Part 3
[2:253]
Van deze
boodschappers hebben wij sommigen boven anderen verheven; tot sommigen hunner
sprak God en sommigen hunner verhief Hij in rang. En Wij gaven Jezus, zoon van Maria
duidelijke tekenen en versterkten hem met de geest der heiligheid. En indien
God wilde, zouden zij, die na hem kwamen, elkander niet hebben bestreden, nadat
de duidelijke tekenen tot hen waren gekomen, maar zij twistten, daar sommigen
hunner geloofden en anderen verwierpen. En indien God wilde, zouden zij
elkander niet hebben bestreden, maar God doet, wat Hij wil.
[2:254]
O, jij
die gelooft, geef van hetgeen Wij je hebben geschonken, voordat de dag komt,
waarop noch handel, noch vriendschap, noch voorspraak zal zijn; en de
ongelovigen zijn de onrechtvaardigen.
[2:255]
God! Er
is geen God dan Hij, de Levende, de Zelfbestaande. Sluimer, noch slaap overmant
Hem. Al wat in de hemelen en wat op aarde is, behoort Hem. Wie
[2:256]
En de
gelijkenis van degenen, die hun rijkdommen weggeven, God’s welbehagen zoekende
en hun ziel versterkende, is als een tuin op hooggelegen grond, die bij regen
tweevoudig vruchten voortbrengt. En als er geen regen op valt, dan is dauw
voldoende. God ziet, wat je doet.
[2:257]
God is
de Vriend dergenen, die geloven; Hij brengt hen uit de duisternis tot het
licht. Maar de vrienden der ongelovigen zijn de duivelen, zij brengen hen uit
het licht in de duisternis; dezen zijn de bewoners van het vuur, daarin zullen
zij wonen.
[2:258]
Heb je
niet vernomen van hem, die met Abraham over zijn Heer redetwistte, omdat God
hem het koninkrijk had gegeven? Toen Abraham zei: "Mijn Heer is Hij, die
het leven geeft en doet sterven", zei hij: "Ik geef leven en doe
sterven." Abraham zei: "Nu, God doet de zon van het Oosten opgaan,
doet jij haar van het Westen opgaan." Daarop verstomde de ongelovige in
verbazing. En God leidt het onrechtvaardige volk niet.
[2:259]
Of,
gelijk degene, die langs een stad komende, welke was ingestort, uitriep:
"Hoe zal God haar doen herleven na haar vernietiging?" Toen deed God
hem sterven voor honderd jaren; daarna wekte Hij hem op en zei: "Hoelang
ben jij hier reeds?" Hij antwoordde: "Ik ben een dag, of een gedeelte
van een dag gebleven." Hij zei: "Neen, je bent honderd jaren
gebleven. Kijk nu naar uw voedsel en uw drank; zij zijn niet bedorven. En kijk
naar uw ezel; (dit is) opdat Wij u tot een teken voor de mensen maken. En kijk
naar de beenderen, hoe Wij ze in elkaar zetten en ze daarna met vlees bekleden."
En toen hem dit duidelijk werd zei hij: "Ik weet, dat God macht heeft over
alle dingen."
[2:260]
En toen
Abraham zei: "Mijn Heer, toon mij, hoe Gij de doden tot leven
opwekt." Hij zei: "Gelooft jij dan niet?" Hij zei: "Ja,
maar opdat mijn hart rustig zij." Hij antwoordde: "Neem vier vogels
en maak ze aan u gehecht. Zet dan ieder hunner op een heuvel; roep hen dan; ze
zullen haastig tot u komen. En weet, dat God Almachtig, Alwijs is.
[2:261]
De
gelijkenis van degenen, die hun rijkdommen voor de zaak van God besteden, is
als de gelijkenis van een graankorrel, die zeven aren voortbrengt, in elke aar
honderd korrels. God vermeerdert voor wie Hij wil; God is Alomvattend,
Alwetend.
[2:262]
Zij, die
hun rijkdommen ter wille van God besteden, en het besteden niet doen volgen
door (anderen) te verwijten of te krenken, voor hen is er beloning bij hun Heer
en zij zullen geen vrees hebben, noch zullen zij treuren.
