Part 9

 

[7:88]

De leidende mannen van zijn volk die aanmatigend waren, antwoordden: "Wij zullen u, o Shoaib, en de gelovigen met u zeker uit onze stad verdrijven tenzij gij tot onze godsdienst terugkeert." Hij zeide: "Zelfs al zijn wij er afkerig van?"

[7:89]

En indien wij tot uw godsdienst terugvallen, nadat God ons er van heeft gered, dan hebben wij voorzeker een leugen aangaande God verzonnen. En het past ons niet er naar te willen terugkeren, behalve, wanneer God, onze Heer, dit zou willen. Onze Heer omvat alle dingen in Zijn kennis. Wij hebben in God ons vertrouwen gelegd. Oordeel daarom, onze Heer, tussen ons en ons volk in waarheid en U bent de beste Rechter.

[7:90]

En de leidende mannen van zijn volk die niet geloofden, zeiden: "Als gij Shoaib volgt, zul je zeker verliezers zijn."

[7:91]

Daarom greep de aardbeving hen en zij lagen uitgestrekt op de grond in hun huizen.

[7:92]

Degenen, die Shoaib verloochenden werden (zo vernietigd) alsof zij er nooit in hadden gewoond. Degenen, die Shoaib van leugen beschuldigden - zij waren de verliezers.

[7:93]

Daarna wendde hij zich van hen af en zeide: "O mijn volk, ik heb u inderdaad de boodschap van mijn Heer overgebracht en ik gaf u oprechte raad. Hoe moet ik dan om een ongelovig volk treuren?"

[7:94]

En Wij zonden nimmer een profeet naar een stad zonder dat Wij het volk er van met tegenspoed en lijden troffen, opdat zij zouden verootmoedigen.

[7:95]

Daarna verwisselden Wij het boze met het goede, totdat zij groeiden en zeiden: "Lijden en geluk wedervoeren onze vaderen ook." Dan grepen Wij hen plotseling terwijl zij er niet aan dachten.

[7:96]

En indien de mensen van die steden hadden geloofd en rechtvaardig waren geweest, zouden Wij zeker zegeningen van de hemel en van de aarde voor hen hebben gezonden, maar zij verloochenden (onze profeet); daarom grepen Wij hen vanwege hun daden.

[7:97]

Zijn de bewoners der steden veilig voor de komst van Onze straf over hen, ’s nachts, terwijl zij slapen?

[7:98]

Of zijn de bewoners dezer steden veilig voor Onze straf die over hen zou kunnen komen, des daags terwijl zij zich vermaken?

[7:99]

Zijn zij dan veilig voor God’s voornemen? En niemand waant zich veilig voor God’s voornemen, dan het volk dat te gronde gaat.

[7:100]

Doet het degenen, die de aarde beerven na haar (vroegere) bewoners niet inzien, dat, indien Wij het willen, Wij hen om hun zonden treffen en hun hart verzegelen, zodat zij niet meer horen?

[7:101]

Zo waren de steden wier verhaal Wij u hebben verteld. En voorzeker hun boodschappers kwamen met duidelijke tekenen tot hen. Doch zij wilden niet geloven omdat zij voorheen reeds loochenden. Zo zegelt God het hart der ongelovigen.

[7:102]

Wij vonden in de meesten hunner geen (trouw aan het) verbond en Wij bevonden dat de meesten hunner overtreders waren.

[7:103]

Toen zonden Wij na hen (de vorige boodschappers) Mozes met Onze tekenen naar Pharao en zijn leiders, maar zij geloofden er niet in. Ziet hoe het einde was van de onruststokers.

[7:104]

En Mozes zeide: "O, Pharao, ik ben waarlijk een boodschapper van de Heer der Werelden."

[7:105]

Ik mag slechts de waarheid over God spreken. Ik ben met een duidelijk teken van uw Heer tot u gekomen; zend daarom de kinderen Israëls met mij mee.

[7:106]

Hij antwoordde: "Als gij inderdaad met een teken zijt gekomen breng het naar voren als gij tot de waarachtigen behoort."

[7:107]

Hij (Mozes) wierp zijn stok neer en ziet, het was duidelijk een slang.

[7:108]

En hij haalde zijn hand tevoorschijn en ziet, zij was wit (geworden) voor de toeschouwers.

[7:109]

De leiders van het volk van Pharao zeiden: "Dit is gewis een vaardige tovenaar."

