Part 4
[3:93]
Alle voedsel was de kinderen Israëls geoorloofd,
uitgezonderd hetgeen Israël zichzelf verbood voordat de Torah was neergezonden.
Zeg: "Komt met de Torah en leest haar als je waarachtig bent."
[3:94]
Degenen die hierna een leugen verzinnen tegen God, zijn de
onrechtvaardigen.
[3:95]
Zeg: "God heeft de waarheid gesproken; volgt daarom de
godsdienst van Abraham, de oprechte, hij behoorde niet tot de afgodendienaren.
[3:96]
Voorzeker, het eerste huis dat voor de mensheid bestemd
werd, is dat te Bekka (Mekka) vol van zegeningen en als richtsnoer voor alle
werelden.
[3:97]
Daarin zijn duidelijke tekenen: het is de plaats van Abraham
en wie het binnengaat is in vrede. En de bedevaart naar het Huis is door God
aan de mensen opgelegd die er een weg naartoe kunnen vinden. En wie niet
gelooft, God is voorzeker Onafhankelijk van alle werelden.
[3:98]
Zeg: "O, mensen van het Boek, waarom verwerp je de
tekenen van God, terwijl God ziet hetgeen je doet?"
[3:99]
Zeg: "O, mensen van het Boek waarom houd je de mensen
af van het (rechte) pad van God en wens je het krom te maken, terwijl je er
getuige van bent? God is niet onachtzaam over hetgeen je doet.
[3:100]
O gij die gelooft, als je sommigen hunner wie het Boek is
gegeven gehoorzaamt, zullen zij u weer tot ongelovigen maken, nadat je hebt
geloofd.
[3:101]
Hoe kun je verwerpen, terwijl u de tekenen van God worden
voorgedragen en Zijn boodschapper onder u aan wezig is? En hij, die zich aan
God vasthoudt, is inderdaad naar het rechte pad geleid.
[3:102]
O gij die gelooft, vreest God zoals het behoort en sterft
niet, tenzij je Moslim bent.
[3:103]
En houdt u allen tezamen vast aan het koord van God en weest
niet verdeeld en gedenkt de gunst van God, die Hij u bewees toen je vijanden was
en Hij uw harten verenigde, zo werd je door Zijn gunst broeders en je was aan
de rand van een vuurput en Hij redde u er van. Zo legt God u Zijn geboden uit
opdat je zult worden geleid.
[3:104]
En laat er een groep onder u zijn die tot goedheid aanspoort
en tot rechtvaardigheid maant en het kwade verbiedt; dezen zijn het die zullen
slagen.
[3:105]
En weest niet als degenen, die verdeeld waren en van mening
verschilden nadat de duidelijke bewijzen tot hen waren, gekomen. Voor hen zal
er een zware straf zijn.
[3:106]
Op den dag, waarop sommige gezichten verlicht en andere
gezichten verduisterd zullen zign. Wat hen betreft, wier gezicht verduisterd
zal zijn: "Heb je verworpen, nadat je had geloofd? Ondergaat dan de straf,
omdat je placht te verwerpen".
[3:107]
Maar degenen wier gezicht verlicht zal zijn, dezen zullen
God’s barmhartigheid smaken; daarin zullen zij verblijven.
[3:108]
Dit zijn de tekenen van God welke wij u naar waarheid
voordragen; God wenst de werelden geen kwaad toe.
[3:109]
En aan God behoort al hetgeen in de hemelen en al hetgeen op
aarde is en tot God worden alle dingen teruggebracht.
[3:110]
Gij (Moslims) bent het beste volk dat voor de mensheid (ter
lering) is verwekt; je gebiedt wat goed is, verbiedt wat kwaad is en gelooft in
God. En, indien de mensen van het Boek hadden geloofd, zou het zeker beter voor
hen zijn geweest. Sommigen hunner zijn gelovigen, maar de meesten hunner zijn
overtreders.
[3:111]
Zij kunnen u niet schaden, alleen enige moeilijkheid
bezorgen en als zij tegen u vechten zullen zij u spoedig hun rug tonen. Dan
zullen zij niet worden geholpen.