[2:263]
Een
vriendelijk woord en vergiffenis schenken is beter, dan liefdadigheid, gevolgd
door krenking. En God is Zichzelf genoeg, Verdraagzaam.
[2:264]
O, jij
die gelooft, maakt uw aalmoezen niet waardeloos door verwijt of krenking, zoals
hij, die zijn rijkdommen weggeeft, om op te vallen bij de mensen en hij gelooft
niet in God en de laatste dag. Hij is als een gladde rots, die met aarde is
bedekt, waarop een stortregen valt, welke haar kaal achterlaat. Zij hebben geen
macht over wat zij verdienen. En God leidt het ongelovige volk niet.
[2:265]
En de
gelijkenis van degenen, die hun rijkdommen weggeven, God’s welbehagen zoekende
en hun ziel versterkende, is als een tuin op hooggelegen grond, die bij regen
tweevoudig vruchten voortbrengt. En als er geen regen op valt, dan is dauw
voldoende. God ziet, wat je doet.
[2:266]
Zou iemand
uwer wensen dat er voor hem een tuin was met palmbomen en wijnstokken waardoor
beken vloeien en waarin voor hem allerlei vruchten groeien, terwijl hij oud is
en een zwak nakomelingschap heeft, en dat hem (de tuin) een vurige wervelwind
treft en hem verschroeit? Zo zet God je Zijn woorden uiteen, op dat je tot
nadenken zult komen.
[2:267]
O, jij
die gelooft, geeft van de goede dingen weg, die je hebt verdiend en van hetgeen
Wij voor je uit de aarde voortbrengen en zoekt niet hetgeen slecht is, om er van
weg te geven, wanneer je het zelf niet zoudt nemen, tenzij oogluikend; en weet,
dat God Zichzelf-genoeg, Geprezen is.
[2:268]
Satan
dreigt je met armoede en gelast je hetgeen slecht is, terwijl God uit Zichzelf
je vergiffenis en overvloed belooft; en God is Overvloedig-gevend, Alwetend.
[2:269]
Hij
schenkt wijsheid aan wie Hij wil en wie wijsheid is geschonken is inderdaad
overvloedig begiftigd en niemand trekt er lering uit, behalve zij, die begrip
hebben.
[2:270]
En alles
wat je geeft en elke gelofte, die je aflegt, voorzeker God weet het; er is geen
hulp voor de onrechtvaardigen.
[2:271]
Als je
openlijk aalmoezen geeft is het goed, maar als je dit in stilte doet en aan de
armen geeft is het beter voor je en Hij zal de fouten van je wegnemen. En God
weet, wat je doet.
[2:272]
Hen te
[2:273]
(Aalmoezen
zijn) voor de armen, die gebonden zijn (door hun dienst) aan God, en in het
land niet kunnen rondtrekken. De onwetende beschouwt hen als rijken wegens hun
hescheidenheid. Gij zult hen aan hun tekenen herkennen, daar zij niet op een
opdringerige wijze bij de mensen vragen. En welke rijkdommen je ook besteedt,
voorzeker, God weet het goed.
[2:274]
Zij, die
hun rijkdommen nacht en dag, heimelijk of openlijk weggeven, ontvangen hun beloning
van hun Heer; zij zullen niet vrezen, noch zullen zij treuren.
[2:275]
Degenen,
die woekerwinst maken, verrijzen zoals iemand, die door Satan met
krankzinnigheid is geslagen. Dat komt, omdat zij zeggen: "Handel is gelijk
aan rente", terwijl God de heeft wettig en de rente onwettig heeft
verklaard. Die daarom een vermaning van zijn Heer krijgt en er mee ophoudt, hem
zal toebehoren, hetgeen hij vroeger heeft ontvangen en zijn zaak is bij God. En
zij, die terugvallen, zij zijn de mensen van het Vuur, daarin zullen zij
vertoeven.
[2:276]
God
schaft de rente af en doet de weldadigheid toenemen. En God heeft niet lief
alle ondankbaren en zondaren.
