Part 1
Het begin
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[1:1]
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[1:2]
Alle lof zij God, de Heer van de ´Alamin (mensheid, djinns
en alles dat bestaat).
[1:3]
De Barmhartige, de Genadevolle.
[1:4]
Meester van de Dag des Oordeels.
[1:5]
U alleen aanbidden wij en U alleen smeken wij om hulp.
[1:6]
Leid ons op het rechte pad,
[1:7]
Het pad dergenen, aan wie Gij gunsten hebt geschonken - niet
dat van hen, op wie toorn is neergedaald, noch dat der dwalenden.
De koe
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[2:1]
Alif Laam Miem.
[2:2]
Dit is het volmaakte Boek, daaraan is geen twijfel, een gids
voor de godvrezenden.
[2:3]
Die in het onzichtbare geloven en het gebed houden en die
weldoen met hetgeen Wij hun hebben geschonken.
[2:4]
En die geloven in hetgeen je is geopenbaard en in hetgeen
vóór je is geopenbaard, en een standvastig vertrouwen hebben in
dat wat komen zal.
[2:5]
Zij zijn het, die de leiding van hun Heer volgen en zullen
slagen.
[2:6]
Zeker, zij die (de waarheid) verwerpen, het is hun om het
even, of je hen waarschuwt of niet - zij zullen niet geloven.
[2:7]
God heeft hun hart en oren verzegeld en over hun ogen is een
sluier en hen wacht een zware straf.
[2:8]
En er zijn mensen, die zeggen: "Wij geloven in God en
in de laatste Dag, hoewel zij geen gelovigen zijn.
[2:9]
Zij trachten God en de gelovigen te bedriegen, zij misleiden
echter niemand dan zichzelf en beseffen dat niet.
[2:10]
Er is een ziekte in hun hart en God heeft die ziekte
verergerd; er wacht hen een pijnlijke straf, omdat zij plachten te liegen.
[2:11]
Wanneer hun wordt gezegd: "Richt geen onheil op aarde
aan" dan zeggen zij: "Wij zijn slechts vredestichters".
[2:12]
Pas op! Voorzeker zij zijn het die onheil stichten, doch
beseffen het niet.
[2:13]
En wanneer hen wordt gezegd: "Gelooft, zoals andere
mensen geloven", zeggen zij: "Zullen wij geloven, zoals de dwazen
hebben geloofd?" Ziet toe! Zij zijn het die dwaas zijn, doch weten het
niet.
[2:14]
En wanneer zij de gelovigen ontmoeten, zeggen zij: "Wij
geloven", doch wanneer zij naar hun leiders gaan, zeggen zij: "Wij
zijn waarlijk met u, wij spotten slechts (met hen)."
[2:15]
God zal hun spotternij bestraffen en Hij zal hen blindelings
in hun overtreding verder laten afdwalen.
[2:16]
Zij zijn het die dwaling hebben aanvaard in ruil voor de
rechte weg, maar hun handelwijze heeft hen geen gewin gebracht, noch konden zij
worden geleid.
[2:17]
Hun toestand is als die van iemand die een vuur ontstak en
toen het zijn omgeving verlichtte, nam God hun licht weg en liet hen in diepe
duisternis, zodat zij niet meer zien.
[2:18]
Doof, stom en blind, derhalve keren zij niet terug;
[2:19]
Of (dat zij) bij zware regen waarbij dichte duisternis,
donder en bliksem uit de hemel komt, uit doodsangst hun vingers in de oren
steken vanwege de donderslagen. God omringt de ongelovigen.
[2:20]
Bijna beneemt de bliksem hen het gezichtsvermogen; telkens
als het hen beschijnt, wandelen zij daarin, maar wordt het weer donker, dan
staan zij stil. En, zo God het wilde, zou Hij hen het gehoor en het gezicht
kunnen ontnemen, waarlijk, God heeft macht over alle dingen.
[2:21]
O mensen, aanbidt uw Heer, die jouw en degenen, die
vóór je waren, schiep - opdat je behouden zult worden.
[2:22]
Die je de aarde tot een legerstede maakte en de hemel tot
een gewelf en Die water van de wolken deed neerdalen en daardoor vruchten
voortbracht als voedsel voor jou. Plaatst derhalve geen gelijken naast God,
tegen beter weten in.
[2:23]
En, indien je in twijfel bent omtrent hetgeen Wij aan Onze
dienaar hebben geopenbaard, probeert dan een dergelijk hoofdstuk voort te
brengen en roept jouw helpers buiten God, als je waarachtig bent.
[2:24]
Doch, indien je het niet kunt doen - en je zult het nimmer
kunnen doen - wacht dan voor het vuur, dat voor de ongelovigen is bereid, en
waarvan de brandstof mensen en stenen zijn.
[2:25]
En verkondig aan degenen, die geloven en goede werken doen
de blijde tijding, dat er tuinen (het paradijs) voor hen zijn, waardoorheen
rivieren vloeien. Telkens, wanneer hen van de vruchten hieruit wordt
geschonken, zullen zij zeggen: "Ziehier, hetgeen ons reeds voorheen werd
gegeven"; en hun werd het soortgelijke gegeven. En zij zullen er reine
metgezellen hebben en zij zullen er vertoeven.
[2:26]
Waarlijk, God acht het niet beneden zich, een mug of iets
nog kleiners als gelijkenis te stellen. Zij die geloven weten, dat dit de
Waarheid van hun Heer is, terwijl degenen, die niet geloven, zeggen:"Wat
bedoelt God met zulk een voorbeeld?" Velen laat Hij daardoor dwalen en
velen leidt Hij daardoor terecht - en niemand laat Hij daarmee dwalen, dan de
ongehoorzamen,
[2:27]
Die na de bekrachtiging er van het verbond met God breken en
datgene, wat God gebood te verenigen scheiden en die onheil op aarde stichten,
dezen zijn de verliezers.
[2:28]
Hoe kun je God verwerpen, terwijl je levenloos was en Hij je
leven schonk? Hij zal je doen sterven en daarna zal Hij je doen herleven en dan
zult je tot Hem worden teruggebracht.
[2:29]
Hij is het, Die alles, wat op aarde is, voor je schiep: daarna
wendde Hij Zich tot de hemel en vervolmaakte deze tot zeven hemelen, want Hij
heeft kennis van alle dingen.
[2:30]
En toen uw Heer tot de engelen zei: "Ik wil een
stedehouder op aarde plaatsen," zegden zij: "Wilt Gij er iemand
plaatsen die er onheil zal stichten en bloed zal vergieten, terwijl wij U
verheerlijken met de lof die U toekomt en Uw Heiligheid prijzen,"
antwoordde Hij: "Ik weet wat jij niet weet."
[2:31]
En Hij leerde Adam al de namen. Dan plaatste Hij (de
voorwerpen dezer) namen voor de engelen en zei: "Noemt Mij hun namen,
indien jij in jouw recht staat."
[2:32]
Zij zegden: "Heilig zijt Gij. Wij bezitten geen kennis,
buiten hetgeen Gij ons hebt geleerd; waarlijk, U bent de Alwetende, de Alwijze.
[2:33]
Hij zei: "O, Adam, zeg hen de namen van deze
dingen", en toen hij de namen had genoemd, zei Hij: "Zegde Ik je
niet: Waarlijk Ik ken de geheimen der hemelen en der aarde en Ik weet, wat jij
onthult en wat jij verbergt?"
[2:34]
En toen Wij tot de engelen zegden: "Onderwerpt je aan
Adam", onderwierpen zich allen, behalve Iblies. Hij weigerde, hij was
hoogmoedig. Hij behoorde tot de ongelovigen.
[2:35]
En Wij zegden: "O Adam, verblijf jij met jouw gade in
de tuin en eet overvloedig, waar je ook wilt, doch nader deze boom niet, anders
zult je tot de zondaren behoren."
[2:36]
Doch door middel van de boom verleidde Satan hen beiden en
dreef hen uit de staat waarin zij zich bevonden. En Wij zegden: "Gaat heen
- je bent elkander vijandig. Er zal op aarde een tijdelijke woonplaats en
levensonderhoud voor je zijn."
[2:37]
Toen leerde Adam enkele woorden van zijn Heer. Zo schonk Hij
hem vergiffenis; voorwaar Hij is Berouwaanvaardend, Genadevol.
[2:38]
Wij zegden: "Gaat allen weg van hier. En, indien er
leiding van Mij tot je komt, zullen zij, die Mijn leiding volgen, vrees noch
droefheid kennen.
[2:39]
Doch zij, die niet geloven en Onze tekenen verloochenen,
zullen de bewoners van het Vuur zijn; zij zullen daarin verblijven.
[2:40]
zal worden aanvaard, noch een losprijs zal worden
aangenomen, noch zij zullen worden geholpen.
[2:41]
En gelooft in hetgeen Ik heb geopenbaard, vervullende
datgene, wat je reeds bezit en weest niet de eersten, die het verwerpen;
verruilt evenmin mijn tekenen voor geringe prijs en zoekt bescherming in Mij
alleen.
[2:42]
En verwart de waarheid niet met de onwaarheid, noch verbergt
de waarheid tegen beter weten in.
[2:43]
En houdt het gebed en betaalt de Zakaat en bidt met hen, die
bidden.
[2:44]
Beveel de mensen het goede te doen en vergeet daarbij je
zelf, hoewel je het Boek leest? Wil je dan niet begrijpen?
[2:45]
Zoekt hulp door geduld en gebed; dit is inderdaad moeilijk,
behalve voor de ootmoedigen,
[2:46]
Die er zeker van zijn, dat zij hun Heer zullen ontmoeten en
dat zij tot Hem zullen weerkeren.
[2:47]
O kinderen Israëls! Gedenkt Mijn gunsten, die Ik je bewees,
dat Ik je boven de volkeren verhief.
[2:48]
En vrees de Dag, dat de ene ziel de andere niet zal kunnen
helpen, waarop voor haar noch voorspraak zal worden aanvaard, noch een losprijs
zal worden aangenomen, noch zij zullen worden geholpen.
[2:49]
En toen Wij u redden van farao’s volk, dat u met bittere
marteling kwelde, Uw zonen dodend en uw vrouwen sparend; hierin was voor u een
zware beproeving van uw Heer.
[2:50]
En toen Wij de zee voor u spleten en u redden en farao’s
volk lieten verdrinken, terwijl u toekeekt.
[2:51]
En toen Wij met Mozes een tijd afspraken van veertig
nachten; toen namen jullie in zijn afwezigheid het kalf, (om het te aanbidden)
en werden overtreders.
[2:52]
Daarna vergaven Wij jullie, opdat je dankbaar zoudt zijn.
[2:53]
En toen gaven Wij Mozes het Boek en het oordeel des
onderscheids, opdat je recht geleid zoudt worden.
[2:54]
En toen Mozes tot zijn volk zei: O mijn volk, je hebt jezelf
onrecht aangedaan door het kalf te aanvaarden: derhalve keert terug tot Uw
Schepper en doodt uw eigen ik, dat is het beste voor u in het oog van uw
Schepper"". Daarna wendde Hij zich genadig tot jullie. Voorzeker, Hij
is Berouwaanvaardend, Genadevol."
[2:55]
En toen jullie zegden: "O Mozes, wij zullen u geenszins
geloven, totdat wij God van aangezicht tot aangezicht zien", toen trof
jullie een donderslag, terwijl je toekeek.
[2:56]
Toen deden Wij jullie verrijzen na uw dood, opdat je
dankbaar zou zijn.
[2:57]
En Wij deden de wolken een schaduw over jullie zijn en
zonden jullie manna en kwartels, (zeggende): "Eet van de goede dingen,
waarmede Wij jullie hebben voorzien." Zij schaadden Ons niet, maar zij
plachten hun eigen ziel te schaden.
[2:58]
En toen Wij zegden: "Gaat in deze stad en eet er
overvloedig, waar je ook wilt; treedt de poort onderdanig binnen en vraagt om
vergiffenis. Wij zullen je jouw fouten vergeven en Wij zullen meer geven aan
degenen, die goed doen."
[2:59]
Maar de onrechtvaardigen vervingen het woord door een ander,
dat niet tegen hen gesproken was. Daarom zonden Wij over de onrechtvaardigen
een grote straf vanuit de hemel, omdat zij plachten te overtreden.
[2:60]
En toen Mozes om water voor zijn volk bad zegden Wij: "
[2:61]
En toen je zei: "O Mozes, wij verdragen niet langer één
soort voedsel, bid daarom voor ons tot uw Heer, dat Hij van hetgeen op aarde
groeit - groenten en komkommers en tarwe en linzen en uien - voor ons
voortbrenge," zei Hij: "Zou je hetgeen minderwaardig is in ruil
willen nemen voor hetgeen beter is? Gaat naar een stad, daar zul je vinden,
waarom je vraagt." En zij kwamen in vernedering en arrmoede en brachten
God’s toorn over zich; dit kwam, omdat zij de tekenen van God verwierpen en de
profeten onrechtvaardig doodden, want zij waren ongehoorzaam en telkens weer in
overtreding.
[2:62]
Voorzeker, de gelovigen, de Joden, de Christenen en de Sabianen
- wie onder hen ook in God en de laatste Dag geloven en goede daden verrichten,
zullen hun beloning bij hun Heer ontvangen en er zal geen vrees over hen komen,
noch zullen zij treuren.
[2:63]
En toen Wij een verbond met u aangingen en de berg hoog boven
u verhieven, zegden Wij: "Houdt vast, wat Wij u hebben gegeven en bedenkt
wat het bevat, zodat jij behoed zult worden."
[2:64]
Maar jij wendde je af en, had God je Zijn genade en
barmhartigheid niet betoond, dan zoudt jij zeker zijn ondergegaan.
[2:65]
Je hebt degenen onder u gekend, die inzake de Sabbath
overtraden. Alzo zegden Wij tot hen: "Weest verachte apen."
[2:66]
Zo maakten Wij hen tot een voorbeeld voor hen die in die
tijd leefden en voor degenen, die na hen kwamen en tot een les voor de godvrezenden.
[2:67]
En toen Mozes tot zijn volk zei: "Waarlijk, God gebiedt
u, een koe te slachten", zegden zij: "Drijft jij de spot met
ons?" Hij zei: "Ik zoek toevlucht bij God, om niet tot de onwetenden
te behoren."
[2:68]
Zij zegden: "Bid voor ons tot uw Heer, opdat Hij het
ons duidelijk make, wat voor een koe dit moet zijn." Hij antwoordde:
"Hij zegt, dat het een koe moet zijn, noch oud, noch jong, volwassen,
tussen beide in - doet nu, wat u geboden is."
[2:69]
Zij zegden: "Bid voor ons tot uw Heer, dat Hij het ons
duidelijk make, welke kleur zij heeft" Hij antwoordde: "Hij zegt, dat
het een gele koe is met een diepe kleur, aangenaam voor hen, die haar
zien."
[2:70]
Zij zegden: "Bid voor ons tot uw Heer, dat Hij ons
mededele, hoe zij is, want al zulke koeien zien er voor ons gelijk uit; en als
God het wil, zullen wij juist worden geleid."
[2:71]
Hij antwoordde: "Hij zegt, dat het een koe is, die nog
nooit afgericht is geweest, om de aarde te beploegen, of de akkers te
bevloeien, een koe, gaaf en vlekkeloos." Zij zegden: "Nu hebt jij het
precies gezegd." Toen slachtten zij haar, doch liever hadden zij het niet
gedaan.
[2:72]
En toen jullie probeerden een mens te doden en daar onder
elkaar over twisten, was God de onthuller van wat je verborgen hieldt.
[2:73]
Toen zegden Wij: "Treft hem (de moordenaar) voor een
gedeelte van het vergrijp tegen hem (de gedode)". Aldus geeft God leven
aan de doden en toont je Zijn tekenen, opdat je zult begrijpen.
[2:74]
Daarna verhardde zich jouw hart. Zij zijn als stenen, of nog
harder, want er zijn stenen, waaruit stromen ontspringen en er zijn er zeker,
die splijten en er vloeit water uit. En sommige zijn er die uit vrees voor God
neervallen. En God is niet achteloos, ten opzichte van wat je doet.
[2:75]
Verwacht je, dat zij je zullen geloven, terwijl een aantal
hunner het woord van God heeft vernomen en het verdraait, nadat zij het hebben
begrepen, tegen beter weten in.
[2:76]
Wanneer zij de gelovigen ontmoeten zeggen zij: "Wij
geloven" en wanneer zij onder elkander zijn zeggen zij: "Vertel je
hen, wat God je heeft geopenbaard, zodat zij daardoor met jouw kunnen
redetwisten voor uw Heer." Wil je dan niet begrijpen?
[2:77]
Begrijpen zij dan niet, dat God weet, wat zij verbergen en
wat zij openbaar maken?
[2:78]
En sommigen hunner zijn ongeletterd; zij weten niets van het
Boek, maar hebben hun valse denkbeelden: zij vermoeden slechts.
[2:79]
Wee daarom degenen, die een boek met hun eigen handen
schrijven en dan zeggen: "Dit is van God", opdat zij er een
onwaardige prijs voor kunnen nemen. Wee hen dan, voor hetgeen hun handen
schrijven en wee hen voor hetgeen zij verdienen.
[2:80]
En zij zeggen: "Het Vuur zal ons slechts voor een klein
aantal dagen deren". Vraag hen: "Heb je dan een woord van God
verkregen? Dan zal God Zijn belofte nooit breken. Of zeg je iets over God, dat
je niet weet?
[2:81]
Voorzeker, die kwaad doet en door zijn zonden is omringd -
zij zijn de bewoners van het Vuur; daarin zullen zij verblijven.
[2:82]
Maar zij, die geloven en goede werken doen, - zij zijn de
bewoners van de Hemel, daarin zullen zij verblijven.
[2:83]
En toen Wij een verbond sloten met de kinderen Israëls,
zegden Wij, dat je niemand zult aanbidden, dan God alleen en dat je goed zult
zijn voor je ouders, verwanten, de wezen en de armen; spreekt goed tegen de
mensen en houdt het gebed en geeft de Zakaat. Doch je wendde je af, - behalve
weinigen onder jullie, en jullie zijn afkerig.
[2:84]
En toen Wij een verbond met jullie sloten: "Gij zult uw
bloed niet vergieten noch uw volk uit hun huizen verdrijven", toen hebt je
dit bekrachtigd en je was er getuige van.
[2:85]
Toch zijn jullie het volk, dat je eigen broeders doodt en
een gedeelte van je volk uit hun huizen verdrijft, elkaar tegen hen helpende in
zonde en overtreding. En, indien zij als gevangenen tot je terugkomen, koop je
hen vrij, terwijl juist hun verdrijving voor je verboden was. Geloof je dan
slechts in een gedeelte van het Boek en verwerpt je een ander gedeelte? Er is
geen beloning voor degenen uwer, die zulks doen, behalve schande in dit leven;
en op de Dag van Opstanding zullen zij de strengste kastijding moeten
ondergaan, want God is niet onachtzaam betreffende hetgeen je doet.
[2:86]
Dezen zijn het, die het Hiernamaals voor het tegenwoordig
leven hebben verkocht. Derhalve zal hun straf niet worden verzacht, noch zullen
zij worden geholpen.
[2:87]
Voorwaar, Wij gaven Mozes het Boek en deden boodschappers de
een na de ander zijn voetsporen volgen. En Wij gaven aan Jezus, zoon van Maria,
duidelijke tekenen en versterkten hem met de geest der heiligheid. Telkens als
een boodschapper tot jullie kwam, met hetgeen je ziel niet behaagde, heb je je
laatdunkend gedragen, sommigen hunner heb je verloochend en anderen gedood.
[2:88]
En zij zegden: "Ons hart is verhuld." Neen, God
heeft hen vanwege hun ongeloof vervloekt. Weinig is derhalve hetgeen zij
geloven.
[2:89]
En toen een Boek van God tot hen kwam, vervullend datgene,
dat bij hen was, hoewel zij voordien om overwinning over de ongelovigen
plachten te bidden, toen dat tot hen kwam, herkenden zij dat niet en verwierpen
het. Gods vloek rust derhalve op de ongelovigen.
[2:90]
Kwaad is datgene, waarvoor zij hun ziel hebben verkocht;
daar zij verwerpen, hetgeen God heeft geopenbaard, er afkerig van zijnde, dat
God Zijn genade doet dalen over diegenen Zijner dienaren, die Hij wil. Daardoor
brachten zij toorn op toorn over zich en er is een vernederende kastijding voor
de ongelovigen.
[2:91]
En wanneer er tot hen wordt gezegd: "Gelooft in hetgeen
God heeft geopenbaard," zeggen zij: "Wij geloven slechts in hetgeen
ons is geopenbaard," maar zij verwerpen hetgeen daarna is geopenbaard,
hoewel het de Waarheid is, vervullende wat zij reeds bezaten. Zeg hen
"Waarom heb je dan de vroegere profeten van God gedood, als je inderdaad
gelovigen was?"
[2:92]
En Mozes kwam voorzeker tot jullie met duidelijke tekenen,
maar je hebt in zijn afwezigheid het (gouden) kalf genomen (om het te
aanbidden) en je was onrechtvaardig.
[2:93]
En toen Wij een verbond met U sloten en de berg (Sinaï) hoog
boven jullie verheven, zeggende: "Houdt stevig vast, hetgeen Wij jullie
gegeven hebben en luister," zegden zij: "Wij horen, maar wij
gehoorzamen niet"; hun hart was vervuld van het kalf, wegens hun ongeloof.
Zeg: "Slecht is hetgeen jouw geloof je oplegt, zo je al enig geloof
bezit".
[2:94]
Zeg: "Indien het tehuis van het Hiernamaals, bij God
alleen voor jouw is, met uitsluiting van andere mensen, wens dan eer de dood,
als je te goeder trouw bent".
[2:95]
Maar zij zullen deze nooit wensen, wegens het werk hunner
handen. En God kent de boosdoeners goed.
[2:96]
Voorzeker, je zult hen (Joden) het meest van alle mensen
verlangend naar het leven vinden, zelfs meer dan de afgodendienaren. Ieder van
hen wenst, dat hem een leven van duizend jaren geschonken moge worden, doch al
ware hem zulk een lang leven vergund, dan zou het hem tegen de straf toch niet
beschermen. God ziet hetgeen zij doen.
[2:97]
Zeg: "Al wie een vijand van Gabriël is" - want
waarlijk, hij openbaarde het op God’s bevel aan jouw hart, vervullende datgene,
wat voordien kwam, zijnde een leidraad en een blijde mare voor de gelovlgen. -
[2:98]
Al wie een vijand is van God en Zijn engelen en Zijn
boodschappers en Gabriël en Michaël, waarlijk, God is een vijand van zulke
ongelovigen.
[2:99]
En Wij hebben jullie voorzeker duidelijke tekenen gegeven en
niemand, dan de overtreders, verwerpt ze.
[2:100]
Hoe kwam dat? Telkens wanneer zij een verbond aangingen,
schond een gedeelte van hun het. Neen, de meesten van hun geloven niet.
[2:101]
En nu er een boodschapper van God tot hen is gekomen, vervullend
wat zij reeds bezaten, heeft een gedeelte der mensen van het Boek, God’s Boek
achter zich geworpen, alsof zij het niet kenden.
[2:102]
En zij volgen dezelfde weg, die de duivels volgden tegen de
regering van Salomo - en Salomo was niet ongelovig, maar ongelovig waren de
duivels en zij leerden de mensen leugen en bedrog. En (zij handelen naar)
hetgeen aan de twee engelen, Haroet en Maroet in
[2:103]
Indien zij hadden geloofd en rechtvaardig gehandeld, zou een
schonere beloning van God zeker hun deel zijn geweest, hadden zij het slechts
geweten.
[2:104]
O, jij die gelooft, zegt niet: "Raainaa", maar
zegt: "Onzornaa" en luister. Er is voor de ongelovigen een pijnlijke
straf.
[2:105]
Zij die niet geloven onder de mensen van het Boek, en de
afgodendienaren, gunnen niet, dat iets goeds tot je neergezonden wordt van uw
Heer; maar God kiest voor Zijn barmhartigheid, wie Hij wil en God is de Heer
van grote genade.
[2:106]
Welk teken Wij ook opheffen of doen vergeten, daarvoor brengen
Wij betere of daaraan gelijke. Weet je niet, dat God macht heeft over alle
dingen?
[2:107]
Weet je niet, dat het koninkrijk der hemelen en der aarde
aan God behoort? En buiten God is er geen beschermer of helper voor jou.
[2:108]
Zou je de boodschapper die tot je werd gezonden, willen
ondervragen, zoals - Mozes voorheen werd ondervraagd? Maar wie ongeloof in ruil
neemt voor geloof, is voorzeker van het rechte pad afgedwaald.
[2:109]
Velen van de mensen van het Boek, wensen, nadat je gelovig
geworden bent, je uit afgunst weer tot ongelovigen te maken, nadat de Waarheid
hen is duidelijk geworden. Maar vergeef en wees toegevelijk totdat God Zijn
gebod uitbrengt. Voorzeker, God heeft macht over alle dingen.
[2:110]
En onderhoudt het gebed en betaalt de Za’kaat; het goede dat
je vooruit zendt voor jezelf, je zult het bij God vinden. Voorzeker, God ziet
al hetgeen je doet.
[2:111]
En zij zeggen: "Niemand, behalve de Joden en de
Christenen, zal ooit de hemel binnengaan." Dat zijn hun ijdele wensen.
Zeg: "Toont uw bewijs, als je waarachtig bent".
[2:112]
Nee, wie zich volledig aan God onderwerpt en goede daden
verricht, zal zijn beloning bij zijn Heer hebben. Vrees noch droefheid zal over
hem komen.
[2:113]
De Joden zeggen: "De Christenen hebben geen ware
grondslag en de Christenen zeggen: "De Joden hebben geen ware
grondslag", terwijl zij beiden hetzelfde Boek lezen. Hetzelfde zeggen
degenen, die geen kennis hebben. Maar God zal op de Dag der Opstanding
uitspraak doen in hun geschil.
[2:114]
En wie is onrechtvaardiger dan hij, die verbiedt, dat de
naam van God wordt verheerlijkt in God’s bedehuizen en deze tracht te
vernietigen? Zij behoorden (de bedehuizen) slechts in vrees binnen te gaan. Er
is schande over hen in deze wereld en er zal een grote straf voor hen zijn in
het Hiernamaals.
[2:115]
En aan God behoort het Oosten en het Westen; waarheen je je
ook wendt, daar zal het Aangezicht van God zijn. Zeker, God is Alomvattend,
Alwetend.
[2:116]
En zij zeggen: "God heeft Zich een zoon verwekt. Heilig
is Hij. Neen, alles, wat in de hemelen en op aarde is, behoort Hem toe en alles
gehoorzaamt Hem.
[2:117]
Wondere Schepper van de hemelen en aarde. Wanneer Hij iets
besluit, zegt Hij slechts: "Wees" en het wordt".
[2:118]
En de onwetenden zeggen: "Waarom spreekt God niet tot
ons, of, komt er geen teken tot ons?" Zo spraken ook degenen, die
vóór hen waren. Hun harten zijn aan elkander gelijk. Wij hebben
de tekenen voorzeker duidelijk gemaakt, voor een volk, dat standvastig gelooft.
[2:119]
Voorzeker Wij hebben je als drager van blijde tijdingen en
waarschuwer gezonden met de Waarheid. En je zult niet verantwoordelijk worden
gesteld voor de bewoners der hel.
[2:120]
En de Joden en de Christenen zullen je nooit welgezind zijn,
tenzij je hun godsdienst belijdt. Zeg: "Voorzeker, God’s leiding is de
Merkelijke leiding". En, indien je hun wensen volgt, nadat de kennis tot
je is gekomen, zul je aan God Vriend noch Helper hebben.
[2:121]
Zij, wie Wij het Boek hebben gegeven, volgen het na, zoals
het behoort te worden nagevolgd; dezen zijn het, die er in geloven. En die er
niet in geloven, zullen de verliezers zijn.
[2:122]
O, gij kinderen Israëls, gedenkt Mijn gunsten die Ik jullie
bewees, dat Ik jullie boven de volkeren verhief.
[2:123]
En vrees de Dag, waarop geen ziel een andere ziel van nut
kan zijn, waarop geen losprijs van haar zal worden aanvaard, geen voorspraak
haar zal baten, noch zullen zij worden geholpen.
[2:124]
En toen Abrahams Heer hem met zekere opdrachten beproefde en
Abraham deze vervulde, zei Hij: "Ik zal u tot leider der mensen
maken". Abraham vroeg: "En ook
[2:125]
En toen Wij het Huis tot een plaats van verzameling voor de
mensheid en een toevluchtsoord maakten, zeggende: "Neemt de plaats van
Abraham als een plaats voor gebed". En Wij geboden Abraham en Ismaël,
zeggende: "Reinigt Mijn Huis voor degenen, die de ommegang verrichten en
voor degenen, die er toegewijd in verblijven en voor degenen, die zich neer
buigen en zich ter aarde werpen.
[2:126]
En toen Abraham bad: "Mijn Heer, maak deze plaats toch
tot een oord van vrede en geef vruchten aan haar bewoners, die aan God en de
laatste dag geloven", zei Hij: "Ik zal voor een korte tijd ook aan
hem, die niet gelooft weldaden schenken, daarna zal Ik hem in het Vuur drijven:
het is een slechte verblijfplaats".
[2:127]
En toen Abraham en Ismaël de muren van het Huis optrokken,
biddende: "Heer, aanvaard dit van ons, want U bent de Alhorende, de
Alwetende,
[2:128]
Heer, maak ons beiden aan U onderdanig en maak van ons
nageslacht een volk, dat U onderdanig is. En toon ons onze wijzen van
aanbidding en wend U met barmhartigheid tot ons, zeker, U bent
Berouwaanvaardend en Genadevol.
[2:129]
Heer, doe onder hen een boodschapper opstaan, die hun Uw
tekenen zal verkondigen en hen het Boek en de Wijsheid zal verklaren en hen zal
louteren. Voorzeker, U bent de Almachtige, de Alwijze.
[2:130]
En wie zal zich van het geloof van Abraham afwenden, behalve
hij, die dwaas tegen zichzelf handelt? Voorzeker, Wij hebben hem in deze wereld
uitverkoren en in de volgende zal hij gewis onder de rechtvaardigen zijn.
[2:131]
Toen zijn Heer tot hem zei: "Onderwerp U", zei
hij: "Ik heb mij aan de Heer der Werelden onderworpen".
[2:132]
En hetzelfde legde Abraham aan zijn zonen op en Jacob deed
desgelijks, zeggende: "O mijn zonen, God heeft waarlijk dit geloof voor u
verkozen, sterft daarom niet, tenzij je een Moslim bent."
[2:133]
Of was je aanwezig, toen de dood tot Jacob kwam en hij tot
zijn zonen zei: "Wat zult je na mij aanbidden?" Zij antwoordden:
"Wij zullen uw God aanbidden, de God uwer vaderen, Abraham, Ismaël en
Izaäk, de enige God, aan Hem zijn wij onderworpen".
[2:134]
Dit is een volk, dat is heengegaan: voor hen is, hetgeen zij
verdienden en voor u is, hetgeen je verdient en je zult niet worden ondervraagd
over hetgeen zij plachten te doen.
[2:135]
En zij zeggen: "Wees Joden of Christenen, dan zul jej
worden geleid". Zeg (hen): "Neen, maar (volg) de godsdienst van
Abraham, de oprechte: hij behoorde niet tot de afgodendienaren".
[2:136]
Zegt: "Wij geloven in God en in hetgeen ons is
geopenbaard en in hetgeen tot Abraham, Ismaël, Izaäk, Jacob en de stammen
werd neergezonden en in hetgeen aan Mozes en Jezus werd gegeven en in hetgeen
aan alle andere profeten werd gegeven door hun Heer. Wij maken geen onderscheid
tussen hen en aan Hem onderwerpen wij ons.
[2:137]
En indien zij geloven, zoals jij hebt geloofd, dan zijn zij
juist geleid, maar indien zij zich afwenden, dan zijn zij in verzet; God zal u
zeker voldoende zijn tegen hen, want Hij is de Alhorende, de Alwetende.
[2:138]
Maakt God’s kleur tot de uwe en wie is beter in kleur, dan
God? Hem alleen aanbidden wij.
[2:139]
Zeg: "Twist je met ons omtrent God, terwijl Hij uw Heer
en onze Heer is? En voor ons zijn onze werken en voor u uw werken. En Hem
alleen zijn wij oprecht toegewijd.
[2:140]
Zeg jej, dat Abraham en Ismaël en Izaäk en Jacob en de
stammen Joden of Christenen waren? Zeg: "Weet je het beter of God?"
En wie is onrechtvaardiger, dan hij, die een getuigenis verbergt, die hij van
God heeft? En God is niet onbekend met hetgeen je doet.
[2:141]
Dit is een volk, dat is heengegaan: voor hen is, hetgeen zij
verdienden en voor u is, hetgeen je verdient; en je zult niet worden
ondervraagd over hetgeen zij deden.
Part 2
[2:142]
De dwazen onder het volk zullen zeggen: "Wat heeft hen
van hun Qiblah, die zij volgden, afgekeerd?" Zeg: "Aan God behoort
het Oosten en het Westen. Hij leidt, wie Hij wil naar het rechte pad".
[2:143]
En zo hebben Wij je tot een verheven volk gemaakt, opdat je
getuige zult zijn tegenover de mensen en de Gezant een getuige tegenover u zal
zijn. Wij bepaalden de Qiblah, die je slechts volgde, opdat Wij hem, die de
gezant van God volgt, onderscheiden van degene die hem de rug toekeert. En dit
is inderdaad zeer moeilijk, behalve voor hen, die God heeft geleid. En God zal
u uw geloof niet doen verliezen; voorzeker, God is Liefderijk en Genadevol
jegens de mensen.
[2:144]
Waarlijk, Wij zien jouw aangezicht zich naar de hemel
wenden, daarom zullen Wij je tot beheerder maken van de Qiblah, die u behaagt.
Wend daarom je aanaangezicht naar de Heilige Moskee en waar je ook mag zijn,
wendt jouw aangezicht daarheen. En voorzeker, zij wie het Boek is gegeven,
weten, dat dit de Waarheid is van hun Heer; God is niet achteloos ten aanzien
van wat zij doen.
[2:145]
Zelfs al bracht je elk teken aan degenen aan wie het Boek is
gegeven, zouden zij nooit uw Qiblah volgen, noch kun je hun Qiblah volgen, noch
zijn er onder hen, die de Qiblah van anderen volgen. En indien je aan hun wens
zoudt voldoen, nadat kennis tot je is gekomen, zou je zeker tot de
onrechtvaardigen horen.
[2:146]
Degenen aan wie Wij het Boek hebben gegeven erkennen dit,
zoals zij hun zonen erkennen, maar voorzeker, sommigen hunner verbergen de
Waarheid tegen beter weten in.
[2:147]
De Waarheid is van jouw Heer, schaar je daarom niet onder
hen die twijfelen.
[2:148]
Iedereen heeft een richting, waarheen hij zich wendt,
wedijvert daarom met elkander in goede werken. Waar je ook bent, God zal u
allen tezamen brengen. Voorzeker, God heeft macht over alle dingen.
[2:149]
Vanwaar je ook komt, wend jouw aangezicht naar de Heilige
Moskee, want dat is inderdaad de Waarheid van uw Heer. En God is niet achteloos
ten aanzien van hetgeen je doet.
[2:150]
Vanwaar je ook komt, wend jouw aangezicht naar de Heilige
Moskee; waar je ook bent, wendt jouw aangezicht daarheen, opdat de mensen, met
uitzondering van de onrechtvaardigen geen bezwaar tegen u mogen aanvoeren -
vrees hen dus niet, maar vrees Mij - en opdat Ik Mijn gunst aan je moge
voltooien en opdat je juist geleid mag worden.
[2:151]
Omdat Wij uit uw midden een boodschapper hebben gezonden,
die u Onze tekenen verkondigt, je zuivert, jouw het Boek en de Wijsheid
onderwijst en je leert, hetgeen je niet wist.
[2:152]
Gedenkt Mij daarom en Ik zal jouw gedenken en wees Mij
dankbaar en wees Mij niet ondankbaar.
[2:153]
O, jij die gelooft, zoekt hulp met geduld en gebed;
voorzeker, God is met de geduldigen.
[2:154]
En zegt niet van degenen, die voor God’s zaak zijn gedood,
dat zij dood zijn - neen, zij leven, maar je merkt het niet.
[2:155]
En Wij zullen u een weinig beproeven door vrees, honger,
verlies van bezittingen, levens en vruchten; maar verkondig blijde tijdingen
aan de geduldigen,
[2:156]
Zij die, wanneer een rampspoed hen achterhaalt, zeggen:
"Voorzeker, wij zijn van God en tot Hem zullen wij weerkeren".
[2:157]
Dezen zijn het, op wie de zegeningen en de barmhartigheid
van hun Heer rusten en dezen zijn het, die de rechte weg volgen.
[2:158]
Voorzeker, Safaa en Marwah zijn onder de tekenen van God. Er
rust derhalve op hem, die de Hadj (pelgrimstocht) doet, of (of soms) de Omrah
verricht, geen blaam, indien hij om beiden (heen) loopt. En wie vrijwillig goed
doet, voorzeker, God is Waarderend, Alwetend.
[2:159]
Voorzeker, degenen, die hetgeen Wij aan tekenen en leiding
hebben neergezonden, verbergen, nadat Wij zein het Boek aan de mensen duidelijk
hebben gemaakt, zijn het, die God vervloekt en zij die het recht hebben te
vervloeken, vervloeken hen ook.
[2:160]
Maar zij, die berouw hebben en zich beteren en (de Waarheid)
verkondigen, dezen zijn het, tot wie Ik Mij met vergiffenis wend - Ik ben
Berouwaanvaardend, Genadevol.
[2:161]
Voorzeker, die verwerpen en als ongelovigen sterven, over
hen zal de vloek komen van God en van de engelen en van alle mensen.
[2:162]
Daarin zullen zij blijven. Hun straf zal niet worden
verlicht, noch zal hen uitstel worden verleend.
[2:163]
En uw God is één God, er is geen God buiten Hem, de
Barmhartige, de Genadevolle.
[2:164]
Voorwaar, in de schepping der hemelen en der aarde en in de
wisseling van nacht en dag en in de schepen die de zee bevaren, met datgene wat
de mensen tot voordeel strekt; en in het water dat God van de hemel neerzendt,
waarmee Hij de aarde doet herleven na haar dood en daarop alle soorten dieren
verspreidt, en in de verandering der winden, en in de wolken die tussen de
hemel en de aarde in dienst zijn gesteld, zijn inderdaad tekenen voor een volk,
dat begrijpt.
[2:165]
Onder de mensen zijn er, die voorwerpen van aanbidding buiten
God nemen en ze liefhebben, zoals zij God behoren lief te hebben. Maar zij die
geloven zijn sterker in hun liefde voor God. En als zij die overtreden (nu) de
tijd kunnen zien wanneer zij de straf zullen zien, (dan zouden zij beseffen)
dat alle macht aan God toebehoort en dat God streng is in het straffen.
[2:166]
Wanneer de leiders hun volgelingen zullen verzaken en de
straf zullen bemerken en al hun banden zullen worden verbroken,
[2:167]
Zullen de volgelingen zeggen: "Indien wij slechts terug
konden keren, zouden wij hen verzaken, zoals zij ons hebben verzaakt". Zo
zal God aan hen hun werken tonen tot wroeging en zij zullen het Vuur niet
kunnen ontkomen.
[2:168]
O gij mensen, eet van hetgeen geoorloofd en goed is op aarde
en treedt niet in de voetstappen van Satan; voorzeker, hij is voor u een
openlijke vijand.
[2:169]
Hij gebiedt je alleen, wat kwaad en wat onrein is en dat je
over God zegt, wat je niet weet.
[2:170]
En wanneer er tot hen wordt gezegd: "Volgt hetgeen God
heeft geopenbaard", zeggen zij: "Neen, wij zullen datgene volgen, wat
wij onze vaderen zagen volgen". Zelfs al hadden hun vaderen in het geheel
geen verstand en volgden zij ook de rechte weg niet?
[2:171]
De ongelovigen gelijken op hem, die schreeuwt naar hetgeen
niets hoort, het blijft een roep en een schreeuw. Zij zijn doof, stom en blind,
zij begrijpen dus niet.
[2:172]
O jij die gelooft, eet van de goede dingen, waarmee Wij je
hebben voorzien en dank God, indien je Hem alleen aanbidt.
[2:173]
Hij heeft je slechts het gestorvene, het bloed, het
varkensvlees en datgene, waarover een andere naam, dan die van God is
uitgeroepen, verboden. Maar hij, die gedwongen is en dit niet wenst en geen
overtreder is, op hem rust geen zonde. Want God is Vergevensgezind, Genadevol.
[2:174]
Voorzeker, zij, die datgene verbergen, wat God heeft
geopenbaard, namelijk het Boek en het voor een geringe prijs verruilen, vullen
hun buik met niets, dan Vuur. God zal op de Dag der Opstanding niet tot hen
spreken, noch zal Hij hen rein achten. Er wacht hen een pijnlijke straf.
[2:175]
Zij zijn het, die dwaling in ruil voor leiding hebben
aanvaard en straf voor vergiffenis. Hoe groot is hun overmoed tegenover het
Vuur!
[2:176]
Dit komt, omdat God het Boek met de Waarheid heeft
neergezonden en voorzeker, zij, die tegen het Boek ingaan, zijn in verregaand
verzet.
[2:177]
Het is geen deugd, dat je jouw gezicht naar het Oosten of
naar het Westen wendt, maar waarlijke deugd is in hem, die in God, de Laatste
Dag, de engelen, het Boek en de profeten gelooft en die van zijn vermogen geeft
uit liefde voor Hem aan de verwanten, de wezen, de armen, de reiziger, de
bedelaars en voor het vrijkopen van slaven en die het gebed onderhoudt en de
Zakaat betaalt; verder in degenen, die hun belofte nakomen, wanneer zij een
belofte doen en de geduldigen in armoede, in kwellingen en in oorlogstijd;
dezen zijn het, die bewezen hebben, waarachtig te zijn en dezen zijn vromen.
[2:178]
O jij die gelooft, vergelding inzake doodslag is je
voorgeschreven: de vrije man tegen de vrije man, de slaaf tegen de slaaf en de
vrouw tegen de vrouw. Maar, indien iemand kwijtschelding is verleend door zijn
broeder, dan moet de eis billijk zijn, en betaling moet hem worden gedaan met
goedheid. Dit is verzachting en barmhartigheid van jouw Heer. Wie daarna overtreedt,
hem wacht een pijnlijke straf.
[2:179]
En in vergelding is leven voor u, o mensen van begrip, zodat
je behouden zult worden.
[2:180]
Het is je voorgeschreven, dat wanneer de dood tot één uwer
komt, en hij een vermogen nalaat, hij een testament opmake voor ouders en
naaste familieleden, in redelijkheid. Dit is een verplichting voor de
godvruchtigen.
[2:181]
En hij, die het vervalst nadat hij het heeft gehoord, de
schuld er van zal gewis op hem rusten, die dat verandert. Waarlijk, God is
Alhorend, Alwetend.
[2:182]
Maar hij die vreest, dat degene, die het testament maakte,
partijdig werd, of een fout heeft begaan, en die een schikking treft (tussen de
belanghebbenden), die zal daarmee geen zonde begaan. Voorzeker, God is
Vergevensgezind, Genadevol.
[2:183]
O, jullie gelovigen, het vasten is je voorgeschreven, zoals
het degenen die vóór je waren was voorgeschreven, opdat je vroom
zult zijn.
[2:184]
Voor een zeker aantal dagen (zul je vasten) maar wie onder u
ziek is, of op reis, vaste een aantal andere dagen - er is een losprijs voor
degenen, die niet kunnen vasten - het voeden van een arme. Maar hij, die
vrijwillig goed doet, het zal beter voor hem zijn. Het vasten is goed voor je,
indien je het beseft.