[3:112]
Waar zij zich ook bevinden, worden zij door vernedering
getroffen, tenzij zij een verbond met God of een verbond met andere volkeren
hebben. Zij keerden terug met God’s toorn en werden door armoede getroffen. Dat
kwam, doordat zij de tekenen van God verwierpen en de profeten onrechtvaardig
doodden. Dat kwam, doordat zij ongehoorzaam waren en (zijn gebod) overtraden.
[3:113]
Zij zijn niet allen gelijk. Onder de mensen van het Boek is
een oprechte groep, die het Woord van God in de uren van de nacht opzegt en
zich met het gelaat ter aarde werpt.
[3:114]
Zij geloven in God en de laatste Dag en gebieden het goede
en verbieden het kwade en wedijveren met elkander in goede werken. Dezen
behoren tot de rechtvaardigen.
[3:115]
En het goede dat zij doen, zal niet worden ontkend en God
kent de Godvrezenden.
[3:116]
Voorzeker, degenen die verwerpen hun bezittingen noch
kinderen zullen hun iets kunnen baten tegen God en dezen worden de bewoners van
het Vuur. Zij zullen daarin verblijven.
[3:117]
De gelijkenis van hetgeen zij voor het tegenwoordige leven
besteden is als de wind, gepaard aan een hevige koude, die de oogst treft van een
volk, dat zichzelf onrecht heeft aangedaan en deze vernietigt. En God had hun
geen onrecht aangedaan, maar zij doen zichzelf onrecht aan.
[3:118]
O gij die gelooft, neemt buiten uw volk geen ander tot
intieme vrienden; zij zullen niet in gebreke blijven u te benadelen. Zij houden
van leedvermaak. Nijd laten zij blijken en wat hun innerlijk verbergt is nog
erger. Wij hebben u onze geboden duidelijk gemaakt, indien je ze wilt
begrijpen.
[3:119]
Ziet, je hebt hen lief, maar zij hebben u niet lief. En je
gelooft in het gehele Boek; wanneer zij u ontmoeten zeggen zij: "Wij
geloven." maar wanneer zij alleen zijn, bijten zij op hun vingertoppen van
razernij over u. Zeg: "Sterft in uw razernij." Waarlijk, God weet
goed wat in de harter is.
[3:120]
Als u iets goeds overkomt verdriet het hen en als u iets
kwaads overkomt verheugen zij zich er over. Maar, indien je geduldig blijft en
God vreest, zullen hun plannen u in het geheel niet schaden; voorzeker, God
weet hetgeen zij doen.
[3:121]
Toen je in de vroege morgen van uw huisgezin wegtrokt om de
gelovigen hun plaatsen voor het gevecht aan te wijzen, - God is Alhorend,
Alwetend. -
[3:122]
Toen wilden twee uwer groepen lafheid tonen, hoewel God hun
Vriend was. En in God behoren de gelovigen te vertrouwen.
[3:123]
En God had u reeds bij Badr geholpen, terwijl je machteloos
was. Vreest daarom God, opdat je dankbaar zult zijn.
[3:124]
Toen je tot de gelovigen zei: "Zal het niet genoeg voor
u zijn, dat uw Heer u met drie duizend neergezonden engelen zal helpen?
[3:125]
Ja, indien je geduldig en rechtvaardit bent en zij (de
ongelovigen) u dadelijk in wilde vaart aanvallen, zal uw Heer u met vijf
duizend neergezonden engelen bijstaan."
[3:126]
En God heeft het alleen als blijde boodschap voor u gemaakt
om uw hart daardoor gerust te stellen en hulp komt slechts van God, de
Almachtige, de Alwijze.
[3:127]
Opdat Hij een deel der ongelovigen kon afsnijden en hen
vernederen, zodat zij onverrichter zake zouden teruggaan.
[3:128]
Gij hebt met de zaak niets uitstaande: Hij (God) moge Zich
in barmhartigheid tot hen wenden of hen straffen, voorzeker zij zijn de
boosdoeners.
[3:129]
En aan God behoort al hetgeen in de hemelen en al hetgeen op
aarde is. Hij vergeeft wie Hij wil en Hij straft wie Hij wil en God is
Vergevensgezind, Genadevol.
[3:130]
O gij die gelooft, neemt geen rente, daar (deze) aanleiding
geeft tot eindeloze vermeerdering (van bezit) en vreest God, opdat je mag
slagen.
