar met vriendelijkheid weg. En het is je niet geoorloofd, iets te nemen van
hetgeen je haar hebt gegeven, tenzij beiden vrezen, God’s bepalingen niet in
acht te kunnen nemen. Indien je (familieleden) vreest, dat zij God’s bepalingen
niet in acht kunnen nemen, dan zal er voor geen van hen beiden zonde zijn in
hetgeen zij teruggeeft om daardoor vrij te worden. Dit zijn de door God
voorgeschreven beperkingen, overschrijdt ze daarom niet; wie de door God
voorgeschreven grenzen overschrijden, zijn overtreders.
[2:230]
Indien
hij van haar (ten derden male) scheidt, is zij voor hem niet meer geoorloofd,
voordat ze een andere echtgenoot heeft gehuwd en indien deze van haar scheidt,
zal het voor hen geen zonde zijn, tot elkander terug te keren, indien zij er
van overtuigd zijn, dat zij de door God voorgeschreven beperkingen in acht
zullen nemen. Dit zijn God’s bepalingen, welke Hij aan de mensen, die kennis
hebben duidelijk maakt.
[2:231]
En
wanneer je van jouw vrouwen scheidt en zij het einde van de haar voorgeschreven
periode bereiken, behoudt haar dan op een behoorlijke manier, of zendt haar op
een betamelijke manier weg, maar behoudt haar niet tot haar nadeel, waardoor je
de perken te buiten gaat. Wie zoiets doet, doet gewis zijn eigen ziel onrecht.
En drijft niet de spot met God’s geboden en gedenk God’s gunst aan jou en (gedenk)
het Boek en de wijsheid, die Hij je heeft neergezonden, waarmee Hij je
vermaant. En vrees God en weet, dat God de Kenner is van alle dingen.
[2:232]
En
wanneer je van vrouwen scheidt en zij het einde van haar wachtperiode hebben
bereikt, verhindert haar niet, haar (aanstaande) man te huwen, als zij met
elkander op de gebruikelijke wijze tot overeenstemming zijn gekomen. Dit is een
vermaning voor hem, die onder u in God en de laatste dag gelooft. Het is beter
en reiner voor je; God weet en jij niet.
[2:233]
Moeders
(gescheiden vrouwen) zullen haar kinderen twee volle jaren zogen, dit is voor
hen, die de zoogtijd wensen te voltooien. En op de vader rust de zorg voor
voedsel en kleding voor haar volgens gebruik. Geen ziel wordt belast boven haar
vermogen. De moeder zal geen leed worden aangedaan wegens haar kind, noch zal
de vader leed worden aangedaan wegens zijn kind en hetzelfde geldt voor de
erfgenaam. Als beiden besluiten, het kind te spenen door wederzijdse
overeenkomst en overleg, rust er geen schuld op hen. En als je verkiest, een
min voor uw kinderen te nemen, zal er geen blaam op je rusten, mits je hetgeen
je overeenkomt naar billijkheid betaalt. En vrees God en weet, dat God ziet,
wat je doet.
[2:234]
En
diegenen uwer, die sterven en vrouwen achterlaten, (hun vrouwen) moeten vier
maanden en tien dagen wachten. Wanneer zij het einde der wachtperiode hebben
bereikt, zal er op u geen zonde rusten voor hetgeen zij voor zichzelf op
behoorlijke wijze doen; God weet, wat je doet.
[2:235]
En er
zal geen schuld op je rusten, indien gii niet rechtstreeks spreekt over een
huwelijksaanzoek aan die vrouwen, of indien je dit in uw gedachten verborgen
houdt. God weet, dat je het haar zult zeggen. Maar belooft haar niets in het
geheim tenzij je op de goede wijze spreekt. En besluit niet tot de
huwelijksband, voordat de voorgeschreven wachttijd ten einde is. En weet, dat
God weet, wat in uw gedachten is en vrees derhalve voor Hem en weet, dat God
Vergevensgezind, Verdraagzaam is.
[2:236]
Het zal
voor je geen zonde zijn, indien je van uw vrouw scheidt, voordat je haar hebt
benaderd of voor haar een bruidsschat hebt vastgesteld. Maar maakt een
voorziening voor haar, de rijke naar zijn middelen en de arme naar zijn
middelen, een gebruikelijke voorziening - dit is een verplichting voor de
deugdzamen.