[2:185]
De maand Ramadan is die, waarin de Koran als een richtsnoer
voor de mensen werd neergezonden als duidelijke bewijs van leiding en
onderscheid. Wie daarom deze maand beleeft, laat hem daarin vasten. Maar wie
ziek of op reis is, een aantal andere dagen. God wenst gemak voor jouw en geen
ongemak, en opdat je het aantal zult voltooien en opdat je God’s grootheid zult
prijzen, omdat Hij je terecht heeft geleid en opdat je dankbaar zult zijn.
[2:186]
En wanneer Mijn dienaren je over Mij vragen, zeg dan:
"Ik ben nabij. Ik verhoor het gebed van de smekeling, wanneer hij Mij
aanroept." Daarom moeten zij naar Mij luisteren en in Mij geloven, opdat
zij geleid zullen worden.
[2:187]
Het is je veroorloofd, om op de nacht van het vasten tot uw
vrouwen in te gaan. Zij zijn een gewaad voor u en jij bent haar een gewaad. God
weet, dat je onrechtvaardig hebt gehandeld tegenover jezelf en heeft Zich met
barmhartigheid tot jouw gewend en je verlichting geschonken. Daarom mag je nu
tot haar ingaan en betrachten, hetgeen God je heeft verordend; en eet en
drinkt, totdat bij de dageraad de witte draad zich onderscheidt van de zwarte
draad. Voltooit dan het vasten tot het vallen van de avond. En verbreng je tijd
niet met uw vrouwen wanneer je in de Moskeeën houdt. Dit zijn de beperkingen
van God - dus nadert deze niet. Zo zet God zijn geboden uiteen voor de mensen,
opdat zij vroom zullen zijn.
[2:188]
En verteert jullie rijkdommen niet onder elkander door valse
middelen en breng ze niet naar de rechters, opdat je een deel der rijkdommen
der mensen in zonde kunt verteren, tegen beter weten in.
[2:189]
Zij vragen je betreffende de nieuwe manen. Zeg: "Zij
zijn tijdsaanwijzingen voor de mensen en voor de bedevaart." Het is geen
deugd, dat je de huizen binnengaat aan de achterzijde: maar deugdzaamheid is in
hem, die God vreest. Dus gaat de huizen door de deuren binnen en vrees God,
opdat je zult slagen.
[2:190]
En strijdt voor de zaak van God tegen degenen, die tegen je
strijden, maar overschrijdt de grens niet. Voorzeker, God heeft de overtreders
niet lief.
[2:191]
En doodt hen, waar je hen ook ontmoet en drijft hen uit,
vanwaar zij u hebben uitgedreven; want vervolging is erger dan doden. En
bevecht hen niet nabij de heilige Moskee, voordat zij je daarin bevechten. Maar
indien zij je bevechten, bevecht hen dan - zo is de vergelding voor de
ongelovigen.
[2:192]
Maar als zij ophouden, dan is God zeker Vergevensgezind,
Genadevol.
[2:193]
En bestrijdt hen, totdat er geen vervolging meer is en de
godsdienst alleen voor God wordt. Maar indien zij (met strijden) ophouden, dan
is er geen vijandelijkheid meer toegestaan, behalve tegen de onrechtvaardigen.
[2:194]
De heilige maand voor de heilige maand! Er is (een wet van)
vergelding voor alle heilige dingen. Wie daarom agressief tegen je handelt,
vergeldt hem naarmate hij tegen je heeft gedaan. En vrees God en weet, dat God
met de godvruchtigen is.
[2:195]
En besteedt je bezit voor de zaak van God en stort je niet
met uw eigen handen in het verderf doch doet goed: voorzeker, God heeft hen
lief, die goed doen.
[2:196]
En voleindigt de Hadj (pilgrimstocht) en Omrah, ter wille
van God, maar als je verhinderd bent, brengt dan het offer, dat gemakkelijk
verkrijgbaar is en scheer je hoofd niet, voordat het offer zijn bestemming
heeft bereikt. En wie ziek is of een kwaal in het hoofd heeft, moet een losprijs
geven, óf door te vasten, óf door aalmoezen te geven, óf
door een offer te brengen. En wanneer je veilig bent, moet hij die gebruik
maakt van Omrah, tegelijk met de Hadj een offer brengen, dat gemakkelijk
verkrijgbaar is. Maar degenen, die geen (offer) kunnen vinden, moeten drie
dagen gedurende de bedevaart vasten en zeven dagen, wanneer (men) terugkeert;
dit is tien dagen in het geheel. Dit is voor hem, wiens familie niet dicht bij
de Heilige Moskee woont. En vrees God en weet, dat God streng is in het
straffen.
[2:197]
De maanden der bedevaart zijn bekend, dus, wie besluit ter
bedevaart te gaan in deze maanden, bedenkt, dat er geen smerige taal, noch
enige overtreding, noch enige ruzie gedurende de bedevaart mag zijn. En wat je
ook aan goeds doet, God weet het. En rust je uit met het nodige, maar de beste
uitrusting is godsvrucht. En vrees Mij alleen, o mensen van begrip.
[2:198]
Het is voor jouw geen zonde, wanneer je de overvloed van uw
Heer zoekt. Maar, wanneer je van (de berg ) Arafaat weggaat, gedenk dan God te
xxx het Sacrale Monument en gedenk Hem, omdat Hij je heeft geleid, terwijl je
voordien tot de dwalenden behoorde.
[2:199]
Gaat dan voort, vanwaar het volk voortgaat en zoekt
vergiffenis van God; Voorwaar, God is Vergevensgezind, Genadevol.
[2:200]
En wanneer je jouw wijdingen hebt verricht, gedenkt dan God,
zoals je jouw vaderen gedenkt en zelfs meer dan dat. En er zijn mensen, die
zeggen: "Onze Heer, schenk ons (veel) in deze wereld", maar voor hen
is er geen aandeel in het Hiernamaals.
[2:201]
Sommigen hunner zeggen: "Onze Heer, schenk ons het
goede in deze wereld, alsook in de komende wereld en bescherm ons voor de
marteling van het Vuur."
[2:202]
Voor dezen zal er een aandeel zijn wegens hetgeen zij hebben
verdiend. En God is snel in het verrekenen.
[2:203]
En gedenk God gedurende het vastgestelde aantal dagen, maar
wie na twee dagen zich haast (om te vertrekken) het zal voor hem geen zonde
zijn en wie achterblijft, ook voor hem zal het geen zonde zijn. Dit geldt voor
hem, die God vreest. Vrees God en weet, dat je voor Hem zult worden verzameld.
[2:204]
En onder de mensen is iemand, wiens spreken over dit leven
je zou behagen en hij stelt God tot getuige voor wat in zijn hart is en toch is
hij de meest twistzieke.
[2:205]
Wanneer hij gezag heeft, gaat hij in het land rond, om er
wanorde te stichten en de oogst en het nageslacht (van de mens) te vernietigen,
maar God houdt niet van wanorde.
[2:206]
En wanneer er tegen hem wordt gezegd: "Vrees God",
dan spoort de trots hem aan tot verdere zonde. Daarom is de hel goed genoeg
voor hem en voorzeker, deze is een kwade rustplaats.
[2:207]
En onder de mensen is iemand, die zich weggeeft, God’s
welbehagen zoekende; God is goedertierend jegens Zijn dienaren.
[2:208]
O jij die gelooft, kom in volledige overgave en volg de
voetstappen van Satan niet; hij is voorzeker jouw verklaarde vijand.
[2:209]
Maar indien je uitglijdt nadat de duidelijke tekenen tot je
zijn gekomen, weet dan, dat God Almachtig, Alwijs is.
[2:210]
Zij wachten op niets anders, dan dat God en de engelen in de
schaduw der wolken tot hen komen en dat de zaak beslist wordt. En tot God
worden alle dingen teruggebracht.
[2:211]
Vraag de kinderen Israëls, hoeveel duidelijke tekenen Wij
hen hebben gegeven. Maar hij die de gunst van God verandert, nadat zij tot hem
is gekomen, (weet) dat God streng is in het straffen.
[2:212]
Het leven dezer wereld is voor de ongelovigen
schoonschijnend gemaakt en zij bespotten de gelovigen. Maar de godvrezenden
zullen boven hen verheven zijn op de dag der opstanding: God schenkt Zijn gaven
overvloedig aan wie Hij wil.
[2:213]
De mensheid was één gemeenschap. Daarna verwekte God
profeten als brengers van goede tijdingen en als waarschuwers en zond met hen
het Boek neer, dat de waarheid bevatte, om onder de mensen te richten over
datgene waarin zij verschilden. En niemand verschilde er over, dan degenen aan
wie het (Boek) was gegeven, nadat duidelijke tekenen tot hen waren gekomen, -
uit afgunst jegens elkander. Dan heeft God door Zijn gebod de gelovigen geleid
betreffende de waarheid, waarover zij hot oneens waren; en God leidt naar het
rechte pad, wie Hij wil.
[2:214]
Denkt je dat je de Hemel zult binnengaan, terwijl de
toestand van degenen, die vóór je gingen, nog niet over je is
gekomen? Armoede en tegenslagen kwamen over hen en zij werden hevig geschokt,
totdat de boodschapper en de gelovigen met hem zegden: "Wanneer komt God’s
hulp?" Ja, voorzeker, de hulp van God is nabij.
[2:215]
Zij vragen je, wat zij moeten besteden. Zeg hen: "Welke
rijkdom je ook weggeeft, het moet zijn voor ouders, naaste verwanten, wezen,
behoeftigen en reizigers. En welke weldaad je ook doet - God weet het goed.
[2:216]
Vechten is je geboden ofschoon je er afkerig van bent; maar
het kan zijn, dat je tegenzin hebt in iets terwijl het goed voor je is en het
kan zijn, dat je iets behaagt terwijl het slecht voor je is. God weet het en
jij weet het niet.
[2:217]
Zij vragen je omtrent het vechten in de heilige maand. Zeg:
"Het vechten hierin is een grote overtreding, maar de mensen van de weg van
God af te houden en Hem ondankbaar te zijn en (de toegang tot) de Heilige
Moskee (te verhinderen) en haar mensen er van te verdrijven, is bij God een
grotere zonde; en vervolging is erger dan doden." En zij zullen niet
ophouden, je te bevechten, totdat zij je van jouw geloof hebben afgebracht, als
zij kunnen. Maar wie onder u zich van zijn geloof afkeert en sterft als een
ongelovige - diens werken zullen tevergeefs zijn in deze wereld en in de
toekomende. Deze zijn de bewoners van het Vuur en zij zullen daarin verblijven.
[2:218]
Zij, die geloven en zij die voor de zaak van God hun land
verlaten en er voor ijveren, zijn het, die God’s barmhartigheid verwachten en
God is Vergevensgezind, Genadevol.
[2:219]
Zij vragen je omtrent wijn en kansspel. Zeg hen: "In
beide is groot nadeel en ook enig voordeel voor de mensen, maar het nadeel is
groter dan het voordeel." En zij vragen je, wat zij moeten weggeven. Zeg
hen: "Hetgeen je kunt missen." Zo maakt God je Zijn geboden
duidelijk, opdat je over deze en de volgende wereld zult nadenken.
[2:220]
En zij vragen je omtrent de wezen. Zeg hen: "De
bevordering van hun welzijn is een goede daad. En als je met hen omgaat zijn
zij uw broeders. En God weet de kwaadstichters van de vredestichters te
onderscheiden. En indien God het had gewild, zou Hij het je moeilijk hebben
gemaakt. Voorzeker, God is Almachtig, Alwijs.
[2:221]
En huw geen afgodendienaressen voordat zij geloven; waarlijk
een gelovige slavin is beter, dan een afgodendienares, ofschoon zij je mag
behagen. En huw haar (gelovige vrouwen) niet aan afgodendienaren uit, voordat
zij geloven; waarlijk een gelovige slaaf is beter, dan een afgodendienaar,
ofschoon hij je mag behagen. Zij noden tot het Vuur, maar God noodt je tot de
Hemel en tot vergiffenis door Zijn gebod. En Hij maakt Zijn tekenen aan de
mensen duidelijk, opdat zij lering zullen trekken.
[2:222]
En zij vragen je omtrent de menstruatie. Zeg (hen):
"Het is iets schadelijks, blijft dus gedurende de menstruatie van de
vrouwen weg en gaat niet tot haar in, voordat zij hersteld zijn. Maar wanneer
zij zich hebben gereinigd, gaat tot haar in, zoals God het je heeft bevolen.
God bemint hen, die zich tot Hem wenden en zich rein houden.
[2:223]
Uw vrouwen zijn een akker voor u - komt daarom tot uw akker,
zoals het je behaagt en doet goed voor jezelf en vrees God en weet, dat je Hem
zult ontmoeten en geef goede tijdingen aan de gelovigen.
[2:224]
En verschuil je niet achter God met uw
[2:225]
God zal je niet ter verantwoording roepen voor jouw ijdele
eden, maar Hij zal je ter verantwoording roepen voor hetgeen jouw hart heeft
verdiend. God is Vergevensgezind, Verdraagzaam.
[2:226]
Voor hen, die onthouding zweren jegens hun vrouwen is de
wachtperiode vier maanden; als zij echter ervan terugkomen, voorzeker, dan is
God Vergevensgezind, Genadevol.
[2:227]
En indien zij besluiten tot echtscheiding voorzeker God is
Alhorend, Alwetend.
[2:228]
De gescheiden vrouwen moeten drie menstruatieperioden
wachten; en het is haar niet geoorloofd, hetgeen God in haar baarmoeder heeft
geschapen, te verbergen, indien zij in God en de laatste dag geloven; en haar
echtgenoten hebben het recht, haar (intussen) terug te nemen, indien zij
verzoening wensen. En vóór haar geldt hetzelfde als tegen haar,
hetgeen billijk is, de mannen hebben voorrang boven haar, God is Machtig,
Alwijs.
[2:229]
Is de echtscheiding twee keer geschied, behoud haar dan op
behoorlijke wijze of zend haar met vriendelijkheid weg. En het is je niet
geoorloofd, iets te nemen van hetgeen je haar hebt gegeven, tenzij beiden
vrezen, God’s bepalingen niet in acht te kunnen nemen. Indien je (familieleden)
vreest, dat zij God’s bepalingen niet in acht kunnen nemen, dan zal er voor
geen van hen beiden zonde zijn in hetgeen zij teruggeeft om daardoor vrij te
worden. Dit zijn de door God voorgeschreven beperkingen, overschrijdt ze daarom
niet; wie de door God voorgeschreven grenzen overschrijden, zijn overtreders.
[2:230]
Indien hij van haar (ten derden male) scheidt, is zij voor
hem niet meer geoorloofd, voordat ze een andere echtgenoot heeft gehuwd en
indien deze van haar scheidt, zal het voor hen geen zonde zijn, tot elkander
terug te keren, indien zij er van overtuigd zijn, dat zij de door God
voorgeschreven beperkingen in acht zullen nemen. Dit zijn God’s bepalingen,
welke Hij aan de mensen, die kennis hebben duidelijk maakt.
[2:231]
En wanneer je van jouw vrouwen scheidt en zij het einde van
de haar voorgeschreven periode bereiken, behoudt haar dan op een behoorlijke
manier, of zendt haar op een betamelijke manier weg, maar behoudt haar niet tot
haar nadeel, waardoor je de perken te buiten gaat. Wie zoiets doet, doet gewis
zijn eigen ziel onrecht. En drijft niet de spot met God’s geboden en gedenk
God’s gunst aan jou en (gedenk) het Boek en de wijsheid, die Hij je heeft
neergezonden, waarmee Hij je vermaant. En vrees God en weet, dat God de Kenner
is van alle dingen.
[2:232]
En wanneer je van vrouwen scheidt en zij het einde van haar
wachtperiode hebben bereikt, verhindert haar niet, haar (aanstaande) man te
huwen, als zij met elkander op de gebruikelijke wijze tot overeenstemming zijn
gekomen. Dit is een vermaning voor hem, die onder u in God en de laatste dag
gelooft. Het is beter en reiner voor je; God weet en jij niet.
[2:233]
Moeders (gescheiden vrouwen) zullen haar kinderen twee volle
jaren zogen, dit is voor hen, die de zoogtijd wensen te voltooien. En op de
vader rust de zorg voor voedsel en kleding voor haar volgens gebruik. Geen ziel
wordt belast boven haar vermogen. De moeder zal geen leed worden aangedaan
wegens haar kind, noch zal de vader leed worden aangedaan wegens zijn kind en
hetzelfde geldt voor de erfgenaam. Als beiden besluiten, het kind te spenen
door wederzijdse overeenkomst en overleg, rust er geen schuld op hen. En als je
verkiest, een min voor uw kinderen te nemen, zal er geen blaam op je rusten,
mits je hetgeen je overeenkomt naar billijkheid betaalt. En vrees God en weet, dat
God ziet, wat je doet.
[2:234]
En diegenen uwer, die sterven en vrouwen achterlaten, (hun
vrouwen) moeten vier maanden en tien dagen wachten. Wanneer zij het einde der
wachtperiode hebben bereikt, zal er op u geen zonde rusten voor hetgeen zij
voor zichzelf op behoorlijke wijze doen; God weet, wat je doet.
[2:235]
En er zal geen schuld op je rusten, indien gii niet
rechtstreeks spreekt over een huwelijksaanzoek aan die vrouwen, of indien je
dit in uw gedachten verborgen houdt. God weet, dat je het haar zult zeggen.
Maar belooft haar niets in het geheim tenzij je op de goede wijze spreekt. En
besluit niet tot de huwelijksband, voordat de voorgeschreven wachttijd ten
einde is. En weet, dat God weet, wat in uw gedachten is en vrees derhalve voor
Hem en weet, dat God Vergevensgezind, Verdraagzaam is.
[2:236]
Het zal voor je geen zonde zijn, indien je van uw vrouw
scheidt, voordat je haar hebt benaderd of voor haar een bruidsschat hebt
vastgesteld. Maar maakt een voorziening voor haar, de rijke naar zijn middelen
en de arme naar zijn middelen, een gebruikelijke voorziening - dit is een
verplichting voor de deugdzamen.
[2:237]
En indien je van haar scheidt, voor je haar hebt benaderd
maar haar een bruidsschat hebt toegekend, (geeft) dan de helft van hetgeen je
hebt vastgesteld, tenzij zij het je kwijtschelden, of degene, die de
huwelijksband in handen heeft het je zou kwijtschelden. En, indien je
kwijtscheldt is dit dichter bij de godsvrucht. En vergeet niet, elkander goed
te doen. Voorzeker, God ziet, wat je doet.
[2:238]
Waak over jouw gebeden en het tussengebed en stel je
ootmoedig voor God.
[2:239]
Als je in gevaar verkeert, bidt dan lopende of rijdende,
maar wanneer je veilig bent, gedenkt dan God, zoals Hij je heeft geleerd, wat
je niet wist.
[2:240]
En degenen uwer, die wanneer zij sterven vrouwen
achterlaten, moeten voor hun vrouwen een testament maken voor hun
levensonderhoud gedurende één jaar, zonder dat zij worden uitgezet. Doch indien
zij weggaan zal er geen schuld op je rusten, wegens datgene, wat zij omtrent
zichzelf op behoorlijke wijze doen. En God is Almachtig, Alwijs.
[2:241]
En er moet voor de gescheiden vrouwen een billijke
voorziening zijn, dit is een verplichting voor de godvruchtigen.
[2:242]
Zo zet God Zijn geboden uiteen, opdat je zult begrijpen.
[2:243]
Weet je niet van degenen, die uit angst voor de dood hun
huizen verlieten - het waren er duizenden. God zei tot hen: "Sterft"
en dan schonk Hij hen leven. Voorzeker, God is genadig jegens de mensen, maar
de meeste mensen zijn ondankbaar.
[2:244]
Strijdt voor de zaak van God en weet, dat God Alhorend,
Alwetend is.
[2:245]
Wie aan God het goede deel afstaat, Hij zal het voor hem
vele malen vermenigvuldigen en God vermindert en vermeerdert en tot Hem zult
worden teruggebracht.
[2:246]
Weet je niet van de leiders der kinderen Israëls na Mozes,
toen zij tot één hunner profeten zegden: "Stel ons een koning aan, opdat
wij ter wille van God kunnen strijden." Hij zei: "Is het niet
waarschijnlijk, dat jullie niet zult willen vechten, wanneer het je wordt voorgeschreven?"
Zij zegden: "Welke reden hebben wij om ons van het vechten voor God’s zaak
te willen onthouden, wanneer wij van onze huizen en onze kinderen zijn
verdreven?" Maar, toen het vechten hen werd bevolen, wendden zij zich af,
met uitzondering van een klein aantal hunner; God kent de overtreders goed.
[2:247]
En hun profeet zei tot hen: "Waarlijk, God heeft Taloet
(Saul) als koning over u aangesteld." Zij zegden: "Hoe
[2:248]
En hun profeet zei tot hen: "Het teken van zijn
heerschappij is, dat u een hart zal worden gegeven, waarin de kalmte van uw
Heer zal zijn, het beste van de nalatenschap der volgelingen van Mozes en der
volgelingen van Aäron, (een hart) door de engelen gebracht. Voorzeker,
hierin is voor u een teken, als je gelovigen bent."
[2:249]
En toen Taloet met de strijdkrachten uitrukte, zei hij:
"Voorzeker, God zal u door een stroom beproeven: dus hij die er van
drinkt, is niet met mij, behalve wanneer hij maar een handvol neemt, en hij die
er niets van neemt, is zeker met mij." Maar behoudens enigen hunner
dronken zij er van. En toen zij de rivier overstaken, hij en de gelovigen met
hem - zegden zij: "Wij hebben vandaag geen macht over Djaloet (Goliath) en
zijn strijdkrachten." Maar zij, die er zeker van waren, dat zij God zouden
ontmoeten, zegden: "Hoevele kleine groepen hebben niet onder God’s bevel
over een grote groep gezegevierd." En God is met de geduldigen.
[2:250]
En toen zij uitgingen om Djaloet en zijn strijdkrachten te
ontmoeten, zeiden zij: "Onze Heer, stort geduld over ons uit en maak onze
voetstappen vast en help ons tegen het ongelovige volk!"
[2:251]
Zo versloegen zij hen door het gebod van God en David doodde
Djaloet en God gaf hem heerschappij en wijsheid en onderwees hem, hetgeen Hij
wilde. Had God sommige mensen niet door anderen laten terugdrijven, dan zou de
aarde verdorven zijn. Maar God is genadig jegens de werelden.
[2:252]
Dit zijn de tekenen van God. Wij dragen ze je voor naar
waarheid. Voorzeker, jij bent één der boodschappers.
Part 3
[2:253]
Van deze boodschappers hebben wij sommigen boven anderen
verheven; tot sommigen hunner sprak God en sommigen hunner verhief Hij in rang.
En Wij gaven Jezus, zoon van Maria duidelijke tekenen en versterkten hem met de
geest der heiligheid. En indien God wilde, zouden zij, die na hem kwamen,
elkander niet hebben bestreden, nadat de duidelijke tekenen tot hen waren
gekomen, maar zij twistten, daar sommigen hunner geloofden en anderen
verwierpen. En indien God wilde, zouden zij elkander niet hebben bestreden,
maar God doet, wat Hij wil.
[2:254]
O, jij die gelooft, geef van hetgeen Wij je hebben
geschonken, voordat de dag komt, waarop noch handel, noch vriendschap, noch
voorspraak zal zijn; en de ongelovigen zijn de onrechtvaardigen.
[2:255]
God! Er is geen God dan Hij, de Levende, de Zelfbestaande.
Sluimer, noch slaap overmant Hem. Al wat in de hemelen en wat op aarde is,
behoort Hem. Wie
[2:256]
En de gelijkenis van degenen, die hun rijkdommen weggeven,
God’s welbehagen zoekende en hun ziel versterkende, is als een tuin op
hooggelegen grond, die bij regen tweevoudig vruchten voortbrengt. En als er
geen regen op valt, dan is dauw voldoende. God ziet, wat je doet.
[2:257]
God is de Vriend dergenen, die geloven; Hij brengt hen uit
de duisternis tot het licht. Maar de vrienden der ongelovigen zijn de duivelen,
zij brengen hen uit het licht in de duisternis; dezen zijn de bewoners van het
vuur, daarin zullen zij wonen.
[2:258]
Heb je niet vernomen van hem, die met Abraham over zijn Heer
redetwistte, omdat God hem het koninkrijk had gegeven? Toen Abraham zei:
"Mijn Heer is Hij, die het leven geeft en doet sterven", zei hij:
"Ik geef leven en doe sterven." Abraham zei: "Nu, God doet de
zon van het Oosten opgaan, doet jij haar van het Westen opgaan." Daarop
verstomde de ongelovige in verbazing. En God leidt het onrechtvaardige volk
niet.
[2:259]
Of, gelijk degene, die langs een stad komende, welke was
ingestort, uitriep: "Hoe zal God haar doen herleven na haar vernietiging?"
Toen deed God hem sterven voor honderd jaren; daarna wekte Hij hem op en zei:
"Hoelang ben jij hier reeds?" Hij antwoordde: "Ik ben een dag,
of een gedeelte van een dag gebleven." Hij zei: "Neen, je bent
honderd jaren gebleven. Kijk nu naar uw voedsel en uw drank; zij zijn niet
bedorven. En kijk naar uw ezel; (dit is) opdat Wij u tot een teken voor de
mensen maken. En kijk naar de beenderen, hoe Wij ze in elkaar zetten en ze
daarna met vlees bekleden." En toen hem dit duidelijk werd zei hij: "Ik
weet, dat God macht heeft over alle dingen."
[2:260]
En toen Abraham zei: "Mijn Heer, toon mij, hoe Gij de
doden tot leven opwekt." Hij zei: "Gelooft jij dan niet?" Hij
zei: "Ja, maar opdat mijn hart rustig zij." Hij antwoordde:
"Neem vier vogels en maak ze aan u gehecht. Zet dan ieder hunner op een
heuvel; roep hen dan; ze zullen haastig tot u komen. En weet, dat God
Almachtig, Alwijs is.
[2:261]
De gelijkenis van degenen, die hun rijkdommen voor de zaak
van God besteden, is als de gelijkenis van een graankorrel, die zeven aren
voortbrengt, in elke aar honderd korrels. God vermeerdert voor wie Hij wil; God
is Alomvattend, Alwetend.
[2:262]
Zij, die hun rijkdommen ter wille van God besteden, en het
besteden niet doen volgen door (anderen) te verwijten of te krenken, voor hen
is er beloning bij hun Heer en zij zullen geen vrees hebben, noch zullen zij
treuren.
[2:263]
Een vriendelijk woord en vergiffenis schenken is beter, dan
liefdadigheid, gevolgd door krenking. En God is Zichzelf genoeg, Verdraagzaam.
[2:264]
O, jij die gelooft, maakt uw aalmoezen niet waardeloos door
verwijt of krenking, zoals hij, die zijn rijkdommen weggeeft, om op te vallen
bij de mensen en hij gelooft niet in God en de laatste dag. Hij is als een
gladde rots, die met aarde is bedekt, waarop een stortregen valt, welke haar
kaal achterlaat. Zij hebben geen macht over wat zij verdienen. En God leidt het
ongelovige volk niet.
[2:265]
En de gelijkenis van degenen, die hun rijkdommen weggeven,
God’s welbehagen zoekende en hun ziel versterkende, is als een tuin op
hooggelegen grond, die bij regen tweevoudig vruchten voortbrengt. En als er
geen regen op valt, dan is dauw voldoende. God ziet, wat je doet.
[2:266]
Zou iemand uwer wensen dat er voor hem een tuin was met
palmbomen en wijnstokken waardoor beken vloeien en waarin voor hem allerlei
vruchten groeien, terwijl hij oud is en een zwak nakomelingschap heeft, en dat
hem (de tuin) een vurige wervelwind treft en hem verschroeit? Zo zet God je
Zijn woorden uiteen, op dat je tot nadenken zult komen.
[2:267]
O, jij die gelooft, geeft van de goede dingen weg, die je
hebt verdiend en van hetgeen Wij voor je uit de aarde voortbrengen en zoekt
niet hetgeen slecht is, om er van weg te geven, wanneer je het zelf niet zoudt
nemen, tenzij oogluikend; en weet, dat God Zichzelf-genoeg, Geprezen is.
[2:268]
Satan dreigt je met armoede en gelast je hetgeen slecht is,
terwijl God uit Zichzelf je vergiffenis en overvloed belooft; en God is
Overvloedig-gevend, Alwetend.
[2:269]
Hij schenkt wijsheid aan wie Hij wil en wie wijsheid is
geschonken is inderdaad overvloedig begiftigd en niemand trekt er lering uit,
behalve zij, die begrip hebben.
[2:270]
En alles wat je geeft en elke gelofte, die je aflegt,
voorzeker God weet het; er is geen hulp voor de onrechtvaardigen.
[2:271]
Als je openlijk aalmoezen geeft is het goed, maar als je dit
in stilte doet en aan de armen geeft is het beter voor je en Hij zal de fouten
van je wegnemen. En God weet, wat je doet.
[2:272]
Hen te
[2:273]
(Aalmoezen zijn) voor de armen, die gebonden zijn (door hun
dienst) aan God, en in het land niet kunnen rondtrekken. De onwetende beschouwt
hen als rijken wegens hun hescheidenheid. Gij zult hen aan hun tekenen
herkennen, daar zij niet op een opdringerige wijze bij de mensen vragen. En
welke rijkdommen je ook besteedt, voorzeker, God weet het goed.
[2:274]
Zij, die hun rijkdommen nacht en dag, heimelijk of openlijk
weggeven, ontvangen hun beloning van hun Heer; zij zullen niet vrezen, noch
zullen zij treuren.
[2:275]
Degenen, die woekerwinst maken, verrijzen zoals iemand, die
door Satan met krankzinnigheid is geslagen. Dat komt, omdat zij zeggen:
"Handel is gelijk aan rente", terwijl God de heeft wettig en de rente
onwettig heeft verklaard. Die daarom een vermaning van zijn Heer krijgt en er
mee ophoudt, hem zal toebehoren, hetgeen hij vroeger heeft ontvangen en zijn
zaak is bij God. En zij, die terugvallen, zij zijn de mensen van het Vuur,
daarin zullen zij vertoeven.
[2:276]
God schaft de rente af en doet de weldadigheid toenemen. En
God heeft niet lief alle ondankbaren en zondaren.
[2:277]
Voorzeker, zij die geloven en goede daden doen en het gebed
houden en de Zakaat betalen, hun beloning is bij hun Heer en voor hen is geen
vrees, noch zullen zij treuren.
[2:278]
O, jij die gelooft, vrees God en doet afstand van de rest
van de rente, als je gelovig bent.
[2:279]
Maar indien je dit niet doet, bereidt je dan ten oorlog met
God en Zijn boodschapper; indien je berouw hebt is voor u het oorspronkelijke
kapitaal: zo zult jij geen onrecht doen, noch zal je onrecht worden aangedaan.
[2:280]
En indien iemand in verlegenheid is, laat er dan uitstel
zijn tot het hem past. En wanneer je kwijtscheldt is het beter voor je; wist je
het slechts.
[2:281]
En vrees de dag, waarop je tot God zult worden
teruggebracht; dan zal aan elke ziel ten volle worden betaald hetgeen zij heeft
verdiend; en onrecht zal hen niet worden aangedaan.
[2:282]
O, jij die gelooft, wanneer je van elkander leent voor een
vastgestelde periode, schrijft het dan op. Laat een schrijver het naar waarheid
in uw bijzijn optekenen en geen schrijver moet weigeren, te schrijven, zoals
God hem heeft onderwezen; laat hem daarom schrijven en laat de schuldenaar
dicteren en hij moet God, zijn Heer vrezen en niets daaraan afdoen. Maar,
indien de schuldenaar weinig verstand heeft, of zwak is, of zelf niet
[2:283]
En indien je op reis bent en geen schrijver vindt, laat er
dan een onderpand voor worden gegeven. En indien één uwer de ander iets
toevertrouwt, laat dan degene aan wie het toevertrouwd is, het toevertrouwde
teruggeven en laat hem God zijn Heer vrezen. Verbergt geen getuigenis; en wie
dat wel doet diens hart is zeker zondig en God weet goed, wat je doet.
[2:284]
Aan God behoort wat in de hemelen en wat op de aarde is; en
indien je openbaart hetgeen in uw innerlijk is of het verborgen houdt, God zal
je er rekenschap voor vragen; dan zal Hij vergeven wie Hij wil en straffen, wie
Hij wil. God heeft macht over alle dingen.
[2:285]
Deze boodschapper gelooft in hetgeen hem van zijn Heer is
geopenbaard en ook de gelovigen, allen geloven in God, Zijn engelen, Zijn
boeken en Zijn boodschappers, zeggende: "Wij maken geen verschil tussen
Zijn boodschappers"; en zij zeggen: "Wij hebben gehoord en
gehoorzaamd, Heer, wij vragen U vergiffenis en tot U is (onze) terugkeer."
[2:286]
God belast geen ziel boven haar vermogen. Voor haar is wat
zij verdient en tegen haar is ook wat zij verdient. "Onze Heer, straf ons
niet als wij vergeten of een fout hebben begaan, Heer, en belast ons niet,
zoals jij degenen, die vóór ons waren hebt belast; onze Heer
belast ons niet met datgene, waarvoor wij de kracht niet hebben (het te
dragen), wis onze fouten uit en schenk ons vergiffenis en wees ons barmhartig;
U bent onze Meester, help ons daarom tegen het ongelovige volk."
Het Huis van
Imraan
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[3:1]
Alif Laam Miem.
[3:2]
God! Er is geen God, dan Hij, de Levende, de Zelfbestaande.
[3:3]
Hij heeft u het Boek met de waarheid neergezonden,
vervullende, hetgeen er aan voorafgaat en Hij zond voordien de Torah en het
Evangelie als leiding voor het volk en Hij heeft het Verschil geopenbaard.
[3:4]
Voorzeker, zij, die de tekenen van God verwerpen, zullen een
strenge straf ontvangen; God is machtig, de Heer der Vergelding.
[3:5]
Voorzeker, er is niets op aarde of in de hemelen voor God
verborgern.
[3:6]
Hij is het, Die u in de baarmoeder vormt zoals Hij wil; er
is geen God dan Hij, de Almachtige, de Alwijze.
[3:7]
Hij is het, Die u het Boek heeft neergezonden; er zijn
verzen in, die onoverdrachtelijk zijn, zij vormen de grondslag van het Boek, en
er zijn andere (verzen), die zinnebeeldig zijn. Maar degenen in wier hart
dwaling is, volgen die, welke zinnebeeldig (bedoeld) zijn en zoeken tweedracht
en de verkeerde uitleg. En niemand kent de juiste uitleg dan God en degenen,
die vast gegrondvest zijn in kennis, die zeggen: "Wij geloven er in; het
geheel is van onze Heer"; en niemand trekt er lering uit, dan zij, die
begrip hebben.
[3:8]
Onze Heer, laat ons hart niet afdwalen nadat Gij ons hebt
geleid en schenk ons Uw barmhartigheid; waarlijk, U bent de Milddadige.
[3:9]
Onze Heer, Gij bent het, Die de mensen zal verzamelen op de
Dag, waaraan geen twijfel is; voorzeker, God breekt de belofte niet."
[3:10]
Voorzeker zullen de bezittingen en kinderen der ongelovigen
hun tegen God in het geheel niet baten: dezen zullen brandstof voor het Vuur
zijn,
[3:11]
Op de wijze van Pharao’s volk en degenen, die
vóór hen waren. Zij verloochenden Onze tekenen, dus strafte God
hen voor hun zonden; God is streng in het straffen.
[3:12]
Zeg tot de ongelovigen: "Gij zult worden
terneergeslagen en in de hel worden verzameld, dit is een kwade rustplaats.
[3:13]
Voorzeker was er voor u een teken in de twee legers die
elkander ontmoetten, het ene leger vechtend voor de zaak van God en het andere
ongelovig, dezen zagen de anderen voor hun eigen ogen dubbel zo talrijk als
zijzelf. En God versterkt met Zijn hulp, wie Hij wil. Daarin is zeker een les
voor hen, die ogen hebben.
[3:14]
Voor de mensen is de liefde tot begeerten schoonschijnend
gemaakt, vrouwen, kinderen, stapels goud en zilver, raspaarden, vee en akkers.
Dat is de voorziening van het leven dezer wereld, maar God is het, bij Wie het
juiste einddoel ligt.
[3:15]
Zeg: "Zal ik u over iets beters inlichten dan over dit
alles?" Voor degenen, die God vrezen, zijn er tuinen bij hun Heer, waar
doorheen rivieren stromen; daar zullen zij vertoeven en voor hen zijn reine
metgezellen, alsmede God’s welbehagen. En God ziet Zijn dienaren.
[3:16]
Hen die zeggen: "Onze Heer, voorzeker hebben wij
geloofd, vergeef ons daarom onze zonden en red ons van de straf van het Vuur."
[3:17]
En de geduldigen, de waarachtigen, de gehoorzamen en zij die
wel doen en zij die vergiffenis vragen in de morgenstond.
[3:18]
God getuigt, dat er geen God is dan Hij en de engelen en
degenen, die kennis bezitten, getuigen dit eveneens, handhavende de
rechtvaardigheid: er is geen God dan Hij, de Almachtige, de Alwijze.
[3:19]
Gewis, de ware godsdienst voor God is de Islam. En degenen,
aan wie het Boek was gegeven, verschilden eerst onderling uit afgunst, nadat
kennis tot hen was gekomen. En wie de tekenen van God verwerpt, (wete) dat God
vlug is in het verrekenen.
[3:20]
En zeg wanneer zij met u redetwisten: "Ik, en degenen
die mij volgen hebben zich aan God onderworpen." En zeg tot degenen aan
wie het Boek is gegeven en tot de onwetenden: "Heb je u onderworpen?"
Als zij zich onderwerpen, dan zijn zij op de rechte weg, maar indien zij zich
afwenden, dan is uw plicht slechts de duidelijke verkondiging ervan; en God
ziet zijn dienaren.
[3:21]
Voorzeker, degenen, die de tekenen van God verwerpen en de
profeten ten onrechte doden en ook trachten de mensen te doden welke tot
rechtvaardigheid aanmanen, verkondig hun een pijnlijke straf.
[3:22]
Dezen zijn het wier daden in deze wereld en voor het
Hiernamaals verloren zijn gegaan; er zal geen hulp zijn voor hen.
[3:23]
Ken je niet degenen, aan wie een gedeelte van het Boek werd
gegeven? Zij worden tot het Boek van God geroepen, opdat het onder hen rechter
zij; dan wendt zich een gedeelte hunner af terwijl zij afkerig zijn.
[3:24]
Dat komt, doordat zij zeggen: "Het Vuur zal ons slechts
voor een luttel aantal dagen deren." En wat zij plachten te verzinnen,
heeft hen in hun godsdienst bedrogen.
[3:25]
Hoe zal het dan zijn, wanneer Wij hen verzamelen op de Dag,
waarover geen twijfel bestaat en waarop elke ziel voor hetgeen zij verdient ten
volle zal worden betaald en hun geen onrecht zal worden aangedaan.
[3:26]
Zeg: "O, God, Heer van het Koninkrijk, Gij geeft
heerschappij aan wie Gij wilt en neemt terug van wie Gij wilt. Gij verheft, wie
Gij wilt en vernedert, wie Gij wilt. Slechts in Uw hand is het goede. En Gij
hebt macht over alle dingen.
[3:27]
Gij doet de nacht in de dag overgaan en de dag in de nacht.
En Gij brengt het levende uit het dode voort en Gij brengt het dode uit het
levende voort. En Gij geeft onbeperkt aan wie Gij wilt."
[3:28]
Laat de gelovigen geen ongelovigen als vrienden verkiezen
boven de gelovigen - en wie dat doet heeft geen deel aan God, tenzij gij u
zorgvuldig voor hen hoedt. En God waarschuwt u voor Hemzelf en tot God zullen
allen weerkeren.
[3:29]
Zeg: "Of je dat wat in uw hart is verbergt of onthult,
God weet het en Hij weet wat in de hemelen en op aarde is. God heeft de macht
over alle dingen.
[3:30]
(Gedenkt) de Dag, waarop iedere ziel zich geplaatst zal
vinden tegenover het goede dat zij heeft verricht en het kwade dat zij heeft
gedaan, dan zal zij wensen dat er een grote afstand ware tussen haar en het
kwade. En God waarschuwt u voor Hemzelf. En God is liefderijk jegens Zijn
dienaren.
[3:31]
Zeg: "Indien je God liefhebt, volgt mij, God zal u
liefhebben en uw zonden vergeven. God is Vergevensgezind, Genadig."
[3:32]
Zeg: "Gehoorzaamt God en de boodschapper", maar
als zij zich afwenden, dan heeft God de ongelovigen niet lief.
[3:33]
God verkoos Adam en Noach en de nakomelingen van Abraham en
de nakomelingen van Imraan boven de volkeren.
[3:34]
Afstammelingen, de een van de ander. En God is Alhorend,
Alwetend.
[3:35]
Toen de vrouw van Imraan zeide: "Ik draag aan U op wat
in mijn baarmoeder is, dat het vrij zal zijn (om U te dienen), aanvaard het van
mij, Gij bent gewis Alhorend, Alwetend."
[3:36]
Maar, toen zij er van verlost was, zeide zij: "Mijn
Heer, ik ben verlost van een meisje." - God wist het beste wat zij
voortbracht. "En de man is niet gelijk aan de vrouw. En ik heb haar Maria
genoemd en ik stel haar en haar nageslacht onder Uw bescherming tegen Satan, de
verworpene."
[3:37]
Daarom nam haar Heer haar (Maria) met welbehagen aan en deed
haar goed opgroeien en vertrouwde haar aan Zacharia toe. Telkens, wanneer
Zacharia bij haar in de kamer ging, vond hij voedsel bij haar. Hij zeide:
"O, Maria, waar heb je dit vandaan?" Zij antwoordde: "Het komt
van God." Voorzeker, God geeft volop aan wie Hij wil.
[3:38]
Toen bad Zacharia tot zijn Heer: "Mijn Heer geef mij
een rein nageslacht; voorzeker, Gij verhoort het gebed."
[3:39]
En de engelen riepen tot hem, terwijl hij in de kamer stond
te bidden: "God geeft u de blijde tijding over Johannes, die God’s woord
zal vervullen - en hij zal edel, kuis en een profeet onder de rechtvaardigen
zijn.
[3:40]
Hij zeide: "Heer, hoe zal er een zoon voor mij zijn,
waar ouderdom al over mij gekomen en mijn vrouw onvruchtbaar is?" Hij
antwoordde: "Zo doet God, wat Hij wil."
[3:41]
Hij zeide: "Heer, geef mij een teken." Hij
antwoordde: "Uw teken zal zijn, dat je drie dagen slechts door gebaar tot
de mensen zult spreken. Gedenk uw Heer vaak en verheerlijk Hem ’s avonds en ’s
morgens."
[3:42]
Toen zeiden de engelen: "O, Maria, God heeft u
uitverkoren en u gereinigd en u boven de vrouwen aller vollkeren
uitverkoren."
[3:43]
O, Maria, wees uw Heer gehoorzaam en werp u neer en aanbid
met degenen, die aanbidden.
[3:44]
Dit is een van de tijdingen van het ongeziene, die wij u
openbaren. En je was niet bij hen toen zij lootten (om te zien), wie hunner de
voogd van Maria zou zijn, noch was je bij hen, toen zij met elkander
redetwistten.
[3:45]
Toen de engelen zeiden: "O, Maria, waarlijk, God geeft
u blijde tijding door Zijn woord: Zijn naam zal zijn: de Messias, Jezus, zoon
van Maria, geëerd in deze wereld en in de volgende en hij zal tot hen behoren
die in Gods nabijheid zijn.