[7:110]

Hij wil u uit uw land zetten. Wat raad je nu aan?

[7:111]

Zij zeiden: "Geef hem en zijn broeder tijd en zend (intussen) omroepers de steden in,

[7:112]

Die elke vaardige tovenaar tot u zullen brengen."

[7:113]

En de tovenaars kwamen tot Pharao en zeiden: "Wij zullen natuurlijk als wij de overhand krijgen een beloning ontvangen."

[7:114]

Hij (Pharao) antwoordde: "Ja en gij zult tot de gunstelingen behoren."

[7:115]

Zij zeiden: "O Mozes zul jij of zullen wij het eerst werpen?"

[7:116]

Hij antwoordde: "Werp jij." En toen zij wierpen, betoverden zij de ogen der mensen en deden hen vrezen en toonden hun grote toverkunst.

[7:117]

En Wij bezielden Mozes en zeiden: "Werp uw stok neer" en ziet, deze slokte al hetgeen zij getoverd hadden op.

[7:118]

Zo werd de waarheid bevestigd en bleek wat zij deden ijdel te zijn.

[7:119]

Zo werden zij verslagen en vernederd.

[7:120]

En de tovenaars werden bewogen zich neer te werpen.

[7:121]

En zeiden: "Wij geloven in de Heer der Werelden."

[7:122]

De Heer van Mozes en Aäron.

[7:123]

Pharao zeide: "Heb je vóór ik het u toestond in Hem geloofd? Dit is voorzeker een complot dat gij in de stad hebt gesmeed, opdat gij haar bewoners er uit moogt verdrijven maar gij zult het weldra te weten komen."

[7:124]

Ik zal gewis uw handen en uw voeten aan tegengestelde zijden (rechts en links) doen afsnijden. Dan zal ik u allen tezamen laten kruisigen.

[7:125]

Zij antwoordden: "Wij zullen voorzeker naar onze Heer terugkeren."

[7:126]

En gij neemt alleen wraak op ons omdat wij in de tekenen van onze Heer hebben geloofd toen zij ons getoond werden. Onze Heer, stort standvastigheid over ons uit en doe ons sterven terwijl wij Moslims zijn."

[7:127]

En de leiders van het volk van Pharao zeiden: "Wil je Mozes en zijn volk in het land wanorde laten scheppen en u en uw goden laten verzaken?" Hij antwoordde: "Wij zullen hun zonen doden en hun vrouwen sparen. Zeker wij hebben macht over hen."

[7:128]

Mozes zeide tot zijn volk: "Zoekt de hulp van God en weest geduldig. Voorzeker, de aarde behoort aan God. Hij geeft haar als erfdeel aan wie Zijner dienaren Hij wil en de uiteindelijke overwinning is voor de godvrezenden.

[7:129]

Zij antwoordden: "Wij werden vervolgd, voordat gij tot ons kwaamt en nadat gij tot ons zijt gekomen." Hij (Mozes) zeide: "Waarschijnlijk gaat uw Heer uw vijand vernietigen en u tot stedehouders in het land maken, dan zal Hij zien hoe gij handelt."

[7:130]

En Wij straften het volk van Pharao door droogte en met schaarste van vruchten, opdat zij er lering uit mochten trekken.

[7:131]

Wanneer er goeds tot hen kwam zeiden zij: "Dit komt ons toe." En als hen kwaad overkwam, schreven zij de tegenspoed toe aan Mozes en zijn metgezellen. Let op! Hun tegenspoed was eveneens van God. Maar de meesten hunner weten het niet.

[7:132]

En zij zeiden (tot Mozes): "Welk teken gij ons ook moogt brengen om er ons mede te betoveren, wij zullen stellig niet in u geloven."

[7:133]

Toen zonden Wij de storm en de sprinkhanen en de luizen en de kikvorsen en bloed over hen - als duidelijke tekenen, doch zij gedroegen zich hoogmoedig en waren een schuldig volk.

[7:134]

En toen de straf op hen viel, zeiden zij: "O, Mozes, bid voor ons tot uw Heer, zoals Hij u heeft beloofd. Als gij de plaag van ons verwijdert, zullen wij u zeker geloven en wij zullen de kinderen Israëls voorzeker met u laten gaan.

[7:135]

Maar toen Wij de straf van hen verwijderden voor een bepaalde termijn, die zij moesten voleindigen, ziet, toen braken zij (hun beloften.)