[3:131]
En vreest het Vuur dat voor de ongelovigen is bereid.
[3:132]
En gehoorzaamt God en de boodschapper, zodat u
barmhartigheid moge worden betoond.
[3:133]
Wedijvert met elkaar in het vragen om vergiffenis van uw
Heer en om het paradijs, welks uitgestrektheid de hemelen en de aarde is,
bereid voor de godvrezenden,
[3:134]
Zij, die in voorspoed en in tegenspoed wel doen en zij, die
toorn onderdrukken en mensen vergeven; God heeft hen die goed doen, lief.
[3:135]
En zij, die wanneer zij een slechte daad begaan of zichzelf
onrecht aandoen God gedenken en om vergiffenis vragen voor hun zonden - wie
[3:136]
Dezen zijn het, wier loon vergiffenis is van hun Heer; in
tuinen waar doorheen rivieren stromen zullen zij vertoeven; hoe goed is het
loon van degenen die werken.
[3:137]
Voorzeker, vóór u zijn verschillende volkeren
voorbijgegaan, reist daarom over de aarde en ziet, hoe het einde was van
degenen, die loochenden.
[3:138]
Dit is een duidelijke verklaring voor de mensen, een leiding
en vermaning voor de godvrezenden.
[3:139]
Verslapt noch treurt; je zult zeker overwinnaar worden, als
je gelovig blijft.
[3:140]
Als gij (Moslims) letsel krijgt (in de strijd); dat volk (de
tegenstander) is reeds een dergelijk letsel overkomen. Zulke dagen laten Wij
onder de mensen wisselen, opdat God degenen, die geloven onderscheide en uit uw
midden getuigen (martelaren) neme en God heeft de onrechtvaardigen niet lief.
[3:141]
Opdat God de gelovigen moge louteren en de ongelovigen
vernietigen.
[3:142]
Denk je, dat je het paradijs mag binnengaan, terwijl God
degenen uwer die strijden en standvastig zijn nog niet heeft onderscheiden?
[3:143]
En je placht deze dood te wensen voordat je hem ontmoette,
nu heb je hem gezien en je staart er naar.
[3:144]
En Mohammed is slechts een boodschapper. Waarlijk, alle
boodschappers vóór hem zijn heengegaan. Zul je u dan op de hielen
omkeren als hij sterft of gedood wordt? Hij, die zich omkeert zal aan God in
het geheel geen schade berokkenen. En God zal de dankbaren gewis belonen.
[3:145]
Geen ziel kan sterven zonder God’s toestemming, daar de tijd
is vastgesteld. En wie de beloning van de tegenwoordige wereld wenst, zullen
Wij er van geven; en wie de beloning van het Hiernamaals wenst, hem zullen Wij daar
van geven en Wij zullen de dankbaren gewis belonen.
[3:146]
Er zijn vele profeten geweest aan wier zijden talrijke
aanbidders van de Heer streden. Zij verslapten door niets wat hen op de weg van
God overkwam, noch verzwakten zij, noch vernederden zij zich. En God heeft de
geduldigen lief.
[3:147]
En hun woord was slechts: "Onze Heer, vergeef ons onze
zonden en de buitensporigheden in ons gedrag en maak ons standvastig en help
ons tegen het ongelovige volk."
[3:148]
Daarom gaf God hun de beloning van deze wereld, alsmede een
goede beloning in de volgende en God heeft degenen die goeddoen, lief.
[3:149]
O gij die gelooft, als je de ongelovigen gehoorzaamt, zullen
zij u doen omkeren (op het goede pad); dan zul je als verliezers terugkomen.
[3:150]
Neen, God is uw Beschermer en Hij is de Beste der helpers.
[3:151]
Wij zullen de harten der ongelovigen met ontzag vervullen
omdat zij aan God deelgenoten toeschrijven waarvoor Hij geen gezag heeft
neergezonden. Hun verblijfplaats is het Vuur en slecht is de woning der
overtreders.
[3:152]
En God heeft Zijn belofte aan u gehouden, toen je hen met
Zijn verlof doodde totdat je onstandvastig werdt en het over het gebod onder
elkander oneens werdt en je niet gehoorzaamde, nadat Hij u hetgeen u behaagde
had laten zien. Onder u waren er die deze tegenwoordige wereld begeerden en er
waren onder u die het Hiernamaals begeerden. Toen wendde Hij u van hen af,
opdat Hij u mocht beproeven; maar Hij heeft het u vergeven. God is Genadevol
jegens de gelovigen.