[3:46]
En hij zal tot het volk spreken in de wieg en op middelbare
leeftijd en hij zal één der rechtvaardigen zijn."
[3:47]
Zij zeide: "Heer, hoe zal ik een zoon hebben, daar geen
man mij heeft benaderd?" Hij zeide: "Zo schept God, wat Hij wil.
Wanneer Hij iets beslist, zegt Hij daartoe slechts: "Wees" en het
wordt.
[3:48]
En Hij zal hem het Boek (de goddelijke Wet) en de Wijsheid
en de Torah en het Evangelie onderwijzen.
[3:49]
En hij zal een boodschapper voor de kinderen Israëls zijn.
"Ik kom tot u met een teken van uw Heer; ik zal u uit klei de vorm van een
vogel maken, dan adem ik daarin en hij zal een vogel worden, door God’s gebod.
En ik genees de blinden en de melaatsen en doe de doden herleven en ik deel u
mee, wat je zult eten en wat je in uw huizen zult opslaan. Voorzeker, daarin is
voor u een teken, indien je gelovigen bent."
[3:50]
Ik kom tot u met een teken van uw Heer bevestigende wat
vóór mij was, namelijk, de Torah en om u iets, van wat u was
verboden toe te staan; vreest daarom God en gehoorzaamt mij.
[3:51]
Voorzeker, God is mijn Heer en uw Heer; aanbidt Hem daarom,
dit is het rechte pad."
[3:52]
Toen Jezus hun (der Israëlieten) ongeloof bemerkte, zeide
hij: "Wie zullen mijn helpers zijn terwille van God?" De discipelen
antwoordden: "Wij zijn de helpers van God. Wij geloven in God. En getuig
je dat wij Moslims zijn."
[3:53]
Onze Heer, wij geloven in hetgeen Gij hebt geopenbaard en
volgen deze boodschapper. Schrijf ons onder hen die getuigen.
[3:54]
En zij maakten plannen (tegen Jezus). God maakte ook plannen
(tegen hen), maar God voorziet het beste.
[3:55]
Toen God zeide: "O, Jezus, ik zal u doen sterven en u
tot Mij; opheffen en u zuiveren van de ongelovigen en zal uw volgelingen tot de
laatste dag over hen doen zegevieren die u niet geloven; dan zal uw terugkeer
tot Mij zijn en Ik zal onder u rechtspreken over datgeen waarin je verschilde.
[3:56]
Doch de ongelovigen zal Ik in deze wereld en in de volgende
streng straffen en zij zullen geen helpers hebben."
[3:57]
De gelovigen die goede werken verrichten zal Ik volle
beloning toekennen. Maar God heeft de onrechtvaardigen niet lief.
[3:58]
Dat is hetgeen Wij u van de tekenen en de wijze vermaning
meedelen.
[3:59]
Voorzeker, het geval van Jezus is bij God hetzelfde als dat
van Adam. Hij (God) schiep hem uit stof en zeide: "Wees" en hij werd.
[3:60]
De waarheid is van uw Heer, behoort daarom niet tot degenen,
die twijfelen.
[3:61]
Zou men nu met u over hem (Jezus) redetwisten, nadat de
kennis tot u gekomen is, zeg dan: "Kom, laat ons onze kinderen en uw
kinderen en onze vrouwen en uw vrouwen en ons volk en uw volk roepen; laat ons
daarna vurig bidden en de vloek van God roepen over degenen, die liegen."
[3:62]
Dit is voorzeker de ware uitleg, en er is geen God dan God
en waarlijk, Hij is de Almachtige, de Alwijze.
[3:63]
Doch indien zij zich afwenden, God kent de onheilstichters
toch goed.
[3:64]
Zeg: "O, mensen van het Boek, komt tot één woord,
waarin wij met elkander overeenstemmen: dat wij niemand dan God aanbidden en
dat wij niets met Hem vereenzelvigen en dat sommigen onzer geen anderen tot
goden nemen, buiten God." Maar, als zij zich afwenden, zegt dan:
"Getuigt, dat wij Moslims zijn."
[3:65]
O, mensen van het Boek, waarom redetwist je over Abraham,
wanneer de Torah en het Evangelie eerst na hem werden geopenbaard? Wil je dan
niet begrijpen?
[3:66]
Ziet, je twist over hetgeen, waarvan je kennis hebt. Waarom
twist je dan (eveneens) over hetgeen, waarvan je geen kennis hebt? God weet en
je weet niet.
[3:67]
Abraham was noch een Jood, noch een Christen, maar hij was
een oprecht Moslim. En hij behoorde niet tot de afgodendienaren.
[3:68]
Voorzeker, zij die Abraham het dichtst nabijkomen, zijn
degenen, die hem volgen; en deze profeet en de gelovigen; en God is de Vriend
der gelovigen.
[3:69]
Een deel der mensen van het Boek zou u gaarne willen doen
dwalen, maar zij doen niemand dwalen dan zichzelf; en zij beseffen het niet.
[3:70]
O, mensen van het Boek, waarom verwerp je de tekenen van God
terwijl je er getuige van bent?
[3:71]
O, mensen van het Boek, waarom verwar je de waarheid met de
leugen en verbergt de waarheid tegen beter weten in?
[3:72]
En een gedeelte der mensen van het Boek zegt: "Gelooft
in hetgeen de gelovigen (Moslirns) is geopenbaard, in de vroege ochtendstond en
verwerpt het aan het einde van de dag; misschien keren zij wel terug."
[3:73]
En gelooft niet, behalve in hem, die uw godsdienst belijdt.
- Zeg: Voorzeker, de ware leiding is God’s leiding - dat iemand zal worden
gegeven, als aan u werd gegeven, anders zullen zij met u redetwisten bij uw
Heer." Zeg: "Genade is in God’s hand. Hij schenkt deze aan wie Hij
wil". En God is Milddadig, Alwetend.
[3:74]
Hij geeft Zijn genade aan wie Hij wil. God is de Heer van
grote genade.
[3:75]
Onder de mensen van het Boek is hij, die, als je hem een
schat toevertrouwt, u deze zal teruggeven, en er zijn er onder, die, als je hun
een dinar toevertrouwt, deze niet aan u zullen teruggeven, tenzij je er
voortdurend om vraagt. Dat komt, omdat zij (de Joden) zeggen: "Wij zijn
niet aansprakelijk voor de zaak van de ongeletterden." Daarmee uiten zij
tegen beter weten in een leugen tegen God.
[3:76]
Neen, maar wie zijn belofte vervult en vreest - voorwaar,
God heeft de godvrezenden lief.
[3:77]
Die een geringe prijs (het wereldse) in ruil nemen voor hun
verbond met God en voor hun eed, voor dezen is er geen voordeel in het
Hiernamaals en God zal niet tot hen spreken, noch hen aanzien op de Dag des
Oordeels, noch zal Hij hen als rein beschouwen en er zal een smartelijke straf
voor hen zijn.
[3:78]
En voorzeker, onder hen zijn er, die hun tong verdraaien,
terwijl zij het Boek voordragen, opdat je het van het Boek moogt achten, hoewel
het niet van het Boek is. En zij zeggen: "Dit is van God," ofschoon
het niet van God is en zij uiten een leugen tegen God, tegen beter weten in.
[3:79]
Het betaamt een mens niet, als God hem het Boek en de macht
en het profeetschap geeft, dat hij dan tot de mensen zou zeggen: "Weest
mijn dienaren buiten God’’; maar (veeleer): "Weest aanbidders van de Heer,
daar je het Boek onderwijst en zelf bestudeert."
[3:80]
Noch zal hij u gebieden de engelen en de profeten als goden
te aanvaarden. Zou hij u ongeloof bevelen, nadat je Moslims werd?
[3:81]
En toen God met de profeten een verbond sloot, zeide Hij:
"Voorwaar, Ik heb u het Boek en de Wijsheid geschonken en daarna zal een
boodschapper tot u komen, vervullend hetgeen bij u is, in hem zul je geloven en
hem zul je helpen." En Hij zeide: "Heb je bekrachtigd en daarmee Mijn
verbond aanvaard?" Zij antwoordden: "Wij bekrachtigen het." Hij
zeide: "Getuigt dan en Ik ben met u onder de getuigen."
[3:82]
Maar die zich hierna terugtrekken, (zij) zijn voorzeker de
overtreders.
[3:83]
Zoeken zij een godsdienst anders, dan die van God, terwijl
al hetgeen in de hemelen en op aarde is zich willens of onwillens aan Hem moet
onderwerpen? En tot Hem zullen zij worden teruggebracht.
[3:84]
Zeg: "Wij geloven in God en in hetgeen ons werd
geopenbaard en hetgeen werd geopenbaard aan Abraham, Ismaël, Izaäk, Jacob,
en de stammen en hetgeen aan Mozes en Jezus en de profeten door hun Heer werd
gegeven. Wij maken geen onderscheid tussen wie dan ook van hen. Aan Hem alleen
onderwerpen wij ons.
[3:85]
En wie een andere godsdienst zoekt dan de Islam, het zal van
hem niet worden aanvaard en hij zal in het Hiernamaals onder de verliezers
zijn.
[3:86]
Hoe zal God een volk leiden, dat heeft verworpen, na te
hebben geloofd, en de getuigenis te hebben afgelegd dat de boodschapper
waarachtig was en nadat de duidelijke bewijzen tot hen waren gekomen? God leidt
het onrechtvaardige volk niet.
[3:87]
De vergelding van dezulken is slechts, dat de vloek van God,
de engelen en de mensen, op hen rust.
[3:88]
Zij zullen daaronder blijven. Hun straf zal niet worden
verlicht, noch zal hun uitstel worden verleend.
[3:89]
Behalve degenen die daarna berouw hebben en zich verbeteren.
God is voorzeker Vergevensgezind, Genadevol.
[3:90]
Voorzeker, degenen die terugvallen na te hebben geloofd en
dan in ongeloof toenemen: hun berouw zal niet worden aanvaard, dezen zijn de
dwalenden.
[3:91]
Degenen die ongelovig zijn en als ongelovigen sterven, van
geen hunner zal een aarde vol goud worden aanvaard als hij zich daarmee zou
willen vrijkopen. Dezen zijn het wie een smartelijke straf wacht en er zullen
voor hen geen helpers zijn.
[3:92]
Gij zult stellig geen goedheid bereiken, tenzij je mededeelt
van hetgeen u lief is en wat je ook besteedt. God weet dit eveneens.
Part 4
[3:93]
Alle voedsel was de kinderen Israëls geoorloofd,
uitgezonderd hetgeen Israël zichzelf verbood voordat de Torah was neergezonden.
Zeg: "Komt met de Torah en leest haar als je waarachtig bent."
[3:94]
Degenen die hierna een leugen verzinnen tegen God, zijn de
onrechtvaardigen.
[3:95]
Zeg: "God heeft de waarheid gesproken; volgt daarom de
godsdienst van Abraham, de oprechte, hij behoorde niet tot de afgodendienaren.
[3:96]
Voorzeker, het eerste huis dat voor de mensheid bestemd
werd, is dat te Bekka (Mekka) vol van zegeningen en als richtsnoer voor alle
werelden.
[3:97]
Daarin zijn duidelijke tekenen: het is de plaats van Abraham
en wie het binnengaat is in vrede. En de bedevaart naar het Huis is door God
aan de mensen opgelegd die er een weg naartoe kunnen vinden. En wie niet
gelooft, God is voorzeker Onafhankelijk van alle werelden.
[3:98]
Zeg: "O, mensen van het Boek, waarom verwerp je de
tekenen van God, terwijl God ziet hetgeen je doet?"
[3:99]
Zeg: "O, mensen van het Boek waarom houd je de mensen
af van het (rechte) pad van God en wens je het krom te maken, terwijl je er
getuige van bent? God is niet onachtzaam over hetgeen je doet.
[3:100]
O gij die gelooft, als je sommigen hunner wie het Boek is
gegeven gehoorzaamt, zullen zij u weer tot ongelovigen maken, nadat je hebt
geloofd.
[3:101]
Hoe kun je verwerpen, terwijl u de tekenen van God worden voorgedragen
en Zijn boodschapper onder u aan wezig is? En hij, die zich aan God vasthoudt,
is inderdaad naar het rechte pad geleid.
[3:102]
O gij die gelooft, vreest God zoals het behoort en sterft
niet, tenzij je Moslim bent.
[3:103]
En houdt u allen tezamen vast aan het koord van God en weest
niet verdeeld en gedenkt de gunst van God, die Hij u bewees toen je vijanden
was en Hij uw harten verenigde, zo werd je door Zijn gunst broeders en je was
aan de rand van een vuurput en Hij redde u er van. Zo legt God u Zijn geboden
uit opdat je zult worden geleid.
[3:104]
En laat er een groep onder u zijn die tot goedheid aanspoort
en tot rechtvaardigheid maant en het kwade verbiedt; dezen zijn het die zullen
slagen.
[3:105]
En weest niet als degenen, die verdeeld waren en van mening
verschilden nadat de duidelijke bewijzen tot hen waren, gekomen. Voor hen zal
er een zware straf zijn.
[3:106]
Op den dag, waarop sommige gezichten verlicht en andere
gezichten verduisterd zullen zign. Wat hen betreft, wier gezicht verduisterd
zal zijn: "Heb je verworpen, nadat je had geloofd? Ondergaat dan de straf,
omdat je placht te verwerpen".
[3:107]
Maar degenen wier gezicht verlicht zal zijn, dezen zullen
God’s barmhartigheid smaken; daarin zullen zij verblijven.
[3:108]
Dit zijn de tekenen van God welke wij u naar waarheid
voordragen; God wenst de werelden geen kwaad toe.
[3:109]
En aan God behoort al hetgeen in de hemelen en al hetgeen op
aarde is en tot God worden alle dingen teruggebracht.
[3:110]
Gij (Moslims) bent het beste volk dat voor de mensheid (ter
lering) is verwekt; je gebiedt wat goed is, verbiedt wat kwaad is en gelooft in
God. En, indien de mensen van het Boek hadden geloofd, zou het zeker beter voor
hen zijn geweest. Sommigen hunner zijn gelovigen, maar de meesten hunner zijn
overtreders.
[3:111]
Zij kunnen u niet schaden, alleen enige moeilijkheid
bezorgen en als zij tegen u vechten zullen zij u spoedig hun rug tonen. Dan
zullen zij niet worden geholpen.
[3:112]
Waar zij zich ook bevinden, worden zij door vernedering
getroffen, tenzij zij een verbond met God of een verbond met andere volkeren
hebben. Zij keerden terug met God’s toorn en werden door armoede getroffen. Dat
kwam, doordat zij de tekenen van God verwierpen en de profeten onrechtvaardig
doodden. Dat kwam, doordat zij ongehoorzaam waren en (zijn gebod) overtraden.
[3:113]
Zij zijn niet allen gelijk. Onder de mensen van het Boek is
een oprechte groep, die het Woord van God in de uren van de nacht opzegt en
zich met het gelaat ter aarde werpt.
[3:114]
Zij geloven in God en de laatste Dag en gebieden het goede
en verbieden het kwade en wedijveren met elkander in goede werken. Dezen
behoren tot de rechtvaardigen.
[3:115]
En het goede dat zij doen, zal niet worden ontkend en God
kent de Godvrezenden.
[3:116]
Voorzeker, degenen die verwerpen hun bezittingen noch
kinderen zullen hun iets kunnen baten tegen God en dezen worden de bewoners van
het Vuur. Zij zullen daarin verblijven.
[3:117]
De gelijkenis van hetgeen zij voor het tegenwoordige leven
besteden is als de wind, gepaard aan een hevige koude, die de oogst treft van
een volk, dat zichzelf onrecht heeft aangedaan en deze vernietigt. En God had
hun geen onrecht aangedaan, maar zij doen zichzelf onrecht aan.
[3:118]
O gij die gelooft, neemt buiten uw volk geen ander tot
intieme vrienden; zij zullen niet in gebreke blijven u te benadelen. Zij houden
van leedvermaak. Nijd laten zij blijken en wat hun innerlijk verbergt is nog
erger. Wij hebben u onze geboden duidelijk gemaakt, indien je ze wilt
begrijpen.
[3:119]
Ziet, je hebt hen lief, maar zij hebben u niet lief. En je
gelooft in het gehele Boek; wanneer zij u ontmoeten zeggen zij: "Wij
geloven." maar wanneer zij alleen zijn, bijten zij op hun vingertoppen van
razernij over u. Zeg: "Sterft in uw razernij." Waarlijk, God weet
goed wat in de harter is.
[3:120]
Als u iets goeds overkomt verdriet het hen en als u iets
kwaads overkomt verheugen zij zich er over. Maar, indien je geduldig blijft en
God vreest, zullen hun plannen u in het geheel niet schaden; voorzeker, God weet
hetgeen zij doen.
[3:121]
Toen je in de vroege morgen van uw huisgezin wegtrokt om de
gelovigen hun plaatsen voor het gevecht aan te wijzen, - God is Alhorend,
Alwetend. -
[3:122]
Toen wilden twee uwer groepen lafheid tonen, hoewel God hun
Vriend was. En in God behoren de gelovigen te vertrouwen.
[3:123]
En God had u reeds bij Badr geholpen, terwijl je machteloos
was. Vreest daarom God, opdat je dankbaar zult zijn.
[3:124]
Toen je tot de gelovigen zei: "Zal het niet genoeg voor
u zijn, dat uw Heer u met drie duizend neergezonden engelen zal helpen?
[3:125]
Ja, indien je geduldig en rechtvaardit bent en zij (de
ongelovigen) u dadelijk in wilde vaart aanvallen, zal uw Heer u met vijf
duizend neergezonden engelen bijstaan."
[3:126]
En God heeft het alleen als blijde boodschap voor u gemaakt
om uw hart daardoor gerust te stellen en hulp komt slechts van God, de
Almachtige, de Alwijze.
[3:127]
Opdat Hij een deel der ongelovigen kon afsnijden en hen
vernederen, zodat zij onverrichter zake zouden teruggaan.
[3:128]
Gij hebt met de zaak niets uitstaande: Hij (God) moge Zich
in barmhartigheid tot hen wenden of hen straffen, voorzeker zij zijn de
boosdoeners.
[3:129]
En aan God behoort al hetgeen in de hemelen en al hetgeen op
aarde is. Hij vergeeft wie Hij wil en Hij straft wie Hij wil en God is
Vergevensgezind, Genadevol.
[3:130]
O gij die gelooft, neemt geen rente, daar (deze) aanleiding
geeft tot eindeloze vermeerdering (van bezit) en vreest God, opdat je mag
slagen.
[3:131]
En vreest het Vuur dat voor de ongelovigen is bereid.
[3:132]
En gehoorzaamt God en de boodschapper, zodat u
barmhartigheid moge worden betoond.
[3:133]
Wedijvert met elkaar in het vragen om vergiffenis van uw
Heer en om het paradijs, welks uitgestrektheid de hemelen en de aarde is,
bereid voor de godvrezenden,
[3:134]
Zij, die in voorspoed en in tegenspoed wel doen en zij, die
toorn onderdrukken en mensen vergeven; God heeft hen die goed doen, lief.
[3:135]
En zij, die wanneer zij een slechte daad begaan of zichzelf
onrecht aandoen God gedenken en om vergiffenis vragen voor hun zonden - wie
[3:136]
Dezen zijn het, wier loon vergiffenis is van hun Heer; in
tuinen waar doorheen rivieren stromen zullen zij vertoeven; hoe goed is het
loon van degenen die werken.
[3:137]
Voorzeker, vóór u zijn verschillende volkeren
voorbijgegaan, reist daarom over de aarde en ziet, hoe het einde was van
degenen, die loochenden.
[3:138]
Dit is een duidelijke verklaring voor de mensen, een leiding
en vermaning voor de godvrezenden.
[3:139]
Verslapt noch treurt; je zult zeker overwinnaar worden, als
je gelovig blijft.
[3:140]
Als gij (Moslims) letsel krijgt (in de strijd); dat volk (de
tegenstander) is reeds een dergelijk letsel overkomen. Zulke dagen laten Wij
onder de mensen wisselen, opdat God degenen, die geloven onderscheide en uit uw
midden getuigen (martelaren) neme en God heeft de onrechtvaardigen niet lief.
[3:141]
Opdat God de gelovigen moge louteren en de ongelovigen
vernietigen.
[3:142]
Denk je, dat je het paradijs mag binnengaan, terwijl God
degenen uwer die strijden en standvastig zijn nog niet heeft onderscheiden?
[3:143]
En je placht deze dood te wensen voordat je hem ontmoette,
nu heb je hem gezien en je staart er naar.
[3:144]
En Mohammed is slechts een boodschapper. Waarlijk, alle
boodschappers vóór hem zijn heengegaan. Zul je u dan op de hielen
omkeren als hij sterft of gedood wordt? Hij, die zich omkeert zal aan God in
het geheel geen schade berokkenen. En God zal de dankbaren gewis belonen.
[3:145]
Geen ziel kan sterven zonder God’s toestemming, daar de tijd
is vastgesteld. En wie de beloning van de tegenwoordige wereld wenst, zullen
Wij er van geven; en wie de beloning van het Hiernamaals wenst, hem zullen Wij
daar van geven en Wij zullen de dankbaren gewis belonen.
[3:146]
Er zijn vele profeten geweest aan wier zijden talrijke
aanbidders van de Heer streden. Zij verslapten door niets wat hen op de weg van
God overkwam, noch verzwakten zij, noch vernederden zij zich. En God heeft de
geduldigen lief.
[3:147]
En hun woord was slechts: "Onze Heer, vergeef ons onze
zonden en de buitensporigheden in ons gedrag en maak ons standvastig en help
ons tegen het ongelovige volk."
[3:148]
Daarom gaf God hun de beloning van deze wereld, alsmede een
goede beloning in de volgende en God heeft degenen die goeddoen, lief.
[3:149]
O gij die gelooft, als je de ongelovigen gehoorzaamt, zullen
zij u doen omkeren (op het goede pad); dan zul je als verliezers terugkomen.
[3:150]
Neen, God is uw Beschermer en Hij is de Beste der helpers.
[3:151]
Wij zullen de harten der ongelovigen met ontzag vervullen
omdat zij aan God deelgenoten toeschrijven waarvoor Hij geen gezag heeft
neergezonden. Hun verblijfplaats is het Vuur en slecht is de woning der
overtreders.
[3:152]
En God heeft Zijn belofte aan u gehouden, toen je hen met
Zijn verlof doodde totdat je onstandvastig werdt en het over het gebod onder
elkander oneens werdt en je niet gehoorzaamde, nadat Hij u hetgeen u behaagde
had laten zien. Onder u waren er die deze tegenwoordige wereld begeerden en er
waren onder u die het Hiernamaals begeerden. Toen wendde Hij u van hen af,
opdat Hij u mocht beproeven; maar Hij heeft het u vergeven. God is Genadevol
jegens de gelovigen.
[3:153]
Toen je wegvluchtte en naar niemand omzag, terwijl de
boodschapper u van verre nariep, gaf Hij u smart op smart, opdat je niet zou
treuren over hetgeen was verloren, noch over hetgeen met u gebeurde. En God is
goed op de hoogte van hetgeen je doet.
[3:154]
Toen zond Hij na de smart een vredige sluimer over u neer,
die een deel uwer overviel en het andere deel was bezorgd over zichzelf,
terwijl zij ten onrechte, over God de gedachte der onwetendheid koesterden. Zij
zeiden: "Hebben wij iets met de zaak uit te staan?" Zeg: "De
zaak is geheel in God’s handen." Zij verbergen in hun gedachten hetgeen
zij niet aan u onthullen; zij zeggen: "Als de zaak in onze handen was
geweest zouden wij hier niet hebben moeten vechten." Zeg: "Indien je
in uw huizen was gebleven, zouden zij wie het strijden was bevolen, zeker naar
de plaats waar zij zouden sterven, zijn gegaan, opdat God mocht beproeven wat
in uw innerlijk was en louteren wat in uw hart was. God weet, wat in het
innerlijk is.
[3:155]
Voorzeker, diegenen onder u die op de dag waarop de twee
scharen elkander ontmoetten, omkeerden, werden door Satan wegens hun daden aan
het wankelen gebracht. Maar God heeft het hen vergeven. Voorwaar, God is
Vergevensgezind, Verdraagzaam.
[3:156]
O gij die gelooft, weest niet als de ongelovigen die over
hun broeders, wanneer zij door het land reizen of ten strijde trekken, zeggen:
"Waren zij bij ons gebleven, zij zouden niet zijn gestorven of gedood;
opdat God dit tot een oorzaak van wroeging in hun (der ongelovigen) hart moge
maken. God geeft leven en veroorzaakt de dood; God ziet, wat je doet.
[3:157]
En als je voor de zaak van God wordt gedood of sterft, zal
God’s vergiffenis en barmhartigheid zeker beter zijn, dan hetgeen zij
bijeengaren.
[3:158]
En indien je sterft of gedood wordt, voorzeker, tot God zul
je worden teruggebracht.
[3:159]
Door de barmhartigheid van God bent gij (de Profeet)
zachtmoedig jegens hen (gelovigen); als je ruw en hardvochtig was geweest
zouden zij zich zeker uit uw omgeving hebben verwijderd. Vergeef hen daarom en
vraag voor hen vergiffenis en raadpleeg hen in belangrijke zaken en wanneer je
vastbesloten bent, leg dan uw vertrouwen in God. Voorzeker, God heeft degenen
lief die vertrouwen in Hem hebben.
[3:160]
Als God u helpt, zal niemand u overweldigen, maar als Hij u
verlaat, wie is er dan die u buiten Hem
[3:161]
En het betaamt een profeet niet oneerlijk te handelen; wie
oneerlijk handelt zal op de Dag der Opstanding zijn oneerlijke handelingen met
zich meebrengen. Dan zal iedere ziel ten volle worden vergolden naar hetgeen
zij verdiende, - toch zal hun geen onrecht worden aangedaan.
[3:162]
Is hij die het behagen van God zoekt en hij die de toorn van
God tot zich trekt en wiens verblijfplaats de hel is, gelijk? Deze (laatste) is
een slechte bestemming.
[3:163]
Zij hebben bij God graden en God ziet wat zij doen.
[3:164]
Voorwaar, God heeft de gelovigen een gunst bewezen, daar Hij
een boodschapper uit hun midden opwekte, die hun Zijn tekenen verkondigt, hen
loutert en hun het Boek en de wijsheid onderwijst, hoewel zij voordien
duidelijk dwaalden.
[3:165]
Wanneer u rampspoed overkomt - en je had het dubbele er van
aangedaan (aan uw vijanden) - zeg je: "Vanwaar komt dit?" Zeg:
"Het komt door uzelf." Voorwaar, God heeft macht over alle dingen.
[3:166]
En hetgeen u op de dag waarop de twee partijen elkander
ontmoetten, is overkomen, geschiedde met God’s verlof en dit was om de
gelovigen te onderscheiden,
[3:167]
En opdat Hij de huichelaars mocht doen onderkennen. En er
werd tot hen gezegd: "Komt en vecht voor God’s zaak en verdedigt u."
Zij zeiden: "Als wij wisten dat het vechten was, zouden wij u zeker hebben
gevolgd." Zij stonden op die dag dichter bij het ongeloof dan bij het
geloof. Zij zeggen met hun mond wat niet in hun hart is. Doch God weet goed wat
zij verbergen.
[3:168]
Degenen, die omtrent hun broeders zeiden terwijl zij zelf
achterbleven: "Als zij ons hadden gehoorzaamd, zouden zij niet zijn
gedood." Zeg: "Wendt dan de dood van uzelf af, als je waarheid
spreekt."
[3:169]
En denkt niet over degenen, die terwille van God zijn
gedood, als doden. Neen, zij zijn levend en bij hun Heer worden hun gaven
geschonken.
[3:170]
Jubelend, over hetgeen God hun van Zijn overvloed heeft
gegeven, zich verblijdend over degenen die achterbleven, en hen nog niet hebben
ingehaald, dat er geen vrees over hen zal komen, noch dat zij zullen treuren.
[3:171]
Zij verheugen zich over God’s gunst en Zijn overvloed en dat
God de beloning der gelovigen niet verloren doet gaan.
[3:172]
Degenen, die de roep van God en de boodschapper
beantwoordden, nadat zij gewond waren - diegenen hunner, die goeddoen en
rechtvaardig handelen, zullen een grote beloning ontvangen.
[3:173]
En toen de mensen tot hen zeiden: "De volkeren hebben
zich tegen u verzameld, vreest hen daarom," vermeerderde dit hun geloof en
zij antwoordden: "God is ons genoeg en Hij is een uitstekende
Beschermer."
[3:174]
Daarom keerden zij met de gunst en genade van God terug,
geen kwaad had hen aangeraakt en zij volgden God’s welbehagen; en God is de
Heer van grote overvloed.
[3:175]
Satan alleen maakt zijn vrienden bang: vreest dezen niet
maar vreest Mij, als je gelovigen bent.
[3:176]
En laat degenen, die vlug tot ongeloof vervallen, u niet
verdrieten; voorzeker, zij kunnen God niets aandoen. God wil hen aan het
toekomstig leven geen deel doen hebben, er zal voor hen een strenge straf zijn.
[3:177]
Waarlijk, degenen die het ongeloof hebben aanvaard in ruil
voor het geloof, kunnen God niets aandoen; hen wacht een pijnlijke straf.
[3:178]
En laat de ongelovigen niet denken dat het uitstel, dat Wij
hun geven, goed voor hen is; Wij geven hun slechts uitstel, zodat zij in zonde
toenemen; er zal voor hen een vernederende straf zijn.
[3:179]
God is niet zo dat Hij de gelovigen in de toestand laat
waarin zij verkeren, totdat Hij de kwaden van de goeden scheidt, noch is God
zo, dat Hij u het ongeziene bekend maakt. Maar God kiest tot Zijn
boodschappers, wie Hij wil. Gelooft daarom in God en Zijn boodschappers. Als je
gelooft en rechtvaardig bent, zal er een grote beloning voor u zijn.
[3:180]
En laat degenen, die gierig zijn, ten opzichte van wat God
hun van Zijn overvloed heeft gegeven, niet denken, dat het goed voor hen is,
neen, het is slecht voor hen. Hetgene, waarmee zij gierig zijn zal op de Dag
der Opstanding als een halsband om hun nek worden gelegd. En aan God behoort
het erfdeel der hemelen en der aarde en God is goed op de hoogte van hetgeen je
doet.
[3:181]
En voorzeker, God heeft de uiting gehoord van degenen, die
zeiden: "God is arm en wij zijn rijk." Wij zullen hetgeen zij hebben
gezegd en hun pogingen om de profeten onrechtvaardig te doden, optekenen en Wij
zullen zeggen: "Ondergaat de straf van het branden."
[3:182]
Dit is hetgeen je hebt verdiend: God is in het geheel niet
onrechtvaardig jegens zijn dienaren.
[3:183]
En degenen, die zeggen: "God heeft ons opgedragen in
geen boodschapper te geloven, voordat deze ons een offer brengt dat door het
vuur wordt verteerd", zeg hun: "Er zijn reeds vóór mij
boodschappers tot u gekomen met duidelijke tekenen en met hetgeen, waarover je
spreekt. Waarom trachtte je hen dan te doden, als je eerlijk bent?"
[3:184]
En wanneer men u (de profeet) verloochent, (weet dan) dat er
eveneens boodschappers vóór u verloochend werden die met duidelijke
tekenen en geschriften en het stralende Boek kwamen.
[3:185]
Elke ziel zal de dood ondergaan. En voorzeker zal u op de
Dag der Opstanding uw beloning ten volle worden uitbetaald. Wie daarom van het
Vuur wordt verwijderd en de Hemel binnengelaten, heeft inderdaad zijn doel
bereikt. Het leven dezer wereld is niets dan een middel tot bedrog.
[3:186]
Gij zult zeker worden beproefd in uw bezittingen en in uzelf
en je zult gewis vele pijnlijke dingen horen van degenen, aan wie het Boek was
gegeven vóór u en van degenen, die afgoderij bedrijven. Maar als
je geduldig blijft en rechtvaardig handelt, dat is waarlijk een zaak van
vastberadenheid.
[3:187]
En toen God een verbond sloot met degenen, die het Boek
gegeven was, zeide Hij: "Gij zult dit aan de mensen bekend maken en het
niet verbergen." Maar zij verwaarloosden dat voor luttel gewin. Kwaad was
hetgeen zij in ruil namen.
[3:188]
Degenen die juichen over hetgeen zij hebben gedaan en gaarne
worden geroemd voor hetgene zij niet deden, denkt niet, dat zij veilig zijn
voor straf. Er wacht hen een pijnlijke kastijding.
[3:189]
En aan God behoort het koninkrijk der hemelen en der aarde
en God heeft macht over alle dingen.
[3:190]
Er zijn voorzeker in de schepping der hemelen en der aarde
en in de wisseling van dag en nacht tekenen voor mensen van begrip.
[3:191]
Zij die staande, zittende en op hun zijden liggende Ailah
gedenken, en nadenken over de schepping der hemelen en der aarde, zeggende:
"Onze Heer, Gij hebt dit niet tevergeefs geschapen; neen, heilig zijt Gij;
red ons daarom van de straf van het Vuur.
[3:192]
Onze Heer, wie Gij het Vuur doet ingaan, hem hebt Gij
voorzeker vernederd. En de onrechtvaardigen zullen geen helper vinden.
[3:193]
Onze Heer, wij hebben een prediker gehoord, die opriep tot
het geloof: ’Gelooft in de Heer’ en wij hebben geloofd. Onze Heer, vergeef ons
daarom onze zonden en bedek onze zwakheden en doe ons sterven met de
rechtvaardigen.
[3:194]
Onze Heer, schenk ons hetgeen Gij ons door Uw boodschappers
hebt beloofd en verneder ons niet op de Dag der Opstanding. Voorzeker, Gij
breekt de belofte niet."
[3:195]
En hun Heer verhoorde hen, zeggende: "Ik zal het werk
van iedere werker onder u, hetzij man of vrouw, niet verloren doen gaan. - Gij
behoort tot elkander. - En Ik zal van hen, die hun land verlieten en van hun
huizen zijn verjaagd en voor Mijn zaak zign vervolgd en die hebben gevochten en
zijn gedood, de fouten zeker bedekken en zal hen tuinen doen binnengaan, waar
doorheen rivieren stromen: een beloning van God en bij God is de beste
beloning."
[3:196]
Laat de bewegingen der ongelovigen in het land u niet
bedriegen.
[3:197]
Het is een gering voordeel voor hen; daarna zal de hel hun
tehuis zijn en slecht is deze rustplaats.
[3:198]
Maar zij, die hun Heer vrezen, zullen tuinen hebben, waar
doorheen rivieren stromen, daarin zullen zij vertoeven als onthaal van God. En
hetgeen bij God is, is voor de rechtvaardigen beter.
[3:199]
En voorzeker, onder de mensen van het Boek zijn er, die in
God en in hetgeen u is geopenbaard en in hetgeen tot hen was neergedaald,
geloven, zich voor God verootmoedigend. Zij ruilen de tekenen van God niet in
voor een geringe prijs. Dezen zijn het, die hun beloning bij hun Heer zullen
ontvangen. Voorzeker, God is vlug in het verrekenen.
[3:200]
O, gij die gelooft, blijft geduldig en spoort anderen aan
volhardend te zijn en blijft op uw hoede en vreest God, opdat je zult slagen.
De vrouwen
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[4:1]
O, gij mensen, vreest uw Heer, Die u van één enkele ziel
schiep en daaruit haar gezellin schiep en uit hen beiden mannen en vrouwen
verspreidde en vreest God in Wiens naam gij een beroep op elkander doet en
(weest plichtsgetrouw) betreffende de familiebanden. Voorwaar, God is Bewaker
over u.
[4:2]
En geeft de wezen hun eigendom en verruilt het slechte (van
u) niet voor het goede (van hen) noch verbruikt hun eigendom met het uwe.
Voorzeker, dat is een grote zonde.
[4:3]
En als gij vreest dat gij niet rechtschapen zult zijn bij
het behandelen der wezen, huwt dan vrouwen die u behagen, twee of drie, of vier
en als gij vreest, dat gij niet rechtvaardig zult handelen, dan één of wat uw
rechter handen bezitten. Dat is voor u de beste weg, om onrechtvaardigheid te
voorkomen.
[4:4]
En geeft de vrouwen gewillig haar huwelijksgift. Maar als
zij naar haar eigen behagen u er een gedeelte van kwijtschelden, geniet het dan
met genoegen en heilzaam gevolg.
[4:5]
En geeft eigendom, dat God als middel van bestaan heeft
gegeven niet aan de dwazen (in eigen beheer), maar voedt hen er mee en kleedt
hen en spreekt vriendelijke woorden tot hen.
[4:6]
En ondervraagt de wezen, wanneer zij de huwbare leeftijd
bereikt hebben: als gij in hen rijpheid van verstand vindt stelt hun dan hun
eigendom ter hand; en verteert het niet in buitensporigheid en haast, omdat zij
opgroeien. En laat hij, die rijk is zich onthouden en laat hij die arm is naar
billijkheid er gebruik van maken. En wanneer gij hun eigendommen overhandigt,
neemt er dan getuigen bij. God is toereikend om rekenschap te vragen.
[4:7]
Er is voor mannen een aandeel van hetgeen hun ouders en
bloedverwanten nalaten en er is voor vrouwen een aandeel van hetgeen hun ouders
en bloedverwanten nalaten, of het weinig of veel zij: een vastgesteld gedeelte.
[4:8]
Wanneer verwanten en wezen en de armen bij de verdeling (der
erfenis) aanwezig zijn, geeft hun er iets van en spreekt vriendelijke woorden
tot hen.
[4:9]
En laat hen God vrezen, die, indien zij hun eigen zwakke
nageslacht mochten achterlaten, bezorgd zouden zijn. Laat hen God daarom vrezen
en laat hen het juiste woord spreken.
[4:10]
Voorzeker, zij, die het eigendom van wezen onrechtvaardig
verteren, verteren slechts vuur in hun buik en zij zullen in een laaiend Vuur
branden.
[4:11]
God gebiedt u aangaande uw kinderen: voor het mannelijke
kind evenveel als het deel van twee vrouwelijke kinderen, maar als er alleen
meisjes zijn, meer dan twee, dan is er voor haar tweederde van de nalatenschap
en als er slechts één is, voor haar is de helft. En voor elk zijner ouders is
er een zesde deel der erfenis, als hij een kind heeft, maar als hij geen kind
heeft en zijn ouders van hem erven, dan is er voor zijn moeder een derde deel
en als hij broeders en zusters heeft, dan is er voor zijn moeder een zesde deel
na de betaling van enig legaat, dat hij heeft nagelaten of van (niet
vereffende) schuld. Uw ouders en uw kinderen, gij weet niet, wie van hen u het
meest tot heil is. Dit is vastgesteld door God. Voorzeker, God is Alwetend,
Alwijs.
[4:12]
En gij zult de helft hebben van hetgeen uw vrouwen nalaten,
indien zij geen kind hebben, maar indien zij een kind hebben, is er voor u een
vierde van hetgeen zij nalaten na de betaling van enig legaat, dat zij hebben
nagelaten of van schuld. En zij zullen een vierde hebben van hetgeen gij
nalaat, als gij geen kind hebt, maar als gij een kind hebt, zo is er voor hen
een achtste deel van hetgeen gij nalaat, na de betaling van enig legaat of van
onverrekende schuld. En indien er een man of een vrouw is, van wie wordt geërfd
en deze is ouderloos en kinderloos en heeft een broeder of een zuster, dan is
er voor elk hunner een zesde deel. Maar als er meer dan dezen zijn, dan zijn
zij deelgenoten in een derde na de betaling van enig legaat, dat is nagelaten
of van schuld, zonder benadeling. Dit is gebod van God en God is Alwetend, Verdraagzaam.
[4:13]
Dit zijn de door God vastgestelde bepalingen en wie God en
Zijn boodschapper gehoorzaamt, Hij zal hem tuinen doen binnengaan, waar
doorheen rivieren stromen, daar zullen zij in verblijven en dat is een grote
zegepraal.
[4:14]
En wie God en Zijn boodschapper niet gehoorzaamt en Zijn
grenzen overschrijdt zal Hij het Vuur doen binnengaan; hij zal daarin
verblijven en dit zal voor hem een vernederende straf zijn.
[4:15]
En voor degenen uwer vrouwen, die zich aan ontucht schuldig
maken, roept vier uwer als getuigen tegen haar en als zij getuigen, sluit haar
dan in de huizen op, totdat de dood haar achterhaalt, of totdat God haar een
weg opent.
[4:16]
En als twee temiffen van u zich hieraan schuldig maken,
straft hen beiden. En als zij berouw hebben en zich verbeteren, laat hen dan
met rust, voorzeker, God is Berouwaanvaardend, Genadevol.
[4:17]
Waarlijk, berouw bestaat bij God alleen van degenen, die in
onwetendheid kwaad doen en dan daarna berouw hebben. Dezen zijn het, tot wie
God Zich met barmhartigheid wendt; en God is Alwetend, Alwijs.
[4:18]
Er is geen (aanvaarding van) berouw voor degene, die kwaad
doet, totdat de dood hem in het gezicht staart en hij zegt: ’Ik heb berouw;’
noch voor degenen die als ongelovigen sterven. Dezen zijn het, voor wie Wij een
pijnlijke straf hebben bereid.
[4:19]
O, gij die gelooft, het is u niet geoorloofd, vrouwen te
erven tegen haar wil, noch mag je haar tegenhouden opdat gij een gedeelte van
wat gij haar hebt gegeven, moogt terugnemen, tenzij zij schuldig zijn aan een
schandelijk kwaad; en blijft met haar vriendelijk omgaan en als gij afkeer van
haar hebt, kan het zijn, dat gij afkeer hebt van iets, waarin God veel goeds
kan hebben gelegd.
[4:20]
En indien gij een vrouw in plaats van een andere wenst te
nemen en gij hebt één harer een schat gegeven, neemt er niets van terug. Wil je
het door laster en een klaarblijkelijk zondige manier nemen?
[4:21]
En hoe kun je het nemen, wanneer de een uwer tot de andere
is ingegaan en zij een sterk verbond met u hebben gesloten?
[4:22]
En huwt niet de vrouwen, die uw vaders huwden, met
uitzondering van wat reeds gebeurd is. Het is een slecht en afschuwelijk iets
en een verkeerde weg.
[4:23]
Verboden zijn u uw moeders en uw dochters en uw zusters en
uw vaders zusters en uw moeders zusters en uw broeders dochters en uw zusters
dochters en uw minnen en uw zoogzusters en de moeders uwer vrouwen en uw
stiefdochters, die uw beschermelingen zijn door uw vrouwen tot wie U bent
ingegaan, maar als gij niet tot haar zijt ingegaan zal er geen zonde op u
rusten en de vrouwen uwer eigen zonen (zign ook verboden) alsmede twee zusters
tezamen te hebben, met uitzondering van wat reeds voorbij is; gewis, God is
Vergevensgezind, Genadevol;
Part 5
[4:24]
En getrouwde vrouwen, met uitzondering van haar, die gij
bezit. Dit is een gebod van God voor u. Degenen, die daar buiten vallen, zijn u
toegestaan; dat gij zoekt door middel van wat gij bezit haar behoorlijk te
huwen en geen overspel te plegen. En geeft haar een huwelijksgift, tegenover de
voordelen, die gij van haar hebt, dit is verplicht; er zal na het vaststellen
daarvan geen zonde op u rusten in alles wat gij onderling overeenkomt.
Voorzeker, God is Alwetend, Alwijs.
[4:25]
En wie uwer het niet
[4:26]
God wenst u te onderrichten en te
[4:27]
En God wenst Zich in barmhartigheid tot u te wenden, maar
zij, die hun lagere begeerte volgen, wensen dat gij ver zult afdwalen.
[4:28]
God wil uw last verlichten, want de mens is zwak geschapen.
[4:29]
O, gij die gelooft, gebruikt elkanders eigendom niet met
leugen en bedrog maar handelt bij onderlinge overeenkomst. En pleeg geen
zelfmoord. Voorzeker, God is u Genadevol.