[7:136]

Wij straften hen derhalve en verdronken hen in zee, omdat zij Onze tekenen verloochenden en er geen acht op sloegen.

[7:137]

En Wij deden de mensen die voor zwak werden gehouden de oostelijke en westelijke gedeelten van het land, welke Wij zegenden, erven. En het genadevolle woord van uw Heer werd voor de kinderen Israëls vervuld omdat zij geduldig waren geweest; en Wij vernietigden al hetgeen Pharao en zijn volk hadden gebouwd en al hetgeen zij hadden opgericht.

[7:138]

En Wij deden de kinderen Israëls door de zee trekken en zij kwamen tot een volk dat aan zijn afgoden was gehecht. Zij zeiden: "O, Mozes, maak ons een god zoals dit (volk) goden heeft." Hij antwoordde: "U bent zeker een onwetend volk."

[7:139]

Wat dezen betreft, al hetgeen waarmede zij zich bezig houden, zal worden vernietigd en al hetgeen zij doen zal vergeefs zijn.

[7:140]

Hij zeide (verder): "Zal ik u een andere god dan God zoeken, terwijl Hij u boven de volkeren heeft verheven?"

[7:141]

Toen Wij u van Pharao’s volk verlosten dat u aan een marteling onderwierp en uw zonen doodde en uw vrouwen spaarde. En daarin lag voor u een zware beproeving van uw Heer.

[7:142]

En Wij maakten met Mozes een overeenkomst van dertig nachten en vulden ze met tien nachten aan. Aldus werd de periode, die door zijn Heer was vastgesteld tot veertig nachten aangevuld. En Mozes zeide tot zijn broeder Aäron: "Wees mijn plaatsvervanger onder mijn volk in mijn afwezigheid en beheer wel en volg de weg der onruststokers niet."

[7:143]

En toen Mozes op Onze vastgestelde tijd kwam en zijn Heer tot hem sprak, zeide hij: "Mijn Heer, toon U aan mij, opdat ik U moge aanschouwen." Hij (God) antwoordde: "Gij zult Mij stellig niet kunnen aanschouwen, maar kijk naar de berg en als deze op zijn plaats blijft, dan zul je Mij wel kunnen zien." En toen zijn Heer Zich op de berg openbaarde, brak deze in stukken en Mozes viel bewusteloos neer. En toen hij tot zichzelf kwam, zeide hij: "Heilig zijt Gij, ik wend mij tot U en ik ben de eerste der gelovigen."

[7:144]

God zeide: "O, Mozes, Ik heb u door Mijn boodschappen en Mijn woord boven de volkeren uitverkoren. Houd u daarom vast aan hetgeen Ik u heb gegeven en behoor tot de dankbaren."

[7:145]

En Wij schreven op de tafelen allerhande raad en uitleg voor alles. Houd u er aan en beveel uw volk, dit alles stipt op te volgen. Ik zal u weldra de verblijfplaats der overtreders tonen.

[7:146]

Ik zal voorzeker degenen, die ten onrechte trots handelen op aarde weldra van Mijn tekenen afkeren; en hoewel zij alle tekenen zien, zullen zij er niet in geloven, en als zij het pad der rechtvaardigheid zien zullen zij dit als weg niet aanvaarden, maar indien zij het pad der dwaling zien, zullen zij deze als weg wel inslaan. Dat komt, omdat zij Onze tekenen verloochenden en er onachtzaam op waren.

[7:147]

En zij, die Onze tekenen en de laatste Ontmoeting verloochenen - hun werken zullen verloren gaan. Zullen zij worden beloond, anders dan voor hetgeen zij deden?

[7:148]

En het volk van Mozes maakte van hun sieraden in zijn afwezigheid het lichaam van een kalf - dat een loeiende toon voortbracht. Zagen zij niet, dat het niet tot hen kon spreken, noch hen naar een goede weg leiden? Zij namen het, (als hun god) en zij waren overtreders.

[7:149]

Toen zij wroeging gevoelden en zagen, dat zij inderdaad gedwaald hadden, zeiden zij: "Als onze Heer ons geen barmhartigheid betoont en ons vergeeft, zullen wij gewis tot de verliezers behoren.’’