[2:277]
Voorzeker,
zij die geloven en goede daden doen en het gebed houden en de Zakaat betalen,
hun beloning is bij hun Heer en voor hen is geen vrees, noch zullen zij
treuren.
[2:278]
O, jij
die gelooft, vrees God en doet afstand van de rest van de rente, als je gelovig
bent.
[2:279]
Maar
indien je dit niet doet, bereidt je dan ten oorlog met God en Zijn boodschapper;
indien je berouw hebt is voor u het oorspronkelijke kapitaal: zo zult jij geen
onrecht doen, noch zal je onrecht worden aangedaan.
[2:280]
En
indien iemand in verlegenheid is, laat er dan uitstel zijn tot het hem past. En
wanneer je kwijtscheldt is het beter voor je; wist je het slechts.
[2:281]
En vrees
de dag, waarop je tot God zult worden teruggebracht; dan zal aan elke ziel ten
volle worden betaald hetgeen zij heeft verdiend; en onrecht zal hen niet worden
aangedaan.
[2:282]
O, jij
die gelooft, wanneer je van elkander leent voor een vastgestelde periode,
schrijft het dan op. Laat een schrijver het naar waarheid in uw bijzijn
optekenen en geen schrijver moet weigeren, te schrijven, zoals God hem heeft
onderwezen; laat hem daarom schrijven en laat de schuldenaar dicteren en hij
moet God, zijn Heer vrezen en niets daaraan afdoen. Maar, indien de schuldenaar
weinig verstand heeft, of zwak is, of zelf niet
[2:283]
En
indien je op reis bent en geen schrijver vindt, laat er dan een onderpand voor
worden gegeven. En indien één uwer de ander iets toevertrouwt, laat dan degene
aan wie het toevertrouwd is, het toevertrouwde teruggeven en laat hem God zijn
Heer vrezen. Verbergt geen getuigenis; en wie dat wel doet diens hart is zeker
zondig en God weet goed, wat je doet.
[2:284]
Aan God
behoort wat in de hemelen en wat op de aarde is; en indien je openbaart hetgeen
in uw innerlijk is of het verborgen houdt, God zal je er rekenschap voor
vragen; dan zal Hij vergeven wie Hij wil en straffen, wie Hij wil. God heeft
macht over alle dingen.
[2:285]
Deze
boodschapper gelooft in hetgeen hem van zijn Heer is geopenbaard en ook de
gelovigen, allen geloven in God, Zijn engelen, Zijn boeken en Zijn
boodschappers, zeggende: "Wij maken geen verschil tussen Zijn
boodschappers"; en zij zeggen: "Wij hebben gehoord en gehoorzaamd,
Heer, wij vragen U vergiffenis en tot U is (onze) terugkeer."
[2:286]
God
belast geen ziel boven haar vermogen. Voor haar is wat zij verdient en tegen
haar is ook wat zij verdient. "Onze Heer, straf ons niet als wij vergeten
of een fout hebben begaan, Heer, en belast ons niet, zoals jij degenen, die
vóór ons waren hebt belast; onze Heer belast ons niet met
datgene, waarvoor wij de kracht niet hebben (het te dragen), wis onze fouten
uit en schenk ons vergiffenis en wees ons barmhartig; U bent onze Meester, help
ons daarom tegen het ongelovige volk."
Het Huis van Imraan
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[3:1]
Alif
Laam Miem.
[3:2]
God! Er
is geen God, dan Hij, de Levende, de Zelfbestaande.
[3:3]
Hij heeft
u het Boek met de waarheid neergezonden, vervullende, hetgeen er aan voorafgaat
en Hij zond voordien de Torah en het Evangelie als leiding voor het volk en Hij
heeft het Verschil geopenbaard.
[3:4]
Voorzeker,
zij, die de tekenen van God verwerpen, zullen een strenge straf ontvangen; God
is machtig, de Heer der Vergelding.
[3:5]
Voorzeker,
er is niets op aarde of in de hemelen voor God verborgern.
[3:6]
Hij is
het, Die u in de baarmoeder vormt zoals Hij wil; er is geen God dan Hij, de Almachtige,
de Alwijze.