[4:30]
En wie dit ook doet bij wijze van overtreding en
onrechtvaardigieid, hem zullen Wij in het Vuur werpen; en dat is voor God
eenvoudig.
[4:31]
Als gij de grootste dingen die u verboden zijn vermijdt,
zullen Wij uw zwakheden voor u bedekken en u tot een plaats van grote eer
toelaten.
[4:32]
En begeert niet datgene, waarmee God sommigen uwer boven
anderen deed uitblinken. Mannen zullen een aandeel hebben in hetgeen zij hebben
verdiend en vrouwen zullen een aandeel hebben in hetgeen zij hebben verdiend.
En vraagt om God’s overvloed. Waarlijk, God kent alle dingen.
[4:33]
En voor een ieder hebben Wij erfgenamen bepaald ten aanzien
van hetgeen de ouders en de bloedverwanten nalaten; en van degenen met wie uw
[4:34]
Mannen zijn voogden over de vrouwen omdat God de enen boven
de anderen heeft doen uitmunten en omdat zij van hun rijkdommen besteden.
Deugdzame vrouwen zijn dus zij, die gehoorzaam zijn en heimelijk bewaren,
hetgeen God onder haar hoede heeft gesteld. En degenen, van wie gij
ongehoorzaamheid vreest, wijst haar terecht en laat haar in haar bedden alleen
en tuchtigt haar. Als zij u dan daarna gehoorzamen, zoekt geen weg tegen haar.
Waarlijk, God is Verheven, Groot.
[4:35]
En als gij een breuk tussen hen vreest, stelt dan een
scheidsrechter van zijn familie en van haar familie aan. Indien zij verzoening
wensen zal God deze tussen hen tot stand brengen. Voorzeker, God is Alwetend,
Alkennend.
[4:36]
En aanbidt God en vereenzelvigt niets met Hem en bewijst
vriendelijkheid aan ouders, verwanten, wezen, de behoeftigen en aan de nabuur,
die een vreemdeling is en de nabuur die een bloedverwant is en aan de metgezel,
de reiziger en aan degenen die onder uw macht zijn. Voorzeker, God heeft de
pochers en de opscheppers niet lief.
[4:37]
Evenmin die gierig zijn en de mensen aansporen ook gierig te
zijn en die hetgeen God hun van Zijn overvloed heeft gegeven, verbergen. Wij
hebben voor de ongelovigen een vernederende straf bereid,
[4:38]
En voor degenen, die hun rijkdommen besteden om door de
mensen te worden gezien en niet in God noch in de laatste Dag geloven. En wie
Satan als metgezel heeft, heeft een kwade metgezel.
[4:39]
Wat kan hun overkomen, indien zij in God en de laatste Dag
zouden geloven en hadden weggegeven van hetgeen God hen heeft geschonken? God
kent hen zeer goed.
[4:40]
Waarlijk, God doet in het geheel geen onrecht aan. Als het
een goede daad is vermenigvuldigt Hij deze en geeft van Zijn kant een grote
beloning.
[4:41]
En wat geschiedt, wanneer Wij een getuige van elk volk
zullen roepen en u als getuige tegen deze zullen brengen?
[4:42]
Op die Dag zullen zij, die verwierpen en de boodschapper
niet gehoorzaamden, wensen, dat de aarde met hen gelijk zou worden gemaakt en
zij zullen geen woord voor God kunnen verbergen.
[4:43]
O, gij die gelooft, komt niet tot het gebed als gij bedwelmd
zijt; totdat gij weet wat gij zegt, noch, wanneer gii onrein zijt tot gij u
hebt gebaad, tenzij gij onderweg zijt. En indien gij ziek zijt, of op reis, of
een uwer van de afzondering komt, of gij hebt vrouwen aangeraakt en gij vindt
geen water, neemt dan uw toevlucht tot zuivere aarde en veegt er uw gezicht en
handen mee af. Waarlijk, God is Inschikkelijk, Vergevensgezind.
[4:44]
Ken je niet degenen, die deel hebben aan het Boek? Zij geven
de voorkeur aan dwaling en wensen, dat ook gij van de (rechte) weg moogt
afdwalen.
[4:45]
God kent uw vijanden goed. God is voldoende als Vriend en
God is toereikend als Helper.
[4:46]
Er zijn onder de Joden, die woorden uit hun verband rukken.
En zij zeggen: " Wij horen en gehoorzamen niet" en "luister je,
zonder te horen" en "Raainaa", terwijl zij woorden verdraaien en
het geloof zoeken te schenden. En indien zij gezegd hadden: "Wij horen en
wij gehoorzamen" en "hoort toe" en ,,Kijk ons aan" het dit
beter en oprechter voor hen zijn geweest. Maar God heeft hen wegens hun
ongeloof vervloekt, zij geloven dus slechts weinig.
[4:47]
O, mensen van het Boek, gelooft in hetgeen Wij hebben
neergezonden, vervullende hetgeen bij u is voordat Wij uw leiders vernietigen
en neerwerpen of hen vervloeken, zoals Wij het volk van de Sabbath vervloekten.
God’s gebod zal volbracht worden.
[4:48]
Waarlijk, God vergeeft niet dat men iets met Hem
vereenzelvigt, maar Hij zal al hetgeen daarbuiten staat vergeven, wie Hij wil.
En wie iets met God vereenzelvigt, heeft inderdaad een zeer grote zonde begaan.
[4:49]
Heb je over hen niet vernomen die zichzelf rein achten?
Neen, God is het, Die reinigt, wie Hij wil. Hen zal niet het minste onrecht
worden aangedaan.
[4:50]
Zie, hoe zij een leugen tegen God smeden. En dat is,
voorzeker, een klaarblijkelijke zonde.
[4:51]
Heb je degenen niet waargenomen aan wie een gedeelte van het
Boek was gegeven? Zij geloven in afgoden en duivelen en zeggen van de
ongelovigen: "Dezen zijn beter geleid op het pad dan de gelovigen."
[4:52]
Dezen zijn degenen die God heeft vervloekt en die God
vervloekt voor hen zul je geen helper vinden.
[4:53]
Hadden zij een aandeel in het koninkrijk dan zouden zij de
mensen zelfs het geringste onthouden.
[4:54]
Of benijden zij de mensen om hetgeen God hun vanuit Zijn
overvloed heeft gegeven? Waarlijk, Wij gaven aan de kinderen van Abraham het
Boek en de Wijsheid en Wij gaven hun ook een groot koninkrijk.
[4:55]
En sommigen hunner geloofden er in en sommigen hunner
weerhielden anderen er van te (geloven). De hel, met het laaiende vuur is
toereikend (voor hen).
[4:56]
Gewis, degenen die Onze tekenen verwerpen zullen Wij weldra
het Vuur doen binnengaan. Wij zullen hen telkens, wanneer hun huiden zijn
verbrand, andere huiden er voor in de plaats geven; opdat zij de straf ten
volle zullen ondergaan. Waarlijk, God is Almachtig, Alwijs.
[4:57]
En degenen, die geloven en goede daden verrichten, zullen
Wij tuinen doen binnengaan waar doorheen rivieren stromen om er eeuwig te
vertoeven, daarin zullen zij reine metgezellen hebben en Wij zullen hen door
schaduw omringen.
[4:58]
Voorwaar, God gebiedt u het u toevertrouwde over te geven
aan hen die er recht op hebben en dat, wanneer gij tussen mensen richt, gij
rechtvaardig handelt. En waarlijk, voortreffelijk is datgene, waartoe God u
maant. Voorzeker, God is de Alhorende, de Alziende.
[4:59]
O, gij die gelooft, gehoorzaamt God en Zijn boodschapper en
degenen, die onder u gezag hebben. En indien gij over iets twist, verwijst het
naar God en Zijn boodschapper, als gij gelooft in God en de laatste Dag. Dit is
beter en uiteindelijk het beste.
[4:60]
Ken je niet degenen, die beweren dat zij geloven in hetgeen
u is geopenbaard en hetgeen vóór u is geopenbaard? Zij wensen
recht te zoeken bij de opstandigen ofschoon het hun was geboden, dezen te
verwerpen. En Satan wenst hen ver van het rechte pad te doen afdwalen.
[4:61]
En wanneer er tot hen wordt gezegd: "Komt tot hetgeen
God heeft neergezonden en tot Zijn boodschapper", zie je dan de
huichelaars zich vol afkeer van u afwenden?
[4:62]
Hoe kan het dan dat, wanneer een rampspoed over hen komt
door hetgeen zij verdienden, zij zwerend tot u komen: "Bij God, wij
beoogden niets dan het goede (te doen) en verzoening?"
[4:63]
God weet wat in het hart van dezen is. Wend u daarom van hen
af en vermaan hen en spreek tot hen een doeltreffend woord ten bate van
henzelf.
[4:64]
Wij zenden geen boodschapper of hij moet worden gehoorzaamd
volgens God’s gebod. Als zij tot u waren gekomen, toen zij hun ziel onrecht
hadden aangedaan en God om vergiffenis hadden gevraagd en de boodschapper ook
om vergiffenis voor hen had gevraagd, zouden zij God voorzeker
Berouwaanvaardend, Genadevol hebben bevonden.
[4:65]
Maar neen, bij uw Heer, zij zullen geen gelovigen zijn,
voordat zij u (profeet) tot rechter maken over al hun geschillen en in hun hart
geen aarzeling vinden aangaande hetgeen gij oordeelt en zij zich geheel en al
onderwerpen.
[4:66]
En indien Wij hun hadden geboden: "Wijdt u ten
dode" of: "verlaat uw huizen" zouden zij het met uitzondering
van weinigen hunner niet hebben gedaan en indien zij hetgeen hun gemaand was te
doen, hadden gedaan, zou het voor hen zeker goed zijn geweest en het, beste ter
versterking (van hun geloof).
[4:67]
En Wij zouden hun gewis een grote beloning van Ons hebben
gegeven.
[4:68]
En Wij zouden hen zeker op het rechte pad hebben geleid.
[4:69]
En wie aldus God en deze boodschapper gehoorzaamt, zal zijn
onder degenen wie God Zijn zegeningen heeft geschonken, namelijk, de profeten,
de waarachtigen, de getuigen (martelaars) en de goeden en dezen zijn
uitstekende metgezellen.
[4:70]
Dit is de genade van God en God is toereikend als de
Alwetende.
[4:71]
O, gij die gelooft, neemt uw voorzorgsmaatregelen, rukt dan
op in afzonderlijke groepen of allen tezamen.
[4:72]
En onder u is hij, die achter blijft en als u een rampspoed
overkomt, zegt hij: "Waarlijk, God is mij genadig geweest omdat ik niet
bij hen tegenwoordig was."
[4:73]
Maar als een genade van God tot u komt, zegt hij - alsof er
geen vriendschap tussen u en hem bestond - "Ware ik bij hen geweest, dan
zou ik inderdaad een groot voordeel hebben bereikt."
[4:74]
Laten derhalve zij, die hun tegenwoordig leven voor het
leven in het Hiernamaals willen offeren, voor de zaak van God strijden. En wie
voor de zaak van God strijdt, hetzij hij gedood wordt of overwint, weldra
zullen Wij hem een grote beloning geven.
[4:75]
En waarom strijd je niet voor de zaak van God en voor de
zwakken -- mannen, vrouwen en kinderen - die zeggen: "Onze Heer, neem ons
uit deze stad waarvan de bewoners onderdrukkers zijn en schenk ons een vriend
en een helper uwerzijds.
[4:76]
Zij die geloven, strijden voor de zaak van God, maar de
ongelovigen strijden voor de zaak van de boze. Strijdt daarom tegen de vrienden
van Satan; voorzeker, Satan’s plan is zwak.
[4:77]
Zie je niet degenen, tot wie gezegd werd: "Weerhoudt uw
handen, houdt het gebed en betaalt de Zakaat? " En wanneer het strijden
hun is voorgeschreven, ziet, een deel hunner vreest de mensen zoals men God
behoort te vrezen, of zelfs nog erger en zij zeggen: "Onze Heer, waarom
hebt Gij ons het strijden voorgeschreven? Waarom hebt Gij ons niet voor een
korte tijd uitstel verleend?" Zeg: "Het voordeel van deze wereld is
gering en het Hiernamaals zal beter zijn voor hem die God vreest. En u zal niet
het minste onrecht worden aangedaan.
[4:78]
Waar gij ook zijt, de dood zal u achterhalen, zelfs al waart
gij in sterk gebouwde torens. En als hen iets goeds overkomt zeggen zij:
"Dit komt van God" en als hen iets kwaads overkomt zeggen zij:
"Dit komt van u" (van de profeet). Zeg: "Alles komt van
God". Wat scheelt deze mensen, dat zij het woord niet willen begrijpen?
[4:79]
Welk goed ook tot u komt, dat komt van God en welk kwaad u
overkomt, komt door uzelf. En wij hebben u als boodschapper tot de mensheid
gezonden; God is als Getuige toereikend.
[4:80]
Wie de boodschapper gehoorzaamt, gehoorzaamt inderdaad God
en wie zich afkeert - tot hen hebben wij u niet als bewaker gezonden.
[4:81]
En zij zeggen: "Gehoorzaamheid", maar wanneer zij
van u weggaan, smeedt een deel hunner plannen in de nacht tegen hetgeen gij
hebt gezegd. God tekent op, al hetgeen zij beramen gedurende de nacht. Wend u
dus van hen af en stelt uw vertrouwen in God alleen. God is toereikend als
Voogd.
[4:82]
Denken zij dan niet na over de Koran? Was deze van iemand
anders dan van God dan hadden zij zeker menige tegenstrijdigheid daarin
ontdekt.
[4:83]
En als er enig nieuws tot hen komt, hetzij over vrede of
over vrees, verspreiden zij het en indien zij het naar de boodschapper hadden
verwezen en naar hun gezaghebbers dan zouden degenen, die het konden verwerken,
het zeker hebben begrepen. En ware God’s genade en Zijn barmhartigheid niet
over u, dan zoud je zeker met uitzondering van enkelen, Satan hebben gevolgd.
[4:84]
Strijd daarom voor de zaak van God - slechts gij wordt
verantwoordelijk gesteld - en spoor de gelovigen aan. Het kan zijn, dat God de
macht der ongelovigen zal beteugelen en God is sterker in macht en streng in
het opleggen van straf.
[4:85]
Wie het goede bijvalt, zal er aandeel aan hebben en wie het
kwade bijvalt zal er een gelijk aandeel aan hebben; En Aliah houdt toezicht
over alles.
[4:86]
En wanneer gij met een groet wordt begroet, groet dan terug
met een betere groet, of geeft deze althans terug. Voorzeker, God houdt
rekening met alle dingen.
[4:87]
God! Er is geen God, dan Hij. Hij zal u zeker bijeenroepen
op de Dag der Opstanding, waaromtrent geen twijfel is. En wie is waarachtiger
in Zijn woord, dan God?
[4:88]
Waarom ben je betreffende de huichelaars (in) twee partijen
(verdeeld)? God heeft hen neergeslagen wegens hetgeen zij verdienden. Wens je
hen te
[4:89]
Zij wensen dat gij verwerpt, evenals zij hebben verworpen,
zodat gij aan hen gelijk zult worden. Neemt derhalve geen vrienden uit hun
midden totdat zij voor de zaak van God werken. En indien zij tot vijandschap
vervallen, grijpt hen dan en doodt hen waar gij hen ook vindt; en neemt vriend
noch helper uit hun midden.
[4:90]
Behalve degenen die tot een volk behoren waarmee gij een
verbond gesloten hebt, of zij die tot u komen terwijl hun hart zich verzet u te
bestrijden of hun eigen volk aan te vallen. En indien God wilde, zou Hij hun
macht tegen u hebben gegeven; dan zouden zij zeker tegen u hebben gevochten.
Dus, als zij zich van u op een afstand houden en u niet bestrijden en u vrede
aanbieden - heeft God u niet toegestaan iets tegen hen te ondernemen.
[4:91]
Gij zult anderen vinden die veilig bij u willen zijn en bij
hun eigen volk; telkens wanneer zij tot vijandigheid worden opgeroepen, doen
zij blindelings mee. Als zij zich derhalve niet op een afstand van u houden,
noch u vrede aanbieden, noch hun handen terughouden, grijpt hen dan aan en
doodt hen waar gij hen ook vindt. Tegen dezen hebben Wij u duidelijk gezag
gegeven.
[4:92]
Het betaamt een gelovige niet, een andere gelovige te doden,
tenzij dit bij vergissing gebeurt. En wie een gelovige bij vergissing doodt
moet een gelovige slaaf bevrijden en bloedgeld betalen ter overhandiging aan de
erfgenamen, tenzij deze het uit liefdadigheid kwijtschelden. Maar indien hij
(de gedode) tot een u vijandig gezind volk behoort en een gelovige is, dan moet
(de overtreder) een gelovige slaaf bevrijden en als hij van een volk is waarmee
gij een verbond hebt, dan moet een bloedgeld aan zijn familie worden betaald en
een gelovige slaaf worden bevrijd. Maar wie er geen vindt, moet twee maanden
achtereenvolgens vasten - een boete van God. En God is Alwetend, Alwijs.
[4:93]
En wie een gelovige opzettelijk doodt, zijn vergelding zal
de hel zijn; daarin zal hij vertoeven. God’s toorn is op hem; Hij heeft hem
vervloekt en zal hem een grote straf bereiden.
[4:94]
O, gij die gelooft, wanneer gij voor God’s zaak oprukt,
onderzoekt dan en zegt niet tegen iemand die u met de vredesgroet begroet:
"U bent geen gelovige". Zoek je de goederen van dit leven? Bij God
zijn goede dingen in overvloed. Zo was je voordien maar God bewees u Zijn
gunst; stelt daaromtrent een nauwkeurig onderzoek in. Voorzeker, God weet, wat
gij doet.
[4:95]
Diegenen der gelovigen die niets doen, met uitzondering der
onbekwamen, zijn niet gelijk aan degenen die met hun rijkdommen en hun persoon
terwille van God strijden. God heeft degenen, die met hun rijkdommen en hun
persoon strijden doen uitmunten boven de rustenden en aan ieder heeft God het
goede beloofd. God zal de strijders boven de stilzittenden doen uitblinken door
een grote beloning,
[4:96]
nl. in graden, ook van vergiffenis en barmhartigheid. En God
is Vergevensgezind, Genadevol.
[4:97]
Voorwaar de engelen zullen tot hen die ze doen sterven,
terwijl dezen hun eigen ziel onrecht aandoen, zeggen: "In welke toestand
was je?" Zij zullen antwoorden: "Wij waren in het land
machteloos." Zij (de engelen) zullen echter zeggen: "Was God’s aarde
u niet groot genoeg om daarop te verhuizen?" Zij zijn het, wier tehuis de
hel zal zijn en dat is een kwade bestemming.
[4:98]
Met uitzondering van de zwakken onder de mannen en vrouwen
en kinderen, die geen middelen tot en beschikking hebben, noch een weg kunnen
vinden.
[4:99]
Dezen zijn het, wie God moge vergeven, want God is de
Inschikkelijke, de Vergevensgezinde.
[4:100]
Wie terwille van God vlucht, zal op aarde toevluchtsoorden
en overvloed vinden. En wie van zijn huis weggaat, zijn land verlatend terwille
van God en Zijn boodschapper en de dood achterhaalt hem - zijn beloning bij God
staat vast; God is Vergevensgezind, Genadevol.
[4:101]
En wanneer gij door het land reist, zal het voor u geen
zonde zijn het gebed te bekorten, als gij vreest dat degenen, die niet geloven
u last zullen veroorzaken. Voorwaar, de ongelovigen zijn een openlijke vijand
voor u.
[4:102]
En wanneer gij in hun midden zijt en het gebed voor hen
leidt, laat een deel hunner bij u staan en hun wapenen meenemen. En wanneer zij
hun prostratie hebben verricht, laat hen achter u gaan en laat die andere
groep, die nog niet gebeden heeft naar voren komen en met u bidden en laat hen
hun afweermiddelen en wapenen meenemen. De ongelovigen wensen, dat gij
onachtzaam wordt op uw wapenen en uw bagage, zodat zij u plotseling overvallen.
En als gij uw wapenen opzij legt indien de regen u stoort, of indien gij ziek
zijt, zal dat voor u geen zonde zijn. Maar gij dient uw afweermiddelen steeds
mee te nemen. Voorzeker, God heeft voor de ongelovigen een vernederende straf
bereid.
[4:103]
Wanneer gij het gebed hebt beëindigd, gedenkt dan God,
staande, zittende en op uw zijde liggende. En, wanneer gij veilig zijt, houdt
het gebed, voorwaar, het gebed is de gelovigen op vastgestelde uren opgelegd.
[4:104]
En toont geen zwakheid in de vervolging van dit (vijandige)
volk. Als gij lijdt, lijden zij ook zoals gij lijdt. Maar gij verwacht van God,
wat zij niet verwachten. En God is Alwetend, Alwijs.
[4:105]
Wij hebben u waarlijk het Boek (de Koran), dat. de waarheid
bevat, neergezonden, opdat gij tussen de mensen zoudt richten door hetgeen God
u heeft onderwezen. En wees geen pleiter voor de oneerlijken.
[4:106]
En vraagt vergiffenis van God. Voorzeker, God is
Vergevensgezind, Genadevol.
[4:107]
Pleit niet voor degenen, die hun ziel onrecht aandoen.
Voorzeker, God heeft degene, die volkomen oneerlijk en een groot zondaar is,
niet lief.
[4:108]
Zij trachten zich voor de mensen te verbergen, maar zij
kunnen zich niet voor God verbergen en Hij is bij hen wanneer zij de nacht
doorbrengen met een bespreking, die Hem niet behaagt. God weet, wat zij doen.
[4:109]
Ziet, U bent degenen die in het tegenwoordige leven voor hen
pleiten. Maar wie zal bij God voor hen pleiten op de dag der opstanding, of wie
zal een voogd over hen zijn?
[4:110]
Wie kwaad doet of zijn ziel onrecht aandoet en daarna God om
vergiffenis vraagt, zal God Vergevensgezind, Genadevol vinden.
[4:111]
En wie een zonde begaat, begaat deze slechts jegens zijn
eigen ziel. En God is Alwetend, Alwijs.
[4:112]
Wie een fout of een zonde begaat en deze dan aan een onschuldige
toeschrijft, draagt voorzeker de (schuld van) lastering en klaarblijkelijke
zonde.
[4:113]
Ware God’s genade en barmhartigheid niet over u, dan zou een
gedeelte hunner hebben besloten u te vernietigen, maar zij vernietigen niemand
dan zichzelf en zij kunnen u in het geheel niet schaden. En God heeft u het
Boek en de Wijsheid neergezonden en heeft u in hetgeen gij niet wist,
onderwezen en God’s genade aan u is groot.
[4:114]
Er steekt in de beraadslagingen (der huichelaars) niets
goeds; in tegenstelling tot diegenen die tot liefdadigheid of goedheid, of het
stichten van vrede onder de mensen aansporen. En wie dit doet wijl hij God’s
welbehagen zoekt, hem zullen Wij een grote beloning schenken.
[4:115]
En hij, die zich tegen de boodschapper verzet nadat diens
leiding hem duidelijk is geworden en die een andere weg dan die der gelovigen
volgt, Wij zullen hem laten volgen wat hij wil en Wij zullen hem in de hel
werpen. Dat is een kwade bestemming.
[4:116]
God vergeeft niet dat iets met Hem vereenzelvigd wordt en
Hij zal, buiten dat, vergeven wie Hij wil. En wie iets met God vereenzelvigt,
is inderdaad ver afgedwaald.
[4:117]
Zij roepen buiten Hem niets aan dan godinnen dingen en zij
roepen niemand aan dan Satan, de opstandige.
[4:118]
God heeft hem vervloekt. En hij (Satan) zeide: "Ik zal
voorzeker een bepaald deel van uw dienaren nemen."
[4:119]
En ik zal hen zeker doen dwalen en ijdele begeerten in hen
opwekken en ik zal hen voorzeker ophitsen en zij zullen de oren van het vee
afsnijden en ik zal hen voorzeker aansporen en zij zullen God’s schepping
bederven. Derhalve hij, die buiten God Satan tot vriend neemt, zal zeker
zichtbaar verlies
[4:120]
Hij doet hun beloften en wekt begeerten en Satan belooft hun
niets dan bedrog.
[4:121]
Dezen zijn het, wier tehuis de hel is en zij zullen voor het
Vuur geen wijkplaats vinden.
[4:122]
Degenen, die geloven en goede werken verrichten, zullen Wij
in tuinen toelaten, waar doorheen rivieren stromen en zij zullen daar voor
eeuwig vertoeven. De belofte van God is werkelijkheid en wie is waarachtiger in
woord, dan God?
[4:123]
Niet naar uw wensen (de ongelovigen), noch naar de wensen
van de mensen van het Boek. Wie kwaad doet zal er voor worden gestraft en hij
zal buiten God vriend, noch helper vinden.
[4:124]
Maar, wie goede werken verricht, hetzij man of vrouw, en
gelovig is, zal de Hemel binnengaan en hem zal niet het geringste onrecht
worden aangedaan.
[4:125]
En wie is beter in geloof dan hij, die zich aan God
onderwerpt en die het goede doet en de godsdienst volgt van Abraham de
oprechte? God nam Abraham tot vriend.
[4:126]
En aan God behoort alles, wat in de hemelen en alles wat op
aarde is en God omvat alle dingen.
[4:127]
En zij (de gelovigen) vragen uw uitspraak over de vrouwen;
Zeg: "God geeft u Zijn uitspraak over haar; alsmede hetgeen u in het Boek
(de Koran) is verkondigd over de weesmeisjes, aan wie gij het haar toegekende
niet geeft en die gij wenst te huwen en over de zwakken onder de kinderen en
dat gij de wezen rechtvaardig moet behandelen. En welke weldaad gij ook
verricht, voorzeker, God weet het goed.
[4:128]
Als een vrouw mishandeling of onverschilligheid van haar man
vreest, zal het geen blaam voor hen zijn als zij een verzoening met elkander
tot stand brengen - verzoening is het beste. De mensen zijn tot gierigheid
geneigd. En als gij goed doet en rechtvaardig zijt, waarlijk dan is God op de
hoogts van wat gij doet.
[4:129]
Gij kunt geen volkomen gelijkheid tussen vrouwen handhaven,
hoe gaarne gij het ook zoudt wensen. Maar neigt niet geheel tot één, zodat gij
de andere in onzekerheid laat. En als gij u betert en vroom zijt, dan is God
voorzeker Vergevensgezind, Genadevol.
[4:130]
En als zij scheiden, dan zal God hen beiden door Zijn
overvloed onafhankelijk maken; God is Milddadig, Alwijs.
[4:131]
Aan God behoort, wat in de hemelen en wat op aarde is. En
wij hebben zeker degenen aan wie vóór u het Boek werd gegeven en
ook u geboden: God te vrezen. Maar als gij verwerpt - voorzeker wat in de
hemelen en op de aarde is behoort aan God en God is Onafhankelijk, Lofwaardig.
[4:132]
En aan God behoort alles, wat in de hemelen en alles, wat op
aarde is en God is voldoende als Voogd.
[4:133]
Indien Hij wil, zal Hij u, o volk, wegnemen en anderen in uw
plaats brengen en God heeft de volle macht, dit te doen.
[4:134]
Wie de beloning dezer wereld verlangt - bij God is de
beloning dezer wereld en van de volgende en God is Alhorend, Alziend.
[4:135]
O, gij die gelooft, weest voorstanders der rechtvaardigheid,
getuigen voor God, zelfs al was het tegen uzelf, of ouders en verwanten. Hetzij
rijk of arm, God is beter dan beiden. Volgt niet de begeerten, opdat gij niet
onrechtvaardig zult zijn. En als gij de waarheid omzeilt of er u van afwendt,
God is goed op de hoogte van wat gij doet.
[4:136]
O gij die gelooft, gelooft in God en Zijn boodschapper en in
het Boek dat Hij Zijn boodschapper heeft geopenbaard, en in het Boek, dat Hij
voordien openbaarde. En wie God en Zijn engelen en Zijn Boeken en Zijn
boodschappers en de laatste Dag verwerpt, is waarlijk ver afgedwaald.
[4:137]
Voorzeker, degenen die geloven, daarna verwerpen, dan
wederom geloven dan wederom verwerpen en daarna in ongeloof toenemen, hen zal
God niet vergeven, noch zal Hij hen op de rechte weg
[4:138]
Verkondig de huichelaars, dat hen een pijnlijke straf wacht.
[4:139]
Zij, die ongelovigen tot vrienden nemen liever dan
gelovigen, - zoeken zij eer bij hen hoewel alle eer aan God behoort?
[4:140]
En Hij heeft u reeds in het Boek ( Koran) geopenbaard, dat
wanneer gij hoort dat God’s tekenen worden verloochend en bespot, gij niet
(eerder) met hen samen zult zijn, dan dat zij zieh met een ander onderwerp
bezig houden, anders zoud je hun gelijk zijn. Voorzeker, God zal de huichelaars
en de ongelovigen allen tezamen in de hel bijeenbrengen.
[4:141]
Degenen, die afwachten tot u een overwinning van God ten
deel valt, zeggen: "Waren wij niet met u?" En als de ongelovigen er
aandeel in krijgen, zeggen zij (tot hen): "Hebben wij niet de overhand
over u gekregen en u beschermd tegen de gelovigen?" God zal op de Dag des
Oordeels tussen u richten en God zal de ongelovigen op generlei wijze over de
gelovigen doen zegevieren.
[4:142]
De huichelaars trachten God te bedriegen, maar Hij zal hen
voor hun bedrog straffen. En wanneer zij zich oprichten om te bidden, staan zij
loom, en tonen zich aan de mensen en gedenken God slechts weinig,
[4:143]
Weifelend tussen dat en dit. Zij behoren noch tot dezen,
noch tot genen. En voor hem, die God doet dwalen, zul je geen uitweg vinden.
[4:144]
O, gij die gelooft, neemt geen ongelovigen tot vrienden
boven de gelovigen. Wil je God een duidelijk bewijs tegen uzelf geven?
[4:145]
De huichelaars zullen zeker in de diepste diepte van het
Vuur zijn en gij zult voor hen geen helper vinden.
[4:146]
Behalve degenen, die berouw hebben en zich verbeteren en aan
God vasthouden en hun gehoorzaamheid zuiver houden voor God. Dezen behoren tot
de gelovigen. En God zal de gelovigen weldra een grote beloning geven.
[4:147]
Waarom zou God u straffen, als gij dankbaar zijt en gelooft?
God is Waarderend, Alwetend.
Part 6
[4:148]
God houdt niet van het uiten van beledigende taal in het
openbaar, behalve door iemand, die onrecht wordt aangedaan; en God is Alhorend,
Alwetend.
[4:149]
Of gij een goede daad openlijk verricht of deze verbergt, of
een kwaad vergeeft, God is voorzeker de Inschikkelijke, de Almachtige.
[4:150]
Waarlijk, degenen die God en Zijn boodschappers verwerpen en
onderscheid wensen te maken tussen God en Zijn boodschappers, zeggende:
"Wij geloven in sommige en niet in andere," zij willen een tussenweg
volgen.
[4:151]
Dezen zijn inderdaad de ongelovigen en Wij hebben voor de
ongelovigen een vernederende straf bereid.
[4:152]
En degenen, die in God en al Zijn boodschappers geloven en
geen onderscheid tussen wie dan ook, maken, dezen zijn het, wie Hij spoedig hun
beloning zal geven; God is Vergevensgezind, Genadevol.
[4:153]
De mensen van het Boek vragen u een Boek uit de hemel op hen
te doen neerdalen. Zij vroegen Mozes meer dan dit, zij zeiden: "Toon ons
God openlijk." Toen trof hen de bliksem wegens hun overtreding. Daarna,
hoewel duidelijke tekenen tot hen gekomen waren, namen zij toch het (gouden)
kalf (ter aanbidding) aan, doch Wij vergaven hun dat. En Wij bekleedden Mozes
met duidelijk gezag.
[4:154]
Wij verhieven de berg hoog boven hen tijdens het verbond met
hen en Wij zeiden: "Gaat de poort ootmoedig binnen" en:
"Overtreedt niet inzake de Sabbath". En Wij sloten met hen een vast
verbond.
[4:155]
Om hun schending van hun verbond en de verwerping van God’s
tekenen en het ten onrechte doden van de profeten en omdat ze zeggen:
"Onze harten zijn gesluierd" - neen, God heeft deze wegens hun
ongeloof verzegeld, derhalve geloven zij slechts weinig;
[4:156]
[4:157]
En om hun zeggen: "Wij hebben de Messias, Jezus, zoon
van Maria, de boodschapper van God gedood", - maar zij doodden hem niet,
noch kruisigden zij hem (ten dode), - doch het werd hun verward, en zij, die
hierover van mening verschilden zijn zeker in twijfel, zij hebben er geen
kennis van doch volgen slechts een vermoeden en zij doodden hem gewis niet,
[4:158]
Integendeel, God verhief hem tot Zich en God is Almachtig,
Alwijs.
[4:159]
Er is niemand onder de mensen van het Boek die er niet in
zal geloven vóór zijn dood. En op de Dag der Opstanding zal hij
(Jezus) getuige tegen hen zijn, -
[4:160]
En wegens de onrechtvaardigheid van de Joden en hun
weerhouden van God’s weg, verboden Wij hen de reine dingen die ben (voordien)
waren toegestaan.
[4:161]
En om het nemen van rente, ofschoon het hun was verboden en
het onrechtvaardig opslokken van ’s mensen rijkdommen, hebben Wij voor degenen
onder hen die niet geloven een pijnlijke straf bereid.
[4:162]
Maar degenen hunner, die een grondige kennis bezitten en de
gelovigen, geloven in hetgeen u is geopenbaard en hetgeen vóór u
werd neergezonden; en degenen, die het gebed houden en degenen, die de Zakaat
betalen en degenen, die in God en de laatste Dag geloven, dezen zullen Wij
zeker een grote beloning geven.
[4:163]
Waarlijk, Wij hebben u de openbaring gezonden, zoals Wij
Noach en de profeten na hem openbaring zonden en Wij gaven een openbaring aan
Abraham en Ismaël en Izaäk en Jacob en de stammen; en aan Jezus, Job,
Jonas, Aäron en Salomo en Wij gaven David een psalmen.
[4:164]
Wij zonden boodschappers, welke Wij reeds hebben genoemd en
boodschappers welke Wij u niet hebben genoemd en God sprak openlijk tot Mozes.
[4:165]
Boodschappers, brengende blijde tijding en waarschuwende,
dat de mensen geen tegenwerping tegen God zullen maken nadat de boodschappers
(waren gekomen). En God is Almachtig, Alwijs.
[4:166]
Maar God getuigt dat, hetgeen Hij u heeft neergezonden, Hij
dit heeft neergezonden met Zijn kennis en de engelen getuigen eveneens en God
is als getuige toereikend.
[4:167]
Zij, die verwerpen en (anderen) van God’s weg afhouden, zijn
zeker ver afgedwaald.
[4:168]
Waarlijk degenen, die niet geloven en die onrechtvaardig
handelen, God zal hen niet vergeven, noch zal Hij hun een andere weg wijzen,
[4:169]
Dan de weg der hel, waarin zij voor een lange tijd zullen
vertoeven. Dat is voor God gemakkelijk.
[4:170]
O mensdom, de boodschapper is inderdaad met waarheid van uw
Heer gekomen, gelooft daarom; het zal beter voor u zijn. Maar als gij niet
gelooft, voorwaar, aan God behoort wat in de hemelen en op aarde is en God is
Alwetend, Alwijs.
[4:171]
O, mensen van het Boek, overdrijft in uw godsdienst niet en
zegt van God niets dan de waarheid. Voorwaar, de Messias, Jezus, zoon van Maria
was slechts een boodschapper van God en Zijn woord tot Maria gegeven als
barmhartigheid van Hem. Gelooft dus in God en Zijn boodschappers en zegt niet:
"Drie (in één)." Houdt op, dat is beter voor u. Voorwaar, God is de
enige God. Het is verre van Zijn heiligheid, dat Hij een zoon zou hebben. Aan
Hem behoort wat in de hemelen en op aarde is en God is als Bewaarder afdoende.
[4:172]
Voorzeker, de Messias zal het nooit versmaden, een dienaar
van God te zijn, noch zullen de nabijzijnde engelen dit doen en wie het
versmaadt Hem te aanbidden, en hoogmoedig is, Hij zal hen toch allen tot Zich
roepen.
[4:173]
Maar degenen die geloven en goede werken verrichten, zal Hij
hun beloning ten volle geven en meer dan dat uit Zijn overvloed, maar degenen
die versmaadden en hoogmoedig waren, zal Hij met een pijnlijke straf straffen;
zij zullen buiten God vriend, noch helper voor zich vinden.
[4:174]
O, gij mensen, een duidelijk bewijs is inderdaad van uw Heer
tot u gekomen en Wij hebben een helder licht tot u neergezonden.
[4:175]
Daarom, zij die in God geloven en aan Hem vasthouden zal Hij
zeker tot Zijn barmhartigheid en genade toelaten en hen op het rechte pad tot
Zich voeren.
[4:176]
Zij vragen om een uitspraak. Zeg: "God geeft Zijn
uitspraak betreffende "Kalalah": Indien een man sterft en geen kind
achterlaat en hij heeft een zuster, dan moet zij de helft van hetgeen hij
nalaat ontvangen en hij zal van haar erven (alles) indien zij geen kind heeft.
Maar als er twee zusters zijn, dan moeten zij twee derde van hetgeen hij nalaat
ontvangen. En als er meer zijn - zowel mannen als vrouwen - dan zal de man
evenveel als het aandeel van twee vrouwen ontvangen. God legt u dit uit, opdat
gij niet zult afdwalen; God heeft kennis van alle dingen.
De tafel
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[5:1]
O, gij die gelooft, komt uw verdragen na. Viervoetige dieren
buiten die welke u zijn aangegeven, zijn u geoorloofd; het wild is niet
geoorloofd te achten terwijl gij ter bedevaart zijt. Voorwaar, God gebiedt wat
Hij wil.
[5:2]
O, gij die gelooft, ontheiligt de tekenen van God niet, noch
de heilige maand, noch de offerdieren, noch dieren met offertekens, noch
degenen, die zich naar het heilige Huis begeven om genade van hun Heer en Zijn
welbehagen te zoeken. Maar wanneer gij u van uw pelgrimskleed ontdoet, mag je
jagen. En laat de vijandschap van een volk, omdat zij u de toegang tot de
heilige Moskee verhinderen, u niet tot geweld aansporen. En helpt elkander in
deugdzaamheid en vroomheid maar helpt elkander niet in zonde en overtreding. En
vreest God. Waarlijk, God is streng in het straffen.
[5:3]
Verboden is u het gestorvene, het bloed en het varkensvlees
en al waarover een andere naam dan die van God is aangeroepen; hetgeen is
geworgd en is doodgeslagen en hetgeen is doodgevallen of hetgeen door de horens
van dieren is gedood en hetgeen door een wild beest is aangevreten, behalve wat
gij hebt geslacht. Verder hetgeen voor afgoden is geslacht en wat gij loot door
pijlen, dit is een overtreding. Heden zullen de ongelovigen aan uw godsdienst
wanhopen. Vreest dus niet hen, maar Mij. Nu heb Ik uw godsdienst voor u
vervolmaakt, Mijn gunst aan u voltooid en de Islam voor u als godsdienst
gekozen. Maar wie door honger wordt gedwongen zonder dat hij tot de zonde is
geneigd, voorzeker, God is Vergevensgezind, Genadevol.
[5:4]
Zij vragen u, wat hun geoorloofd is. Zeg: Alle goede dingen
zijn u geoorloofd en hetgeen gij dieren en roofvogels hebt geleerd terwille van
de jacht, zoals God u heeft onderwezen. Eet dus van hetgeen zij voor u vangen
en spreekt er God’s Naam over uit. En vreest God. Voorzeker, God is vlug in het
verrekenen.
[5:5]
Alle goede dingen zijn u deze dag geoorloofd. Het voedsel
der mensen van het Boek is u geoorloofd en uw voedsel is hun toegestaan. En
geoorloofd zijn voor u kuise, gelovige vrouwen en kuise vrouwen uit het midden
dergenen, wie het Boek was gegeven vóór u, wanneer gij haar haar
huwelijksgift geeft, een geldig huwelijk aangaande en geen ontucht plegende,
noch heimelijk minnaressen nemende. En wie het geloof verwerpt, diens werk is
waarlijk tevergeefs en hij zal in het Hiernamaals onder de verliezers zijn.
[5:6]
O, gij die gelooft, wanneer gij u opricht tot het gebed,
wast uw gezicht en uw handen tot aan de ellebogen en wrijft uw (natte) handen
over uw hoofden en (wast) uw voeten tot aan de enkels. En als gij onrein zijt,
reinigt u. En als gij ziek of op reis zijt en een uwer komt van de afzondering,
of gij hebt vrouwen aangeraakt en gij vindt geen water, zoekt dan uw toevlucht
tot zuivere aarde en veegt daarmee uw gezicht en handen af. God wenst u niet in
moeilijkheden te brengen, maar Hij wenst u te reinigen en Zijn gunst aan u te
vervolmaken, opdat gij dankbaar zult zijn.
[5:7]
En gedenkt God’s gunst aan u en het verbond dat Hij met u
sloot, toen gij zeidet: "Wij horen en wij gehoorzamen." En vreest
God. Voorzeker, God weet goed, wat in uw innerlijk is.
[5:8]
O, gij die gelooft, weest oprecht voor God en getuigt met
rechtvaardigheid. En laat de vijandschap van een volk u niet aansporen, om
onrechtvaardig te handelen. Weest rechtvaardig, dat is dichter bij de vroomheid
en vreest God, voorzeker, God is op de hoogte van hetgeen gij doet.
[5:9]
God heeft degenen, die geloven en goede daden verrichten
beloofd, dat zij vergiffenis en een grote beloning zullen verkrijgen.
[5:10]
En degenen, die niet geloven en Onze tekenen verwerpen, zullen
de bewoners der hel zijn.
[5:11]
O, gij die gelooft, gedenkt God’s gunst aan u toen een volk
zijn handen tegen u wilde uitsteken, maar Hij weerhield hun handen en vreest
God. Op God moeten de gelovigen zich verlaten.
[5:12]
Waarlijk God sloot een verbond met de kinderen Israëls en
Wij verwekten twaalf leiders uit hun midden. En God zeide: "Voorzeker, Ik
ben met u. Indien gij het gebed houdt en de Zakaat betaalt en in Mijn
boodschappers gelooft en hen bijstaat en aan God’s (dienst) een goede lening
verstrekt, zal Ik uw zonden van u verwijderen en u in tuinen toelaten, waar
doorheen rivieren stromen. Maar wie onder u daarna dit verwerpt, is inderdaad
van het rechte pad afgedwaald."
[5:13]
En wegens hun breken van het verbond hebben Wij hen
vervloekt en hun hart verhard. Zij rukken de woorden uit hun verband en hebben
een deel van hetgeen hun was vermaand, vergeten. En gij zult hen altijd
oneerlijk bevinden op enkelen na, derhalve vergeef hen en wend u van hen af.
Voorzeker, God heeft degenen, die goeddoen, lief.
[5:14]
En met degenen die zeggen: "Wij zijn Christenen, sloten
Wij (eveneens) een verbond, maar zij vergaten een deel van hetgeen hen was
voorgehouden. Daarom deden Wij vijandschap en haat onder hen ontstaan, tot de
Dag der Opstanding. God zal hen weldra laten weten, wat zij deden.
[5:15]
O, mensen van het Boek, Onze boodschapper is tot u gekomen,
die veel van hetgeen voor u verborgen bleef van het Boek heeft ontsluierd en
veel overgeslagen. Er is van God inderdaad een licht en een duidelijk Boek tot
u gekomen.