[7:150]

En toen Mozes verontwaardigd en bedroefd tot zijn volk terugkeerde, zeide hij: "Hetgeen gij in mijn afwezigheid deedt, was slecht. Heb je jezelf gehaast vóór het gebod van uw Heer?" En hij legde de tafelen neer en greep zijn broeders haar en sleepte hem naar zich toe. Hij (Aäron) zeide: "Zoon van mijn moeder, het volk achtte mij inderdaad zwak en wilde mij doden. Laat zich de vijanden daarom niet over mij verblijden en plaats mij niet bij het onrechtvaardige volk."

[7:151]

Hij (Mozes) zeide: "Mijn Heer, vergeef mij en mijn broeder en laat ons tot Uw barmhartigheid toe want U bent de Allergenadigste.

[7:152]

Voorzeker, degenen die het kalf aanbaden zal de toorn van hun Heer en de vernedering in het tegenwoordig leven treffen En zo bejegenen Wij degenen, die een leugen verzinnen.

[7:153]

Doch diegenen die kwaad doen en daarna berouw tonen en geloven, voorzeker uw Heer is dan Vergevensgezind, Genadevol.

[7:154]

Toen Mozes’ toorn was gekalmeerd, nam hij de tafelen en er was leiding en barmhartigheid in het geschrift voor degenen, die hun Heer vrezen.

[7:155]

En Mozes koos voor Onze ontmoeting zeventig mannen van zijn volk. Maar toen de aardbeving hen achterhaalde, zeide hj: "Mijn Heer, als het U had behaagd, kondet, Gij hen en mij voordien reeds hebben vernietigd. Wilt Gij ons verdelgen voor hetgeen de dommen onder ons hebben gedaan? Dit is niets dan een beproeving van U. Gij laat daardoor dwalen wie Gij wilt en Gij leidt wie Gij wilt. U bent onze Beschermer , vergeef one daarom en toon ons barmhartigheid en U bent de Beste Vergevensgezinde."

[7:156]

En verorden het goede voor ons in deze wereld en in het Hiernamaals; wij zijn tot U gekomen. God antwoordde: "Ik zal Mijn straf opleggen aan wie Ik wil, maar Mijn barmhartigheid omvat alle dingen. Zo zal Ik het verordenen voor degenen die Mij vrezen en de Zakaat betalen en voor hen die in Onze tekenen geloven."

[7:157]

Hun, die de boodschapper, de reine profeet volgen, die zij in de Torah en het Evangelie beschreven vinden, legt hij het goede op en verbiedt het kwade, veroortooft hun de goede dingen en verbiedt de slechte en ontheft hen van de last en de kluisters die hen bonden. Zij, die in hem geloven en hem eren en ondersteunen en het licht dat met hem is neergezonden volgen, zullen gewis slagen.

[7:158]

Zeg: O mensdom, ik ben u allen tot een boodschapper van God, aan Wie het koninkrijk der hemelen en der aarde behoort. Er is geen God naast Hem. Hij geeft het leven en doet sterven. Gelooft daarom in God en Zijn boodschapper, de reine Profeet, die in God en Zijn woorden gelooft en volgt hem opdat gij recht geleid moogt worden."""

[7:159]

Er is een deel van het volk van Mozes dat tot waarheid aanspoort en daarmede rechtvaardig handelt.

[7:160]

En Wij verdeelden hen in twaalf stammen, als afzonderlijke volkeren. En Wij openbaarden aan Mozes, toen zijn volk om drinken vroeg: "Sla de rots met uw staf" en er ontsprongen twaalf bronnen aan: elke stam kende zijn drinkplaats. En Wij deden wolken hen overschaduwen en Wij zonden Manna en kwartels voor hen neer. "Eet van de goede dingen, waarmee Wij u hebben voorzien." En zij deden Ons geen onrecht aan, maar zij schaadden zichzelf.

[7:161]

En toen er tot hen werd gezegd: "Woont in deze stad en eet ervan waar gij ook wilt en zegt: ’God, verlicht onze last’, en gaat de poort in nederigheid binnen, Wij zullen u uw tekortkomingen vergeven. Wij zullen meer geven aan hen die goed doen."

[7:162]

Maar de onrechtvaardigen onder hen vervingen het woord door een ander dat niet tot hen was gesproken. Daarom zonden Wij een kastijding van de hemel over hen neer omdat zij onrechtvaardig waren.

[7:163]

En vraag hun omtrent de stad, die aan de zee lag. Toen zij de Sabbath ontheiligden verscheen vis op hun Sabbath aan de oppervlakte van het water, maar de dag waarop zij geen Sabbath hielden kwam zij niet tot hen. Zo beproefden Wij hen omdat zij overtreders waren.