[3:153]
Toen je wegvluchtte en naar niemand omzag, terwijl de
boodschapper u van verre nariep, gaf Hij u smart op smart, opdat je niet zou
treuren over hetgeen was verloren, noch over hetgeen met u gebeurde. En God is
goed op de hoogte van hetgeen je doet.
[3:154]
Toen zond Hij na de smart een vredige sluimer over u neer,
die een deel uwer overviel en het andere deel was bezorgd over zichzelf,
terwijl zij ten onrechte, over God de gedachte der onwetendheid koesterden. Zij
zeiden: "Hebben wij iets met de zaak uit te staan?" Zeg: "De
zaak is geheel in God’s handen." Zij verbergen in hun gedachten hetgeen
zij niet aan u onthullen; zij zeggen: "Als de zaak in onze handen was
geweest zouden wij hier niet hebben moeten vechten." Zeg: "Indien je
in uw huizen was gebleven, zouden zij wie het strijden was bevolen, zeker naar
de plaats waar zij zouden sterven, zijn gegaan, opdat God mocht beproeven wat
in uw innerlijk was en louteren wat in uw hart was. God weet, wat in het
innerlijk is.
[3:155]
Voorzeker, diegenen onder u die op de dag waarop de twee
scharen elkander ontmoetten, omkeerden, werden door Satan wegens hun daden aan
het wankelen gebracht. Maar God heeft het hen vergeven. Voorwaar, God is
Vergevensgezind, Verdraagzaam.
[3:156]
O gij die gelooft, weest niet als de ongelovigen die over
hun broeders, wanneer zij door het land reizen of ten strijde trekken, zeggen:
"Waren zij bij ons gebleven, zij zouden niet zijn gestorven of gedood;
opdat God dit tot een oorzaak van wroeging in hun (der ongelovigen) hart moge
maken. God geeft leven en veroorzaakt de dood; God ziet, wat je doet.
[3:157]
En als je voor de zaak van God wordt gedood of sterft, zal
God’s vergiffenis en barmhartigheid zeker beter zijn, dan hetgeen zij
bijeengaren.
[3:158]
En indien je sterft of gedood wordt, voorzeker, tot God zul
je worden teruggebracht.
[3:159]
Door de barmhartigheid van God bent gij (de Profeet)
zachtmoedig jegens hen (gelovigen); als je ruw en hardvochtig was geweest
zouden zij zich zeker uit uw omgeving hebben verwijderd. Vergeef hen daarom en vraag
voor hen vergiffenis en raadpleeg hen in belangrijke zaken en wanneer je
vastbesloten bent, leg dan uw vertrouwen in God. Voorzeker, God heeft degenen
lief die vertrouwen in Hem hebben.
[3:160]
Als God u helpt, zal niemand u overweldigen, maar als Hij u
verlaat, wie is er dan die u buiten Hem
[3:161]
En het betaamt een profeet niet oneerlijk te handelen; wie
oneerlijk handelt zal op de Dag der Opstanding zijn oneerlijke handelingen met
zich meebrengen. Dan zal iedere ziel ten volle worden vergolden naar hetgeen
zij verdiende, - toch zal hun geen onrecht worden aangedaan.
[3:162]
Is hij die het behagen van God zoekt en hij die de toorn van
God tot zich trekt en wiens verblijfplaats de hel is, gelijk? Deze (laatste) is
een slechte bestemming.
[3:163]
Zij hebben bij God graden en God ziet wat zij doen.
[3:164]
Voorwaar, God heeft de gelovigen een gunst bewezen, daar Hij
een boodschapper uit hun midden opwekte, die hun Zijn tekenen verkondigt, hen
loutert en hun het Boek en de wijsheid onderwijst, hoewel zij voordien
duidelijk dwaalden.
[3:165]
Wanneer u rampspoed overkomt - en je had het dubbele er van
aangedaan (aan uw vijanden) - zeg je: "Vanwaar komt dit?" Zeg:
"Het komt door uzelf." Voorwaar, God heeft macht over alle dingen.