[5:16]
En God leidt daarmee degenen die Zijn welbehagen zoeken op
de paden van vrede en leidt hen uit de duisternis tot het licht door Zijn gebod
en leidt hen naar het rechte pad.
[5:17]
Voorzeker, zij lasteren God die zeggen: "De Messias,
zoon van Maria, is zeker God." Zeg: "Wie heeft dan macht tegen God,
als Hij de Messias, zoon van Maria en zijn moeder en allen die op aarde zijn,
teniet wil doen?" Aan God behoort het koninkrijk der hemelen en der aarde
en al wat daartussen is. Hij schept wat Hij wil en God heeft macht over alle
dingen.
[5:18]
De Joden en de Christenen zeggen: "Wij zijn God’s
kinderen en Zijn geliefden." Zeg: "Waarom straft Hij u dan voor uw
zonden? Neen, U bent mensen onder degenen die Hij schiep. Hij vergeeft, wie Hij
wil en Hij straft, wie Hij wil. En aan God behoort het koninkrijk der hemelen
en der aarde en wat daartussen is en tot Hem is de terugkeer.
[5:19]
O, gij mensen van het Boek, Onze boodschapper is tot u
gekomen na een onderbreking in de reeks van boodschappers, die u klaarheid
brengt, opdat gij niet zult zeggen: "Er is geen brenger van een blijde
tijding en geen waarschuwer tot ons gekomen." Waarlijk er is een brenger
van een blijde boodschap en een waarschuwer tot u gekomen. God heeft macht over
alle dingen.
[5:20]
En toen Mozes tot zijn volk zeide: "O, mijn volk,
herinner u God’s gunst aan u, toen Hij profeten onder u aanstelde en u koningen
aanwees en Hij u gaf, wat Hij aan niemand onder de volkeren heeft
gegeven."
[5:21]
O, mijn volk, gaat het heilige land binnen dat God voor u
heeft bestemd en keert het niet de rug toe, anders zult gij verliezers worden.
[5:22]
Zij zeiden: "O, Mozes, daarin is een trots en machtig
volk en wij zullen er niet binnengaan voordat zij er uit weggaan. En indien zij
er uit weggaan, zullen wij het binnentrekken."
[5:23]
Daarop zeiden twee mannen van degenen die hun Heer vreesden
en wie God Zijn gunst had bewezen: "Gaat de poort (van de stad) binnen,
hen tegemoet - wanneer gij er eenmaal binnen zijt, dan zul je zeker overwinnaar
worden. En stelt uw vertrouwen in God, als gij gelovigen zijt."
[5:24]
Zij zeiden: "O, Mozes, wij zullen er stellig niet
binnengaan zolang zij er in zijn. Gaat gij en uw Heer en strijdt - wij blijven
hier zitten."
[5:25]
Hij zeide: "Mijn Heer, ik heb macht over niemand dan
over mijzelf en mijn broeder, maak daarom een onderscheid tussen ons en het
opstandige volk."
[5:26]
God zeide: "Voorzeker, dat (land) is voor hen voor
veertig jaren verboden; dwalende zullen zij door het land trekken. Bekommer u
daarom niet over het ongehoorzame volk."
[5:27]
En vertel naar waarheid het verhaal van de twee zonen van
Adam, toen zij een offer brachten en het van één hunner werd aangenomen en van
de ander niet. De laatstgenoemde zeide: "Ik zal u zeker doden." - De
eerste zeide: "God neemt alleen iets van de rechtvaardigen aan." -
[5:28]
Als gij uw hand naar mij uitstrekt om mij te doden, zal ik
mijn hand niet naar u uitstrekken, om u te doden. Ik vrees God, de Heer der
Werelden.
[5:29]
Ik wens, dat gij zowel met de zonde tegen mij, als met uw
zonde terugkeert, zodat gij tot de bewoners van het Vuur zult behoren, dat is
de beloning der misdadigers."
[5:30]
Maar zijn kwade neiging dreef hem er toe zijn broeder te
doden, dus doodde hij hem en werd een der verliezers.
[5:31]
Toen zond God een raaf, die in de grond krabde, om hem te
beduiden, hoe het lijk van zijn broeder te verbergen. Hij zeide: "Ware ik
maar de raaf gelijk, zodat ik het lijk van mijn broeder kon verbergen." En
toen kreeg hij berouw.
[5:32]
Deswegen schreven Wij de kinderen Israëls voor, dat wie ook
een mens doodt, behalve wegens het doden van anderen of het scheppen van
wanorde in het land, het ware alsof hij het gehele mensdom had gedood, en voor
hem, die iemand het leven schenkt, alsof hij aan het gehele mensdom het leven heeft
geschonken. En voorzeker Onze boodschappers kwamen met duidelijke tekenen tot
hen en toch - werden daarna -velen hunner op aarde tot overtreders.
[5:33]
De vergelding dergenen die oorlog tegen God en Zijn
boodschappers voeren en er naar streven wanorde in het land te scheppen, is
slechts dat zij gedood of gekruisigd worden, of dat hun handen en hun voeten de
ene rechts en de andere links, worden afgesneden, of dat zij het land worden
uitgezet. Dat zal voor hen een schande in deze wereld zijn en in het Hiernamaals
zullen zij een grote straf ontvangen.
[5:34]
Dit, met uitzondering van hen die berouw tonen, voordat gij
hen in uw macht hebt. Weet derhalve, dat God Vergevensgezind, Genadevol is.
[5:35]
O gij die gelooft, vreest God en zoekt de weg tot toenadering
tot Hem en strijdt voor Zijn zaak, opdat gij moogt slagen.
[5:36]
Voorzeker, al hadden de ongelovigen al hetgeen op aarde is
en nog eens zoveel, om zich daarmee van de straf op de Dag der Opstanding vrij
te kopen, dan zou het van hen toch niet worden aanvaard; er wacht hen een
pijnlijke straf.
[5:37]
Zij zullen uit het vuur willen komen, maar zij zullen er
niet kunnen uitgaan en dit zal voor hen een blijvende straf zijn.
[5:38]
En snijdt de dief en de dievegge de hand af, als straf voor
wat zij misdeden, een voorbeeldige straf van God. God is Almachtig, Alwijs.
[5:39]
Maar degene, die na zijn overtreding berouw heeft en zich
betert - God zal Zich gewis in barmhartigheid tot hem wenden; voorwaar, God is
Vergevensgezind, Genadevol.
[5:40]
Weet gij niet, dat het koninkrijk der hemelen en der aarde
aan God toebehoort? Hij straft, wie Hij wil en Hij vergeeft, wie Hij wil en God
heeft macht over alle dingen.
[5:41]
O gij boodschapper, laat degenen, die gemakkelijk in het
ongeloof vervallen u niet verdrieten, n.l. zij die met hun mond zeggen:
"Wij geloven," maar in hun hart hebben zij niet geloofd. En onder de
Joden zijn er die naar een leugen zouden willen luisteren, dezen luisteren
terwille van een ander volk dat niet tot u is gekomen. Zij verdraaien woorden,
nadat zij op hun juiste plaatsen waren gezet en zeggen: "Als u dit wordt
gegeven, neemt het dan aan, maar als het u niet wordt gegeven, past dan
op." En wie God wenst te beproeven, gij zult hem tegen God stellig niets
baten. Dit zijn degenen, wier hart het God niet heeft behaagd te louteren; er
zal voor hen schande in deze wereld en een grote straf in het Hiernamaals zijn.
[5:42]
Zij zijn luisteraars naar leugens en verbruikers van
verboden dingen. Indien zij tot u om recht komen, spreek recht tussen hen of
wend u van hen af. En indien gij u van hen afwendt kunnen zij u in het geheel
niet schaden. En indien gij rechtspreekt, richt tussen hen met
rechtvaardigheid. Voorzeker, God heeft de rechtvaardigen lief.
[5:43]
Hoe zullen zij u tot rechter maken wanneer zij de Torah bij
zich hebben waarin God’s oordeel is? Toch wenden zij zich af. En zij zijn geen
gelovigen.
[5:44]
Waarlijk, Wij zonden de Torah neer, waarin leiding en licht
was, waarmee de profeten die gehoorzaam waren recht spraken voor de Joden en de
Rabbijnen en de wetgeleerden, omdat hun de bewaking van God’s Boek was opgelegd
en zij waren daarvan getuigen. Vreest daarom de mensen niet, doch vreest Mij en
ruilt Mijn tekenen niet in tegen het wereldse. En wie niet rechtspreken volgens
hetgeen God heeft neergezonden, zij zijn ongelovigen.
[5:45]
En Wij schreven hen daarin voor: Een leven voor een leven,
oog om oog, neus om neus, oor om oor, tand om tand en (rechtvaardige)
vergelding voor wonden. En hij, die van het recht hierop afziet, dit zal een
verzoening voor zijn zonden zijn en wie niet rechtspreken bij hetgeen God heeft
neergezonden, zijn onrechtvaardigen.
[5:46]
En Wij deden Jezus, zoon van Maria in hun voetsporen treden,
vervullende, hetgeen vóór hem in de Torah was (geopenbaard), en
Wij gaven hem het Evangelie, dat licht en leiding bevatte, bevestigende hetgeen
daarvóór in de Torah was en een leiding en een vermaning voor de
godvrezenden.
[5:47]
En laat de mensen van het Evangelie richten naar hetgeen God
daarin heeft geopenbaard en wie niet richten naar hetgeen God heeft
geopenbaard, zijn de overtreders.
[5:48]
En Wij hebben u het Boek (de Koran) met de waarheid
geopenbaard vervullende hetgeen daarvóór in het Boek (de Bijbel)
was (verkondigd) en als bewaker daarover. Richt daarom tussen hen naar hetgeen
God heeft geopenbaard en volg hun boze neigingen niet tegen de waarheid die tot
u is gekomen. Voor iedereen bepaalden Wij een wet en een weg. En indien God had
gewild zou Hij u allen tot één volk hebben gemaakt, maar Hij wenst u te
beproeven met hetgeen Hij u heeft gegeven. Wedijvert dus met elkander in goede
werken. Tot God zul je allen terugkeren, dan zal Hij u datgene mededelen,
waarover gij van mening verschilt.
[5:49]
En spreek recht tussen hen naar hetgeen God u heeft
geopenbaard en volg hun boze neigingen niet en wees op uw hoede dat zij u niet
afleiden van hetgeen God u heeft geopenbaard. Maar indien zij zich afwenden,
weet dan, dat God hen voor sommige hunner zonden wenst te treffen. En een groot
aantal mensen is inderdaad ongehoorzaam.
[5:50]
Wensen zij het oordeel van onwetendheid? En wie is een
betere rechter dan God voor een volk dat zekerheid van geloof bezit?
[5:51]
O, gij die gelooft, neemt de Joden en de Christenen niet tot
vrienden. Zij zijn elkanders vrienden. En wie uwer hen tot vrienden neemt, is
inderdaad één hunner. Voorwaar, God leidt het overtredende volk niet.
[5:52]
En gij zult degenen in wier hart een ziekte is, zich tot hen
zien haasten, zeggende: "Wij vrezen, dat ons rampspoed zal
overkomen." Het is echter waarschijnlijk dat God een overwinning of iets
anders tot stand zal brengen. Dan zullen zij berouw hebben over hetgeen zij in
hun innerlijk verborgen.
[5:53]
En de gelovigen zullen zeggen: "Zijn dit degenen die
met hun ernstige
[5:54]
O, gij die gelooft, wie onder u zich van zijn godsdienst
afkeert, laat hem weten, dat God weldra een ander volk zal voortbrengen dat Hij
zal liefhebben en die Hem zullen liefhebben vriendelijk en nederig zijnde
jegens de gelovigen en hard en streng jegens de ongelovigen. Zij zullen voor
God’s zaak strijden en het verwijt van een berisper niet vrezen. Dit is God’s
genade; Hij schenkt deze aan wie Hij wil en God is Milddadig, Alwetend.
[5:55]
Uw vrienden zijn slechts God en Zijn boodschapper en de
gelovigen die het gebed houden en de Zakaat betalen en aanbidden.
[5:56]
En hij, die God en de boodschapper en de gelovigen tot
vrienden neemt (wete) dat de partij van God gewis zal zegevieren.
[5:57]
O, gij die gelooft, neemt niet degenen tot vrienden die een
spotternij en een spel maken van uw godsdienst, uit de kring dergenen wie het
Boek was gegeven vóór u, noch van de ongelovigen. En vreest God
als gij gelovigen zijt.
[5:58]
En zij die, wanneer gij tot het gebed roept het tot
spotternij en spel maken. Dit komt doordat zij een volk zijn dat niet begrijpt.
[5:59]
Zeg: "O, mensen van het Boek, gij haat ons slechts,
omdat wij in God geloven en in hetgeen ons is neergezonden en in hetgeen voordien
was neergezonden of doordat de meesten van u ongehoorzaam zijn."
[5:60]
Zeg: "Zal ik u vertellen over degenen wier straf bij
God erger is dan dit? Dezen zijn het, die God heeft vervloekt en over wie Hij
Zijn toorn heeft uitgestort en van wie Hij apen, zwijnen en duivelsdienaren
heeft gemaakt. Dezen zijn inderdaad in een slechte toestand en ver van het
rechte pad afgedwaald."
[5:61]
Wanneer zij tot u komen, zeggen zij: "Wij
geloven," terwijl zij met ongeloof binnenkomen en er mee heengaan en God
weet het beste, wat zij verbergen.
[5:62]
En gij ziet velen hunner zich haasten om zonde te bedrijven
en overtreding en van verboden dingen te gebruiken. Het is inderdaad slecht,
wat zij doen.
[5:63]
Waarom weerhouden hun priesters en schriftgeleerden hen niet
van zondige woorden en het eten van verboden dingen? Het is inderdaad slecht
wat zij doen.
[5:64]
En de Joden zeggen: "De hand van God is gebonden."
Hun handen zijn gebonden en zij zijn vervloekt voor hetgeen zij zeggen. Neen,
Zijn handen zijn wijd open, Hij geeft, zoals Hij wil. En hetgeen u van uw Heer
is neergezonden zal velen hunner in opstandigheid en ongeloof doen toenemen. En
Wij hebben vijandschap en haat onder hen gezaaid tot aan de Dag der Opstanding.
Telkens wanneer zij het oorlogsvuur ontsteken, dooft God het en zij pogen
wanorde te scheppen op aarde en God heeft de onruststokers niet lief.
[5:65]
Als de mensen van het Boek hadden geloofd en rechtvaardig
gehandeld, zouden Wij gewis hun zonden hebben vergeven en hen in tuinen van
zaligheid hebben toegelaten.
[5:66]
En als zij de Torah en het Evangelie en hetgeen hun van hun
Heer is neergezonden, in acht hadden genomen, zouden zij zeker van wat boven
hen is en van hetgeen onder hun voeten is, hebben gegeten. Onder hen is een
groep die matig is, maar de handelwijze van velen hunner is slecht.
[5:67]
O boodschapper, verkondig hetgeen u van uw Heer is
geopenbaard en indien gij dat niet doet, dan heb je Zijn boodschap niet
overgebracht. God zal u tegen de mensen beschermen. Voorzeker, God leidt het
ongelovige volk niet.
[5:68]
Zeg: "O, mensen van het Boek, gij steunt op niets
voordat gij de Torah en het Evangelie en hetgeen u van uw Heer is neergezonden,
onderhoudt. En waarlijk, hetgeen u van uw Heer is neergezonden zal velen hunner
in opstandigheid en ongeloof doen toenemen; treurt derhalve niet over het
ongelovige volk.
[5:69]
Voorzeker, de gelovigen en de Joden en de Sabianen en de
Christenen die in God en de laatste Dag geloven en goede daden verrichten -
over hen zal geen vrees komen, noch zullen zij treuren.
[5:70]
Wij hebben waarlijk een verbond met de kinderen Israëls
gesloten en Wij zonden boodschappers tot hen. Maar telkens, wanneer een
boodschapper tot hen kwam met hetgeen hun hart niet wenste, behandelden zij
sommigen als leugenaars en trachtten zij sommigen te doden.
[5:71]
En zij dachten, dat er geen beproeving zou zijn, derhalve
werden zig blind en doof. Doch God wendde Zich in barmhartigheid tot hen; toch
werden velen weer blind en doof en God is waakzaam over hetgeen zij doen.
[5:72]
Zij lasteren God, die zeggen: "Waarlijk God, Hij is de
Messias, de zoon van Maria," terwijl de Messias zelf zeide: "O,
kinderen Israëls, aanbidt God, Die mijn Heer en uw Heer is." Gewis, voor
hem die iets met God vereenzelvigt, heeft God de Hemel verboden en het Vuur zal
zijn verblijfplaats zijn. Er is voor de onrechtvaardigen geen helper.
[5:73]
Waarlijk zij lasteren God, die zeggen: "God is Eén der
Drie." Er is geen God dan de enige God. En indien zij niet ophouden met
hetgeen zij beweren, zal de ongelovigen een smartelijke straf overkomen.
[5:74]
Willen zij zich dan niet tot God wenden en om Zijn
vergiffenis vragen terwijl God Vergevensgezind, Genadevol is?
[5:75]
Hierin zijn voorzeker tekenen voor hen die onderzoeken.
[5:76]
Zeg: "Aanbid je naast God datgene wat geen macht heeft
u goed of kwaad te doen? En het is God, Die Alhorend, Alwetend is.
[5:77]
Zeg: "O, mensen van het Boek, overdrijft uw godsdienst
niet ten onrechte, noch volgt de neigingen van een volk dat voordien afdwaalde
en velen deed dwalen en van het rechte pad afweek.
[5:78]
Degenen onder de kinderen Israëls, die niet geloofden,
werden door de mond van David en door Jezus de zoon van Maria, vervloekt. Dit
geschiedde, omdat zij niet gehoorzaamden en plachten te overtreden.
[5:79]
Zij plachten elkander de ongerechtigheid niet te verbieden,
welke Zij begingen. Slecht is inderdaad hetgeen zij deden.
[5:80]
Gij zult velen hunner de ongelovigen tot vrienden zien
nemen. Waarlijk slecht is hetgeen zij voor zichzelf deden zodat God toornig op
hen is geworden en zij zullen in de straf verblijven.
[5:81]
En indien zij in God en deze profeet en hetgeen hem werd
geopenbaard hadden geloofd, zouden zij hen niet tot vrienden hebben genomen,
doch velen hunner zijn ongehoorzaam.
Part 7
[5:82]
Waarlijk, gij zult de Joden en de afgodendienaren het meest
vijandig jegens de gelovigen vinden. En gij zult degenen die zeggen: "Wij
zijn Christenen" het vriendschappelijkst vinden jegens de gelovigen. Dit
is, wijl er onder hen geleerden en monniken zijn en wijl zij niet trots zijn.
[5:83]
En indien zij hetgeen deze boodschapper is geopenbaard,
horen, zie je hun ogen vol tranen vanwege de waarheid welke zij hebben herkend.
Zij zeggen: "Onze Heer, wij geloven. Reken ons daarom onder de
getuigen."
[5:84]
En waarom zouden wij niet in God en in de waarheid die tot
ons is gekomen geloven en begeren dat onze Heer ons onder de rechtvaardige
mensen zou rekenen?
[5:85]
Derhalve beloonde God hen voor hetgeen zij zeiden met
tuinen, waardoorheen rivieren stromen. Daarin zullen zij vertoeven en dit is de
beloning voor hen die goeddoen.
[5:86]
Maar de ongelovigen die Onze tekenen verloochenen zullen de
bewoners der hel zijn.
[5:87]
O, gij die gelooft, maakt de goede dingen die God voor u
wettig heeft gemaakt, niet onwettig en overtreedt niet. Waarlijk, God heeft de
overtreders niet lief.
[5:88]
En eet wat goed en geoorloofd is waarvan God u heeft
voorzien. En vreest God in Wie gij gelooft.
[5:89]
God zal u niet ter verantwoording roepen voor uw ijdele
eden, maar Hij zal u ter verantwoording roepen voor de eden welke gij in ernst
aflegt. De boetedoening er voor is: tien armen te spijzigen met het gemiddelde
voedsel waarmee gij uw huisgezinnen voedt, of hen te kleden, of het vrijmaken
van een slaaf. Maar wie dat niet
[5:90]
O gij die gelooft, wijn en het hazardspel en afgoden en
toverpijlen zijn niet anders dan gruwelen, door Satan gewrocht. Vermijdt ze
dus, opdat gij voorspoedig moogt zijn.
[5:91]
Voorzeker, door middel van wijn en hazardspel, wenst Satan
onder u vijandschap en afgunst te zaaien en u af te houden van het gedenken van
God en van het gebed. Zul je dan worden weerhouden?
[5:92]
En gehoorzaamt God en gehoorzaamt de boodschapper en weest
op uw hoede. Maar indien gij u afwendt, weet dan, dat op Onze boodschapper
slechts het duidelijk verkondigen rust.
[5:93]
Op de gelovigen die goede werken verrichten zal geen zonde
rusten voor hetgeen zij eten mits zij God vrezen en geloven en goede werken
doen en nogmaals vrezen en geloven en zelfs nogmaals vrezen en goeddoen. En God
heeft degenen die goeddoen lief.
[5:94]
O, gij gelovigen, voorzeker, God zal u beproeven door het
wild, hetwelk uw handen of lansen kunnen vangen, opdat God degenen zal
onderscheiden die Hem in het verborgene vrezen. Derhalve zal voor hen, die na
deze (waarschuwing) overtreden, een pijnlijke straf zijn.
[5:95]
O, gij die gelooft, doodt geen wild, terwijl gij ter
bedevaart zijt. En wie onder u het opzettelijk doodt diens vergoeding is een
huisdier gelijk aan hetgeen hij heeft gedood - twee rechtvaardige mannen onder
u zullen dat beoordelen; - hetwelk als offer naar de Kaba moet worden gebracht;
of hij moet als boetedoening (een aantal) arme mensen voeden, of een gelijk
aantal dagen vasten, opdat hij het gevolg van zijn daad zal ondergaan. God
heeft vergeven wat voorbij is, maar wie er in terugvalt, hem zal God straffen.
God is Machtig, de Meester der vergelding.
[5:96]
De vangst uit zee en het eten ervan is wettig voor u als
voorziening voor u zelf en de reizigers, doch zolang gij ter bedevaart zijt is
het wild van het land u verboden. En vreest God, tot Wie gij zult worden
verzameld.
[5:97]
God heeft de Kaaba, het onschendbare Huis tot behoud van de
mensheid gemaakt, alsook de heilige maand en het offer, en de kamelen met de
halsbanden. Dit is, opdat gij zult begrijpen, dat God weet, wat in de hemelen
en wat op aarde is en dat God kennis heeft van alle dingen.
[5:98]
Weet, dat God streng is in het straffen en dat God (ook)
Vergevensgezind, Genadevol is.
[5:99]
Op de boodschapper rust slechts (de plicht van) het
overbrengen (der boodschap). En God weet, wat gij openbaart en wat gij
verbergt.
[5:100]
Zeg: "De bozen en de goeden zijn niet gelijk, ofschoon
de overvloed der bozen u in verwondering brengt. Vreest daarom God, o mensen
van begrip, opdat gij moogt slagen.
[5:101]
O, gij die gelooft, vraagt niet naar dingen die u, als zij u
zullen worden geopenbaard, zullen mishagen; indien gij er naar vraagt terwijl
de Koran wordt neergezonden, zullen zij u worden onthuld. God heeft ze
achterwege gelaten. En God is Vergevensgezind, Verdraagzaam.
[5:102]
Vóór u stelde een volk vragen omtrent zo iets
- naderhand werden zij er ongelovigen door.
[5:103]
God heeft geen Bahira, Saiba, Wasila of Haam verordend, maar
de ongelovigen verzinnen een leugen tegen God en de meesten hunner begrijpen
dit niet.
[5:104]
En wanneer er tot hen wordt gezegd: "Komt tot hetgeen
God heeft geopenbaard en tot de boodschapper," zeggen zij: "Voor ons
is datgene waarin wij onze vaderen zagen geloven, voldoende." Zelfs indien
hun vaderen niets wisten en geen leiding hadden?
[5:105]
O, gij die gelooft, past op uzelf. Hij die dwaalt
[5:106]
O, gij die gelooft, wanneer de dood één uwer nadert, ten
tijde dat gij een testament maakt, zal er een getuigenis zijn van twee uwer
rechtvaardige mannen; of van twee anderen die niet van uit uw midden zijn
indien gij door het land reist en de rampspoed des doods u overvalt. Indien gij
twijfelt, houdt hen na het gebed en laat hen zweren bij God, zeggende:
"Wij nemen hier geen waarde voor in ruil, hoewel hij een bloedverwant is,
wij verbergen God’s getuigenis niet, wij zouden in dat geval tot de zondaars
behoren."
[5:107]
Maar indien ontdekt wordt, dat de twee schuldig zijn aan
zonde dan moeten twee anderen hun plaats innemen uit het midden van degenen,
tegen wie de twee eersten hebben getuigd; en de laatste twee moeten bij God
zweren en zeggen: "Waarlijk, ons getuigenis is oprechter dan de getuigenis
van hen (de eersten) en wij zijn geen overtreders, want dan zouden wij
inderdaad tot de onrechtvaardigen behoren."
[5:108]
Dit zal hen eerder getuigenis doen afleggen naar de feiten,
of hen doen vrezen, dat andere
[5:109]
Gedenkt de dag, waarop God de boodschappers zal verzamelen
en zeggen: "Hoe werd gij aangenomen?" Zij zullen zeggen: "Wij
hebben geen kennis, Gij alleen zijt de Oerkenner van het verborgene."
[5:110]
Wanneer God zal zeggen: "O Jezus, zoon van Maria,
gedenk Mijn gunst aan u en uw moeder, toen Ik u met de geest van heiligheid
versterkte, dat gij als kind en op middelbare leeftijd tot het volk spraakt en
toen Ik u het Boek en de wijsheid en de Torah en het Evangelie onderwees en
toen gij door Mijn gebod uit klei de vorm van een vogel maakte, dan er in blies
en het een vogel werd door Mijn gebod; en toen gij de blinden en de melaatsen
door Mijn gebod hebt genezen en de doden opgewekt; en toen Ik de kinderen
Israëls er van weerhield, (u te doden), toen gij met duidelijke tekenen tot hen
kwaamt en degenen onder hen die verwierpen, zeiden: "Dit is niets, dan
klaarblijkelijke tovenarij."
[5:111]
En toen Ik de discipelen bezielde om in Mij en Mijn
boodschapper te geloven, zeiden zij: Wij geloven en getuigt Gij, dat wij ons
hebben onderworpen."
[5:112]
Toen de discipelen zeiden: "O, Jezus, zoon van Maria,
is uw Heer bij machte, ons een (met voedsel) gedekte tafel van de hemel neer te
zenden?", antwoordde hij: "Vreest God, als gij gelovigen zijt."
[5:113]
Zij zeiden: "Wij verlangen zeer, er van te mogen eten
zodat ons hart gerustgesteld moge worden en wij mogen weten dat gij de waarheid
tot ons hebt gesproken en wij daarvan getuigen mogen zijn."
[5:114]
Jezus, de zoon van Maria, zeide: "O God, onze Heer,
zend ons een (met voedsel) gedekte tafel van de hemel neer, opdat het voor de
eersten en de laatsten onzer een feest moge zijn en een teken van U en tot
onderhoud van ons, want U bent de Beste der onderhouders."
[5:115]
God zeide: "Waarlijk, Ik zal haar (de tafel) tot u
neerzenden, maar wie uwer nadien ondankbaar wordt, zal Ik zó straffen
als Ik geen ander onder de volkeren gestraft heb."
[5:116]
En wanneer God zal zeggen: "O Jezus, zoon van Maria,
heb je tot de mensen gezegd: ’Beschouwt mij en mijn moeder als twee Goden naast
God,’? zal hij antwoorden: "Heilig zijt Gij! Ik zou nooit kunnen zeggen,
waarop ik geen recht had. Indien ik het had gezegd zoudt Gij het zeker hebben
geweten. Gij weet, wat in mijn innerlijk is en ik weet niet, wat in U is. U
bent de Kenner van het onzienlijke.
[5:117]
Ik zeide niets tot hen, dan hetgeen Gij mij hebt geboden:
"Aanbidt God, mijn Heer en uw Heer." En ik was getuige van hen,
zolang ik in hun midden verbleef, maar nadat Gij mij deedt sterven, waart Gij
de Bewaker over hen en U bent Getuige van alle dingen.
[5:118]
Indien Gij hen straft, zijn zij Uw dienaren en indien Gij
hen vergeeft, zijt Gij zeker de Almachtige, de Alwijze.
[5:119]
God zal zeggen: "Dit is een dag waarop waarachtigheid
de waarachtigen zal baten. Voor hen zijn tuinen, waar doorheen rivieren
stromen; zij zullen daarin voor eeuwig vertoeven." God heeft behagen in
hen en zij hebben behagen in Hem, dit is de grote zegepraal.
[5:120]
Aan God behoort het koninkrijk der hemelen en der aarde en
wat daartussen is en Hij heeft macht over alle dingen.
Het vee
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[6:1]
Alle lof komt God toe, Die de hemelen en de aarde schiep en
de duisternis en het licht deed ontstaan; toch stellen de ongelovigen gelijken
naast hun Heer.
[6:2]
Hij is het, Die u uit klei schiep en daarna een termijn bepaalde.
De vastgestelde termijn is bij Hem. Toch twijfel je.
[6:3]
En Hij is God in de hemelen en op aarde. Hij kent uw
innerlijk en uw uiterlijk en Hij weet, wat gij verdient.
[6:4]
En er komt van de tekenen van hun Heer geen teken tot hen of
zij wenden zich er van af.
[6:5]
Zij hebben de waarheid verloochend toen deze tot hen kwam,
maar de tijdingen waarover zij spotten zullen hen weldra bereiken.
[6:6]
Zien zij niet, hoeveel geslachten Wij vóór hen
hebben vernietigd? Wij hadden hun zulke macht op de aarde gegeven als Wij u
niet hebben geschonken en Wij zonden wolken over hen die regelmatig regen deden
neerstromen en Wij deden rivieren onder hen vloeien; daarna vernietigden Wij
hen vanwege hun zonden en deden een ander geslacht na hen ontstaan.
[6:7]
En al hadden Wij u een boek op perkament neergezonden en al
hadden zij het met hun handen betast, zouden de ongelovigen toch hebben gezegd:
"Dit is niets dan klaarblijkelijke tovenarij."
[6:8]
Zij zeggen: "Waarom is er geen engel tot hem (de
Profeet) neergezonden?" En indien Wij een engel zenden dan wordt de zaak
afgedaan en er wordt hun geen uitstel gegeven.
[6:9]
En als Wij een engel hadden aangesteld, zouden Wij hem als
mens hebben doen voorkomen en zo zouden Wij hetgeen zij verwarren, voor hen nog
verwarder hebben gemaakt.
[6:10]
En voorzeker de boodschappers vóór u werden
ook bespot, zo trof diegenen die bespotten, de straf voor hetgeen zij
bespotten.
[6:11]
Zeg: "Gaat op aarde rond en ziet, wat het einde was der
loochenaars."
[6:12]
Zeg: "Aan wie behoort hetgeen in de hemelen en op aarde
is?" Zeg: "Aan God." Hij heeft het op Zich genomen,
barmhartigheid te tonen. Voorzeker Hij zal u op de Dag der Opstanding
verzamelen, daaraan is geen twijfel. Zij, die hun zielen hebben tekort gedaan,
geloven niet.
[6:13]
Aan Hem behoort wat in nacht en dag bestaat. En Hij is de
Alhorende, Alwetende.
[6:14]
Zeg: "Zal ik een andere Beschermer nemen, dan God, de
Schepper der hemelen en der aarde, Die voedt en niet wordt gevoed?" Zeg:
"Het is mij bevolen, de eerste te zijn die zich onderwerpt." En
behoort niet tot de afgodendienaren.
[6:15]
Zeg: "Ik vrees, als ik mijn Heer niet gehoorzaam, de
straf van de grote Dag."
[6:16]
Van wie deze straf op die Dag is afgewend, God heeft hem
inderdaad barmhartigheid betoond. En dat is een klaarblijkelijke overwinning.
[6:17]
En als God u door schade treft, is er niemand die dit
[6:18]
Hij is de Oppermachtige over Zijn dienaren en Hij is de
Alwijze, en van alles op de hoogte.
[6:19]
Zeg: "Wie is het gewichtigst als getuige?" Zeg:
"God is getuige tussen u en mij. En deze Koran is mij geopenbaard, opdat
ik u en wie hij bereikt, moge waarschuwen. Getuig je werkelijk dat er andere
goden buiten God zijn?" Zeg: "Ik getuig niet." Zeg: "Hij is
de ene God en ik heb niets uitstaande met datgene wat gij met Hem
vereenzelvigt."
[6:20]
Degenen, wie Wij het Boek gaven, erkennen hem (de Profeet),
zoals zij hun kinderen erkennen. Maar zij, die hun ziel hebben tekort gedaan,
willen niet geloven.
[6:21]
En wie is onrechtvaardiger dan hij, die een leugen tegen God
uitdenkt of Zijn tekenen verloochent? Voorzeker, de onrechtvaardigen zullen
niet slagen.
[6:22]
(Gedenk) de Dag, waarop Wij hen allen zullen verzamelen, dan
zullen Wij zeggen tot degenen, die afgoderij pleegden: "Waar zijn uw
mededingers, die gij beweerdet (te bezitten)?"
[6:23]
Dan zal hun antwoord niet anders zijn dan dat zij zeggen:
"Bij God, onze Heer; wij waren geen afgodendienaren."
[6:24]
Zie, hoe zij tegen zichzelven liegen en hoe hetgeen zij
plachten te verzinnen voor hen verloren is gegaan.
[6:25]
Er zijn sommigen hunner, die naar u luisteren, maar Wij
hebben sluiers om hun hart gelegd en hun oren verstopt, zodat zij niet
begrijpen. En al zagen zij elk teken, zouden zij er toch niet in geloven;
wanneer zij tot u komen redetwisten zij met u, en de ongelovigen zeggen:
"Dit zijn niets dan fabelen der ouden."
[6:26]
En zij verbieden (anderen) en blijven er zelt verre van. En
zij deren niemand dan zichzelven, zij bemerken het echter niet.
[6:27]
En als gij het slechts zoudt kunnen zien, wanneer zij voor
het Vuur zullen worden gebracht! Zij zullen dan zeggen: "O, mochten wij
slechts worden teruggezonden, dan zouden wij de tekenen van onze Heer niet meer
verloochenen en wij zouden tot de gelovigen behoren."
[6:28]
Neen, hetgeen zij voorheen plachten te verbergen is hun
duidelijk geworden. En als zij zouden worden teruggezonden zoudden zij gewis
tot hetgeen hen was verboden terugkeren; Voorzeker zij zijn leugenaars.
[6:29]
En zij zeggen: "Er is niets dan ons leven van deze
wereld en wij kunnen niet worden opgewekt."
[6:30]
En wanneer gij het slechts zoudt kunnen zien, wanneer zij
voor hun Heer zullen worden gebracht, zal Hij zeggen: "Is dit niet de
waarheid?" Zij zullen antwoorden: "Ja zeker, bij onze Heer." Hij
zal zeggen: "Ondergaat dan de straf, omdat gij placht te verwerpen."
[6:31]
Voorzeker, zij, die de ontmoeting met God verloochenen,
benadelen zich, totdat het uur onverwachts over hen komt, en zij zullen zeggen:
"O, wij hebben wroeging, vanwege onze tekortkoming hierin." En zij
zullen hun lasten op hun ruggen dragen. Ziet toe, wat zij dragen is zeker
slecht.
[6:32]
Het wereldse leven is niets dan een spel en een ijdel
vermaak. Doch voor degenen die God vrezen, is het tehuis van het Hiernamaals
beter. Wil je dan niet begrijpen?
[6:33]
Wij weten zeer goed dat hetgeen zij zeggen u verdriet doet,
doch zij verloochenen u (profeet) niet, maar het zijn de tekenen van God die de
boosdoeners verwerpen.
[6:34]
Gewis, de boodschappers vóór u werden ook
verloochend en gekweld, niettemin bleven zij geduldig in datgene, waarvoor zij
waren verloochend; totdat onze hulp tot hen kwam. Er is niemand die de woorden
van God
[6:35]
En als hun afkeer u onverdraaglijk is, breng hun dan een
teken, indien gij een opening in de aarde of een ladder naar de hemelen kunt
vinden. En indian God wilde zou Hij hen zeker onder één leiding hebben
verzameld. Behoor dus niet tot de onwetenden.
[6:36]
Alleen degenen die luisteren, kunnen aannemen. De doden zal
God opwekken en dan zullen zij tot Hem worden teruggebracht.
[6:37]
En zij zeggen: "Waarom is er over hem geen teken van
zijn Heer neergezonden?" Zeg: "Voorzeker, God heeft de macht om een
teken neer te zenden." Maar de meesten hunner beseffen het niet.
[6:38]
En er is geen beest dat op de aarde kruipt, noch een vogel
die op zijn vleugels vliegt, of zij vormen gemeenschappen, zoals gij. Wij
hebben niets uit het Boek weggelaten. Dan zullen zij tot hun Heer tezamen
worden gebracht.
[6:39]
Zij, die Onze tekenen verloochenen, zijn doof en stom, in de
duisternis. God laat wie Hij wil dwalen en Hij plaatst op het rechte pad wie
Hij wil.
[6:40]
Zeg: "Wat denk je? Als de straf van God, of het uur
over u komt, zul je dan iemand anders aanroepen, dan God, als gij waarachtig
zijt?"
[6:41]
Neen, Hem alleen zul je aanroepen; dan zal Hij datgene
verwijderen waarvoor gij Hem aanroept als Hij dat wil en gij zult uw afgoderij
vergeten.
[6:42]
Wij zonden inderdaad tot de volkeren die vóór
u waren, (een profeet) toen troffen Wij hen (die volkeren) met armoede en
tegenspoed opdat zij zich mochten verootmoedigen.
[6:43]
Waarom verootmoedigden zij zich niet toen Onze straf over
hen kwam? Maar hun hart was verhard en Satan deed hun schoon schijnen al
hetgeen zij verrichtten.
[6:44]
Toen zij dan hetgeen waarvoor zij waren gewaarschuwd
vergaten, openden Wij hun de poorten van alle dingen (der wereld) totdat zij
verheugd werden over hetgeen hun was gegeven, dan grepen Wij hen onverwachts
aan en zie, zij werden wanhopig.
[6:45]
Zo werd de levensader van de mensen, die slecht handelden,
afgesneden. Alle lof komt God toe, de Heer der Werelden.
[6:46]
Zeg: Wat denk je? Als God uw gehoor en gezicht zou wegnemen
en uw hart zou verzegelen, wie is dan God buiten God die het u kon teruggeven?
Zie, hoe Wij de tekenen verklaren, toch wenden Zij zich af."
[6:47]
Zeg: "Wat denk je? Als de straf van God onverwachts of
openlijk tot u komt, zal iemand anders dan het onrechtvaardige volk vernietigd
worden?"
[6:48]
Wij zenden de boodschappers alleen als dragers van blijde
tijding en als waarschuwers. Over degenen, die geloven en zich verbeteren, zal
geen vrees komen noch zullen zij treuren.
[6:49]
En degenen, die Onze tekenen verloochenen, hen zal straf
raken, omdat zij niet gehoorzaam waren.
[6:50]
Zeg: "Ik zeg niet tot u, dat ik de schatten van God
bezit, noch dat ik het onzienlijke ken, noch zeg ik tot u: ’Ik ben een engel’;
ik volg slechts hetgeen mij wordt geopenbaard." Zeg: "Kunnen de
blinde en de ziende gelijk zijn? Wil je dan niet nadenken?"
[6:51]
Waarschuw daarmede degenen die vrezen, dat zij tot hun Heer
worden verzameld, dat zij buiten Hem vriend noch bemiddelaar hebben, opdat zij
(God) mogen vrezen.
[6:52]
En verdrijf niet degenen die hun Heer morgen en avond
aanroepen, Zijn aangezicht zoekend. Gij zijt volstrekt niet verantwoordelijk
voor hen, noch zijn zij enigermate verantwoordelijk voor u. Zoud je hen
verdrijven, dan zul je tot de onrechtvaardigen behoren.
[6:53]
En op deze wijze hebben Wij sommigen hunner door anderen
beproefd, zodat zij kunnen zeggen: "Zijn dezen het, die God onder ons
heeft begunstigd?" Kent God degenen die dankbaar zijn niet het beste?
[6:54]
Wanneer degenen die in Onze tekenen geloven, tot u komen,
zeg dan: "Vrede zij u." Uw Heer heeft barmhartigheid op zich genomen;
dus wie uwer in onwetendheid kwaad doet en daarna berouw heeft en zich
verbetert, (voor hem) is Hij Vergevensgezind, Genadevol.
[6:55]
En zo zetten Wij de tekenen uiteen opdat de weg der
schuldigen openbaar worde.
[6:56]
Zeg: "Het is mij verboden degenen, die gij naast God
aanroept, te aanbidden. Zeg: "Ik wil uw boze neigingen niet volgen. In dat
geval zal ik tot de dwalenden behoren en niet tot hen die het rechte pad volgen."
[6:57]
Zeg: "Ik ben op de rechte weg van mijn Heer en gij
verloochent die. Maar wat gij verhaast is niet in mijn macht. De beslissing
berust slechts bij God. Hij zet de waarheid uiteen en Hij is de beste der
seheidsrechters."
[6:58]
Zeg: "Als hetgeen gij verhaast in mijn macht was, zou
de zaak voorzeker tussen u en mij reeds zijn beslist. En God kent de
onrechtvaardigen met beste.
[6:59]
En bij Hem zijn de sleutels van het onzienlijke; niemand
kent dit, behalve Hij. En Hij weet wat op het land en wat in de zee is. En er
valt geen blad zonder dat Hij het weet, noch is er een korrel in de duisternis
der aarde, noch iets dat groen of droog is, zonder dat het in een duidelijk
Boek is vermeld.
[6:60]
Hij is het, Die uw ziel in de nacht neemt en weet hetgeen gij
overdag doet; daarna wekt Hij u weer op, opdat de vastgestelde termijn moge
worden voltooid. Dan is uw terugkeer tot Hem. Daarna zal Hij u inlichten over
hetgeen gij deedt.
[6:61]
Hij is oppermachtig over Zijn dienaren en Hij zendt bewakers
over u, totdat, wanneer de dood tot een uwer komt, Onze boodschappers zijn ziel
wegnemen; zij falen daarin niet.
[6:62]
Dan worden zij tot God, hun ware Heer teruggebracht.
Voorzeker, de beslissing ligt in Zijn handen; en Hij verrekent het
snelst."
[6:63]
Zeg: "Wie verlost u van de rampen van het land en van
de zee wanneer gij Hem in nederigheid en in het geheim aanroept? (zeggende):
’Indien Hij ons hiervan redt zullen wij zeker tot de dankbaren behoren."
[6:64]
Zeg: "God verlost u van deze en van elke andere nood en
toch schrijf je deelgenoten (medegoden) aan Hem toe."
[6:65]
Zeg: "Hij heeft macht om u van boven of van onder u
straf toe te zenden, u in groepen te verdelen en elkander geweld aan te laten
doen." Zie, hoe Wij de tekenen uiteenzetten opdat zij mogen begrijpen.
[6:66]
En uw volk heeft het verworpen, ofschoon het de waarheid is.
Zeg: "Ik ben geen voogd over u."
[6:67]
Er is voor elke profetie een vastgestelde tijd en gij zult
het weldra te weten komen.
[6:68]
Wanneer gij degenen ziet, die Onze tekenen bespotten, wendt
u dan van hen af, totdat zij een ander gesprek beginnen. En als Satan het u
doet vergeten zit dan niet, nadat het in uw herinnering opkomt, met het
onrechtvaardige volk bijeen.