[7:164]

Toen een gedeelte hunner zeide: "Waarom predik je tot een volk dat God wil vernietigen of met een strenge kastijding gaat straffen?" Het andere deel antwoordde: "Als een verontschuldiging tegenover uw Heer en opdat zij rechtvaardig mogen worden."

[7:165]

En toen zij de vermaning vergaten redden Wij degenen die het kwade verboden en grepen de onrechtvaardigen met een strenge straf aan, omdat zij verkeerd handelden.

[7:166]

En toen zij overtraden, hetgeen hun was verboden, zeiden Wij tot hen: "Weest verachte apen."

[7:167]

En toen verkondigde uw Heer dat Hij dezulken zou zenden, die hen (de Joden) met een marteling zouden kwellen tot de dag der Opstanding. Voorzeker, uw Heer is vlug in vergelding en Hij is Vergevensgezind, Genadevol.

[7:168]

En Wij verdeelden hen in groepen over de aarde. Er zijn onder hen rechtvaardigen en er zijn onrechtvaardigen. Wij beproefden hen door voor- en tegenspoed, opdat zij zich mochten bekeren.

[7:169]

Na hen kwam er een boos geslacht dat het Boek erfde. Zij namen de goederen van deze wereld en zeiden: "Het zal ons worden vergeven." Maar als meer dergelijke goederen tot hen kwamen zouden zij deze ook hebben genomen. Werd de belofte in het Boek, dat zij van God slechts de waarheid zouden spreken, niet van hen afgenomen? En hebben zij hetgeen er in staat, niet gelezen? En het tehuis van het Hiernamaals is beter voor degenen, die (God) vrezen. Begrijp je dat niet?

[7:170]

En die zich aan het Boek vasthouden en in het gebed volhardend zijn - voorzeker Wij doen de beloning der goeden niet verloren gaan.

[7:171]

Toen Wij de berg (Sinaï) boven hen deden schudden alsof hij een losse bedekking was, dachten zij, dat deze op hen zou vallen; Wij zeiden: "Houdt u aan hetgeen Wij u hebben gegeven vast en gedenkt wat er in staat, opdat gij moogt worden behouden."

[7:172]

En toen uw Heer van Adams kinderen een nageslacht uit hun lendenen voortbracht, en hen deed getuigen over henzelf: "Ben ik uw Heer niet?" antwoordden zij: "Ja, wij getuigen" zodat gij op de Dag der Opstanding niet zoudt zeggen: "Wij waren ons hiervan zeker niet bewust."

[7:173]

Of gij zolldt zeggen: "Het waren alleen onze vaderen die afgoderij bedreven en wij waren een geslacht na hen. Wilt Gij ons dan vernietigen om hetgeen de leugenaars deden?"

[7:174]

En zo verklaren Wij de tekenen opdat zij zich mogen bekeren.

[7:175]

En vertel hun het verhaal van de man die Wij Onze tekenen gaven, maar hij wendde zich af, daarom volgde Satan hem en hij werd verleid.

[7:176]

En indien Wij wilden, konden Wij hem er door verheffen doch hij verkoos de aarde en volgde zijn begeerten, hij is als een hond: als gij hem achtervolgt laat deze zijn tong (uit de bek) hangen en indien gij hem met rust laat steekt hij ook zijn tong uit. Dit is het geval van de mensen, die Onze tekenen verloochenen. Vertel daarom deze gelijkenis opdat zij mogen nadenken.

[7:177]

Slecht is de toestand van een volk dat Onze tekenen verloochent, het handelt onjuist tegen zichzelf.

[7:178]

Wie God leidt is op het rechte pad. En wie Hij laat dwalen, zal tot de verliezers behoren.

[7:179]

Voorwaar, Wij hebben menige djinn en mens geschapen wier einde de hel zal zijn. Zij hebben harten maar begrijpen er niet mede en zij hebben ogen maar zij zien er niet mede en zij hebben oren maar zij horen er niet mede. Zij zijn als vee, neen zij dwalen nog meer (dan dit), zij zijn de achtelozen.

[7:180]

Aan God behoren alle goede eigenschappen. Roept Hem daarbij aan. En laat degenen, die ten opzichte van Zijn eigenschappen van de rechte weg afwijken, met rust. Hun zal worden vergolden naar hetgeen zij hebben bedreven.