[3:7]
Hij is
het, Die u het Boek heeft neergezonden; er zijn verzen in, die
onoverdrachtelijk zijn, zij vormen de grondslag van het Boek, en er zijn andere
(verzen), die zinnebeeldig zijn. Maar degenen in wier hart dwaling is, volgen
die, welke zinnebeeldig (bedoeld) zijn en zoeken tweedracht en de verkeerde
uitleg. En niemand kent de juiste uitleg dan God en degenen, die vast
gegrondvest zijn in kennis, die zeggen: "Wij geloven er in; het geheel is
van onze Heer"; en niemand trekt er lering uit, dan zij, die begrip
hebben.
[3:8]
Onze
Heer, laat ons hart niet afdwalen nadat Gij ons hebt geleid en schenk ons Uw
barmhartigheid; waarlijk, U bent de Milddadige.
[3:9]
Onze
Heer, Gij bent het, Die de mensen zal verzamelen op de Dag, waaraan geen
twijfel is; voorzeker, God breekt de belofte niet."
[3:10]
Voorzeker
zullen de bezittingen en kinderen der ongelovigen hun tegen God in het geheel
niet baten: dezen zullen brandstof voor het Vuur zijn,
[3:11]
Op de
wijze van Pharao’s volk en degenen, die vóór hen waren. Zij
verloochenden Onze tekenen, dus strafte God hen voor hun zonden; God is streng
in het straffen.
[3:12]
Zeg tot
de ongelovigen: "Gij zult worden terneergeslagen en in de hel worden
verzameld, dit is een kwade rustplaats.
[3:13]
Voorzeker
was er voor u een teken in de twee legers die elkander ontmoetten, het ene
leger vechtend voor de zaak van God en het andere ongelovig, dezen zagen de
anderen voor hun eigen ogen dubbel zo talrijk als zijzelf. En God versterkt met
Zijn hulp, wie Hij wil. Daarin is zeker een les voor hen, die ogen hebben.
[3:14]
Voor de
mensen is de liefde tot begeerten schoonschijnend gemaakt, vrouwen, kinderen,
stapels goud en zilver, raspaarden, vee en akkers. Dat is de voorziening van
het leven dezer wereld, maar God is het, bij Wie het juiste einddoel ligt.
[3:15]
Zeg:
"Zal ik u over iets beters inlichten dan over dit alles?" Voor
degenen, die God vrezen, zijn er tuinen bij hun Heer, waar doorheen rivieren
stromen; daar zullen zij vertoeven en voor hen zijn reine metgezellen, alsmede
God’s welbehagen. En God ziet Zijn dienaren.
[3:16]
Hen die
zeggen: "Onze Heer, voorzeker hebben wij geloofd, vergeef ons daarom onze
zonden en red ons van de straf van het Vuur."
[3:17]
En de
geduldigen, de waarachtigen, de gehoorzamen en zij die wel doen en zij die
vergiffenis vragen in de morgenstond.
[3:18]
God
getuigt, dat er geen God is dan Hij en de engelen en degenen, die kennis
bezitten, getuigen dit eveneens, handhavende de rechtvaardigheid: er is geen
God dan Hij, de Almachtige, de Alwijze.
[3:19]
Gewis,
de ware godsdienst voor God is de Islam. En degenen, aan wie het Boek was
gegeven, verschilden eerst onderling uit afgunst, nadat kennis tot hen was
gekomen. En wie de tekenen van God verwerpt, (wete) dat God vlug is in het verrekenen.
[3:20]
En zeg
wanneer zij met u redetwisten: "Ik, en degenen die mij volgen hebben zich
aan God onderworpen." En zeg tot degenen aan wie het Boek is gegeven en
tot de onwetenden: "Heb je u onderworpen?" Als zij zich onderwerpen, dan
zijn zij op de rechte weg, maar indien zij zich afwenden, dan is uw plicht
slechts de duidelijke verkondiging ervan; en God ziet zijn dienaren.
[3:21]
Voorzeker,
degenen, die de tekenen van God verwerpen en de profeten ten onrechte doden en
ook trachten de mensen te doden welke tot rechtvaardigheid aanmanen, verkondig
hun een pijnlijke straf.