[6:69]
En degenen die God vrezen, zijn in het geheel niet
verantwoordelijk voor hen, behalve voor de vermaning, opdat zij behoed zullen
worden.
[6:70]
Laat degenen die hun geloof tot een spel en tijdverdrijf
hebben gemaakt en wie het wereldse leven heeft bedrogen, met rust. En waarschuw
hiermee, opdat een ziel niet moge worden overgeleverd voor hetgeen zij heeft
gedaan. Zij zal naast God geen helper of bemiddelaar hebben. En indien zij
(zelfs) alles als losprijs zou aanbieden, zal deze van haar niet worden
aanvaard. Dezen zijn het, die zijn overgeleverd voor hetgeen zij verdienden.
Zij zullen een drank van kokend water en een smartelijke straf ontvangen, omdat
zij verwerpen.
[6:71]
Zeg: "Zullen wij naast God datgene aanroepen wat ons
noch bevoordelen noch schaden kan, dan worden wij, nadat God ons heeft geleid,
van het rechte pad verwijderd, zoals iemand die de bozen hebben neergeveld op
de aarde in een toestand van verbijstering en die metgezellen heeft die hem tot
de weg roepen, zeggende: ’Kom tot ons’?" Zeg: "De leiding van God is
voorzeker de enige leiding en het is ons bevolen ons aan de Heer der Werelden
te onderwerpen."
[6:72]
En: "Onderhoudt het gebed en vreest Hem, tot Wie gij
zult worden verzameld."
[6:73]
En Hij is het, Die de hemelen en de aarde in werkelijkheid
schiep. En de dag, waarop Hij zegt: "Wees", wordt het. Zijn woord is
werkelijkheid; en aan Hem behoort het koninkrijk op de Dag waarop de bazuin zal
worden geblazen. De Kenner v an het onzichtbare en het zichtbare. Hij is de
Alwijze, de Al- kennende.
[6:74]
Toen Abraham tot zijn vader Azar zeide: "Neem je afgoden
tot Goden? Ik zie u en uw volk in duidelijke dwaling."
[6:75]
Zo toonden Wij Abraham het koninkrijk der hemelen en der
aarde, opdat hij tot de vastgelovenden zou behoren.
[6:76]
En toen de nacht over hem kwam, zag hij een ster. Hij zeide:
"Dit is mijn Heer." Maar toen zij onderging, zeide hij: "Ik heb
de dingen, die ondergaan niet lief."
[6:77]
En toen hij de maan zag glanzen, zeide hij: "Dit is
mijn Heer." Maar toen zij onderging zeide hij: "Had mijn Heer mij
niet geleid dan zou ik zeker tot het dwalende volk behoren."
[6:78]
En toen hij de zon zag stralen zeide hij: "Dit is mijn
Heer. Dit is de grootste" Maar toen zij onderging, zeide hij: "O,
mijn volk, ik heb niets uitstaande met uw afgoden."
[6:79]
Ik heb mijn aangezicht oprecht gewend tot Hem, Die de
hemelen en de aarde schiep en ik behoor niet tot de afgodendienaren.
[6:80]
En zijn volk redetwistte met hem. Hij zeide: "Redetwist
gij met mij omtrent God, terwijl Hij mij recht heeft geleid? En ik vrees
hetgeen gij met Hem vereenzelvigt niet, tenzij mijn Heer iets wenst. Mijn Heer
omvat alle dingen in Zijn kennis. Wil je er dan geen lering uit trekken?"
[6:81]
En hoe
[6:82]
Zij die geloven en hun geloof niet met onrechtvaardigheid
vermengen - dezen zijn het, die vrede zullen hebben want zij zijn recht geleid.
[6:83]
En dit is onze bewijsgrond die Wij Abraham tegen zijn volk
gaven. Wij verheffen graadsgewijze, wie Wij willen. Voorzeker, Uw Heer is
Alwijs, Alwetend.
[6:84]
En Wij gaven hem Izaäk en Jacob; Wij leidden elk hunner
en voordien leidden Wij Noach en van zijn afstammelingen: David, Salomo, Job,
Jozef, Mozes en Aäron. Zo belonen Wij de goeden.
[6:85]
En Zacharia, Johannes, Jezus en Elias. Elk hunner behoorde
tot de deugdzamen.
[6:86]
En Ismaël, Elisa, Jonas en
[6:87]
En van hun vaderen en hun kinderen en hun broederen verkozen
Wij enigen en leidden hen op het rechte pad.
[6:88]
Dit is de leiding van God, Hij leidt daarmee van Zijn
dienaren, wie Hij wil. En, indien zij iets naast Hem hadden aanbeden, zou
voorzeker al hetgeen zij plachten te doen, verloren zijn gegaan.
[6:89]
Dezen zijn het, wie Wij het Boek en de heerschappij en het
profetenambt gaven. Maar nu dezen er ondankbaar voor zijn, hebben Wij deze aan
een volk toevertrouwd dat er niet ondankbaar voor zal zijn.
[6:90]
Dezen zijn het, die God juist heeft geleid; volgt daarom hun
leiding. Zeg: "Ik vraag u er geen beloning voor. Dit is niets dan een
vermaning aan alle volkeren."
[6:91]
En zij schatten de juiste waarde van God niet wanneer zij
zeggen: "God heeft aan niemand iets geopenbaard." Zeg: "Wie
openbaarde het Boek dat Mozes bracht als licht en leiding voor de mensen - dat
gij op papieren schrijft, en bekend maakt, terwijl gij toch veel verbergt en
(waardoor) aan u is onderwezen, hetgeen gij noch uw vaderen wisten?" -
Zeg: "God". Laat hen dan met rust om zich met hun ledig spel te
vermaken.
[6:92]
En dit Boek vol zegeningen, hebben Wij geopenbaard,
vervullende, hetgeen er aan voorafging, opdat gij de moeder der steden (Mekka)
en wat er omheen is zoudt waarschuwen. En degenen die in het Hiernamaals
geloven, geloven er in en zij waken over hun gebed.
[6:93]
En wie is onrechtvaardiger dan hij die een leugen over God
uitdenkt of zegt: "Het is mij geopenbaard," terwijl hem niets is
geopenbaard en die zegt: "Ik zal iets neerzenden dat gelijk is aan hetgeen
God heeft neergezonden?" O, kon je het waarnemen, wanneer de
onrechtvaardigen in doodsstrijd zijn en de engelen hun handen uitstrekken,
(zeggende): "Geeft uw zielen op. Deze dag zal u de straf der schande
worden toegekend, voor hetgeen gij ten onrechte tegen God zeidet en omdat gij u
hoogmoedig van Zijn tekenen afwenddet.
[6:94]
Nu zijt gij één voor één tot Ons gekomen zoals Wij u eerst
schiepen en gij hebt, hetgeen Wij u schonken achter u gelaten en Wij zien de
bemiddelaren, waarvan gij beweerdet dat zij deelgenoten waren in uw zaken, niet
bij u. Voorzeker is nu (de band) tussen u afgesneden en hetgeen gij placht te
beweren is verloren gegaan.
[6:95]
Voorwaar, het is God die de graankorrel en de dadelpit doet
uitspruiten. Hij brengt de levenden uit de doden voort en is de Voortbrenger
van doden uit de levenden. Dat is God, waarheen word je dan afgewend?
[6:96]
Hij doet de dag aanbreken en Hij heeft de nacht voor rust
ingesteld en de zon en de maan voor het uitrekenen (der jaargetijden). Dat is
de ordening van de Almachtige, de Alwetende.
[6:97]
Hij is het, Die de sterren voor u heeft gemaakt, opdat gij
daardoor de juiste richting in de duisternissen van het land en van de zee
moogt volgen. Wij hebben de tekenen uitgelegd aan een volk, dat kennis bezit.
[6:98]
En Hij is het, Die u van uit één ziel heeft voortgebracht en
er is een verblijfplaats en een bewaarplaats voor u. Wij hebben de tekenen
verklaard aan een volk dat begrijpt.
[6:99]
En Hij is het, Die water uit de wolken neerzendt en daardoor
elke soort van groei voortbrengt. En evenzo brengen Wij daarmee groen, waarvan
Wij korenaren voortbrengen. En er komen uit de scheden van de dadelpalm
laaghangende trossen. En Wij (brengen er) wijngaarden en de olijf en de
granaatappel (mee voort) van gelijke en ongelijke soort. Kijkt naar het fruit
ervan, wanneer het vrucht zet en naar het rijpen daarvan. Hierin zijn voorzeker
tekenen voor een volk dat (wil) geloven.
[6:100]
En zij houden de djinn voor deelgenoten van God ofschoon Hij
dezen schiep; en zij dichten Hem, zonder kennis, zonen en dochters toe. Heilig
is Hij en verheven boven hetgeen zij Hem toeschrijven.
[6:101]
Wondere Schepper der hemelen en der aarde. Hoe kan Hij een
zoon hebben, wanneer Hij geen gemalin heeft? Hij heeft alles geschapen; en Hij
is de Kenner van alle dingen.
[6:102]
Zo is God, uw Heer. Er is geen God naast Hem, (Hij is) de
Schepper aller dingen, aanbidt Hem Want Hij is de Voogd over alles.
[6:103]
Ogen kunnen Hem niet bereiken; maar Hij bereikt de ogen.
Want Hij is de Ontastbare, de Alwetende.
[6:104]
Er zijn inderdaad bewijzen van uw Heer tot u gekomen, wie
dus ziet het is voor hemzelf en wie blind wordt het is tegen hemzelf. En ik ben
geen bewaker over u.
[6:105]
En zo zetten Wij de tekenen uiteen, zodat zij zeggen:
"Gij hebt het geleerd (van iemand)", en opdat Wij het aan een volk
dat kennis heeft, mogen duidelijk maken.
[6:106]
Volg, hetgeen u van uw Heer is geopenbaard: er is geen God
naast Hem; en wend u van de afgodendienaren af.
[6:107]
En als God had gewild, zouden zij geen goden hebben
opgericht. Wij hebben u (de Profeet) geen bewaker over hen gemaakt, noch ben je
voogd over hen.
[6:108]
En scheldt degenen, die zij naast God aanroepen niet uit,
anders zullen zij uit nijd in hun onwetendheid God uitschelden. Zo hebben Wij
voor elk volk hun daden schoon doen schijnen. Dan zullen zij tot hun Heer
terugkeren en Hij zal hen inlichten over hetgeen zij plachten te doen.
[6:109]
En zij zweren hun sterkste
[6:110]
En Wij zullen hun hart en ogen in verwarring brengen, omdat
zij er voor de eerste keer niet in geloofden en Wij zullen hen in hun
overtreding blindelings laten dwalen.
Part 8
[6:111]
En zelfs al zonden Wij engelen tot hen neer en al spraken de
doden tot hen en Wij verzamelden voor hen alle dingen van aangezicht tot
aangezicht, zij zouden er niet in geloven, tenzij God dit wilde. Maar de
meesten hunner gedragen zich onwetend.
[6:112]
Op dezelfde wijze hebben Wij een vijand voor elke profeet
gemaakt, bozen van onder de mensen en de djinn. Zij fluisteren elkander
vergulde woorden in om te bedriegen - en als uw Heer had gewild, zouden zij het
niet hebben gedaan; laat hen daarom met rust met hetgeen zij verzinnen.
[6:113]
En opdat de harten dergenen die niet in het Hiernamaals
geloven er zich toe neigen en zij er tevreden mee mogen zijn en dat zij mogen
verdienen hetgeen zij willen verdienen.
[6:114]
Zal ik als rechter iemand anders zoeken dan God, terwijl Hij
het is, Die u het Boek heeft neergezonden dat uitvoerig is verklaard? En
degenen, wie Wij het Boek gaven weten dat het van uw Heer is neergezonden met
de waarheid; behoort daarom niet tot degenen die twijfelen.
[6:115]
En het woord van uw Heer is in waarheid en rechtvaardigheid
vervuld. Niemand kan Zijn woorden veranderen; Hij is de Alhorende, de
Alwetende.
[6:116]
En als gij het merendeel dergenen die op aarde zijn, volgt,
zullen zij u van God’s weg doen afdwalen. Zij volgen slechts vermoedens en zij
doen niets dan gissen.
[6:117]
Voorzeker, uw Heer weet het beste wie van Zijn weg afdwaalt
en Hij kent degenen, die recht geleid zijn.
[6:118]
Eet daarom van hetgeen waarover de naam van God is
uitgesproken als gij in Zijn tekenen gelooft.
[6:119]
En welke reden heb je, dat gij niet van datgene zoudt eten,
waarover de naam van God is uitgesproken, terwijl Hij u reeds heeft uitgelegd
wat Hij u heeft verboden, - met uitzondering van datgene waartoe gij gedwongen
zijt. En voorzeker, velen misleiden door hun boze neigingen zonder kennis.
Waarlijk, uw Heer kent de overtreders het beste.
[6:120]
En schuwt openlijke, alsmede geheime zonden. Gewis, degenen
die zonden begaan, zal voor hetgeen zij doen, worden vergolden.
[6:121]
En eet niet van hetgeen, waarover de naam van God niet is
uitgesproken, want dat is zeker ongehoorzaamheid. En de bozen sporen hun
vrienden aan opdat zij met u mogen redetwisten. Als gij hen gehoorzaamt zul je
inderdaad afgodendienaren zijn.
[6:122]
Is hij, die dood was en wie Wij het leven gaven en voor wie
Wij een licht maakten waardoor hij onder de mensen wandelt, gelijk aan hem,
wiens toestand zodanig is dat hij in de duisternissen verblijft waaruit hij
niet kan wegkomen? Zo werd voor de ongelovigen schoonschijnend gemaakt hetgeen
zij deden.
[6:123]
En zo hebben Wij in elke stad de groten tot haar schuldigen
gemaakt zodat zij er in samenspannen en zij smeden slechts tegen hun eigen
ziel, maar zij bemerken het niet.
[6:124]
En wanneer er tot hen een teken komt, zeggen zij: "Wij
zullen niet geloven voordat ons hetzelfde is gegeven als hetgeen God’s
boodschappers is gegeven." God weet het beste waar Zijn boodschapte
plaatsen. Vernedering bij God en een strenge straf zal de overtreders voorzeker
treffen, wegens hetgeen zij beramen.
[6:125]
Wie God ook wenst te leiden, Hij verruimt zijn hart voor de
Islam en wie Hij wenst te laten dwalen, zijn hart maakt Hij eng en gesloten
alsof hij een hoogte aan het beklimmen was. Zo legt God degenen die niet
geloven, onreinheid op.
[6:126]
En dit is het rechtleidende pad van uw Heer. Wij hebben de
tekenen inderdaad verduidelijkt voor een volk dat er lering uit wil trekken.
[6:127]
Voor hen is het Huis van Vrede (het Paradijs) bij hun Heer
en Hij is hun Vriend, wegens hetgeen zij doen.
[6:128]
De Dag, waarop Hij hen allen tezamen zal verzamelen, (zal
Hij zeggen): "O, gezelschap van djinn, gij hebt een grote hoeveelheid
mensen tot u getrokken." En hun vrienden onder de mensen zullen zeggen:
"Onze Heer, wij hebben van elkander geprofiteerd, maar nu hebben wij de
termijn welke Gij voor ons hebt vastgesteld bereikt." Hij zal zeggen:
"Het Vuur is uw tehuis waarin gij zult vertoeven, behalve wat God moge
behagen." Voorzeker, uw Heer is Alwijs, Alwetend.
[6:129]
En op dezelfde wijze maken Wij sommigen der onrechtvaardigen
tot vrienden voor de anderen, voor hetgeen zij verdienen.
[6:130]
O, gezelschap van djinn en mensen. Kwamen er niet uit uw
midden boodschappers tot u die u Mijn tekenen verhaalden en die u voor de
ontmoeting van deze Dag waarschuwden? Zij zullen zeggen: "Wij getuigen
tegen onszelven." Het wereldse leven bedroog hen. En zij zullen tegen
zichzelf getuigen, dat zij ongelovigen waren.
[6:131]
Dit komt, omdat uw Heer de steden niet onrechtvaardig wilde
vernietigen, terwijl de mensen er van onbewust waren.
[6:132]
En er zijn voor allen graden overeenkomstig hetgeen zij doen
en uw Heer is niet onopmerkzaam jegens hetgeen zij doen.
[6:133]
En uw Heer is Onafhankelijk, Barmhartig. En als Hij het wil,
[6:134]
Hetgeen u is beloofd, zal voorzeker geschieden en gij kunt
het niet voorkomen.
[6:135]
Zeg: "O mijn volk, handel naar uw vermogen, ik handel
ook. Gij zult weldra weten voor wie de uiteindelijke beloning van het tehuis
zal zijn." Waarlijk de onrechtvaardigen slagen nooit.
[6:136]
En zij hebben God een deel van de oogsten en van het vee
aangewezen, dat Hij heeft voortgebracht en zij zeggen: "Dit is voor God en
dit is voor onze goden," zoals zij het zich denken. Maar hetgeen voor hun
afgoden is, bereikt God niet, terwijl hetgeen voor God is, hun afgoden wel
bereikt. Slecht is hetgeen zij oordelen.
[6:137]
Op dezelfde manier hebben voor velen der afgodendienaren hun
afgoden het doden hunner kinderen schoonschijnend gemaakt, opdat zij hen mogen
vernietigen en verwarring in hun godsdienst doen ontstaan. En als God het
wilde, zouden zij dit niet hebben gedaan, laat hen daarom met rust met hetgeen
zij verzinnen.
[6:138]
Zij zeggen: "Dit en dat vee en die en die oogsten zijn
verboden, niemand zal er van eten, dan wie het ons belieft" - alzo beweren
zij - en er is vee, welks ruggen verboden zijn en er is vee, waarover zij de
naam van God niet uitspreken en zij bedenken een leugen over Hem. Hij zal hen
weldra vergelden, hetgeen zij verzinnen.
[6:139]
En zij zeggen: "Hetgeen in de baarmoeders van dit en
dat vee is, is uitsluitend voor onze mannen en is onze vrouwen verboden, maar
als het dood geboren wordt hebben zij allen er deel aan." Hij zal hen naar
hun bewering belonen. Voorzeker, Hij is Alwijs, Alwetend.
[6:140]
Zij, die hun kinderen door gebrek aan kennis uit domheid
doden en hetgeen, waarvan God hen heeft voorzien, onwettig maken, een leugen
over God smedende, zijn inderdaad afgedwaald - noch kunnen zij recht geleid
worden.
[6:141]
Hij is het, Die tuinen doet ontstaan, wel of niet gestut en
de dadelpalm en de korenvelden, waarvan de vruchten van verschillende soorten
zijn en de olijf en de granaatappel van gelijke en ongelijke soort. Eet de
vruchten ervan wanneer zij vruchten dragen, maar betaalt op de dag van de
oogst, wat Hem verschuldigd is en verkwist het niet. Voorzeker, God heeft de
verkwisters niet lief.
[6:142]
En Hij schiep onder het vee lastvee en slachtvee. Eet van hetgeen
God u heeft voorzien en volgt de voetstappen van Satan niet. Voorzeker, hij is
een openlijke vijand voor u.
[6:143]
Acht, in paren: Twee van de schapen en twee van de geiten.
Zeg: "Zijn het de twee mannelijke dieren, die Hij heeft verboden, of de twee
vrouwelijke dieren, ofwel, hetgeen de baarmoeders der twee vrouwelijke dieren
bevatten? Onderricht mij met zekerheid, indien gij waarachtig zijt."
[6:144]
En twee der kamelen en twee der runderen. Zeg: "Zijn
het de twee mannelijke dieren die Hij heeft verboden of de twee vrouwelijke
dieren ofwel, hetgeen de baarmoeders der twee vrouwelijke dieren bevatten? Was
je aanwezig toen God u dit oplegde? Wie is dan onrechtvaardiger dan hij die een
leugen over God bedenkt om de mensen zonder kennis te doen dwalen?"
Voorzeker, God leidt het onrechtvaardige volk niet.
[6:145]
Zeg: "Ik vind in hetgeen mij is geopenbaard niets, dat
een eter is verboden te eten, met uitzondering van het gestorvene of vloeiend
bloed of varkensvlees, want dit alles is onrein - of, wat in overtreding is,
waarover een andere naam dan God’s is aangeroepen. Maar wie door noodzaak wordt
gedreven en niet begerig is noch de grens overschrijdt: uw Heer is dan
voorzeker Vergevensgezind, Genadevol.
[6:146]
Wij verboden de Joden alle dieren die klauwen hebben en Wij
verboden hun het vet van runderen, schapen en geiten, anders dan wat hun ruggen
of hun ingewanden dragen of hetgeen met een been is gemengd. Dit is de
vergelding, welke Wij hun voor hun opstandigheid gaven. En Wij zijn voorzeker
Waarachtig.
[6:147]
En indien zij u verloochenen zeg: "Uw Heer is de Heer
der alomvattende Barmhartigheid doch Zijn straf zal van het schuldige volk niet
worden afgewend."
[6:148]
Zij die afgoderij bedrijven, zullen zeggen: "Als God
het had gewild hadden wij noch onze vaderen afgoderij bedreven, noch hadden wij
iets onwettig verklaard." Op dezelfde wijze loochenden ook zij die
vóór hen waren, totdat zij Onze straf ondergingen. Zeg: "Heb
je enige kennis? Toont het ons dan. Gij volgt niets dan vermoedens en gij doet
niets dan liegen."
[6:149]
Zeg: "Van God is het afdoende bewijs. Als Hij had
gewild zou Hij u zeker allen hebben geleid."
[6:150]
Zeg: "Brengt uw getuigen die getuigenis willen
afleggen, dat God dit heeft verboden.’’ Als zij getuigen, getuig niet met hen,
noch volg de boze neigingen van degenen die Onze tekenen verloochenen en van
degenen, die niet in het Hiernamaals geloven en die medegoden aan hun Heer
toeschrijven.
[6:151]
Zeg: "Komt, ik zal u verkondigen, wat uw Heer heeft
verboden;" n.l. dat gij iets met Hem vereenzelvigt en dat gij uw ouders
niet goed behandelt en dat gij uw kinderen uit armoede doodt. - Wij zijn het,
Die voor u en voor hen zorgen - en dat gij onbetamelijke daden hetzij openlijk
of in het geheim begaat en dat gij een ziel ten onrechte doodt die God heilig
heeft verklaard. Dit is, hetgeen Hij u heeft bevolen, opdat gij moogt
begrijpen.
[6:152]
Beheert het eigendom van de wees, voordat hij volwassen is,
niet anders dan op de beste wijze. En geeft de volle maat en het volle gewicht
met rechtvaardigheid. Wij belasten geen ziel boven haar vermogen. En leeft,
wanneer gij spreekt, rechtvaardigheid na, zelfs wanneer het een bloedverwant
betreft en vervult het verbond van God. Dit is, hetgeen Hij u vermaant, opdat
gij er lering uit moogt trekken.
[6:153]
En dit is het rechte pad dat tot Mij leidt. Volgt het daarom
en volgt geen andere wegen opdat zij u niet van Mijn weg afleiden. Hiertoe
vermaant Hij u, opdat gij vroom moogt zijn.
[6:154]
En Wij gaven Mozes het Boek, als voltooiing van de gunst aan
hem die goed wilde doen en een uitleg van alle dingen en een leidraad en een
barmhartigheid, opdat zij in de ontmoeting van hun Heer mochten geloven.
[6:155]
En dit is een Boek dat Wij hebben neergezonden, vol van
zegeningen. Volgt het daarom en hoedt u, opdat u barmhartigheid mag worden
betoond.
[6:156]
Opdat gij niet zoudt zeggen: "Het Boek was alleen
geopenbaard voor twee volkeren die vóór ons leefden, en wij waren
inderdaad met de inhoud er van onbekend."
[6:157]
Of ingeval gij zoudt zeggen: "Voorzeker, als ons het
Boek was neergezonden, zouden wij beter zijn geleid dan zij." Er is nu een
duidelijk bewijs, leiding en barmhartigheid van uw Heer tot u gekomen. Wie is
onrechtvaardiger dan hij die de tekenen van God verwerpt en er zich van
afkeert? Wij zullen degenen, die zich van Onze tekenen afwenden met een
vreselijke straf vergelden omdat zij zich hebben afgewend.
[6:158]
Verwachten zij niets anders dan dat engelen tot hen zouden
komen, of dat hun Heer zou verschijnen of dat enige der tekenen van uw Heer
zouden plaatshebben? Op de dag, wanneer enige der tekenen van uw Heer zullen
verschijnen, zal het geloven geen ziel baten die voorheen niet geloofde noch
iets goeds door haar geloof verdiende. Zeg: "Wacht, Wij wachten ook."
[6:159]
Degenen, die scheiding in hun godsdienst maken en zich in
secten verdelen - gij hebt met hen niets uitstaande. Hun zaak rust in God’s
handen dan zal Hij hen bekend maken met hetgeen zij deden.
[6:160]
Wie een goede daad verricht zal tienmaal zoveel ontvangen,
maar wie een slechte daad verricht zal alleen een daaraan gelijke vergelding
ontvangen; hun zal geen onrecht worden aangedaan.
[6:161]
Zeg: "Wat mij betreft, mijn Heer heeft mij op het
rechte pad geleid - een goed geloof, de godsdienst van Abraham, de oprechte. En
hij behoorde niet tot de afgodendienaren."
[6:162]
Zeg: "Mijn gebed en mijn offer, mijn leven en mijn dood
zijn gewijd aan God, de Heer der Werelden."
[6:163]
Hij heeft geen gelijken. Zo is mij bevolen en ik ben de
eerste der Moslims.
[6:164]
Zeg: "Zal ik een andere Heer begeren buiten God,
terwijl Hij de Heer aller dingen is?" En geen ziel handelt dan voor
zichzelf alleen, noch draagt een lastdrager de last van anderen. Dan zal uw
terugkeer tot uw Heer zijn en Hij zal u verklaren, waarover gij twisttet.
[6:165]
En Hij is het, die u op aarde tot opvolgers maakte en Hij
heeft sommigen uwer in rang boven anderen verheven, opdat Hij u door hetgeen
Hij u heeft gegeven, moge beproeven. Voorzeker, uw Heer is vlug in het straffen
en voorzeker, Hij is Vergevensgezind, Genadevol.
De verheven
plaatsen
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[7:1]
Alif Laam Miem Saad.
[7:2]
(Dit is) een (volmaakt) Boek, dat aan u is geopenbaard -
laat er daarom in uw hart geen twijfel zijn om er mee te waarschuwen; - dit is
een aanmaning voor de gelovigen.
[7:3]
Volgt hetgeen u van uw Heer is neergezonden en volgt geen
andere vrienden, dan Hem. Hoe gering is de lering, die gij trekt.
[7:4]
Hoeveel steden hebben Wij vernietigd! Onze straf overviel
hen gedurende de nacht of tijdens de middagslaap.
[7:5]
Toen Onze Straf over hen kwam, was hun roep niet anders dan
dat zij zeiden: "Wij waren inderdaad onrechtvaardigen."
[7:6]
En Wij zullen degenen, tot wie de boodschappers waren
gezonden zeker ter verantwoording roepen; en Wij zullen de boodschappers ook
ondervragen.
[7:7]
Dan zullen Wij hen zeker met kennis doen weten; want Wij
zijn nooit afwezig.
[7:8]
En het wegen (der menselijke daden) zal op die Dag eerlijk
zijn. Degenen, wier schalen zwaar zijn zullen slagen.
[7:9]
En zij, wier schalen licht zullen zijn, deden hun zielen
tekort, omdat zij ten opzichte van Onze tekenen onrechtvaardig waren.
[7:10]
En Wij hebben u op aarde gevestigd en u daarop van middelen
van bestaan voorzien. Hoe weinig dankbaar was je!
[7:11]
Wij schiepen u, daarna vormden Wij u; toen zeiden Wij tot de
engelen: "Onderwerpt u aan Adam" en zij onderwierpen zich, behalve
Iblies; hij behoorde niet tot degenen die zich onderwierpen.
[7:12]
(God) zeide: "Wat belette u, u te onderwerpen, toen Ik
u (dat) gebood?" Hij antwoordde: "Ik ben beter dan hij. Gij hebt mij
uit vuur en hem uit klei geschapen.
[7:13]
(God) zeide: "Verwijder u van hier - het is niet aan u,
hier hoogmoedig te zijn. Ga heen, gij behoort stellig tot degenen, die
vernederd zullen worden."
[7:14]
Hij zeide: "Geef mij uitstel tot aan de Dag waarop zij
zullen worden opgewekt."
[7:15]
(God) zeide: "U is uitstel verleend."
[7:16]
Hij antwoordde: "Welnu, daar gij mij liet dwalen zal ik
hen voorzeker in de weg gaan zitten op Uw rechte pad."
[7:17]
Dan zal ik mij gewis vóór hen en achter hen en
van hun rechter en van hun linker zijde tonen en Gij zult de meesten hunner
niet dankbaar vinden.
[7:18]
(God) zeide: "Ga heen, veracht en verworpen. Wie hunner
u ook zal volgen, Ik zal voorzeker de hel met u allen vullen."
[7:19]
O, Adam, vertoef met uw vrouw in de tuin en eet, wat gij
wilt, maar nadert deze boom niet, anders zul je tot de onrechtvaardigen
behoren.
[7:20]
Maar Satan fluisterde hun (boze ingevingen) in opdat hij hun
naaktheid zou openbaren die voor hen verborgen was, en zeide: "Uw Heer
heeft u deze boom alleen verboden, opdat gij geen engelen of eeuwig- levenden
zoudt worden."
[7:21]
En hij zwoer tot hen: "Ik ben voor u zeker een oprechte
raadgever."
[7:22]
Zo deed hij hen door bedrog vallen. En toen zij van de boom proefden
werd hun naaktheid hun duidelijk en zij begonnen zich te bedekken met bladeren
uit de tuin. En hun Heer riep hen en zeide: "Verbood Ik u die boom niet en
zeide Ik niet tot u: ’Voorwaar, Satan is een openlijke vijand voor u’?"
[7:23]
Zij antwoordden: "Onze Heer, wij hebben onszelf onrecht
aangedaan en als Gij ons niet vergeeft en ons niet genadig zijt, zullen wij
zeker tot de benadeelden behoren.
[7:24]
Hij zeide: "Gaat heen, sommigen uwer zullen de vijanden
van anderen zijn. En er is voor u een verblijfplaats op aarde en een
voorziening voor een bepaalde tijd."
[7:25]
Hij zeide: "Gij zult daarop leven en sterven en gij
zult daarvandaan worden opgewekt."
[7:26]
O kinderen van Adam! Wij hebben u inderdaad kleding
neergezonden om uw naaktheid te bedekken, ook om sierlijk te zijn, doch het
kleed van godsvrucht is het beste. Dit is een teken van God, opdat zij er
lering uit mogen trekken.
[7:27]
O kinderen van Adam, laat Satan u niet verleiden, zoals hij
uw ouders uit het paradijs verdreef en hen van hun kleding beroofde, opdat hij
hun hun naaktheid mocht tonen. Waarlijk, hij ziet u, hij en zijn stam, vanwaar
gij hen niet ziet. Voorzeker, Wij hebben de duivelen vrienden gemaakt voor hen,
die niet geloven.
[7:28]
En wanneer zij een slechte daad begaan, zeggen zij:
"Wij zagen dit onze vaderen doen en God heeft het ons bevolen." Zeg:
"God legt nooit slechte daden op. Zeg je van God, hetgeen gij niet
weet?"
[7:29]
Zeg: "Mijn Heer heeft rechtvaardigheid bevolen. En dat
gij uw aandacht behoorlijk richt, ter gelegenheid van aanbidding en Hem
aanroept in zuivere gehoorzaamheid aan Hem. Zoals Hij u deed ontstaan, zo zul
je weerkeren.
[7:30]
Sommigen heeft Hij geleid en bij anderen werd dwaling hun
deel. Zij hebben buiten God de bozen tot vrienden genomen en zij denken dat zij
recht geleid zijn.
[7:31]
O, kinderen van Adam, let op uw uiterlijk ter gelegenheid
van aanbidding en eet en drinkt, maar verkwist niet. Hij heeft de verkwisters
zeker niet lief.
[7:32]
Zeg: "Wie heeft de tooi van God, die Hij voor Zijn
dienaren heeft voortgebracht en zuiver voedsel, verboden?" Zeg: "Zij
zijn ook voor de gelovigen in het tegenwoordige leven en voor hen alleen op de
Dag der Opstanding." Zo verklaren Wij de tekenen aan een volk dat begrip
heeft.
[7:33]
Zeg: "Mijn Heer heeft slechte daden, hetzij openlijk of
in het geheim verboden en zonde en ongerechtvaardigde opstand; en dat gij
datgene met God vereenzelvigt, waarvoor Hij u geen gezag heeft neergezonden en
dat gij van God dingen zegt, die gij niet weet.
[7:34]
En er is voor elk volk een termijn en wanneer hun tijd is
gekomen kunnen zij geen uur uitstel krijgen, noch kunnen zij vooruitlopen.
[7:35]
O, kinderen van Adam, als boodschappers vanuit uw midden tot
u komen, die Mijn tekenen aan u voordragen, dan, wie God zal vrezen en goede daden
verrichten, over hen zal geen vrees komen, noch zullen zij treuren.
[7:36]
Maar zij, die Onze tekenen verloochenen en er zich
hoogmoedig van afkeren - dezen zullen de bewoners van het Vuur zijn, zij zullen
daarin vertoeven.
[7:37]
Wie is dan onrechtvaardiger dan hij, die een leugen over God
uit, of Zijn tekenen verloochent? Dezen zijn het, die hun lot zullen ondergaan
zoals het verordend is, als Onze boodschappers hen zullen bezoeken om hun
zielen weg te nemen; zij zullen hen vragen: "Waar is hetgeen gij naast God
aanriept?" Zij zullen antwoorden: "Het is verloren geraakt voor
ons," en zij zullen tegen zichzelven getuigen, dat zij ongelovig waren.
[7:38]
Hij zal zeggen: "Gaat onder de volkeren van djinn en
mensen die vóór u heengingen, het Vuur binnen." Steeds
wanneer een volk er binnengaat zal het zijn zustervolk vervloeken, totdat,
wanneer zij er allen opeenvolgend in zijn aangekomen, de laatsten over de
eersten hunner zullen zeggen: "Onze Heer, dezen deden ons dwalen, geef hun
daarom een dubbele straf van het Vuur." Hij (God) zal zeggen: "Er is
voor iedereen het dubbele, maar gij weet het niet.’’
[7:39]
En de eersten hunner zullen tot de laatsten zeggen: "U
bent niet boven ons verheven, smaakt daarom de straf voor al hetgeen gij
deedt."
[7:40]
Voorzeker, voor hen die Onze tekenen verloochenen en er zich
hoogmoedig van afwenden, zullen de poorten van de Hemel niet worden geopend,
noch zullen zij in het paradijs komen; eer zou een kameel door het oog van een
naald gaan. En zo vergelden Wij de daden der schuldigen.
[7:41]
Zij zullen de hel tot bed en bedekkingen hebben. En zo
vergelden Wij de onrechtvaardigen.
[7:42]
Maar, die geloven en goede werken verrichten - Wij belasten
geen ziel boven haar vermogen - dezen zullen de bewoners van het paradijs zijn,
zij zullen daarin vertoeven.
[7:43]
Welke wrok er ook in hun hart moge zijn, wij zullen deze van
hen verwijderen. Er zullen rivieren voor hen vloeien. En zij zullen zeggen:
"Alle lof komt God toe, Die ons hiertoe heeft geleid. En als God ons niet
had terechtgewezen, hadden wij geen leiding kunnen vinden. De boodschappers van
onze Heer brachten inderdaad de waarheid." En er zal hen worden
toegeroepen: "Dit is het paradijs, dat u als erfdeel is gegeven, voor
hetgeen gij deedt."
[7:44]
De bewoners van het paradijs zullen naar de bewoners van de
hel roepen: "Wij hebben bevonden waar te zijn, wat onze Heer ons beloofde.
Heb je ook bevonden, waar te zijn wat uw Heer u beloofde?" Zij zullen
zeggen: "Ja." Dan zal er een woordvoerder onder hen verkondigen:
"De vloek van God rust op de onrechtvaardigen,
[7:45]
Die anderen van het pad van God weerhielden, het oneffen
wensende, en die het Hiernamaals verwierpen."
[7:46]
En er zal een scheiding tussen beiden zijn; en er zullen op
de verheven plaatsen mannen zijn die allen aan hun merktekenen herkennen. En
zij zullen tot de bewoners van het paradijs roepen: "Vrede zij over u.’’
Dezen zullen het paradijs nog niet zijn binnengegaan, maar zij hopen het.
[7:47]
En wanneer hun ogen naar de bewoners van het Vuur zijn
gericht, zullen zij zeggen: "Onze Heer, plaats ons niet onder het
onrechtvaardige volk."
[7:48]
En de bewoners van de verheven plaatsen zullen tot de mensen
die zij aan hun merktekenen herkennen roepen: "Uw aantal, noch datgene
waarover gij hoogmoedig waart, heeft u kunnen helpen."
[7:49]
Zijn dezen het aangaande welke gij hebt gezworen dat God hun
geen barmhartigheid zou schenken? "Gaat het paradijs binnen, er zal geen
vrees over u komen, noch zul je treuren,"
[7:50]
En de bewoners van het Vuur zullen tot de bewoners van het
paradijs roepen: "Giet wat water over ons uit of iets, waarmnee God u
heeft voorzien." Zij zullen antwoorden: "God heeft voorzeker dit voor
de ongelovigen verboden."
[7:51]
Degenen, die hun godsdienst tot tijdverdrijf en tot vermaak
namen en wie het leven van de wereld had bedrogen, Wij zullen hen deze Dag
vergeten, zoals zij de ontmoeting op deze dag vergaten en zoals zij Onze
tekenen verwierpen.
[7:52]
En Wij hebben hun voorzeker een Boek gebracht, dat Wij met
kennis hebben uiteengezet, als leiding en barmhartigheid voor een volk dat
gelooft.
[7:53]
Wachten zij slechts op (een andere) verklaring daarvan? De
Dag, waarop deze komen zal, zullen degenen die het voorheen vergaten, zeggen:
"De boodschappers van onze Heer brachten inderdaad de waarheid, zullen wij
dan enige bemiddelaars hebben, die voor ons zullen bemiddelen? Of konden wij
worden teruggezonden (naar de aarde), opdat wij anders mochten doen, dan
hetgeen wij deden?" Zij deden hun ziel inderdaad tekort en hetgeen zij
verzonnen is voor hen verloren gegaan.
[7:54]
Voorzeker, uw Heer is God, Die de hemelen en de aarde in zes
dagen schiep; daarna zette Hij Zich op deTroon neer. Hij doet de nacht de dag
bedekken, die hem snel opvolgt. De zon en de maan en de sterren zijn door Zijn
gebod in dienst gesteld. Voorwaar, van Hem is de schepping en het gebod.
Gezegend is God, de Heer der Werelden.
[7:55]
Roept uw Heer in nederigheid en in het verborgene aan. Hij
heeft de overtreders zeker niet lief.
[7:56]
En schept geen wanorde op aarde, nadat zij is geordend en
roept Hem met vrees en hoop aan. Voorzeker, de Barmhartigheid van God is de
goeden nabij.
[7:57]
En Hij is het, Die de winden als blijde tijdingen voor Zijn
barmhartigheid uitzendt; totdat, wanneer zij zware wolken dragen, Wij ze naar
een dor land drijven, daarna zenden Wij er water uit neer, dan brengen Wij alle
soorten vruchten voort; zo wekken Wij de doden op, opdat gij er lering uit
moogt trekken.
[7:58]
En het goede land - de plantengroei komt er in overvloed van
voort door het gebod van zijn Heer - en hetgeen slecht is levert alleen
schaarste op. Zo wisselen Wij de tekenen af voor een volk dat dankbaar is.
[7:59]
Wij zonden Noach tot zijn volk en hij zeide: "O, mijn
volk, aanbidt God, gij hebt geen god naast Hem. Ik vrees voor u de straf van de
grote Dag."
[7:60]
De leiders van zijn volk antwoordden: "Wij zien dat gij
in openlijke dwaling verkeert."
[7:61]
Hij zeide: "O, mijn volk, er is in mij geen dwaling,
doch ik ben een boodschapper van de Heer der Werelden."
[7:62]
Ik breng u de boodschappen van mijn Heer over en geef u
oprechte raad en ik weet van God wat gij niet weet.
[7:63]
Verwonder je, dat er een aanmaning van uw Heer tot u is
gekomen door een man uit uw midden opdat hij u moge waarschuwen en opdat gij
rechtvaardig moogt worden en opdat u barmhartigheid moge worden betoond?
[7:64]
Maar zij verloochenden hem; Wij redden hem en degenen die
met hem in de ark waren en Wij verdronken degenen, die Onze tekenen verwierpen.
Zij waren inderdaad een verblind volk.
[7:65]
En tot (het volk van) Aad (zonden Wij) hun broeder Hoed. Hij
zeide: "O mijn volk, aanbidt God, gij hebt geen andere god naast Hem. Wil
je dan niet (God) vrezen?"
[7:66]
De ongelovige leiders van zijn volk zeiden: "Wij zien u
als een dwaze en wij denken, dat gij tot de leugenaars behoort."
[7:67]
Hij antwoordde: "O, mijn volk, er is in mij geen
dwaasheid, maar ik ben een boodschapper van de Heer der Werelden."
[7:68]
Ik breng u de woorden van mijn Heer en ik ben voor u een
eerlijke raadgever.
[7:69]
Verwonder je, dat er een waarschuwing van uw Heer tot u is
gekomen door een man uit uw midden, opdat hij u moge waarschuwen? Hij maakte u na het volk van Noach tot
erfgenamen en deed u overvloedig in kracht toenemen. Gedenkt daarom de gunsten
van God, opdat gij moogt slagen."
[7:70]
Zij zeiden: "Zijt gij tot ons gekomen opdat wij God
alleen moeten aanbidden en de goden die onze vaderen aanbaden zullen verlaten?
Breng ons dan hetgeen waarmee gii ons bedreigt, als gij oprecht zigt."
[7:71]
Eij antwoordde: "Straf en toorn van uw Heer hebben u
reeds getroffen. Redetwis je met mij over namen, die gij hebt genoemd - gij en
uw vaderen - waarvoor God geen gezag heeft neergezonden? Wacht dan, ik ben met
u onder de wachtenden."
[7:72]
En Wij redden hem en degenen, die met hem waren door Onze
barmhartigheid en Wij sneden de levenswortel af van degenen die Onze tekenen
verloochenden. En dezen waren geen gelovigen.
[7:73]
Naar de Samoed (kwam) hun broeder Salih. Hij zeide: "O
mijn volk, aanbidt God; gij hebt geen andere god naast Hem. Voorwaar er is een duidelijk
bewijs van uw Heer tot u gekomen; deze kamelin is van God, een teken voor u.
Laat haar daarom met rust opdat zij zich van God’s aarde moge voeden en doet
haar geen leed, anders zal een pijnlijke straf u bereiken."
[7:74]
En herinnert u, toen Hij u na (het volk van) Aad tot
opvolgers maakte en u vestigde in het land; gij bouwdet paleizen in de vlakten
en gij hieuwt huizen uit de
[7:75]
De leiders van zijn volk, die aanmatigend waren, zeiden tot
de gelovigen, die zij zwak achtten: "Weet je zeker, dat Salih een door
zijn Heer gezondene is?" Zij antwoordden: "Wij geloven voorzeker in
hetgeen, waarmee hij gezonden is."
[7:76]
Degenen die aanmatigend waren zeiden: "Voorwaar, wij
geloven niet in hetgeen waarin gij gelooft."
[7:77]
Toen verlamden zij de kamelin en overtraden het gebod van
hun Heer en zeiden: "O, Salih, breng ons hetgeen, waarmee gij ons hebt
bedreigd, als gij tot de boodschappers behoort."
[7:78]
De aardbeving overviel hen en zij lagen uitgestrekt op de
grond in hun huizen.