[3:166]
En hetgeen u op de dag waarop de twee partijen elkander
ontmoetten, is overkomen, geschiedde met God’s verlof en dit was om de
gelovigen te onderscheiden,
[3:167]
En opdat Hij de huichelaars mocht doen onderkennen. En er
werd tot hen gezegd: "Komt en vecht voor God’s zaak en verdedigt u."
Zij zeiden: "Als wij wisten dat het vechten was, zouden wij u zeker hebben
gevolgd." Zij stonden op die dag dichter bij het ongeloof dan bij het
geloof. Zij zeggen met hun mond wat niet in hun hart is. Doch God weet goed wat
zij verbergen.
[3:168]
Degenen, die omtrent hun broeders zeiden terwijl zij zelf
achterbleven: "Als zij ons hadden gehoorzaamd, zouden zij niet zijn
gedood." Zeg: "Wendt dan de dood van uzelf af, als je waarheid
spreekt."
[3:169]
En denkt niet over degenen, die terwille van God zijn
gedood, als doden. Neen, zij zijn levend en bij hun Heer worden hun gaven
geschonken.
[3:170]
Jubelend, over hetgeen God hun van Zijn overvloed heeft
gegeven, zich verblijdend over degenen die achterbleven, en hen nog niet hebben
ingehaald, dat er geen vrees over hen zal komen, noch dat zij zullen treuren.
[3:171]
Zij verheugen zich over God’s gunst en Zijn overvloed en dat
God de beloning der gelovigen niet verloren doet gaan.
[3:172]
Degenen, die de roep van God en de boodschapper
beantwoordden, nadat zij gewond waren - diegenen hunner, die goeddoen en
rechtvaardig handelen, zullen een grote beloning ontvangen.
[3:173]
En toen de mensen tot hen zeiden: "De volkeren hebben zich
tegen u verzameld, vreest hen daarom," vermeerderde dit hun geloof en zij
antwoordden: "God is ons genoeg en Hij is een uitstekende
Beschermer."
[3:174]
Daarom keerden zij met de gunst en genade van God terug,
geen kwaad had hen aangeraakt en zij volgden God’s welbehagen; en God is de
Heer van grote overvloed.
[3:175]
Satan alleen maakt zijn vrienden bang: vreest dezen niet
maar vreest Mij, als je gelovigen bent.
[3:176]
En laat degenen, die vlug tot ongeloof vervallen, u niet
verdrieten; voorzeker, zij kunnen God niets aandoen. God wil hen aan het
toekomstig leven geen deel doen hebben, er zal voor hen een strenge straf zijn.
[3:177]
Waarlijk, degenen die het ongeloof hebben aanvaard in ruil
voor het geloof, kunnen God niets aandoen; hen wacht een pijnlijke straf.
[3:178]
En laat de ongelovigen niet denken dat het uitstel, dat Wij
hun geven, goed voor hen is; Wij geven hun slechts uitstel, zodat zij in zonde
toenemen; er zal voor hen een vernederende straf zijn.
[3:179]
God is niet zo dat Hij de gelovigen in de toestand laat
waarin zij verkeren, totdat Hij de kwaden van de goeden scheidt, noch is God
zo, dat Hij u het ongeziene bekend maakt. Maar God kiest tot Zijn
boodschappers, wie Hij wil. Gelooft daarom in God en Zijn boodschappers. Als je
gelooft en rechtvaardig bent, zal er een grote beloning voor u zijn.
[3:180]
En laat degenen, die gierig zijn, ten opzichte van wat God
hun van Zijn overvloed heeft gegeven, niet denken, dat het goed voor hen is,
neen, het is slecht voor hen. Hetgene, waarmee zij gierig zijn zal op de Dag
der Opstanding als een halsband om hun nek worden gelegd. En aan God behoort
het erfdeel der hemelen en der aarde en God is goed op de hoogte van hetgeen je
doet.
[3:181]
En voorzeker, God heeft de uiting gehoord van degenen, die
zeiden: "God is arm en wij zijn rijk." Wij zullen hetgeen zij hebben
gezegd en hun pogingen om de profeten onrechtvaardig te doden, optekenen en Wij
zullen zeggen: "Ondergaat de straf van het branden."
[3:182]
Dit is hetgeen je hebt verdiend: God is in het geheel niet
onrechtvaardig jegens zijn dienaren.