[3:22]
Dezen
zijn het wier daden in deze wereld en voor het Hiernamaals verloren zijn
gegaan; er zal geen hulp zijn voor hen.
[3:23]
Ken je
niet degenen, aan wie een gedeelte van het Boek werd gegeven? Zij worden tot
het Boek van God geroepen, opdat het onder hen rechter zij; dan wendt zich een
gedeelte hunner af terwijl zij afkerig zijn.
[3:24]
Dat
komt, doordat zij zeggen: "Het Vuur zal ons slechts voor een luttel aantal
dagen deren." En wat zij plachten te verzinnen, heeft hen in hun
godsdienst bedrogen.
[3:25]
Hoe zal
het dan zijn, wanneer Wij hen verzamelen op de Dag, waarover geen twijfel
bestaat en waarop elke ziel voor hetgeen zij verdient ten volle zal worden
betaald en hun geen onrecht zal worden aangedaan.
[3:26]
Zeg:
"O, God, Heer van het Koninkrijk, Gij geeft heerschappij aan wie Gij wilt
en neemt terug van wie Gij wilt. Gij verheft, wie Gij wilt en vernedert, wie
Gij wilt. Slechts in Uw hand is het goede. En Gij hebt macht over alle dingen.
[3:27]
Gij doet
de nacht in de dag overgaan en de dag in de nacht. En Gij brengt het levende
uit het dode voort en Gij brengt het dode uit het levende voort. En Gij geeft
onbeperkt aan wie Gij wilt."
[3:28]
Laat de
gelovigen geen ongelovigen als vrienden verkiezen boven de gelovigen - en wie
dat doet heeft geen deel aan God, tenzij gij u zorgvuldig voor hen hoedt. En
God waarschuwt u voor Hemzelf en tot God zullen allen weerkeren.
[3:29]
Zeg:
"Of je dat wat in uw hart is verbergt of onthult, God weet het en Hij weet
wat in de hemelen en op aarde is. God heeft de macht over alle dingen.
[3:30]
(Gedenkt)
de Dag, waarop iedere ziel zich geplaatst zal vinden tegenover het goede dat
zij heeft verricht en het kwade dat zij heeft gedaan, dan zal zij wensen dat er
een grote afstand ware tussen haar en het kwade. En God waarschuwt u voor
Hemzelf. En God is liefderijk jegens Zijn dienaren.
[3:31]
Zeg:
"Indien je God liefhebt, volgt mij, God zal u liefhebben en uw zonden
vergeven. God is Vergevensgezind, Genadig."
[3:32]
Zeg:
"Gehoorzaamt God en de boodschapper", maar als zij zich afwenden, dan
heeft God de ongelovigen niet lief.
[3:33]
God
verkoos Adam en Noach en de nakomelingen van Abraham en de nakomelingen van
Imraan boven de volkeren.
[3:34]
Afstammelingen,
de een van de ander. En God is Alhorend, Alwetend.
[3:35]
Toen de
vrouw van Imraan zeide: "Ik draag aan U op wat in mijn baarmoeder is, dat
het vrij zal zijn (om U te dienen), aanvaard het van mij, Gij bent gewis Alhorend,
Alwetend."
[3:36]
Maar,
toen zij er van verlost was, zeide zij: "Mijn Heer, ik ben verlost van een
meisje." - God wist het beste wat zij voortbracht. "En de man is niet
gelijk aan de vrouw. En ik heb haar Maria genoemd en ik stel haar en haar nageslacht
onder Uw bescherming tegen Satan, de verworpene."
[3:37]
Daarom
nam haar Heer haar (Maria) met welbehagen aan en deed haar goed opgroeien en
vertrouwde haar aan Zacharia toe. Telkens, wanneer Zacharia bij haar in de
kamer ging, vond hij voedsel bij haar. Hij zeide: "O, Maria, waar heb je
dit vandaan?" Zij antwoordde: "Het komt van God." Voorzeker, God
geeft volop aan wie Hij wil.
[3:38]
Toen bad
Zacharia tot zijn Heer: "Mijn Heer geef mij een rein nageslacht;
voorzeker, Gij verhoort het gebed."