[2:237]
En
indien je van haar scheidt, voor je haar hebt benaderd maar haar een
bruidsschat hebt toegekend, (geeft) dan de helft van hetgeen je hebt
vastgesteld, tenzij zij het je kwijtschelden, of degene, die de huwelijksband
in handen heeft het je zou kwijtschelden. En, indien je kwijtscheldt is dit
dichter bij de godsvrucht. En vergeet niet, elkander goed te doen. Voorzeker,
God ziet, wat je doet.
[2:238]
Waak
over jouw gebeden en het tussengebed en stel je ootmoedig voor God.
[2:239]
Als je
in gevaar verkeert, bidt dan lopende of rijdende, maar wanneer je veilig bent,
gedenkt dan God, zoals Hij je heeft geleerd, wat je niet wist.
[2:240]
En
degenen uwer, die wanneer zij sterven vrouwen achterlaten, moeten voor hun
vrouwen een testament maken voor hun levensonderhoud gedurende één jaar, zonder
dat zij worden uitgezet. Doch indien zij weggaan zal er geen schuld op je
rusten, wegens datgene, wat zij omtrent zichzelf op behoorlijke wijze doen. En
God is Almachtig, Alwijs.
[2:241]
En er
moet voor de gescheiden vrouwen een billijke voorziening zijn, dit is een
verplichting voor de godvruchtigen.
[2:242]
Zo zet
God Zijn geboden uiteen, opdat je zult begrijpen.
[2:243]
Weet je
niet van degenen, die uit angst voor de dood hun huizen verlieten - het waren
er duizenden. God zei tot hen: "Sterft" en dan schonk Hij hen leven.
Voorzeker, God is genadig jegens de mensen, maar de meeste mensen zijn
ondankbaar.
[2:244]
Strijdt
voor de zaak van God en weet, dat God Alhorend, Alwetend is.
[2:245]
Wie aan
God het goede deel afstaat, Hij zal het voor hem vele malen vermenigvuldigen en
God vermindert en vermeerdert en tot Hem zult worden teruggebracht.
[2:246]
Weet je
niet van de leiders der kinderen Israëls na Mozes, toen zij tot één hunner
profeten zegden: "Stel ons een koning aan, opdat wij ter wille van God
kunnen strijden." Hij zei: "Is het niet waarschijnlijk, dat jullie
niet zult willen vechten, wanneer het je wordt voorgeschreven?" Zij
zegden: "Welke reden hebben wij om ons van het vechten voor God’s zaak te
willen onthouden, wanneer wij van onze huizen en onze kinderen zijn
verdreven?" Maar, toen het vechten hen werd bevolen, wendden zij zich af,
met uitzondering van een klein aantal hunner; God kent de overtreders goed.
[2:247]
En hun
profeet zei tot hen: "Waarlijk, God heeft Taloet (Saul) als koning over u
aangesteld." Zij zegden: "Hoe
[2:248]
En hun
profeet zei tot hen: "Het teken van zijn heerschappij is, dat u een hart
zal worden gegeven, waarin de kalmte van uw Heer zal zijn, het beste van de
nalatenschap der volgelingen van Mozes en der volgelingen van Aäron, (een
hart) door de engelen gebracht. Voorzeker, hierin is voor u een teken, als je
gelovigen bent."
[2:249]
En toen
Taloet met de strijdkrachten uitrukte, zei hij: "Voorzeker, God zal u door
een stroom beproeven: dus hij die er van drinkt, is niet met mij, behalve
wanneer hij maar een handvol neemt, en hij die er niets van neemt, is zeker met
mij." Maar behoudens enigen hunner dronken zij er van. En toen zij de
rivier overstaken, hij en de gelovigen met hem - zegden zij: "Wij hebben
vandaag geen macht over Djaloet (Goliath) en zijn strijdkrachten." Maar
zij, die er zeker van waren, dat zij God zouden ontmoeten, zegden: "Hoevele
kleine groepen hebben niet onder God’s bevel over een grote groep
gezegevierd." En God is met de geduldigen.
[2:250]
En toen
zij uitgingen om Djaloet en zijn strijdkrachten te ontmoeten, zeiden zij:
"Onze Heer, stort geduld over ons uit en maak onze voetstappen vast en
help ons tegen het ongelovige volk!"
[2:251]
Zo
versloegen zij hen door het gebod van God en David doodde Djaloet en God gaf
hem heerschappij en wijsheid en onderwees hem, hetgeen Hij wilde. Had God
sommige mensen niet door anderen laten terugdrijven, dan zou de aarde verdorven
zijn. Maar God is genadig jegens de werelden.
[2:252]
Dit zijn
de tekenen van God. Wij dragen ze je voor naar waarheid. Voorzeker, jij bent
één der boodschappers.