[3:183]
En degenen, die zeggen: "God heeft ons opgedragen in
geen boodschapper te geloven, voordat deze ons een offer brengt dat door het
vuur wordt verteerd", zeg hun: "Er zijn reeds vóór mij
boodschappers tot u gekomen met duidelijke tekenen en met hetgeen, waarover je
spreekt. Waarom trachtte je hen dan te doden, als je eerlijk bent?"
[3:184]
En wanneer men u (de profeet) verloochent, (weet dan) dat er
eveneens boodschappers vóór u verloochend werden die met
duidelijke tekenen en geschriften en het stralende Boek kwamen.
[3:185]
Elke ziel zal de dood ondergaan. En voorzeker zal u op de
Dag der Opstanding uw beloning ten volle worden uitbetaald. Wie daarom van het
Vuur wordt verwijderd en de Hemel binnengelaten, heeft inderdaad zijn doel
bereikt. Het leven dezer wereld is niets dan een middel tot bedrog.
[3:186]
Gij zult zeker worden beproefd in uw bezittingen en in uzelf
en je zult gewis vele pijnlijke dingen horen van degenen, aan wie het Boek was
gegeven vóór u en van degenen, die afgoderij bedrijven. Maar als
je geduldig blijft en rechtvaardig handelt, dat is waarlijk een zaak van
vastberadenheid.
[3:187]
En toen God een verbond sloot met degenen, die het Boek
gegeven was, zeide Hij: "Gij zult dit aan de mensen bekend maken en het
niet verbergen." Maar zij verwaarloosden dat voor luttel gewin. Kwaad was
hetgeen zij in ruil namen.
[3:188]
Degenen die juichen over hetgeen zij hebben gedaan en gaarne
worden geroemd voor hetgene zij niet deden, denkt niet, dat zij veilig zijn
voor straf. Er wacht hen een pijnlijke kastijding.
[3:189]
En aan God behoort het koninkrijk der hemelen en der aarde
en God heeft macht over alle dingen.
[3:190]
Er zijn voorzeker in de schepping der hemelen en der aarde
en in de wisseling van dag en nacht tekenen voor mensen van begrip.
[3:191]
Zij die staande, zittende en op hun zijden liggende Ailah
gedenken, en nadenken over de schepping der hemelen en der aarde, zeggende:
"Onze Heer, Gij hebt dit niet tevergeefs geschapen; neen, heilig zijt Gij;
red ons daarom van de straf van het Vuur.
[3:192]
Onze Heer, wie Gij het Vuur doet ingaan, hem hebt Gij
voorzeker vernederd. En de onrechtvaardigen zullen geen helper vinden.
[3:193]
Onze Heer, wij hebben een prediker gehoord, die opriep tot
het geloof: ’Gelooft in de Heer’ en wij hebben geloofd. Onze Heer, vergeef ons
daarom onze zonden en bedek onze zwakheden en doe ons sterven met de
rechtvaardigen.
[3:194]
Onze Heer, schenk ons hetgeen Gij ons door Uw boodschappers
hebt beloofd en verneder ons niet op de Dag der Opstanding. Voorzeker, Gij
breekt de belofte niet."
[3:195]
En hun Heer verhoorde hen, zeggende: "Ik zal het werk
van iedere werker onder u, hetzij man of vrouw, niet verloren doen gaan. - Gij
behoort tot elkander. - En Ik zal van hen, die hun land verlieten en van hun
huizen zijn verjaagd en voor Mijn zaak zign vervolgd en die hebben gevochten en
zijn gedood, de fouten zeker bedekken en zal hen tuinen doen binnengaan, waar doorheen
rivieren stromen: een beloning van God en bij God is de beste beloning."
[3:196]
Laat de bewegingen der ongelovigen in het land u niet
bedriegen.
[3:197]
Het is een gering voordeel voor hen; daarna zal de hel hun
tehuis zijn en slecht is deze rustplaats.
[3:198]
Maar zij, die hun Heer vrezen, zullen tuinen hebben, waar
doorheen rivieren stromen, daarin zullen zij vertoeven als onthaal van God. En
hetgeen bij God is, is voor de rechtvaardigen beter.