[3:39]
En de
engelen riepen tot hem, terwijl hij in de kamer stond te bidden: "God
geeft u de blijde tijding over Johannes, die God’s woord zal vervullen - en hij
zal edel, kuis en een profeet onder de rechtvaardigen zijn.
[3:40]
Hij
zeide: "Heer, hoe zal er een zoon voor mij zijn, waar ouderdom al over mij
gekomen en mijn vrouw onvruchtbaar is?" Hij antwoordde: "Zo doet God,
wat Hij wil."
[3:41]
Hij
zeide: "Heer, geef mij een teken." Hij antwoordde: "Uw teken zal
zijn, dat je drie dagen slechts door gebaar tot de mensen zult spreken. Gedenk
uw Heer vaak en verheerlijk Hem ’s avonds en ’s morgens."
[3:42]
Toen
zeiden de engelen: "O, Maria, God heeft u uitverkoren en u gereinigd en u
boven de vrouwen aller vollkeren uitverkoren."
[3:43]
O, Maria,
wees uw Heer gehoorzaam en werp u neer en aanbid met degenen, die aanbidden.
[3:44]
Dit is
een van de tijdingen van het ongeziene, die wij u openbaren. En je was niet bij
hen toen zij lootten (om te zien), wie hunner de voogd van Maria zou zijn, noch
was je bij hen, toen zij met elkander redetwistten.
[3:45]
Toen de
engelen zeiden: "O, Maria, waarlijk, God geeft u blijde tijding door Zijn
woord: Zijn naam zal zijn: de Messias, Jezus, zoon van Maria, geëerd in deze
wereld en in de volgende en hij zal tot hen behoren die in Gods nabijheid zijn.
[3:46]
En hij
zal tot het volk spreken in de wieg en op middelbare leeftijd en hij zal één
der rechtvaardigen zijn."
[3:47]
Zij
zeide: "Heer, hoe zal ik een zoon hebben, daar geen man mij heeft
benaderd?" Hij zeide: "Zo schept God, wat Hij wil. Wanneer Hij iets
beslist, zegt Hij daartoe slechts: "Wees" en het wordt.
[3:48]
En Hij
zal hem het Boek (de goddelijke Wet) en de Wijsheid en de Torah en het
Evangelie onderwijzen.
[3:49]
En hij zal
een boodschapper voor de kinderen Israëls zijn. "Ik kom tot u met een
teken van uw Heer; ik zal u uit klei de vorm van een vogel maken, dan adem ik
daarin en hij zal een vogel worden, door God’s gebod. En ik genees de blinden
en de melaatsen en doe de doden herleven en ik deel u mee, wat je zult eten en
wat je in uw huizen zult opslaan. Voorzeker, daarin is voor u een teken, indien
je gelovigen bent."
[3:50]
Ik kom
tot u met een teken van uw Heer bevestigende wat vóór mij was,
namelijk, de Torah en om u iets, van wat u was verboden toe te staan; vreest
daarom God en gehoorzaamt mij.
[3:51]
Voorzeker,
God is mijn Heer en uw Heer; aanbidt Hem daarom, dit is het rechte pad."
[3:52]
Toen
Jezus hun (der Israëlieten) ongeloof bemerkte, zeide hij: "Wie zullen mijn
helpers zijn terwille van God?" De discipelen antwoordden: "Wij zijn
de helpers van God. Wij geloven in God. En getuig je dat wij Moslims
zijn."
[3:53]
Onze
Heer, wij geloven in hetgeen Gij hebt geopenbaard en volgen deze boodschapper.
Schrijf ons onder hen die getuigen.
[3:54]
En zij
maakten plannen (tegen Jezus). God maakte ook plannen (tegen hen), maar God
voorziet het beste.
[3:55]
Toen God
zeide: "O, Jezus, ik zal u doen sterven en u tot Mij; opheffen en u
zuiveren van de ongelovigen en zal uw volgelingen tot de laatste dag over hen
doen zegevieren die u niet geloven; dan zal uw terugkeer tot Mij zijn en Ik zal
onder u rechtspreken over datgeen waarin je verschilde.