[7:79]
Toen wendde Salih zich van hen af en zeide: "O, mijn
volk, ik bracht u de boodschap van mijn Heer en bood u oprechte raad aan, maar
gij houdt niet van oprechte raadgevers."
[7:80]
En
[7:81]
Gij nadert met wellust mannen, in plaats van vrouwen. Neen,
U bent een volk dat de perken te buiten gaat.
[7:82]
Het antwoord van zijn volk was slechts: "Verdrijft hen
uit uw stad, want zij zijn mannen die zich rein willen houden."
[7:83]
Wij redden hem en zijn familie, met uitzondering van zijn
vrouw, zij behoorde tot de achterblijvenden.
[7:84]
En Wij deden een regen van stenen over hen komen. Ziet nu
wat het einde was van de schuldigen.
[7:85]
En tot Midian hun broeder Shoaib. Hij zeide: "O, mijn
volk, aanbidt God, gij hebt geen god naast Hem. Er is inderdaad een duidelijk
teken van uw Heer tot u gekomen. Geeft daarom volle maat en ruim gewicht en
vermindert het aan de mensen verschuldigde niet en schept geen wanorde op aarde
nadat zij geordend is. Dit is beter voor u, als gij gelovigen zijt."
[7:86]
En wacht niet op de wegen om degenen die in Hem geloven te
bedreigen en van het pad van God af te houden en het oneffen te maken. En
gedenkt, hoe gij weinigen waart en Hij u vermenigvuldigde. En ziet wat het
einde was van de onruststokers.
[7:87]
En als er een groep onder u is die gelooft in hetgeen
waarmee ik ben gezonden en een andere groep die dit niet gelooft, wacht dan
geduldig totdat God onder ons richt. Want Hij is de beste Rechter.
Part 9
[7:88]
De leidende mannen van zijn volk die aanmatigend waren,
antwoordden: "Wij zullen u, o Shoaib, en de gelovigen met u zeker uit onze
stad verdrijven tenzij gij tot onze godsdienst terugkeert." Hij zeide:
"Zelfs al zijn wij er afkerig van?"
[7:89]
En indien wij tot uw godsdienst terugvallen, nadat God ons
er van heeft gered, dan hebben wij voorzeker een leugen aangaande God
verzonnen. En het past ons niet er naar te willen terugkeren, behalve, wanneer
God, onze Heer, dit zou willen. Onze Heer omvat alle dingen in Zijn kennis. Wij
hebben in God ons vertrouwen gelegd. Oordeel daarom, onze Heer, tussen ons en
ons volk in waarheid en U bent de beste Rechter.
[7:90]
En de leidende mannen van zijn volk die niet geloofden,
zeiden: "Als gij Shoaib volgt, zul je zeker verliezers zijn."
[7:91]
Daarom greep de aardbeving hen en zij lagen uitgestrekt op
de grond in hun huizen.
[7:92]
Degenen, die Shoaib verloochenden werden (zo vernietigd)
alsof zij er nooit in hadden gewoond. Degenen, die Shoaib van leugen
beschuldigden - zij waren de verliezers.
[7:93]
Daarna wendde hij zich van hen af en zeide: "O mijn
volk, ik heb u inderdaad de boodschap van mijn Heer overgebracht en ik gaf u
oprechte raad. Hoe moet ik dan om een ongelovig volk treuren?"
[7:94]
En Wij zonden nimmer een profeet naar een stad zonder dat
Wij het volk er van met tegenspoed en lijden troffen, opdat zij zouden
verootmoedigen.
[7:95]
Daarna verwisselden Wij het boze met het goede, totdat zij
groeiden en zeiden: "Lijden en geluk wedervoeren onze vaderen ook."
Dan grepen Wij hen plotseling terwijl zij er niet aan dachten.
[7:96]
En indien de mensen van die steden hadden geloofd en
rechtvaardig waren geweest, zouden Wij zeker zegeningen van de hemel en van de
aarde voor hen hebben gezonden, maar zij verloochenden (onze profeet); daarom
grepen Wij hen vanwege hun daden.
[7:97]
Zijn de bewoners der steden veilig voor de komst van Onze
straf over hen, ’s nachts, terwijl zij slapen?
[7:98]
Of zijn de bewoners dezer steden veilig voor Onze straf die
over hen zou kunnen komen, des daags terwijl zij zich vermaken?
[7:99]
Zijn zij dan veilig voor God’s voornemen? En niemand waant
zich veilig voor God’s voornemen, dan het volk dat te gronde gaat.
[7:100]
Doet het degenen, die de aarde beerven na haar (vroegere)
bewoners niet inzien, dat, indien Wij het willen, Wij hen om hun zonden treffen
en hun hart verzegelen, zodat zij niet meer horen?
[7:101]
Zo waren de steden wier verhaal Wij u hebben verteld. En
voorzeker hun boodschappers kwamen met duidelijke tekenen tot hen. Doch zij
wilden niet geloven omdat zij voorheen reeds loochenden. Zo zegelt God het hart
der ongelovigen.
[7:102]
Wij vonden in de meesten hunner geen (trouw aan het) verbond
en Wij bevonden dat de meesten hunner overtreders waren.
[7:103]
Toen zonden Wij na hen (de vorige boodschappers) Mozes met
Onze tekenen naar Pharao en zijn leiders, maar zij geloofden er niet in. Ziet
hoe het einde was van de onruststokers.
[7:104]
En Mozes zeide: "O, Pharao, ik ben waarlijk een
boodschapper van de Heer der Werelden."
[7:105]
Ik mag slechts de waarheid over God spreken. Ik ben met een
duidelijk teken van uw Heer tot u gekomen; zend daarom de kinderen Israëls met
mij mee.
[7:106]
Hij antwoordde: "Als gij inderdaad met een teken zijt
gekomen breng het naar voren als gij tot de waarachtigen behoort."
[7:107]
Hij (Mozes) wierp zijn stok neer en ziet, het was duidelijk
een slang.
[7:108]
En hij haalde zijn hand tevoorschijn en ziet, zij was wit
(geworden) voor de toeschouwers.
[7:109]
De leiders van het volk van Pharao zeiden: "Dit is
gewis een vaardige tovenaar."
[7:110]
Hij wil u uit uw land zetten. Wat raad je nu aan?
[7:111]
Zij zeiden: "Geef hem en zijn broeder tijd en zend (intussen)
omroepers de steden in,
[7:112]
Die elke vaardige tovenaar tot u zullen brengen."
[7:113]
En de tovenaars kwamen tot Pharao en zeiden: "Wij
zullen natuurlijk als wij de overhand krijgen een beloning ontvangen."
[7:114]
Hij (Pharao) antwoordde: "Ja en gij zult tot de
gunstelingen behoren."
[7:115]
Zij zeiden: "O Mozes zul jij of zullen wij het eerst
werpen?"
[7:116]
Hij antwoordde: "Werp jij." En toen zij wierpen,
betoverden zij de ogen der mensen en deden hen vrezen en toonden hun grote
toverkunst.
[7:117]
En Wij bezielden Mozes en zeiden: "Werp uw stok
neer" en ziet, deze slokte al hetgeen zij getoverd hadden op.
[7:118]
Zo werd de waarheid bevestigd en bleek wat zij deden ijdel
te zijn.
[7:119]
Zo werden zij verslagen en vernederd.
[7:120]
En de tovenaars werden bewogen zich neer te werpen.
[7:121]
En zeiden: "Wij geloven in de Heer der Werelden."
[7:122]
De Heer van Mozes en Aäron.
[7:123]
Pharao zeide: "Heb je vóór ik het u
toestond in Hem geloofd? Dit is voorzeker een complot dat gij in de stad hebt
gesmeed, opdat gij haar bewoners er uit moogt verdrijven maar gij zult het
weldra te weten komen."
[7:124]
Ik zal gewis uw handen en uw voeten aan tegengestelde zijden
(rechts en links) doen afsnijden. Dan zal ik u allen tezamen laten kruisigen.
[7:125]
Zij antwoordden: "Wij zullen voorzeker naar onze Heer
terugkeren."
[7:126]
En gij neemt alleen wraak op ons omdat wij in de tekenen van
onze Heer hebben geloofd toen zij ons getoond werden. Onze Heer, stort
standvastigheid over ons uit en doe ons sterven terwijl wij Moslims zijn."
[7:127]
En de leiders van het volk van Pharao zeiden: "Wil je
Mozes en zijn volk in het land wanorde laten scheppen en u en uw goden laten
verzaken?" Hij antwoordde: "Wij zullen hun zonen doden en hun vrouwen
sparen. Zeker wij hebben macht over hen."
[7:128]
Mozes zeide tot zijn volk: "Zoekt de hulp van God en
weest geduldig. Voorzeker, de aarde behoort aan God. Hij geeft haar als erfdeel
aan wie Zijner dienaren Hij wil en de uiteindelijke overwinning is voor de
godvrezenden.
[7:129]
Zij antwoordden: "Wij werden vervolgd, voordat gij tot
ons kwaamt en nadat gij tot ons zijt gekomen." Hij (Mozes) zeide:
"Waarschijnlijk gaat uw Heer uw vijand vernietigen en u tot stedehouders
in het land maken, dan zal Hij zien hoe gij handelt."
[7:130]
En Wij straften het volk van Pharao door droogte en met
schaarste van vruchten, opdat zij er lering uit mochten trekken.
[7:131]
Wanneer er goeds tot hen kwam zeiden zij: "Dit komt ons
toe." En als hen kwaad overkwam, schreven zij de tegenspoed toe aan Mozes
en zijn metgezellen. Let op! Hun tegenspoed was eveneens van God. Maar de
meesten hunner weten het niet.
[7:132]
En zij zeiden (tot Mozes): "Welk teken gij ons ook
moogt brengen om er ons mede te betoveren, wij zullen stellig niet in u
geloven."
[7:133]
Toen zonden Wij de storm en de sprinkhanen en de luizen en
de kikvorsen en bloed over hen - als duidelijke tekenen, doch zij gedroegen
zich hoogmoedig en waren een schuldig volk.
[7:134]
En toen de straf op hen viel, zeiden zij: "O, Mozes,
bid voor ons tot uw Heer, zoals Hij u heeft beloofd. Als gij de plaag van ons
verwijdert, zullen wij u zeker geloven en wij zullen de kinderen Israëls
voorzeker met u laten gaan.
[7:135]
Maar toen Wij de straf van hen verwijderden voor een
bepaalde termijn, die zij moesten voleindigen, ziet, toen braken zij (hun
beloften.)
[7:136]
Wij straften hen derhalve en verdronken hen in zee, omdat
zij Onze tekenen verloochenden en er geen acht op sloegen.
[7:137]
En Wij deden de mensen die voor zwak werden gehouden de
oostelijke en westelijke gedeelten van het land, welke Wij zegenden, erven. En
het genadevolle woord van uw Heer werd voor de kinderen Israëls vervuld omdat
zij geduldig waren geweest; en Wij vernietigden al hetgeen Pharao en zijn volk
hadden gebouwd en al hetgeen zij hadden opgericht.
[7:138]
En Wij deden de kinderen Israëls door de zee trekken en zij
kwamen tot een volk dat aan zijn afgoden was gehecht. Zij zeiden: "O,
Mozes, maak ons een god zoals dit (volk) goden heeft." Hij antwoordde:
"U bent zeker een onwetend volk."
[7:139]
Wat dezen betreft, al hetgeen waarmede zij zich bezig
houden, zal worden vernietigd en al hetgeen zij doen zal vergeefs zijn.
[7:140]
Hij zeide (verder): "Zal ik u een andere god dan God
zoeken, terwijl Hij u boven de volkeren heeft verheven?"
[7:141]
Toen Wij u van Pharao’s volk verlosten dat u aan een
marteling onderwierp en uw zonen doodde en uw vrouwen spaarde. En daarin lag
voor u een zware beproeving van uw Heer.
[7:142]
En Wij maakten met Mozes een overeenkomst van dertig nachten
en vulden ze met tien nachten aan. Aldus werd de periode, die door zijn Heer
was vastgesteld tot veertig nachten aangevuld. En Mozes zeide tot zijn broeder
Aäron: "Wees mijn plaatsvervanger onder mijn volk in mijn afwezigheid
en beheer wel en volg de weg der onruststokers niet."
[7:143]
En toen Mozes op Onze vastgestelde tijd kwam en zijn Heer
tot hem sprak, zeide hij: "Mijn Heer, toon U aan mij, opdat ik U moge
aanschouwen." Hij (God) antwoordde: "Gij zult Mij stellig niet kunnen
aanschouwen, maar kijk naar de berg en als deze op zijn plaats blijft, dan zul
je Mij wel kunnen zien." En toen zijn Heer Zich op de berg openbaarde,
brak deze in stukken en Mozes viel bewusteloos neer. En toen hij tot zichzelf
kwam, zeide hij: "Heilig zijt Gij, ik wend mij tot U en ik ben de eerste
der gelovigen."
[7:144]
God zeide: "O, Mozes, Ik heb u door Mijn boodschappen
en Mijn woord boven de volkeren uitverkoren. Houd u daarom vast aan hetgeen Ik
u heb gegeven en behoor tot de dankbaren."
[7:145]
En Wij schreven op de tafelen allerhande raad en uitleg voor
alles. Houd u er aan en beveel uw volk, dit alles stipt op te volgen. Ik zal u
weldra de verblijfplaats der overtreders tonen.
[7:146]
Ik zal voorzeker degenen, die ten onrechte trots handelen op
aarde weldra van Mijn tekenen afkeren; en hoewel zij alle tekenen zien, zullen
zij er niet in geloven, en als zij het pad der rechtvaardigheid zien zullen zij
dit als weg niet aanvaarden, maar indien zij het pad der dwaling zien, zullen
zij deze als weg wel inslaan. Dat komt, omdat zij Onze tekenen verloochenden en
er onachtzaam op waren.
[7:147]
En zij, die Onze tekenen en de laatste Ontmoeting
verloochenen - hun werken zullen verloren gaan. Zullen zij worden beloond,
anders dan voor hetgeen zij deden?
[7:148]
En het volk van Mozes maakte van hun sieraden in zijn
afwezigheid het lichaam van een kalf - dat een loeiende toon voortbracht. Zagen
zij niet, dat het niet tot hen kon spreken, noch hen naar een goede weg leiden?
Zij namen het, (als hun god) en zij waren overtreders.
[7:149]
Toen zij wroeging gevoelden en zagen, dat zij inderdaad
gedwaald hadden, zeiden zij: "Als onze Heer ons geen barmhartigheid
betoont en ons vergeeft, zullen wij gewis tot de verliezers behoren.’’
[7:150]
En toen Mozes verontwaardigd en bedroefd tot zijn volk terugkeerde,
zeide hij: "Hetgeen gij in mijn afwezigheid deedt, was slecht. Heb je
jezelf gehaast vóór het gebod van uw Heer?" En hij legde de
tafelen neer en greep zijn broeders haar en sleepte hem naar zich toe. Hij
(Aäron) zeide: "Zoon van mijn moeder, het volk achtte mij inderdaad
zwak en wilde mij doden. Laat zich de vijanden daarom niet over mij verblijden
en plaats mij niet bij het onrechtvaardige volk."
[7:151]
Hij (Mozes) zeide: "Mijn Heer, vergeef mij en mijn
broeder en laat ons tot Uw barmhartigheid toe want U bent de Allergenadigste.
[7:152]
Voorzeker, degenen die het kalf aanbaden zal de toorn van
hun Heer en de vernedering in het tegenwoordig leven treffen En zo bejegenen
Wij degenen, die een leugen verzinnen.
[7:153]
Doch diegenen die kwaad doen en daarna berouw tonen en
geloven, voorzeker uw Heer is dan Vergevensgezind, Genadevol.
[7:154]
Toen Mozes’ toorn was gekalmeerd, nam hij de tafelen en er
was leiding en barmhartigheid in het geschrift voor degenen, die hun Heer
vrezen.
[7:155]
En Mozes koos voor Onze ontmoeting zeventig mannen van zijn
volk. Maar toen de aardbeving hen achterhaalde, zeide hj: "Mijn Heer, als
het U had behaagd, kondet, Gij hen en mij voordien reeds hebben vernietigd.
Wilt Gij ons verdelgen voor hetgeen de dommen onder ons hebben gedaan? Dit is
niets dan een beproeving van U. Gij laat daardoor dwalen wie Gij wilt en Gij
leidt wie Gij wilt. U bent onze Beschermer , vergeef one daarom en toon ons
barmhartigheid en U bent de Beste Vergevensgezinde."
[7:156]
En verorden het goede voor ons in deze wereld en in het
Hiernamaals; wij zijn tot U gekomen. God antwoordde: "Ik zal Mijn straf
opleggen aan wie Ik wil, maar Mijn barmhartigheid omvat alle dingen. Zo zal Ik
het verordenen voor degenen die Mij vrezen en de Zakaat betalen en voor hen die
in Onze tekenen geloven."
[7:157]
Hun, die de boodschapper, de reine profeet volgen, die zij
in de Torah en het Evangelie beschreven vinden, legt hij het goede op en
verbiedt het kwade, veroortooft hun de goede dingen en verbiedt de slechte en
ontheft hen van de last en de kluisters die hen bonden. Zij, die in hem geloven
en hem eren en ondersteunen en het licht dat met hem is neergezonden volgen,
zullen gewis slagen.
[7:158]
Zeg: O mensdom, ik ben u allen tot een boodschapper van God,
aan Wie het koninkrijk der hemelen en der aarde behoort. Er is geen God naast
Hem. Hij geeft het leven en doet sterven. Gelooft daarom in God en Zijn
boodschapper, de reine Profeet, die in God en Zijn woorden gelooft en volgt hem
opdat gij recht geleid moogt worden."""
[7:159]
Er is een deel van het volk van Mozes dat tot waarheid
aanspoort en daarmede rechtvaardig handelt.
[7:160]
En Wij verdeelden hen in twaalf stammen, als afzonderlijke
volkeren. En Wij openbaarden aan Mozes, toen zijn volk om drinken vroeg:
"Sla de rots met uw staf" en er ontsprongen twaalf bronnen aan: elke
stam kende zijn drinkplaats. En Wij deden wolken hen overschaduwen en Wij
zonden Manna en kwartels voor hen neer. "Eet van de goede dingen, waarmee
Wij u hebben voorzien." En zij deden Ons geen onrecht aan, maar zij
schaadden zichzelf.
[7:161]
En toen er tot hen werd gezegd: "Woont in deze stad en
eet ervan waar gij ook wilt en zegt: ’God, verlicht onze last’, en gaat de
poort in nederigheid binnen, Wij zullen u uw tekortkomingen vergeven. Wij
zullen meer geven aan hen die goed doen."
[7:162]
Maar de onrechtvaardigen onder hen vervingen het woord door
een ander dat niet tot hen was gesproken. Daarom zonden Wij een kastijding van
de hemel over hen neer omdat zij onrechtvaardig waren.
[7:163]
En vraag hun omtrent de stad, die aan de zee lag. Toen zij
de Sabbath ontheiligden verscheen vis op hun Sabbath aan de oppervlakte van het
water, maar de dag waarop zij geen Sabbath hielden kwam zij niet tot hen. Zo
beproefden Wij hen omdat zij overtreders waren.
[7:164]
Toen een gedeelte hunner zeide: "Waarom predik je tot
een volk dat God wil vernietigen of met een strenge kastijding gaat
straffen?" Het andere deel antwoordde: "Als een verontschuldiging
tegenover uw Heer en opdat zij rechtvaardig mogen worden."
[7:165]
En toen zij de vermaning vergaten redden Wij degenen die het
kwade verboden en grepen de onrechtvaardigen met een strenge straf aan, omdat
zij verkeerd handelden.
[7:166]
En toen zij overtraden, hetgeen hun was verboden, zeiden Wij
tot hen: "Weest verachte apen."
[7:167]
En toen verkondigde uw Heer dat Hij dezulken zou zenden, die
hen (de Joden) met een marteling zouden kwellen tot de dag der Opstanding.
Voorzeker, uw Heer is vlug in vergelding en Hij is Vergevensgezind, Genadevol.
[7:168]
En Wij verdeelden hen in groepen over de aarde. Er zijn
onder hen rechtvaardigen en er zijn onrechtvaardigen. Wij beproefden hen door
voor- en tegenspoed, opdat zij zich mochten bekeren.
[7:169]
Na hen kwam er een boos geslacht dat het Boek erfde. Zij
namen de goederen van deze wereld en zeiden: "Het zal ons worden
vergeven." Maar als meer dergelijke goederen tot hen kwamen zouden zij
deze ook hebben genomen. Werd de belofte in het Boek, dat zij van God slechts
de waarheid zouden spreken, niet van hen afgenomen? En hebben zij hetgeen er in
staat, niet gelezen? En het tehuis van het Hiernamaals is beter voor degenen,
die (God) vrezen. Begrijp je dat niet?
[7:170]
En die zich aan het Boek vasthouden en in het gebed
volhardend zijn - voorzeker Wij doen de beloning der goeden niet verloren gaan.
[7:171]
Toen Wij de berg (Sinaï) boven hen deden schudden alsof hij
een losse bedekking was, dachten zij, dat deze op hen zou vallen; Wij zeiden:
"Houdt u aan hetgeen Wij u hebben gegeven vast en gedenkt wat er in staat,
opdat gij moogt worden behouden."
[7:172]
En toen uw Heer van Adams kinderen een nageslacht uit hun
lendenen voortbracht, en hen deed getuigen over henzelf: "Ben ik uw Heer
niet?" antwoordden zij: "Ja, wij getuigen" zodat gij op de Dag
der Opstanding niet zoudt zeggen: "Wij waren ons hiervan zeker niet
bewust."
[7:173]
Of gij zolldt zeggen: "Het waren alleen onze vaderen
die afgoderij bedreven en wij waren een geslacht na hen. Wilt Gij ons dan
vernietigen om hetgeen de leugenaars deden?"
[7:174]
En zo verklaren Wij de tekenen opdat zij zich mogen bekeren.
[7:175]
En vertel hun het verhaal van de man die Wij Onze tekenen
gaven, maar hij wendde zich af, daarom volgde Satan hem en hij werd verleid.
[7:176]
En indien Wij wilden, konden Wij hem er door verheffen doch
hij verkoos de aarde en volgde zijn begeerten, hij is als een hond: als gij hem
achtervolgt laat deze zijn tong (uit de bek) hangen en indien gij hem met rust
laat steekt hij ook zijn tong uit. Dit is het geval van de mensen, die Onze
tekenen verloochenen. Vertel daarom deze gelijkenis opdat zij mogen nadenken.
[7:177]
Slecht is de toestand van een volk dat Onze tekenen
verloochent, het handelt onjuist tegen zichzelf.
[7:178]
Wie God leidt is op het rechte pad. En wie Hij laat dwalen,
zal tot de verliezers behoren.
[7:179]
Voorwaar, Wij hebben menige djinn en mens geschapen wier
einde de hel zal zijn. Zij hebben harten maar begrijpen er niet mede en zij
hebben ogen maar zij zien er niet mede en zij hebben oren maar zij horen er
niet mede. Zij zijn als vee, neen zij dwalen nog meer (dan dit), zij zijn de
achtelozen.
[7:180]
Aan God behoren alle goede eigenschappen. Roept Hem daarbij
aan. En laat degenen, die ten opzichte van Zijn eigenschappen van de rechte weg
afwijken, met rust. Hun zal worden vergolden naar hetgeen zij hebben bedreven.
[7:181]
En er is onder hen die Wij hebben geschapen een volk, dat de
mensen met waarheid leidt en rechtvaardig oordeelt.
[7:182]
En degenen, die Onze tekenen verwerpen zullen Wij
geleidelijk aangrijpen, op een wijze die zij niet verwachten.
[7:183]
Ik geef hun uitstel. Mijn plan is voorzeker machtig.
[7:184]
Hebben zij er niet over nagedacht dat er in hun metgezel
(Mohammed) geen krankzinnigheid is? Hij is slechts een duidelijk waarschuwer.
[7:185]
Hebben zij het koninkrijk der hemelen en der aarde en alle
dingen die God geschapen heeft, niet bekeken? En dat hun termijn waarschijnlijk
reeds naderbij is gekomen? In welk woord zullen zij dan daarna geloven?
[7:186]
En wie God laat dwalen, voor hem kan er geen gids zijn. Hij
laat dezulken in hun koppigheid blindelings zwerven.
[7:187]
Vragen zij u omtrent het uur, wanneer het zal plaatsvinden?
Zeg: "De kennis daarvan is slechts bij mijn Heer. Niemand dan Hij kan het
op zijn tijd openbaren. Het rust zwaar op de hemel en op de aarde. Het zal
slechts onverwacht tot u komen. Zij ondervragen u of gij er goed van op de
hoogte zijt. Zeg: "De kennis er van is slechts bij God, maar de meeste
mensen weten het niet."
[7:188]
Zeg: "Ik heb buiten hetgeen God wil, geen macht over
goed of kwaad voor mijzelf. En als ik het onzienlijke kende zou ik een
overvloed van goed hebben bemachtigd en het kwade zou mij niet hebben gedeerd.
Ik ben slechts een waarschuwer en een drager van goede tijding voor een volk
dat gelooft."
[7:189]
Hij is het, Die u uit een enkele ziel heeft geschapen en
daaruit haar gade maakte, opdat deze troost in haar mocht vinden. En nadat hij
haar bekend heeft, draagt zij een lichte last en gaat er mede rond. En wanneer
deze zwaar wordt, bidden zij beiden tot God hun Heer: "Als Gij ons een
goed kind geeft, zullen wij zeker tot de dankbaren behoren."
[7:190]
Maar als Hij hun een welgeschapen kind geeft, schrijven zij
deelgenoten aan Hem toe, betreffende hetgeen Hij hun beiden heeft gegeven. Maar
God is verheven boven hetgeen zij met Hem vereenzelvigen.
[7:191]
Vereenzelvigen zij met God degenen die niets scheppen
terwijl deze zelf geschapen zijn?
[7:192]
En zij kunnen anderen geen hulp verlenen noch kunnen zij
zichzelf helpen.
[7:193]
En als gij hen tot leiding roept zullen zij u niet volgen.
Het is gelijk of gij hen roept of zwijgt.
[7:194]
Voorwaar, degenen die gij naast God aanroept zijn dienaren,
zoals gij. Roept hen dan aan en laat hen u verhoren als gij waarheid spreekt.
[7:195]
Hebben zij voeten waarmee zij lopen of hebben zij handen
waarmee zij vasthouden, of hebben zij ogen waarmee zij zien of hebben zij oren
waarmee zij horen? Zeg: "Roept de deelgenoten aan. Smeedt plannen tegen
mij (profeet) en geeft mij geen uitstel"
[7:196]
Waarlijk, mijn Beschermer is alleen God Die het Boek (de
Koran) heeft geopenbaard. En Hij is de Beschermer der goeden.
[7:197]
En zij, die gij naast Hem aanroept hebben geen macht om u te
helpen noch kunnen zij zichzelf helpen.
[7:198]
En als gij hen tot leiding uitnodigt horen zij u niet. En
gij ziet hen naar u kijken maar zij zien niet.
[7:199]
Neig u tot vergiffenis en spoor tot vriendelijkheid aan en
wend u van de onwetenden af.
[7:200]
En als een boze ingeving van Satan u (tot het kwade)
aanspoort, zoek dan uw toevlucht bij God; voorzeker, Hij is Alhorend, Alwetend.
[7:201]
Degenen die (God) vrezen, wanneer hen een boze neiging van
Satan overvalt, gedenken God en ziet, zij zijn ziende.
[7:202]
En hun broederen trachten hen te doen toenemen in dwaling,
doch zij falen niet.
[7:203]
En wanneer gij hun geen teken brengt, zeggen zij:
"Waarom verzin je het niet? " Antwoord: "Ik volg alleen hetgeen
mij van mijn Heer wordt geopenbaard." Dit zijn de bewijzen van uw Heer en
een leiding en een barmhartigheid voor een volk, dat gelooft.
[7:204]
En wanneer de Koran wordt voorgedragen, luistert er naar en
weest stil, opdat u barmhartigheid moge geschieden.
[7:205]
En gedenk uw Heer, ’s morgens en ’s avonds in uw gedachte
met nederigheid en vrees en zonder luidruchtigheid van spraak en behoor niet
tot de onachtzamen.
[7:206]
Waarlijk, degenen die dicht bij uw Heer zijn wenden zich
niet met trots van Zijn aanbidding af doch zij verheerlijken Hem en werpen zich
voor Hem neer.
De oorlogsbuit
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[8:1]
Zij vragen u over de oorlogsbuit. Antwoord: "De
oorlogsbuit behoort aan God en de boodschapper. Vreest daarom God en regelt (uw
geschillen) onderling inschikkelijk en gehoorzaamt God en Zijn boodschapper als
gij gelovigen zijt."
[8:2]
Ware gelovigen zijn slechts degenen wier hart vol vrees
klopt, wanneer de naam van God wordt genoemd en wanneer Zijn tekenen hun worden
voorgelezen, doet dit hen in geloof toenemen en op hun Heer vertrouwen.
[8:3]
Die het gebed houden en van hetgeen, waarmee Wij hen hebben
voorzien, meedelen,
[8:4]
Dezen zijn de ware gelovigen. Voor hen zijn graden bij hun
Heer, vergiffenis en een waardige voorziening.
[8:5]
Toen uw Heer u in waarheid van uw huis deed weggaan, was een
gedeelte van de gelovigen er afkerig van.
[8:6]
Zij redetwistten met u over de waarheid nadat deze was
bekend gemaakt alsof zij zienderogen tot de dood werden gedreven.
[8:7]
En toen God u één der twee partijen beloofde dat zij de uwe
zou zijn, wenste je, dat de partij zonder wapenen de uwe zou worden, maar God
wilde door Zijn Woorden de waarheid bevestigen en de levenswortel der
ongelovigen afsnijden.
[8:8]
Opdat Hij de waarheid mocht bevestigen en de leugen teniet
mocht doen, ofschoon de schuldigen er afkerig van zijn.
[8:9]
Toen gij de hulp van uw Heer afsmeektet en Hij u antwoordde:
"Ik zal u met duizend engelen helpen die elkander opvolgen."
[8:10]
God gaf het slechts als verblijdend nieuws en opdat uw hart
daardoor mocht worden gerustgesteld. Want hulp komt alleen van God; voorzeker,
God is Almachtig, Alwijs.
[8:11]
Toen Hij slaap over u deed komen als beveiliging van Hem en
water van de wolken over u neerzond, opdat Hij u daardoor mocht reinigen en het
vuil van Satan van u mocht verwijderen en opdat Hij uw hart mocht sterken en u
mocht doen volhouden.
[8:12]
Toen uw Heer aan de engelen openbaarde: "Ik ben met u;
versterkt de gelovigen. Ik boezem ontzag in de harten der ongelovigen. Slaat
daarom hun hoofd af en slaat alle toppen van hun vingers af."
[8:13]
Dit is, omdat zij zich tegen God en Zijn boodschapper hebben
verzet. En wie tegen God en Zijn boodschapper strijdt, (wete) God is voorzeker
streng in vergelding.
[8:14]
Dat is (uw straf), ondergaat haar daarom en weet dat er voor
de ongelovigen de straf van het Vuur is.
[8:15]
O, gij die gelooft, wanneer gij degenen die niet geloven, op
u af ziet komen wendt hun dan niet uw rug toe.
[8:16]
En wie op die dag zijn rug toekeert, tenzij hij voor het
gevecht manoeuvreert of om plaats te nemen bij een andere groep, doet inderdaad
de toorn van God over zich komen en de hel zal zijn tehuis zijn en dat is een
slechte verblijfplaats.
[8:17]
Gij dooddet hen niet, doch God was het, Die hen doodde. En
gij wierpt niet toen gij wierpt, maar God was het die wierp, opdat Hij de
gelovigen een grote gunst van Zich mocht bewijzen. Voorzeker, God is Alhorend,
Alwetend.
[8:18]
Dit (geschiedde) en voorzeker is God degene, Die het plan
van de ongelovigen verijdelt.
[8:19]
Als gij een oordeel zoekt, dan is het oordeel reeds tot u
gekomen. En als gij ophoudt, zal het beter voor u zijn, maar als gij
terugkeert, zullen Wij ook terugkeren. En uw partij zal u in het geheel niet
baten hoe talrijk zij ook moge zijn en God is voorzeker met de gelovigen.
[8:20]
O, gij die gelooft, gehoorzaamt God en Zijn boodschapper en
wendt u niet van hem af, terwijl gij hoort.
[8:21]
En weest niet zoals degenen, die zeggen: "Wij
horen," maar zij horen niet.
[8:22]
Voorzeker, erger dan de beesten zijn in de ogen van God de
doven en de stommen die niet willen begrijpen.
[8:23]
Als God enig goed in hen had ontdekt, zou Hij hen voorzeker
hebben doen horen. En als Hij hen zou hebben laten horen hadden zij zich in
afkerigheid afgewend.
[8:24]
O, gij die gelooft, geeft gehoor aan God en de boodschapper
wanneer Hij u roept, opdat Hij u leven moge geven en weet, dat God tussen een
man en zijn hart komt en dat Hij het is tot Wie gij zult worden vergaderd.
[8:25]
En behoedt u voor het onheil, dat niet alleen degenen, die
onder u kwaad doen zal treffen. En weet, dat God streng is in het straffen.
[8:26]
En gedenkt, toen gij weinigen waart en zwak werd geacht in
het land en toen gij vreesdet, dat de mensen u weg zouden voeren, hoe Hij u
beschermde en sterkte met Zijn hulp en u voorzag van goede dingen, opdat gij
dankbaar mocht zijn.
[8:27]
O, gij die gelooft, weest God en de boodschapper niet
ontrouw en weest niet ontrouw aan het u toevertrouwde tegen beter weten in.
[8:28]
En weet, dat uw bezittingen en uw kinderen slechts een
beproeving zijn en dat voorzeker bij God een grote beloning is.
[8:29]
O, gij die gelooft, als gij God vreest zal Hij u een onderscheiding
verlenen en uw tekortkomingen voor u bedekken en u vergeven; God is Heer van
grote Genade.
[8:30]
Toen smeedden de ongelovigen tegan u plannen, opdat zij u
gevangen mochten nemen of doden of verbannen. En zij maakten plannen en God
maakte plannen en God is het best in staat plannen te verijdelen.
[8:31]
En wanneer Onze verzen worden voorgelezen aan hen, zeggen
zij: "Wij hebben het gehoord. Als wij willen kunnen wij gewis iets
dergelijks uiten. Dit zijn niets dan fabelen der ouden."
[8:32]
En toen zij zeiden: "O God, als dit inderdaad de
waarheid van U is, doe dan stenen uit de hemel over ons regenen of geef ons een
(andere) smartelijke straf."
[8:33]
Maar God zal hen niet straffen zolang gij onder hen zijt
noch zal God hen straffen indien zij om vergiffenis vragen.
[8:34]
Waarom zal God hen niet straffen, wanneer zij de mensen
beletten de heilige moskee binnen te gaan en er geen bewakers van zijn? De
bewakers er van zijn alleen de godvruchtigen, maar de meesten hunner beseffen
het niet.
[8:35]
En hun gebed in het Huis (de Kaaba) is niet anders dan
fluiten en klappen in de handen. "Ondergaat daarom de straf omdat gij
placht te verwerpen."
[8:36]
Voorzeker, de ongelovigen besteden hun rijkdommen om anderen
van de weg van God af te leiden. Zij zullen doorgaan ze te verspillen maar
daarna zullen zij spijt hebben en worden overwonnen. En zij die verwerpen
zullen in de hel worden verzameld.
[8:37]
Zodat God de bozen van de goeden moge scheiden en de bozen
bij elkander moge drijven en hen allen tezamen moge ophopen en hen dan in de
hel moge werpen. Dit zijn de verliezers.
[8:38]
Zeg tot degenen die niet geloven, dat als zij ophouden (u te
vervolgen), hetgeen voorby is hen zal worden vergeven en indien zij er weer in
vervallen, voorwaar, dan is er akeeds het voorbeeld van vroegere volkeren.
[8:39]
En bestrijdt hen totdat er geen vervolging is en de
godsdienst geheel voor God wordt. Maar als zij ophouden dan ziet God voorzeker
hetgeen zij doen.
[8:40]
En als zij terugvallen weet dan, dat God uw Beschermer is,
een uitstekende Beschermer en een uitstekende Helper.
Part 10
[8:41]
En weet, dat wat gij ook als buit neemt, er een vijfde van
voor God, de boodschapper, de verwanten, de wezen, de armen en de reiziger is,
- indien gij in God gelooft en in hetgeen Wij aan Onze dienaar op de dag der
onderscheiding neerzonden, de dag waarop de twee legers elkander ontmoetten. En
God heeft macht over alle dingen.
[8:42]
Toen gij op de nabijzijnde kant waart en zij zich op de
andere zijde bevonden en de karavaan beneden u was; en indien gij een
onderlinge afspraak hadt gemaakt, zoud je ten opzichte van die afspraak zeker
(van mening) hebben verschild. Maar (dit gebeurde) zodat God hetgeen gedaan
moest worden tot stand zou brengen, zodat hij die zou omkomen door een
duidelijk teken zou sterven en dat hij die zou leven door een even duidelijk
teken zou blijven leven. En voorzeker, God is Alhorend, Alwetend.
[8:43]
Gedenk de tijd toen God hen (de vijanden) in uw ogen als
weinigen toonde; had Hij hen u als velen getoond, dan zou je voorzeker hebben
geweifeld en met elkander over de zaak getwist; maar God bewaarde u; voorzeker,
Hij heeft volle kennis over hetgeen in het innerlijk is.
[8:44]
En toen Hij hen in de tijd van uw ontmoeting als weinigen in
uw ogen deed voorkomen en u als weinigen in hun ogen deed voorkomen, zodat God
hetgeen gedaan moest worden tot stand mocht brengen. En tot God worden alle
dingen teruggebracht.
[8:45]
O, gij die gelooft, blijft standvastig wanneer gij een leger
(van ongelovigen) ontmoet en gedenkt God vaak, opdat gij moogt slagen.
[8:46]
En gehoorzaamt God en Zijn boodschapper en redetwist niet
met elkander, anders zul je laf worden en uw kracht zal vergaan. En weest
geduldig, voorzeker God is met de geduldigen.
[8:47]
En weest niet zoals degenen die pochend uit hun huizen
kwamen om door de mensen te worden gezien en om anderen van het pad van God af
te leiden; en God omvat al hetgeen zij doen.
[8:48]
Toen deed Satan hun hun daden schoon schijnen en zeide:
"Niemand onder de mensen zal deze dag de overhand over u hebben want ik
ben uw metgezel." Maar toen de twee legers elkander in het zicht kwamen,
wendde hij zich af en zeide: "Voorzeker, ik heb niets met u uitstaande,
waarlijk, ik zie wat gij niet ziet, ik vrees God en God is streng in het
straffen."
[8:49]
Toen de huichelaars en degenen in wier hart een ziekte is,
zeiden: "Hun (Moslims) geloof heeft dezen bedrogen." Maar wie zijn
vertrouwen in God legt: voorzeker God is Almachtig, Alwijs.
[8:50]
O, had je het slechts kunnen zien, wanneer de engelen de
ziel der ongelovigen wegnemen, hun gezicht en hun rug treffende:
"Ondergaat de straf van het branden.
[8:51]
Dit komt door hetgeen uw handen hebben gewrocht; God is in
het geheel niet onrechtvaardig voor Zijn dienaren."
[8:52]
Zoals het volk van Pharao en degenen die vóór
hen waren; zij verwierpen de tekenen van God, daarom strafte God hen voor hun
zonden. Voorzeker, God is Machtig, Streng in het straffen.
[8:53]
Dit is omdat God nooit een gunst die Hij een volk heeft
bewezen zal veranderen totdat zij, wat in hun hart is, veranderen. En voorzeker
God is Alhorend, Alwetend.
[8:54]
Zoals het volk van Pharao en degenen, die vóór
hen waren; zij verloochenden de tekenen van hun Heer daarom vernietigden Wij
hen voor hun zonden. En Wij verdronken het volk van Pharao want zij waren allen
onrechtvaardig.
[8:55]
Voorzeker, in de ogen van God zijn zij, die (de waarheid)
verwerpen erger dan beesten want zij willen niet geloven:
[8:56]
Degenen met wie gij een verbond sluit, daarna schenden zij
dit verbond telkens weer en zij vrezen niet.
[8:57]
Als gij hen in de oorlog ontmoet, jaagt dan degenen die
achter hen zign vrees aan wegens hen, opdat zij er lering uit mogen trekken.
[8:58]
En als gij ontrouw van een volk vreest verstoot hen dan op
gelijke wijze. Voorzeker, God heeft de ongelovigen niet lief.
[8:59]
En laat de ongelovigen niet denken dat zij een voorsprong
hebben. Voorzeker, zij kunnen Ons niet ontkomen.
[8:60]
En maakt aan de grens alle mogelijke strijdkrachten en
vastgehouden paarden voor hen gereed, waarmee gij de vijand van God en uw
vijand en anderen buiten hen, die gij niet kent, doch die God kent, moogt
afschrikken. En wat gij ook voor de zaak van God besteedt, het zal u ten volle
worden terugbetaald en u zal geen onrecht worden aangedaan.
[8:61]
En als zij tot vrede neigen, neigt u er dan ook toe en legt
uw vertrouwen in God. Voorzeker Hij is Alhorend, Alwetend.
[8:62]
En als zij u willen bedriegen is God voorzeker (als Helper)
toereikend voor u. Hij is het, Die u heeft versterkt met Zijn hulp en met die
der gelovigen,
[8:63]
en Hij heeft hun harten verenigd. Indien gij al hetgeen op
aarde is had besteed, konde je hun harten niet hebben verzoend, maar God heeft
hen verenigd. Voorzeker, Hij is Almachtig, Alwijs.
[8:64]
O profeet, God is toereikend voor u en voor diegenen der
gelovigen die u volgen.
[8:65]
O profeet, spoor de gelovigen aan om te vechten. Als er
twintig onder u zijn die stand houden, zullen zij tweehonderd overwinnen en als
er honderd uwer zijn zullen zij duizend der ongelovigen verslaan, omdat zij een
volk zijn dat niet wil begrijpen.
[8:66]
Maar nu heeft God uw last verlicht, want Hij weet dat er
zwakheid in u is. Als er daarom honderd uwer zijn die standvastig zijn, zullen
zij tweehonderd overweldigen en als er duizend uwer zijn zullen zij door het
gebod van God twee duizend overwinnen. En God is met degenen die standvastig
zijn.
[8:67]
Een profeet kan geen gevangenen maken voordat hij tot
geregeld vechten in het land komt. Gij wenst de goederen van deze wereld
terwijl God het Hiernamaals voor u wenst. En God is Almachtig, Alwijs.
[8:68]
En indien er geen gebod van God was geweest zou u voorzeker
een grote rampspoed zijn overkomen voor hetgeen gij naamt.
[8:69]
Eet van de buit die gij ontvangt als wettig en goed en
vreest God. Voorzeker, God is Vergevensgezind, Genadevol.
[8:70]
O profeet, zeg tot de gevangenen die in uw handen zijn:
"Als God enig goed in uw hart vindt, zal Hij u beter geven dan hetgeen van
u is weggenomen en zal Hij u vergeven". God is Vergevensgezind, Genadevol.
[8:71]
Maar als zij voornemens zijn u ontrouw te worden, zijn zij
reeds voorheen God ontrouw geweest, daarom gaf Hij u macht over hen. God is
Alwetend, Alwijs.
[8:72]
Voorzeker, degenen die hebben geloofd en hun huizen
verlieten en met hun bezittingen en hun persoon voor de zaak van God hebben
gestreden en degenen die schuilplaats verstrekten en hielpen, zijn vrienden van
elkander. Maar degenen die geloven en die hun huizen niet verlieten, U bent in
het geheel niet verantwoordelijk voor hun bescherming tenzij zij hun huizen
verlaten. Maar als zij hulp inzake het geloof zoeken dan is het uw plicht hen
te helpen behalve tegen een volk, met hetwelk gij een verbond hebt. God ziet,
wat gij doet.