[3:199]
En voorzeker, onder de mensen van het Boek zijn er, die in
God en in hetgeen u is geopenbaard en in hetgeen tot hen was neergedaald,
geloven, zich voor God verootmoedigend. Zij ruilen de tekenen van God niet in
voor een geringe prijs. Dezen zijn het, die hun beloning bij hun Heer zullen
ontvangen. Voorzeker, God is vlug in het verrekenen.
[3:200]
O, gij die gelooft, blijft geduldig en spoort anderen aan
volhardend te zijn en blijft op uw hoede en vreest God, opdat je zult slagen.
De vrouwen
In naam van God, de Barmhartige, de
Genadevolle.
[4:1]
O, gij mensen, vreest uw Heer, Die u van één enkele ziel
schiep en daaruit haar gezellin schiep en uit hen beiden mannen en vrouwen
verspreidde en vreest God in Wiens naam gij een beroep op elkander doet en
(weest plichtsgetrouw) betreffende de familiebanden. Voorwaar, God is Bewaker
over u.
[4:2]
En geeft de wezen hun eigendom en verruilt het slechte (van
u) niet voor het goede (van hen) noch verbruikt hun eigendom met het uwe.
Voorzeker, dat is een grote zonde.
[4:3]
En als gij vreest dat gij niet rechtschapen zult zijn bij
het behandelen der wezen, huwt dan vrouwen die u behagen, twee of drie, of vier
en als gij vreest, dat gij niet rechtvaardig zult handelen, dan één of wat uw
rechter handen bezitten. Dat is voor u de beste weg, om onrechtvaardigheid te voorkomen.
[4:4]
En geeft de vrouwen gewillig haar huwelijksgift. Maar als
zij naar haar eigen behagen u er een gedeelte van kwijtschelden, geniet het dan
met genoegen en heilzaam gevolg.
[4:5]
En geeft eigendom, dat God als middel van bestaan heeft
gegeven niet aan de dwazen (in eigen beheer), maar voedt hen er mee en kleedt
hen en spreekt vriendelijke woorden tot hen.
[4:6]
En ondervraagt de wezen, wanneer zij de huwbare leeftijd
bereikt hebben: als gij in hen rijpheid van verstand vindt stelt hun dan hun
eigendom ter hand; en verteert het niet in buitensporigheid en haast, omdat zij
opgroeien. En laat hij, die rijk is zich onthouden en laat hij die arm is naar
billijkheid er gebruik van maken. En wanneer gij hun eigendommen overhandigt,
neemt er dan getuigen bij. God is toereikend om rekenschap te vragen.
[4:7]
Er is voor mannen een aandeel van hetgeen hun ouders en
bloedverwanten nalaten en er is voor vrouwen een aandeel van hetgeen hun ouders
en bloedverwanten nalaten, of het weinig of veel zij: een vastgesteld gedeelte.
[4:8]
Wanneer verwanten en wezen en de armen bij de verdeling (der
erfenis) aanwezig zijn, geeft hun er iets van en spreekt vriendelijke woorden
tot hen.
[4:9]
En laat hen God vrezen, die, indien zij hun eigen zwakke
nageslacht mochten achterlaten, bezorgd zouden zijn. Laat hen God daarom vrezen
en laat hen het juiste woord spreken.
[4:10]
Voorzeker, zij, die het eigendom van wezen onrechtvaardig
verteren, verteren slechts vuur in hun buik en zij zullen in een laaiend Vuur
branden.
[4:11]
God gebiedt u aangaande uw kinderen: voor het mannelijke
kind evenveel als het deel van twee vrouwelijke kinderen, maar als er alleen
meisjes zijn, meer dan twee, dan is er voor haar tweederde van de nalatenschap
en als er slechts één is, voor haar is de helft. En voor elk zijner ouders is
er een zesde deel der erfenis, als hij een kind heeft, maar als hij geen kind
heeft en zijn ouders van hem erven, dan is er voor zijn moeder een derde deel
en als hij broeders en zusters heeft, dan is er voor zijn moeder een zesde deel
na de betaling van enig legaat, dat hij heeft nagelaten of van (niet
vereffende) schuld. Uw ouders en uw kinderen, gij weet niet, wie van hen u het
meest tot heil is. Dit is vastgesteld door God. Voorzeker, God is Alwetend,
Alwijs.