[7:181]

En er is onder hen die Wij hebben geschapen een volk, dat de mensen met waarheid leidt en rechtvaardig oordeelt.

[7:182]

En degenen, die Onze tekenen verwerpen zullen Wij geleidelijk aangrijpen, op een wijze die zij niet verwachten.

[7:183]

Ik geef hun uitstel. Mijn plan is voorzeker machtig.

[7:184]

Hebben zij er niet over nagedacht dat er in hun metgezel (Mohammed) geen krankzinnigheid is? Hij is slechts een duidelijk waarschuwer.

[7:185]

Hebben zij het koninkrijk der hemelen en der aarde en alle dingen die God geschapen heeft, niet bekeken? En dat hun termijn waarschijnlijk reeds naderbij is gekomen? In welk woord zullen zij dan daarna geloven?

[7:186]

En wie God laat dwalen, voor hem kan er geen gids zijn. Hij laat dezulken in hun koppigheid blindelings zwerven.

[7:187]

Vragen zij u omtrent het uur, wanneer het zal plaatsvinden? Zeg: "De kennis daarvan is slechts bij mijn Heer. Niemand dan Hij kan het op zijn tijd openbaren. Het rust zwaar op de hemel en op de aarde. Het zal slechts onverwacht tot u komen. Zij ondervragen u of gij er goed van op de hoogte zijt. Zeg: "De kennis er van is slechts bij God, maar de meeste mensen weten het niet."

[7:188]

Zeg: "Ik heb buiten hetgeen God wil, geen macht over goed of kwaad voor mijzelf. En als ik het onzienlijke kende zou ik een overvloed van goed hebben bemachtigd en het kwade zou mij niet hebben gedeerd. Ik ben slechts een waarschuwer en een drager van goede tijding voor een volk dat gelooft."

[7:189]

Hij is het, Die u uit een enkele ziel heeft geschapen en daaruit haar gade maakte, opdat deze troost in haar mocht vinden. En nadat hij haar bekend heeft, draagt zij een lichte last en gaat er mede rond. En wanneer deze zwaar wordt, bidden zij beiden tot God hun Heer: "Als Gij ons een goed kind geeft, zullen wij zeker tot de dankbaren behoren."

[7:190]

Maar als Hij hun een welgeschapen kind geeft, schrijven zij deelgenoten aan Hem toe, betreffende hetgeen Hij hun beiden heeft gegeven. Maar God is verheven boven hetgeen zij met Hem vereenzelvigen.

[7:191]

Vereenzelvigen zij met God degenen die niets scheppen terwijl deze zelf geschapen zijn?

[7:192]

En zij kunnen anderen geen hulp verlenen noch kunnen zij zichzelf helpen.

[7:193]

En als gij hen tot leiding roept zullen zij u niet volgen. Het is gelijk of gij hen roept of zwijgt.

[7:194]

Voorwaar, degenen die gij naast God aanroept zijn dienaren, zoals gij. Roept hen dan aan en laat hen u verhoren als gij waarheid spreekt.

[7:195]

Hebben zij voeten waarmee zij lopen of hebben zij handen waarmee zij vasthouden, of hebben zij ogen waarmee zij zien of hebben zij oren waarmee zij horen? Zeg: "Roept de deelgenoten aan. Smeedt plannen tegen mij (profeet) en geeft mij geen uitstel"

[7:196]

Waarlijk, mijn Beschermer is alleen God Die het Boek (de Koran) heeft geopenbaard. En Hij is de Beschermer der goeden.

[7:197]

En zij, die gij naast Hem aanroept hebben geen macht om u te helpen noch kunnen zij zichzelf helpen.

[7:198]

En als gij hen tot leiding uitnodigt horen zij u niet. En gij ziet hen naar u kijken maar zij zien niet.

[7:199]

Neig u tot vergiffenis en spoor tot vriendelijkheid aan en wend u van de onwetenden af.

[7:200]

En als een boze ingeving van Satan u (tot het kwade) aanspoort, zoek dan uw toevlucht bij God; voorzeker, Hij is Alhorend, Alwetend.

[7:201]

Degenen die (God) vrezen, wanneer hen een boze neiging van Satan overvalt, gedenken God en ziet, zij zijn ziende.

[7:202]

En hun broederen trachten hen te doen toenemen in dwaling, doch zij falen niet.