[3:56]
Doch de
ongelovigen zal Ik in deze wereld en in de volgende streng straffen en zij
zullen geen helpers hebben."
[3:57]
De
gelovigen die goede werken verrichten zal Ik volle beloning toekennen. Maar God
heeft de onrechtvaardigen niet lief.
[3:58]
Dat is
hetgeen Wij u van de tekenen en de wijze vermaning meedelen.
[3:59]
Voorzeker,
het geval van Jezus is bij God hetzelfde als dat van Adam. Hij (God) schiep hem
uit stof en zeide: "Wees" en hij werd.
[3:60]
De
waarheid is van uw Heer, behoort daarom niet tot degenen, die twijfelen.
[3:61]
Zou men
nu met u over hem (Jezus) redetwisten, nadat de kennis tot u gekomen is, zeg
dan: "Kom, laat ons onze kinderen en uw kinderen en onze vrouwen en uw
vrouwen en ons volk en uw volk roepen; laat ons daarna vurig bidden en de vloek
van God roepen over degenen, die liegen."
[3:62]
Dit is
voorzeker de ware uitleg, en er is geen God dan God en waarlijk, Hij is de
Almachtige, de Alwijze.
[3:63]
Doch
indien zij zich afwenden, God kent de onheilstichters toch goed.
[3:64]
Zeg:
"O, mensen van het Boek, komt tot één woord, waarin wij met elkander overeenstemmen:
dat wij niemand dan God aanbidden en dat wij niets met Hem vereenzelvigen en
dat sommigen onzer geen anderen tot goden nemen, buiten God." Maar, als
zij zich afwenden, zegt dan: "Getuigt, dat wij Moslims zijn."
[3:65]
O,
mensen van het Boek, waarom redetwist je over Abraham, wanneer de Torah en het
Evangelie eerst na hem werden geopenbaard? Wil je dan niet begrijpen?
[3:66]
Ziet, je
twist over hetgeen, waarvan je kennis hebt. Waarom twist je dan (eveneens) over
hetgeen, waarvan je geen kennis hebt? God weet en je weet niet.
[3:67]
Abraham
was noch een Jood, noch een Christen, maar hij was een oprecht Moslim. En hij
behoorde niet tot de afgodendienaren.
[3:68]
Voorzeker,
zij die Abraham het dichtst nabijkomen, zijn degenen, die hem volgen; en deze
profeet en de gelovigen; en God is de Vriend der gelovigen.
[3:69]
Een deel
der mensen van het Boek zou u gaarne willen doen dwalen, maar zij doen niemand
dwalen dan zichzelf; en zij beseffen het niet.
[3:70]
O,
mensen van het Boek, waarom verwerp je de tekenen van God terwijl je er getuige
van bent?
[3:71]
O,
mensen van het Boek, waarom verwar je de waarheid met de leugen en verbergt de
waarheid tegen beter weten in?
[3:72]
En een
gedeelte der mensen van het Boek zegt: "Gelooft in hetgeen de gelovigen
(Moslirns) is geopenbaard, in de vroege ochtendstond en verwerpt het aan het
einde van de dag; misschien keren zij wel terug."
[3:73]
En
gelooft niet, behalve in hem, die uw godsdienst belijdt. - Zeg: Voorzeker, de
ware leiding is God’s leiding - dat iemand zal worden gegeven, als aan u werd
gegeven, anders zullen zij met u redetwisten bij uw Heer." Zeg:
"Genade is in God’s hand. Hij schenkt deze aan wie Hij wil". En God
is Milddadig, Alwetend.
[3:74]
Hij
geeft Zijn genade aan wie Hij wil. God is de Heer van grote genade.
[3:75]
Onder de
mensen van het Boek is hij, die, als je hem een schat toevertrouwt, u deze zal
teruggeven, en er zijn er onder, die, als je hun een dinar toevertrouwt, deze
niet aan u zullen teruggeven, tenzij je er voortdurend om vraagt. Dat komt,
omdat zij (de Joden) zeggen: "Wij zijn niet aansprakelijk voor de zaak van
de ongeletterden." Daarmee uiten zij tegen beter weten in een leugen tegen
God.