[4:12]
En gij zult de helft hebben van hetgeen uw vrouwen nalaten,
indien zij geen kind hebben, maar indien zij een kind hebben, is er voor u een
vierde van hetgeen zij nalaten na de betaling van enig legaat, dat zij hebben
nagelaten of van schuld. En zij zullen een vierde hebben van hetgeen gij
nalaat, als gij geen kind hebt, maar als gij een kind hebt, zo is er voor hen
een achtste deel van hetgeen gij nalaat, na de betaling van enig legaat of van
onverrekende schuld. En indien er een man of een vrouw is, van wie wordt geërfd
en deze is ouderloos en kinderloos en heeft een broeder of een zuster, dan is
er voor elk hunner een zesde deel. Maar als er meer dan dezen zijn, dan zijn
zij deelgenoten in een derde na de betaling van enig legaat, dat is nagelaten
of van schuld, zonder benadeling. Dit is gebod van God en God is Alwetend,
Verdraagzaam.
[4:13]
Dit zijn de door God vastgestelde bepalingen en wie God en
Zijn boodschapper gehoorzaamt, Hij zal hem tuinen doen binnengaan, waar
doorheen rivieren stromen, daar zullen zij in verblijven en dat is een grote
zegepraal.
[4:14]
En wie God en Zijn boodschapper niet gehoorzaamt en Zijn
grenzen overschrijdt zal Hij het Vuur doen binnengaan; hij zal daarin
verblijven en dit zal voor hem een vernederende straf zijn.
[4:15]
En voor degenen uwer vrouwen, die zich aan ontucht schuldig
maken, roept vier uwer als getuigen tegen haar en als zij getuigen, sluit haar
dan in de huizen op, totdat de dood haar achterhaalt, of totdat God haar een
weg opent.
[4:16]
En als twee temiffen van u zich hieraan schuldig maken,
straft hen beiden. En als zij berouw hebben en zich verbeteren, laat hen dan
met rust, voorzeker, God is Berouwaanvaardend, Genadevol.
[4:17]
Waarlijk, berouw bestaat bij God alleen van degenen, die in
onwetendheid kwaad doen en dan daarna berouw hebben. Dezen zijn het, tot wie
God Zich met barmhartigheid wendt; en God is Alwetend, Alwijs.
[4:18]
Er is geen (aanvaarding van) berouw voor degene, die kwaad
doet, totdat de dood hem in het gezicht staart en hij zegt: ’Ik heb berouw;’
noch voor degenen die als ongelovigen sterven. Dezen zijn het, voor wie Wij een
pijnlijke straf hebben bereid.
[4:19]
O, gij die gelooft, het is u niet geoorloofd, vrouwen te
erven tegen haar wil, noch mag je haar tegenhouden opdat gij een gedeelte van wat
gij haar hebt gegeven, moogt terugnemen, tenzij zij schuldig zijn aan een
schandelijk kwaad; en blijft met haar vriendelijk omgaan en als gij afkeer van
haar hebt, kan het zijn, dat gij afkeer hebt van iets, waarin God veel goeds
kan hebben gelegd.
[4:20]
En indien gij een vrouw in plaats van een andere wenst te
nemen en gij hebt één harer een schat gegeven, neemt er niets van terug. Wil je
het door laster en een klaarblijkelijk zondige manier nemen?
[4:21]
En hoe kun je het nemen, wanneer de een uwer tot de andere
is ingegaan en zij een sterk verbond met u hebben gesloten?
[4:22]
En huwt niet de vrouwen, die uw vaders huwden, met
uitzondering van wat reeds gebeurd is. Het is een slecht en afschuwelijk iets
en een verkeerde weg.
[4:23]
Verboden zijn u uw moeders en uw dochters en uw zusters en
uw vaders zusters en uw moeders zusters en uw broeders dochters en uw zusters
dochters en uw minnen en uw zoogzusters en de moeders uwer vrouwen en uw
stiefdochters, die uw beschermelingen zijn door uw vrouwen tot wie U bent
ingegaan, maar als gij niet tot haar zijt ingegaan zal er geen zonde op u
rusten en de vrouwen uwer eigen zonen (zign ook verboden) alsmede twee zusters
tezamen te hebben, met uitzondering van wat reeds voorbij is; gewis, God is
Vergevensgezind, Genadevol;