[7:203]

En wanneer gij hun geen teken brengt, zeggen zij: "Waarom verzin je het niet? " Antwoord: "Ik volg alleen hetgeen mij van mijn Heer wordt geopenbaard." Dit zijn de bewijzen van uw Heer en een leiding en een barmhartigheid voor een volk, dat gelooft.

[7:204]

En wanneer de Koran wordt voorgedragen, luistert er naar en weest stil, opdat u barmhartigheid moge geschieden.

[7:205]

En gedenk uw Heer, ’s morgens en ’s avonds in uw gedachte met nederigheid en vrees en zonder luidruchtigheid van spraak en behoor niet tot de onachtzamen.

[7:206]

Waarlijk, degenen die dicht bij uw Heer zijn wenden zich niet met trots van Zijn aanbidding af doch zij verheerlijken Hem en werpen zich voor Hem neer.

 

De oorlogsbuit

In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.

[8:1]

Zij vragen u over de oorlogsbuit. Antwoord: "De oorlogsbuit behoort aan God en de boodschapper. Vreest daarom God en regelt (uw geschillen) onderling inschikkelijk en gehoorzaamt God en Zijn boodschapper als gij gelovigen zijt."

[8:2]

Ware gelovigen zijn slechts degenen wier hart vol vrees klopt, wanneer de naam van God wordt genoemd en wanneer Zijn tekenen hun worden voorgelezen, doet dit hen in geloof toenemen en op hun Heer vertrouwen.

[8:3]

Die het gebed houden en van hetgeen, waarmee Wij hen hebben voorzien, meedelen,

[8:4]

Dezen zijn de ware gelovigen. Voor hen zijn graden bij hun Heer, vergiffenis en een waardige voorziening.

[8:5]

Toen uw Heer u in waarheid van uw huis deed weggaan, was een gedeelte van de gelovigen er afkerig van.

[8:6]

Zij redetwistten met u over de waarheid nadat deze was bekend gemaakt alsof zij zienderogen tot de dood werden gedreven.

[8:7]

En toen God u één der twee partijen beloofde dat zij de uwe zou zijn, wenste je, dat de partij zonder wapenen de uwe zou worden, maar God wilde door Zijn Woorden de waarheid bevestigen en de levenswortel der ongelovigen afsnijden.

[8:8]

Opdat Hij de waarheid mocht bevestigen en de leugen teniet mocht doen, ofschoon de schuldigen er afkerig van zijn.

[8:9]

Toen gij de hulp van uw Heer afsmeektet en Hij u antwoordde: "Ik zal u met duizend engelen helpen die elkander opvolgen."

[8:10]

God gaf het slechts als verblijdend nieuws en opdat uw hart daardoor mocht worden gerustgesteld. Want hulp komt alleen van God; voorzeker, God is Almachtig, Alwijs.

[8:11]

Toen Hij slaap over u deed komen als beveiliging van Hem en water van de wolken over u neerzond, opdat Hij u daardoor mocht reinigen en het vuil van Satan van u mocht verwijderen en opdat Hij uw hart mocht sterken en u mocht doen volhouden.

[8:12]

Toen uw Heer aan de engelen openbaarde: "Ik ben met u; versterkt de gelovigen. Ik boezem ontzag in de harten der ongelovigen. Slaat daarom hun hoofd af en slaat alle toppen van hun vingers af."

[8:13]

Dit is, omdat zij zich tegen God en Zijn boodschapper hebben verzet. En wie tegen God en Zijn boodschapper strijdt, (wete) God is voorzeker streng in vergelding.

[8:14]

Dat is (uw straf), ondergaat haar daarom en weet dat er voor de ongelovigen de straf van het Vuur is.

[8:15]

O, gij die gelooft, wanneer gij degenen die niet geloven, op u af ziet komen wendt hun dan niet uw rug toe.

[8:16]

En wie op die dag zijn rug toekeert, tenzij hij voor het gevecht manoeuvreert of om plaats te nemen bij een andere groep, doet inderdaad de toorn van God over zich komen en de hel zal zijn tehuis zijn en dat is een slechte verblijfplaats.

[8:17]

Gij dooddet hen niet, doch God was het, Die hen doodde. En gij wierpt niet toen gij wierpt, maar God was het die wierp, opdat Hij de gelovigen een grote gunst van Zich mocht bewijzen. Voorzeker, God is Alhorend, Alwetend.

[8:18]

Dit (geschiedde) en voorzeker is God degene, Die het plan van de ongelovigen verijdelt.