[3:76]
Neen,
maar wie zijn belofte vervult en vreest - voorwaar, God heeft de godvrezenden lief.
[3:77]
Die een
geringe prijs (het wereldse) in ruil nemen voor hun verbond met God en voor hun
eed, voor dezen is er geen voordeel in het Hiernamaals en God zal niet tot hen
spreken, noch hen aanzien op de Dag des Oordeels, noch zal Hij hen als rein beschouwen
en er zal een smartelijke straf voor hen zijn.
[3:78]
En
voorzeker, onder hen zijn er, die hun tong verdraaien, terwijl zij het Boek
voordragen, opdat je het van het Boek moogt achten, hoewel het niet van het
Boek is. En zij zeggen: "Dit is van God," ofschoon het niet van God
is en zij uiten een leugen tegen God, tegen beter weten in.
[3:79]
Het
betaamt een mens niet, als God hem het Boek en de macht en het profeetschap
geeft, dat hij dan tot de mensen zou zeggen: "Weest mijn dienaren buiten
God’’; maar (veeleer): "Weest aanbidders van de Heer, daar je het Boek
onderwijst en zelf bestudeert."
[3:80]
Noch zal
hij u gebieden de engelen en de profeten als goden te aanvaarden. Zou hij u
ongeloof bevelen, nadat je Moslims werd?
[3:81]
En toen
God met de profeten een verbond sloot, zeide Hij: "Voorwaar, Ik heb u het
Boek en de Wijsheid geschonken en daarna zal een boodschapper tot u komen,
vervullend hetgeen bij u is, in hem zul je geloven en hem zul je helpen."
En Hij zeide: "Heb je bekrachtigd en daarmee Mijn verbond aanvaard?"
Zij antwoordden: "Wij bekrachtigen het." Hij zeide: "Getuigt dan
en Ik ben met u onder de getuigen."
[3:82]
Maar die
zich hierna terugtrekken, (zij) zijn voorzeker de overtreders.
[3:83]
Zoeken zij
een godsdienst anders, dan die van God, terwijl al hetgeen in de hemelen en op
aarde is zich willens of onwillens aan Hem moet onderwerpen? En tot Hem zullen
zij worden teruggebracht.
[3:84]
Zeg:
"Wij geloven in God en in hetgeen ons werd geopenbaard en hetgeen werd
geopenbaard aan Abraham, Ismaël, Izaäk, Jacob, en de stammen en hetgeen
aan Mozes en Jezus en de profeten door hun Heer werd gegeven. Wij maken geen
onderscheid tussen wie dan ook van hen. Aan Hem alleen onderwerpen wij ons.
[3:85]
En wie
een andere godsdienst zoekt dan de Islam, het zal van hem niet worden aanvaard
en hij zal in het Hiernamaals onder de verliezers zijn.
[3:86]
Hoe zal
God een volk leiden, dat heeft verworpen, na te hebben geloofd, en de
getuigenis te hebben afgelegd dat de boodschapper waarachtig was en nadat de
duidelijke bewijzen tot hen waren gekomen? God leidt het onrechtvaardige volk
niet.
[3:87]
De
vergelding van dezulken is slechts, dat de vloek van God, de engelen en de
mensen, op hen rust.
[3:88]
Zij
zullen daaronder blijven. Hun straf zal niet worden verlicht, noch zal hun
uitstel worden verleend.
[3:89]
Behalve
degenen die daarna berouw hebben en zich verbeteren. God is voorzeker
Vergevensgezind, Genadevol.
[3:90]
Voorzeker,
degenen die terugvallen na te hebben geloofd en dan in ongeloof toenemen: hun
berouw zal niet worden aanvaard, dezen zijn de dwalenden.
[3:91]
Degenen
die ongelovig zijn en als ongelovigen sterven, van geen hunner zal een aarde
vol goud worden aanvaard als hij zich daarmee zou willen vrijkopen. Dezen zijn
het wie een smartelijke straf wacht en er zullen voor hen geen helpers zijn.
[3:92]
Gij zult
stellig geen goedheid bereiken, tenzij je mededeelt van hetgeen u lief is en
wat je ook besteedt. God weet dit eveneens.