[8:19]

Als gij een oordeel zoekt, dan is het oordeel reeds tot u gekomen. En als gij ophoudt, zal het beter voor u zijn, maar als gij terugkeert, zullen Wij ook terugkeren. En uw partij zal u in het geheel niet baten hoe talrijk zij ook moge zijn en God is voorzeker met de gelovigen.

[8:20]

O, gij die gelooft, gehoorzaamt God en Zijn boodschapper en wendt u niet van hem af, terwijl gij hoort.

[8:21]

En weest niet zoals degenen, die zeggen: "Wij horen," maar zij horen niet.

[8:22]

Voorzeker, erger dan de beesten zijn in de ogen van God de doven en de stommen die niet willen begrijpen.

[8:23]

Als God enig goed in hen had ontdekt, zou Hij hen voorzeker hebben doen horen. En als Hij hen zou hebben laten horen hadden zij zich in afkerigheid afgewend.

[8:24]

O, gij die gelooft, geeft gehoor aan God en de boodschapper wanneer Hij u roept, opdat Hij u leven moge geven en weet, dat God tussen een man en zijn hart komt en dat Hij het is tot Wie gij zult worden vergaderd.

[8:25]

En behoedt u voor het onheil, dat niet alleen degenen, die onder u kwaad doen zal treffen. En weet, dat God streng is in het straffen.

[8:26]

En gedenkt, toen gij weinigen waart en zwak werd geacht in het land en toen gij vreesdet, dat de mensen u weg zouden voeren, hoe Hij u beschermde en sterkte met Zijn hulp en u voorzag van goede dingen, opdat gij dankbaar mocht zijn.

[8:27]

O, gij die gelooft, weest God en de boodschapper niet ontrouw en weest niet ontrouw aan het u toevertrouwde tegen beter weten in.

[8:28]

En weet, dat uw bezittingen en uw kinderen slechts een beproeving zijn en dat voorzeker bij God een grote beloning is.

[8:29]

O, gij die gelooft, als gij God vreest zal Hij u een onderscheiding verlenen en uw tekortkomingen voor u bedekken en u vergeven; God is Heer van grote Genade.

[8:30]

Toen smeedden de ongelovigen tegan u plannen, opdat zij u gevangen mochten nemen of doden of verbannen. En zij maakten plannen en God maakte plannen en God is het best in staat plannen te verijdelen.

[8:31]

En wanneer Onze verzen worden voorgelezen aan hen, zeggen zij: "Wij hebben het gehoord. Als wij willen kunnen wij gewis iets dergelijks uiten. Dit zijn niets dan fabelen der ouden."

[8:32]

En toen zij zeiden: "O God, als dit inderdaad de waarheid van U is, doe dan stenen uit de hemel over ons regenen of geef ons een (andere) smartelijke straf."

[8:33]

Maar God zal hen niet straffen zolang gij onder hen zijt noch zal God hen straffen indien zij om vergiffenis vragen.

[8:34]

Waarom zal God hen niet straffen, wanneer zij de mensen beletten de heilige moskee binnen te gaan en er geen bewakers van zijn? De bewakers er van zijn alleen de godvruchtigen, maar de meesten hunner beseffen het niet.

[8:35]

En hun gebed in het Huis (de Kaaba) is niet anders dan fluiten en klappen in de handen. "Ondergaat daarom de straf omdat gij placht te verwerpen."

[8:36]

Voorzeker, de ongelovigen besteden hun rijkdommen om anderen van de weg van God af te leiden. Zij zullen doorgaan ze te verspillen maar daarna zullen zij spijt hebben en worden overwonnen. En zij die verwerpen zullen in de hel worden verzameld.

[8:37]

Zodat God de bozen van de goeden moge scheiden en de bozen bij elkander moge drijven en hen allen tezamen moge ophopen en hen dan in de hel moge werpen. Dit zijn de verliezers.

[8:38]

Zeg tot degenen die niet geloven, dat als zij ophouden (u te vervolgen), hetgeen voorby is hen zal worden vergeven en indien zij er weer in vervallen, voorwaar, dan is er akeeds het voorbeeld van vroegere volkeren.

[8:39]

En bestrijdt hen totdat er geen vervolging is en de godsdienst geheel voor God wordt. Maar als zij ophouden dan ziet God voorzeker hetgeen zij doen.

[8:40]

En als zij terugvallen weet dan, dat God uw Beschermer is, een uitstekende Beschermer en een uitstekende Helper.