[8:73]
De ongelovigen zijn vrienden van elkander. Als gij niet
ingrijpt zal er onheil en grote wanorde in het land komen.
[8:74]
En degenen die geloven en hun huizen verlaten en die streden
voor de zaak van God en degenen die hun schuilplaats verstrekken en hen helpen
zijn de ware gelovigen. Er is voor hen vergiffenis en een waardige voorziening.
[8:75]
En degenen die naderhand zullen geloven en hun huizen
verlaten en tezamen met u strijden, zullen tot u behoren; en bloedverwanten
staan nader tot elkander in het Boek van God. Voorzeker, God is de Oerkenner
van alle dingen.
Berouw
[9:1]
Dit is de verklaring van ontheffing door God en zijn
boodschapper tegenover degenen der afgodendienaren met wie je een verdrag hebt
gesloten.
[9:2]
Gaat daarom in het land rond voor vier maanden en weet, dat
je God niet kunt ontsnappen en dat God de ongelovigen zal vernederen.
[9:3]
En dit is een verklaring van God en Zijn boodschapper aan de
mensen op de dag van de grote bedevaart, dat God alsmede Zijn boodschapper
niets uitstaande hebben met de afgodendienaren. Als je daarom berouw toont zal
het beter voor u zijn, maar indien je je afwendt, weet dan, dat je God niet
kunt ontsnappen. En geeft tijding van een pijnlijke straf aan de ongelovigen.
[9:4]
Met uitzondering van diegenen der afgodendienaren met wie je
een verbond hebt gesloten en die in niets hebben gefaald, noch iemand tegen u
hebben geholpen. Vervult daarom aan dezen het verbond tot hun bepaalde termijn.
Voorzeker, God heeft de godvruchtigen lief.
[9:5]
Wanneer de heilige maanden voorbij zijn, doodt dan de
afgodendienaren waar je hen ook vindt en grijpt hen en belegert hen en loert op
hen uit elke hinderlaag. Maar als zij berouw hebben en het gebed houden en de
Zakaat betalen, laat hun weg dan vrij. Voorzeker, God is Vergevensgezind,
Genadevol.
[9:6]
En als één der afgodendienaren u om bescherming vraagt,
schenk hem dan bescherming dat hij het woord van God moge horen; voer hem dan
naar de plaats, waar hij veilig is. Dit is omdat zij een volk zijn dat niet
weet.
[9:7]
Hoe kan er een verbond bestaan voor de afgodendienaren met
God en Zijn boodschapper, met uitzondering van hen, met wie je in de heilige
Moskee een verbond hebt gesloten? Zolang zij daarom getrouw jegens u zijn,
weest getrouw jegens hen. Voorzeker, God heeft de godvruchtigen lief.
[9:8]
Hoe kan het zijn dat wanneer zij de overhand over u hebben,
zij geen band van verwantschap en verbond tegenover u in acht zullen nemen? Zij
behagen u met hun mond terwijl hun hart dit weigert en de meesten hunner
overtreden.
[9:9]
Zij verkopen de tekenen van God voor een geringe prijs en
keren (mensen) van Zijn weg af. Slecht is inderdaad hetgeen zij doen.
[9:10]
Zij nemen geen band van verwantschap of verbond betreffende
een gelovige in acht, en zij zijn overtreders.
[9:11]
Maar als zij berouw tonen en het gebed houden en de Zakaat
betalen worden zij uw broeders in het geloof. Wij leggen de tekenen uit aan een
volk dat wil begrijpen.
[9:12]
Maar indien zij na hun verbond hun
[9:13]
Wil je een volk niet bestrijden dat zijn
[9:14]
Bestrijdt hen, God zal hen door uw handen straffen en
vernederen en u tot een overwinning over hen helpen en het gemoed van een volk
dat gelooft, verlichten.
[9:15]
En Hij zal de nijd van hun hart wegnemen. God wendt Zich met
barmhartigheid tot wie Hij wil. God is Alwetend, Alwijs.
[9:16]
Denk je, dat je met rust zou worden gelaten terwijl God
diegenen uwer nog niet heeft onderscheiden die (voor Hem) strijden en niemand
buiten God en Zijn boodschapper en de gelovigen tot boezemvriend nemen? -God is
goed op de hoogte van hetgeen je doet.
[9:17]
De afgodendienaren kunnen de Moskeeën van God niet
onderhouden, terwijl zij van ongeloof tegen zichzelf getuigen. Zij zijn het
wier werken ijdel zullen zijn en zij zullen in het Vuur vertoeven.
[9:18]
Alleen hij
[9:19]
Acht je het geven van dranken aan de bedevaartgangers en het
bezoeken van de heilige Moskee gelijk aan de werken van hem die in God en de
laatste Dag gelooft en voor de zaak van God strijdt? Zij zijn in de ogen van
God niet gelijk. En God leidt het onrechtvaardige volk niet.
[9:20]
Zij, die geloven en van hun woonplaatsen verhuizen en met
hun bezit en met hun persoon voor de zaak van God strijden, hebben in de ogen
van God de hoogste rang. Dezen zullen zegevieren.
[9:21]
Hun Heer geeft hun blijde tijdingen van Zijn barmhartigheid
en van welbehagen en van tuinen waarin een blijvende zaligheid voor hen zal
zijn.
[9:22]
Zij zullen daarin voor eeuwig vertoeven. Voorwaar er is bij
God een grote beloning.
[9:23]
O jij, die gelooft, neemt uw vaders en uw broeders niet tot
vrienden als zij ongeloof boven geloof verkiezen. En wie onder u met hen bevriend
is behoort tot de overtreders.
[9:24]
Zeg: "Indien uw vaders en uw zonen en uw broeders en uw
vrouwen en uw verwanten en de rijkdommen die je verkregen hebt en de handel
waarvan je slapte vreest en de woningen waarvan je houdt, u liever zijn, dan God
en Zijn boodschapper en het streven voor Zijn zaak, wacht dan, tot God met Zijn
oordeel komt; God leidt het ongehoorzame volk niet.
[9:25]
Voorzeker, God heeft u op menig slagveld geholpen en op de
dag van Honain, toen uw grote aantal u verheugde, maar dit baatte u niets en de
aarde werd ondanks haar uitgestrektheid voor u te eng; toen heb je je
vluchtende afgewend.
[9:26]
Daarna zond God Zijn vrede over de boodschapper en over de
gelovigen neer en Hij zond scharen, die je niet zag en Hij strafte de ongelovigen.
En dit is de vergelding voor hen die niet geloven.
[9:27]
Daarna zal God Zich met Barmhartigheid wenden tot wie Hij
wil en God is Vergevensgezind, Genadevol.
[9:28]
O, jij die gelooft, de afgodendienaren zijn voorzeker
onrein. Zij zullen daarom na (verloop van) dit jaar de heilige Moskee niet
naderen. En als je armoede vreest, zal God u als Hij wil, uit Zijn overvloed
verrijken. Voorzeker, God is Alwetend, Alwijs.
[9:29]
Bestrijdt diegenen onder de mensen van het Boek, die in God
noch in de laatste Dag geloven, noch voor onwettig houden wat God en Zijn
boodschapper voor onwettig hebben verklaard, noch de ware godsdienst belijden
totdat zij de belasting met eigen hand betalen, terwijl zij onderdanig zign.
[9:30]
En de Joden zeggen: "Ezra is de zoon van God" en
de Christenen zeggen: "De Messias is de zoon van God." Dit is,
hetgeen zij met hun mond zeggen. Zij spreken de woorden na van degenen die
vóór hen ongelovig waren; God’s vloek zij over hen, hoe zijn zij
afgekeerd!
[9:31]
Zij hebben naast God hun geleerde mannen en hun monniken tot
Heren genomen. En ook de Messias, de zoon van Maria, hoewel hun was bevolen
slechts de ene God te aanbidden. Er is geen God naast Hem. Hij is verheven
boven hetgeen zij met Hem vereenzelvigen.
[9:32]
Zij wensen het licht van God door hun mond te doven, maar
God belet dit. Hij zal Zijn licht vervolmaken, zelfs al mogen de ongelovigen er
een afkeer van hebben.
[9:33]
Hij is het, Die Zijn boodschapper met leiding en de ware
godsdienst heeft gezonden om deze te doen zegevieren boven alle godsdiensten,
ofschoon de afgodendienaren er afkerig van zijn.
[9:34]
O, jij die gelooft, velen der priesters en monniken verteren
de rijkdommen der mensen door valse middelen en leiden de mensen van de weg van
God af. En degenen, die goud en zilver ophopen en het niet voor de zaak van God
besteden, deel hun het nieuws van een pijnlijke straf mee.
[9:35]
Op de Dag, waarop het (geld) in het Vuur der hel verhit zal
worden en hun voorhoofd, hun zijden en hun rug er mee zullen worden
gebrandmerkt, (wordt hun gezegd:) "Dit is hetgeen je voor jezelf hebt
vergaard, ondergaat daarom nu (de gevolgen van) hetgeen je voor jezelf
verzameld hebt."
[9:36]
Het aantal der maanden is volgens God’s verordening twaalf
sinds de tijd waarop Hij de hemelen en de aarde schiep. Vier hiervan zijn
heilig. Dit is het juiste geloof. Doet u zelf dus hierin geen onrecht aan. En
bestrijdt de afgodendienaren allen tezamen, zoals zij u bestrijden en weet, dat
God met de rechtvaardigen is.
[9:37]
Voorzeker, het uitstellen (van een heilige maand) is een
toevoeging aan het ongeloof. Degenen, die niet geloven worden daardoor op een
dwaalspoor gebracht. Het ene jaar staan zij het toe en het andere jaar
verbieden zij het, opdat zij betreffende het aantal dat God heilig heeft
gemaakt mogen overeenkomen, waardoor zij hetgeen God heeft verboden wettig
maken. Het boze hunner daden werd voor hen schoonschijnend gemaakt. God leidt
het ongelovige volk niet.
[9:38]
O, jij die gelooft, waarom buig je ter aarde wanneer er tot
u wordt gezegd: "Gaat op de weg van God voort?" Ben je met het
tegenwoordige leven tevreden boven het Hiernamaals? Maar het genoegen van het
tegenwoordige leven is vergeleken bij het Hiernamaals slechts nietig.
[9:39]
Als je niet voortgaat te vechten zal Hij u met een pijnlijke
straf straffen en zal Hij een ander volk in uw plaats stellen en je zult Hem in
het geheel niet deren. God heeft macht over alle dingen.
[9:40]
Als je hem (de profeet) niet helpt, voorzeker God hielp hem,
toen de ongelovigen hem verdreven - toen hij één van de twee was - en zij
beiden in de grot waren en hij tot zijn metgezel zeide: "Treur niet, want
God is met ons." Toen zond God Zijn vrede op hem neer en versterkte hem
met scharen die je niet zag en vernederde het woord van de ongelovigen en God’s
woord is het allerhoogste. En God is Almachtig, Alwijs.
[9:41]
Gaat voort licht of zwaar, streeft met uw bezit en uw
persoon voor de zaak van God. Dit is beter voor jouw als je het slechts weet.
[9:42]
Als het een onmiddellijke winst en een korte reis was geweest,
zouden zij u zeker zijn gevolgd, maar de vermoeiende reis scheen hun te lang.
Toch willen zij bij God zweren: "Als wij er toe in staat waren geweest,
zouden wij zeker met u zijn gegaan." Zij doen hun ziel te gronde gaan en
God weet dat zij leugenaars zijn.
[9:43]
God vergeve het u! Waarom stondt je het hun toe, voordat
degenen die de waarheid spraken u bekend waren geworden en totdat je de
leugenaars had herkend?
[9:44]
Degenen, die in God en de laatste Dag geloven zullen u niet
om toestemming vragen om te worden vrijgesteld van het strijden met hun bezit
en hun persoon. God kent de rechtvaardigen goed.
[9:45]
Alleen degenen, die niet in God en de laatste Dag geloven en
wier hart vol twijfel is, zullen u vragen om te worden vrijgesteld daar zij
aarzelen in hun twijfel.
[9:46]
Indien zij hadden willen vertrekken, zouden zij er zeker
enige voorbereiding voor hebben gemaakt, maar God was afkerig van hun vertrek.
Hij hield hen daarom terug en er werd gezegd: "Zit met de zittenden."
[9:47]
En als zij met u waren gegaan, zouden zij u niets dan last
hebben bezorgd en zij zouden zich heen en weer hebben gehaast, tweedracht
tussen u zaaiende. En er zijn er onder u die naar hen geluisterd zouden hebben.
En God kent de onrechtvaardigen goed.
[9:48]
Voorzeker, zij zochten voordien reeds tweedracht te scheppen
en zij smeedden complotten tegen u, totdat de waarheid kwam en het voornemen
van God de overhand kreeg, ofschoon zij er afkerig van waren.
[9:49]
En onder hen is hij die zegt: "Geef mij verlof en stel
mij niet op de proef." Voorzeker, zij zijn reeds op de proef gesteld. De
hel zal de ongelovigen zeker omvatten.
[9:50]
Indien u iets goeds overkomt, verdriet het hen, maar als u
een rampspoed overkomt, zeggen zij: "Wij hadden inderdaad onze voorzorgen
genomen." En zij wenden zich juichend af.
[9:51]
Zeg: "Niets kan ons overkomen, behalve hetgeen God voor
ons heeft verordend. Hij is onze Beschermer. En in God zullen de gelovigen hun
vertrouwen leggen."
[9:52]
Zeg: "Gij verwacht voor ons niets dan een der beide
goede dingen (overwinning, martelaarschap), terwijl wij betreffende u
verwachten, dat God u een straf zal opleggen van Hemzelf of door onze handen.
Wacht daarom, wij wachten ook met u."
[9:53]
Zeg: "Besteedt vrijwillig of onwillig, het zal van u
niet worden aangenomen. U bentinderdaad een ongehoorzaam volk."
[9:54]
En niets verhindert, dat hun gaven worden aangenomen behalve
dat zij in God en de boodschapper niet geloven. En zij komen slechts in luiheid
tot het gebed en zij geven niet, dan onwillig.
[9:55]
Laat daarom hun rijkdommen noch hun kinderen uw verwondering
opwekken. God wenst hen er slechts mee te straffen en hun ziel zal heengaan,
terwijl zij ongelovigen Zijn.
[9:56]
En zij zweren bij God dat zij inderdaad tot de uwen behoren,
terwijl zij (in feite) niet tot de uwen behoren, toch zijn zij een volk dat
vreest.
[9:57]
Als zij een schuilplaats of grotten of zelfs een gat konden
vinden om er binnen te gaan, zouden zij er zich zeker met grote spoed
heenwenden.
[9:58]
Er zijn onder hen die u inzake aalmoezen belasteren. Als hun
ervan wordt gegeven zijn zij tevreden, maar als hun er niet van wordt gegeven,
ziet, worden zij boos.
[9:59]
Waren zij slechts tevreden geweest met hetgeen God en Zijn
boodschapper hun hadden gegeven en hadden zij gezegd: "God is ons toereikend:
God zal ons van Zijn overvloed geven evenals Zijn boodschapper. Voorzeker, tot
God zijn wij geneigd."
[9:60]
De aalmoezen zijn alleen voor de armen en de behoeftigen en
voor degenen die daarbij werkzaam zijn en voor degenen wier hart verzoend is en
voor de slaven en voor degenen die schuld hebben en voor de zaak van God en
voor de reiziger: dit is een gebod van God. En God is Alwetend, Alwijs.
[9:61]
En er zijn onder hen, die de profeet lastig vallen en
zeggen: "Hij luistert naar iedereen." Zeg: "Zijn luisteren is
goed voor u, hij gelooft in God en hij gelooft de gelovigen en hij is een
barmhartigheid voor de gelovigen onder u." En zij, die de boodschapper van
God lastig vallen, zullen een pijnlijke straf ontvangen.
[9:62]
Zij zweren bij God om u te behagen, maar God en Zijn
boodschapper zijn waardiger, dat zij hen zouden behagen, als zij gelovigen
zijn.
[9:63]
Weten zij niet, dat hem die God en Zijn Boodschapper
vijandig gezind is het Vuur der hel wacht, waarin hij zal vertoeven? Dat is de
grote vernedering.
[9:64]
De huichelaars vrezen, dat een Soerah tegen hen zou worden
geopenbaard die hen zou onderrichten over hetgeen in hun hart is. Zeg (tot
hen): "Spot maar, voorzeker, God zal al hetgeen je vreest aan het licht
brengen."
[9:65]
En indien je hen ondervraagt, zullen zij beslist zeggen:
"Wij spraken slechts ijdellijk (onder elkander) en vermaakten ons."
Zeg: "Was het over God en Zijn tekenen en Zijn boodschapper dat je
spotte?"
[9:66]
Biedt geen verontschuldiging aan. Gij hebt, na te hebben
geloofd, verworpen. Als Wij een deel uwer vergeven, zullen Wij een ander deel
uwer straffen, omdat zij schuldig waren.
[9:67]
De huichelaars, mannen en vrouwen zijn allen met elkander
verbonden. Zij sporen aan tot het kwade en verbieden het goede en houden hun
handen gesloten (om geen aalmoezen te geven). Zij vergaten God, daarom heeft
Hij hen vergeten. Voorzeker, de huichelaars zijn ongehoorzaam.
[9:68]
God belooft de huichelaars, mannen en vrouwen en de
ongelovigen het Vuur der hel, waarin zij zullen vertoeven. Het zal hun genoeg
zijn. God heeft hen vervloekt, en zij zullen een blijvende straf ontvangen.
[9:69]
Evenals die vóór u waren: zij hadden meer
macht dan jij en waren rijker in bezittingen en kinderen. Dezen genoten hun
deel; je zult dus uw deel genieten, zoals zij die voor u waren hun deel
genoten. En je spreekt ijdellijk, evenals zij ijdellijk spraken. Dezen zijn het
wier werken in deze wereld en in het Hiernamaals verloren zijn gegaan. En zij
zijn de verliezers.
[9:70]
Heeft hen het verhaal niet bereikt van degenen, die
vóór hen waren? Het volk van Noach en Aad en Samoed en het volk
van Abraham en de bewoners van Midian en van de steden die verwoest werden? Hun
boodschappers kwamen met duidelijke tekenen tot hen. God was het niet die hun
onrecht aandeed, maar zij deden zichzelf onrecht aan.
[9:71]
En de gelovigen, mannen en vrouwen, zijn vrienden van
elkander. Zij sporen aan tot het goede en verbieden het kwade en houden het
gebed en betalen de Zakaat en gehoorzamen God en Zijn boodschapper. Dezen zijn
het, wie God barmhartigheid zal betonen. Voorzeker, God is Almachtig, Alwijs.
[9:72]
God heeft de gelovigen, mannen en vrouwen tuinen beloofd
waar doorheen rivieren stromen, heerlijke woonplaatsen in tuinen der
eeuwigheid. En het behagen van God is het grootste. Dit is de grootste
zegepraal.
[9:73]
O profeet, strijd tegen de ongelovigen en de huichelaars. En
wees streng jegens hen. Hun tehuis is de hel en deze is een boze bestemming.
[9:74]
Zij zweren bij God, dat zij niets zeiden, maar voorzeker zij
spraken het woord des ongeloofs en na de Islam te hebben aanvaard, verwierpen
zij deze en zij besloten tot hetgeen zij niet konden volbrengen. Zij koesterden
haat alleen omdat God en Zijn boodschapper hen uit Zijn overvloed hadden
verrijkt. Als zij berouw tonen zal het beter voor hen zijn, maar indien zij
zich afwenden zal God hen met een pijnlijke straf in deze wereld en in het
Hiernamaals straffen en zij zullen op aarde vriend noch helper hebben.
[9:75]
En er zijn onder hen die met God een verbond sloten. Zij
zeiden: "Als Hij ons van Zijn overvloed geeft zullen wij beslist aalmoezen
geven en tot de deugdzamen behoren."
[9:76]
Maar toen Hij hun van Zijn overvloed gaf werden zij er
vrekkig mee en wendden zich om en waren afkerig.
[9:77]
Hij vergold het hun door huichelachtigheid in hun hart op te
wekken tot aan de Dag, waarop zij Hem zullen ontmoeten, omdat zij hun belofte
aan God braken en leugens uitten.
[9:78]
Weten zij niet dat God hun geheimen alsook hun heimelijk
overleg kent en dat God de Oerkenner is van het onzienlijke?
[9:79]
Zij, die de gelovigen belasteren welke vrijwillig aalmoezen
geven en hen die niets vinden (te geven) dan naar hun vermogen, bespotten: God
zal hun spotternij vergelden en er is voor hen een pijnlijke straf.
[9:80]
Of je vergiffenis voor hen vraagt of dat je geen vergiffenis
voor hen vraagt - zelfs al vraag je zeventig maal vergiffenis voor hen - God
zal hen toch niet vergeven. Dit is omdat zij in God en Zijn boodschapper niet
geloven. God leidt het trouweloze volk niet.
[9:81]
Zij die achter de boodschapper van God bleven verheugden
zich over hun thuiszitten en waren er afkerig van met hun eigendommen en hun
persoon voor de zaak van God te strijden. En zij zeiden: "Trekt niet uit
in de hitte." Zeg: "Het Vuur der hel is heter." Konden zij dit
slechts begrijpen!
[9:82]
Laten zij weinig lachen en veel wenen als vergelding voor
hetgeen zij deden.
[9:83]
En als God u tot een gedeelte hunner terugzendt en zij u om
toestemming vragen om uit te trekken (tot het gevecht), zeg dan: "Jij zult
met mij niet uittrekken en je zult nooit een vijand met mij bestrijden. Jij
verkoost eerst thuis te blijven, zit daarom thans met degenen, die
achterblijven.
[9:84]
En bid voor geen enkele hunner die sterft, noch sta bij zijn
graf, want zij verwierpen God en Zijn boodschapper en stierven, terwijl zij
overtreders waren.
[9:85]
Laat hun eigendommen en hun kinderen uw verwondering niet
opwekken: God wenst hen daarmee in deze wereld te straffen; hun ziel zal hen
verlaten, terwijl zij ongelovigen zijn.
[9:86]
En wanneer een Soerah wordt geopenbaard: "Gelooft in
God en strijdt tezamen met Zijn boodschapper," vragen de rijken onder hen
u om toestemming en zeggen: "Laat ons achter, opdat vij bij de
achterblijvers zijn."
[9:87]
Zij stellen zich tevreden om met de achterblijvenden te zijn
en hun hart is verzegeld, derhalve begrijpen zij niet.
[9:88]
Maar de boodschapper en de gelovigen met hem, strijden met
hun bezit en hun persoon en zij zijn het, die het goede zullen ontvangen en zij
zullen slagen.
[9:89]
God heeft tuinen voor hen bereid waar doorheen rivieren
stromen; zij zullen daarin vertoeven. Dat is de opperste zegepraal.
[9:90]
Van de woestijn-Arabieren kwamen er, uitvluchten zoekend
opdat hun vrijstelling mocht worden verleend. En degenen, die logen jegens God
en Zijn boodschapper, bleven thuis. En degenen hunner, die niet geloven, zal
een pijnlijke straf treffen.
[9:91]
Er rust op de zwakken en op de zieken en op degenen die
niets vinden om weg te geven, geen schuld, indien zij oprecht zijn jegens God
en Zijn boodschapper. Er rust geen blaam op degenen die goed doen; God is
Vergevensgezind, Genadevol.
[9:92]
Noch op degenen, die tot u kwamen en verzochten dat je hun
een rijdier zoudt verschaffen, en je antwoordde: "Ik kan niets vinden
waarop ik u kan doen rijden." Zij gingen met hun ogen vol tranen terug uit
spijt, dat zij niets konden vinden om hiertoe zelf bij te dragen.
Part 11
[9:93]
De aanleiding tot verwijt is alleen tegen degenen die u om
verlof vragen, terwijl zij rijk zijn. Zij verkozen om met de achterblijvenden
te zijn. En God heeft op hun hart een zegel gelegd, derhalve begrijpen zij
niet.
[9:94]
Zij zullen met uitvluchten tot u komen, wanneer je tot hen
weerkeert. Zeg: "Maakt geen verontschuldigingen, wij zullen u niet
geloven. God heeft ons reeds omtrent uw gedrag ingelicht. En God en Zijn
boodschapper zullen u uw gedrag weldra tonen, dan zul je tot Hem die het
onzienlijke en het zienlijke kent, worden teruggebracht en Hij zal u over al
hetgeen je deedt, inlichten.
[9:95]
Zij zullen, wanneer je tot hen weer keert, u bij God zweren,
dat je hen met rust mag laten. Laat hen daarom alleen. Voorzeker, zij zijn
onrein en hun huis is de hel, een vergelding voor wat zij deden.
[9:96]
Zij zullen u zweren, opdat je welwillend zult zijn. Maar
zelfs al zou je tevreden met hen zijn, zal God met het overtredende volk niet
tevreden zijn.
[9:97]
De woestijn-Arabieren zijn de hardnekkigsten in ongeloof en
huichelarij en het meest geneigd de geboden, die God tot Zijn boodschapper
heeft neergezonden niet na te komen. God is Alwetend, Alwijs.
[9:98]
Er zijn onder de woestijn-Arabieren, die hetgeen zij
weggeven als boete beschouwen en wachten dat er rampspoed over u komt. Op hen
zal echter de rampspoed rusten. En God is Alhorend, Alwetend.
[9:99]
En er zijn onder de woestijn-Arabieren, die in God en de
laatste Dag geloven en die hetgeen zij weggeven als middelen beschouwen tot
God’s nabijheid en tot de zegeningen van de profeet. Ziet toe! Het is stellig
voor hen een middel tot Zijn nabijheid. God zal hen weldra tot Zijn
barmhartigheid toelaten. God is Vergevensgezind, Genadevol.
[9:100]
En de vooruitstrevenden en de eersten der Migranten en
Hulpgevers en degenen, die hen in goedheid volgen, God heeft welbehagen in hen
en zij hebben welbehagen in Hem; en Hij heeft voor hen tuinen bereid, waar doorheen
rivieren stromen. Daarin zullen zij voor eeuwig vertoeven. Dat is de grote
zegepraal.
[9:101]
Van de u omringende woestijn-Arabieren zijn sommigen
huichelaars evenals van het volk van Madina, dezen volharden in huichelarij.
Gij kent hen niet; Wij kennen hen en Wij zullen hen hier dubbel straffen,
daarna zullen zij aan een grote straf worden overgeleverd.
[9:102]
En er zijn anderen, die hun fouten bekennen. Zij vermengden
een goede met een slechte daad. Het kan zijn, dat God Zich met barmhartigheid tot
hen zal wenden. Voorzeker, God is Vergevensgezind, Genadevol.
[9:103]
Neem aalmoezen van hun rijkdommen aan opdat je hen daardoor
mag reinigen en louteren. En bid voor hen; uw gebed is voor hen inderdaad een
bron van geruststelling. En God is Alhorend, Alwetend.
[9:104]
Weten zij niet, dat God berouw van Zijn dienaren aanneemt en
aalmoezen aanvaardt en dat God Berouw-aanvaardend, Genadevol is?
[9:105]
En zeg: "Werkt en God zal met Zijn boodschapper en de
gelovigen uw werk zien. Weldra zul je tot de Kenner van het onzienlijke en het
zienlijke worden teruggebracht en dan zal Hij u inlichten over hetgeen je hebt
bedreven.
[9:106]
En anderen wachten God’s gebod af. Zal Hij hen bestraffen of
Zich met barmhartigheid tot hen wenden? God is Alwetend, Alwijs.
[9:107]
En degenen die een moskee hebben gebouwd om te schaden, om
het ongeloof (te verbreiden) en om een splitsing onder de gelovigen te
veroorzaken en als een hinderlaag voor hem, die voorheen tegen God en Zijn
boodschapper oorlog voerde; zij zullen voorzeker zweren: "Wij bedoelden
slechts het goede," maar God getuigt, dat zij leugenaars zijn.
[9:108]
Sta er nooit in (voor het gebed). Een Moskee, die van het
begin af op godsvrucht was gesticht is zeker waardiger dat je er in zit. Er
zijn daarin mensen die gaarne gelouterd willen worden en God heeft degenen, die
zich louteren lief.
[9:109]
Is daarom hij, die zijn gebouw op godsvrucht en op Zijn
behagen stichtte, beter of hij, die zijn gebouw op een afbrokkelende, door
water aangetaste rand stichtte, dat met hem in het Vuur der hel zal storten? En
God leidt het onrechtvaardige volk niet.
[9:110]
Het gebouw dat zij hebben opgericht, zal een bron van onrust
in hun hart blijven, tenzij hun hart in stukken wordt gescheurd. God is
Alwetend, Alwijs.
[9:111]
Voorzeker, God heeft van de gelovigen hun persoon en hun
bezittingen gekocht in ruil voor het paradijs - zij vechten voor de zaak van
God en zij doden en worden gedood - een onfeilbare belofte in de Torah en het
Evangelie en de Koran. En wie is getrouwer aan zijn belofte, dan God? -
Verheugt u dan in de verbintenis, die je met Hem hebt gesloten en dat is de
grote zegepraal.
[9:112]
Die zich tot God bekeren, die aanbidden, die prijzen, die
vasten, die zich neerbuigen, die zich ter aarde werpen, die tot het goede
aansporen en het kwade verbieden, die de door God gestelde grenzen in acht
nemen; breng aan de gelovigen blijde tijding.
[9:113]
Het is de profeet en de gelovigen niet geoorloofd om
vergiffenis te vragen voor de afgodendienaren, zelfs al waren dezen verwanten,
nadat hun (de gelovigen) duidelijk is geworden, dat zij (afgodendienaren) het
volk der hel zullen zijn.
[9:114]
Het vragen om vergiffenis door Abraham voor zijn vader,
geschiedde alleen wegens een belofte die hij hem had afgelegd, maar toen het
hem duidelijk werd dat deze een vijand van God was, trok hij zich van hem
terug. Voorzeker, Abraham was uiterst zachtmoedig, verdraagzaam.
[9:115]
En God laat een volk niet dwalen nadat Hij het heeft geleid,
voordat Hij hun heeft duidelijk gemaakt, waartegen zij zich behoren te
behoeden. Voorzeker, God heeft kennis van alle dingen.
[9:116]
Gewis, God is het, aan Wie het koninkrijk der hemelen en der
aarde behoort. Hij schenkt het leven en veroorzaakt de dood. En je hebt geen
vriend of helper naast God.
[9:117]
God heeft zich voorzeker met barmhartigheid tot de profeet
gewend en tot de Migranten en de Hulpgevers, die deze (profeet) in het uur van
nood volgden, nadat het hart van een gedeelte hunner bijna was bezweken. Toen
vergaf Hij hen. Voorzeker, Hij is Liefderijk, Genadevol jegens hen.
[9:118]
En (Hij heeft Zich met barmhartigheid) tot de drie die waren
achtergelaten gewend, totdat de aarde met haar uitgestrektheid hun te eng werd
en hun eigen leven voor hen te moeilijk en zij geloofden dat er tegen God geen
schuilplaats is, behalve bij Hem. Toen wendde Hij Zich met barmhartigheid tot
hen, opdat zij zich mochten bekeren. Voorzeker, God is Berouwaanvaardend,
Genadevol.
[9:119]
O jij die gelooft, vreest God en weest met de waarachtigen.
[9:120]
Het betaamt het volk van Madinah en de hen omringende
woestijn-Arabieren niet, dat zij achter de boodschapper van God zouden blijven,
of dat zij hun eigen leven in plaats van het zijne zouden verkiezen. Dit is zo,
omdat dorst, noch vermoeienis, noch honger hen in de weg van God teistert, noch
betreden zij een spoor, dat de ongelovigen vertoornt, noch berokkenen zij een
vijand enige schade, of er wordt daarmee voor hen een goede daad opgetekend.
Voorzeker, God doet de beloning van degenen, die goed doen niet verloren gaan.
[9:121]
En zij besteden geen som, groot of klein, noch doorkruisen
zij een landstreek, of dit is voor hen opgetekend, opdat God hun de beste
beloning moge geven voor hetgeen zij deden.
[9:122]
Het is de gelovigen niet opgelegd, allen tezamen op te
trekken. Waarom trekt dan niet van elke groep een deel hunner op, opdat zij in
de godsdienst goed onderlegd mogen worden en opdat zij hun volk, wanneer zij
tot hen terugkeren mogen waarschuwen, zodat zij gered mogen worden.
[9:123]
O, jij die gelooft, bestrijdt de ongelovigen die in uw
nabijheid zijn en laat hen hardheid in u vinden en weet, dat God met de
godvruchtigen is.
[9:124]
En wanneer er een Soerah wordt neergezonden, zijn er
sommigen hunner die zeggen: "Wie uwer heeft deze in geloof doen
toenemen?" Maar de gelovigen doet dit in geloof toenemen en zij verheugen
zich daarover.
[9:125]
En voor degenen in wier hart een ziekte is, voegt het
onreinheid bij onreinheid en zij sterven terwijl zij ongelovig zijn.
[9:126]
Zien zij niet, dat zij elk jaar één- of tweemaal op de proef
worden gesteld? Toch tonen zij geen berouw noch trekken zij er lering uit.
[9:127]
En wanneer er een Soerah wordt neergezonden kijken zij
elkander aan zeggende: "Ziet iemand ons?" Dan wenden zij zich af. God
heeft hun hart afgewend, omdat zij tot een volk behoren dat niet begrijpen wil.
[9:128]
Voorzeker, een boodschapper is uit uw midden tot u gekomen;
het is hard voor hem wat u pijn doet; hij is bezorgd voor uw welzijn,
liefderijk en barmhartig voor de gelovigen.
[9:129]
Maar indien zij zich afwenden zeg dan: "God is mij
toereikend. Er is geen God naast Hem. In Hem leg ik mijn vertrouwen want Hij is
de Heer van de grote heerschappij."
Jonas
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[10:1]
Alif, Laam, Raa. Dit zijn de verzen van het Boek vol van
Wijsheid.
[10:2]
Is het vreemd voor de mensen, dat Wij een man uit hun midden
openbaarden: "Waarschuw het mensdom en geef blijde tijding aan degenen die
geloven, dat zij een ware rang bij hun Heer zullen hebben"? De ongelovigen
zeggen: "Voorzeker, deze is een openlijke tovenaar."
[10:3]
Voorwaar, God is uw Heer, Die de hemelen en de aarde in zes
dagen schiep, en Hij zette Zich op de troon, alles regelend. Er is geen
bemiddelaar, dan met Zijn goedkeuring. Dit is God, uw Heer, aanbidt Hem daarom.
Wil je dan geen lering trekken?
[10:4]
Tot Hem is uw aller terugkeer, dit is de ware belofte van uw
Heer. Voorzeker, Hij begint de schepping, daarna zet Hij haar voort, opdat Hij
degenen die geloven en goede werken doen met rechtvaardigheid moge belonen. En
de ongelovigen zullen een drank van kokend water en een pijnlijke straf
ontvangen, daar zij (de waarheid) verwierpen.
[10:5]
Hij is het, Die de zon tot een stralend licht maakte en de
maan tot een helder licht en er stadia voor verordende, zodat je het getal der jaren
en het berekenen (van de tijd) mocht kennen. God heeft dit niet dan in waarheid
geschapen. Hij zet de tekenen uiteen voor een volk, dat wil weten.
[10:6]
Voorwaar, in de wisseling van dag en nacht en in al hetgeen
God in de hemelen en op aarde heeft geschapen zijn er tekenen voor een
godvrezend volk.
[10:7]
Voorzeker, die niet uitzien naar de ontmoeting met Ons en
die met het leven dezer wereld tevreden zijn en er voldoening in vinden en
degenen, die onoplettend op Onze tekenen zijn,
[10:8]
Dezen zijn het, wier verblijfplaats het Vuur is, voor
hetgeen zij verdienen.
[10:9]
Maar degenen die geloven en goede werken doen, hun Heer zal
hen wegens hun geloof leiden. Rivieren zullen voor hen stromen in de tuinen der
zaligheid.
[10:10]
Hun aanroep daarin zal zijn: "Heilig zijt Gij, O
God!" en hun groet "Vrede". En het einde van hun aanroep zal
zijn: "Alle lof komt God toe, de Heer der Werelden."
[10:11]
En indien God het boze voor de mensen zou verhaasten, zoals
Hij voor hen het goede verhaast, zou hun tijd reeds gekomen zijn. Maar Wij
laten degenen die niet naar de ontmoeting met Ons uitzien, in opstand,
blindelings dwalen.
[10:12]
En wanneer de mens een moeilijkheid overkomt, bidt hij tot
Ons, op zijn zijde liggende, of zittende, of staande, maar wanneer Wij zijn
last van hem hebben verwijderd, gaat hij zijn gang, alsof hij Ons nooit
vóór de verwijdering van zijn moeilijkheid had aangeroepen. Zo
werd in de ogen der buitensporigen schoonschijnend gemaakt, wat zij deden.
[10:13]
En Wij vernietigden de geslachten die vóór u
bestonden toen zij kwaad verrichtten en er kwamen tot hen boodschappers met
duidelijke tekenen, maar zij wilden niet geloven. Zo vergelden Wij het
schuldige volk.
[10:14]
En na hen hebben Wij u tot stedehouders op aarde gesteld,
opdat Wij zien, hoe je zoudt handelen.
[10:15]
En wanneer hun Onze duidelijke tekenen worden voorgedragen,
zeggen degenen, die niet naar de ontmoeting met Ons uitzien: "Breng een
andere Koran dan deze, of verander hem." Zeg: "Het staat niet aan
mij, hem te veranderen uit mijzelf. Ik volg slechts hetgeen mij is geopenbaard.
Voorzeker, ik vrees, als ik mijn Heer niet gehoorzaam, de straf van de grote
Dag."
[10:16]
Zeg: "Als God het zo had gewild, zou ik u niet hebben
voorgedragen (de Koran), noch zou Hij u deze bekend hebben gemaakt. Voorzeker,
ik heb voordien een heel leven onder u doorgebracht. Wil je dan niet begrijpen?
[10:17]
Wie is dan onrechtvaardiger, hij, die een leugen over God
spreekt, of die Zijn tekenen verloochent? Voorzeker, de schuldigen zullen nooit
slagen.
[10:18]
En zij bidden buiten God om tot datgene wat hen schaden noch
baten kan en zij zeggen: "Dezen zijn onze bemiddelaars bij God." Zeg:
"Wilt gij God over iets, dat Hij in de hemelen of op aarde nog niet zou
kennen, inlichten?" Heilig is Hij en hoog verheven boven al hetgeen zij
met Hem vereenzelvigen.
[10:19]
En het mensdom was slechts één gemeenschap, daarna
verschilden zij en ware het Woord van uw Heer niet uitgegaan, voorzeker zou er
over hun geschil beslist zijn.
[10:20]
En zij zeggen: "Waarom is er geen teken van zijn Heer
tot hem (de profeet) neergezonden?" Zeg: "Het onzienlijke behoort
alleen God toe. Wacht, ik ben met u onder de wachtenden."
[10:21]
En wanneer Wij mensen barmhartigheid doen smaken nadat
tegenspoed hen overviel, zie! zij beginnen tegen Onze tekenen plannen te
smeden. Zeg: "God is vlugger in het maken van plannen." Voorzeker
Onze boodschappers schrijven al hetgeen je verzint op.
[10:22]
Hij is het, Die u in staat stelt door het land en op zee te
reizen, totdat, wanneer je op de schepen zijt en zij met een mooie bries varen
en (de opvarenden) er zich in verheugen, hen een geweldige wind achterhaalt en
de golven van alle zijden over hen komen en zij overtuigd zijn dat zij verloren
zijn; dan roepen zij God in oprechte aanbidding aan: "Als Gij ons hiervan
redt, zullen wij zeker tot de dankbaren behoren."
[10:23]
Maar wanneer Hij hen heeft gered, ziet, beginnen zij ten
onrechte een opstand in het land te ontketenen. O, gij mensen, voorzeker uw
opstand keert zich slechts tegen u zelf. Thans geniet je het genoegen van het
tegenwoordige leven. Daarna zal uw terugkeer tot Ons zijn en Wij zullen u
inlichten over hetgeen je deedt.
[10:24]
De gelijkenis van het tegenwoordige leven is slechts als
water, dat Wij uit de wolken neerzenden, daarna groeit hierdoor het gewas van
de aarde weelderig, waarvan mensen en vee eten, totdat, wanneer de aarde haar
sier ontvangt en er schoon uitziet en haar eigenaars denken, dat zij er macht
over bezitten, Ons gebod bij dag of bij nacht tot haar komt, dan maken Wij haar
tot een gemaaid veld, alsof er de vorige dag niets was geweest. Zo leggen Wij
de tekenen uit aan een volk, dat nadenkt.
[10:25]
En God roept naar het tehuis van Vrede en leidt wie Hij wil
naar het rechte pad.
[10:26]
Er zal voor degenen die goede daden verrichten het goede
zijn en nog meer. Zwartheid noch schande zal hun gezicht bedekken. Dezen zullen
de bewoners van het paradijs zijn, zij zullen daarin vertoeven.
[10:27]
En degenen die boze daden verrichten, de vergelding van het
kwaad zal het gelijke daaraan zijn en de schaamte zal hen bedekken. Zij zullen
niemand hebben om hen tegen God te beschermen. (En het zal zijn) alsof hun
gezicht met de duisternis van de nacht bedekt ware. Dezen zullen de bewoners
van het Vuur zijn, zij zullen daarin vertoeven.
[10:28]
En de Dag waarop Wij hen allen zullen verzamelen, zullen Wij
tot de afgodendienaren zeggen: "Blijft ter plaatse, gij en uw
deelgenoten." Daarna zullen Wij hen ver van elkander scheiden en hun
deelgenoten zullen zeggen: "Voorzeker je placht ons niet te
aanbidden."
[10:29]
God is nu toereikend als Getuige tussen u en ons. Wij waren
zeker van uw aanbidden onbewust.
[10:30]
Daarna zal iedere ziel ondervinden wat zij heeft gedaan. En
zij zullen tot God, hun ware Meester worden teruggebracht en al hetgeen zij
plachten te verzinnen zal verloren gaan.
[10:31]
Zeg: "Wie voorziet u van voedsel van de hemel en de
aarde? Of wie is het, die macht heeft over de oren en de ogen? En wie brengt de
levenden uit de doden en de doden uit de levenden voort? En wie bestuurt het
al?" Zij zullen zeggen: "God." Zeg: "Wil je dan niet Zijn
bescherming zoeken?"
[10:32]
Zo is God, uw ware Heer. Wat is er buiten de waarheid
anders, dan dwaling? Waarheen word je dan afgewend?
[10:33]
Zo is het woord van uw Heer bewaarheid tegen degenen, die
overtraden omdat zij niet geloofden.
[10:34]
Zeg: "Is er één uwer afgoden die de schepping
voortbrengt en deze daarna voortzet?" Zeg: "God is het, Die de
schepping voortbrengt, en deze voortzet. Hoe zijt gij dan afgewend?"
[10:35]
Zeg: "Is er één uwer afgoden, die tot de waarheid
leidt?" Zeg: "God is het, Die tot de waarheid leidt. Is daarom Hij,
Die tot de waarheid leidt waardiger om te worden gevolgd, ofwel hij, die zelf
de weg niet vindt, tenzij hij wordt geleid? Wat is er met u? Hoe oordeel
je?"
[10:36]
En de meesten hunner volgen niets dan vermoeden. Voorzeker
vermoeden baat niet tegen de waarheid. Waarlijk, AIlah weet goed wat zij doen.
[10:37]
En deze Koran kon door niemand buiten God worden
voortgebracht. Integendeel, hij is de vervulling van datgene wat er
vóór was en is een uiteenzetting van de Wet door de Heer der
Werelden, daaraan is geen twijfel.
[10:38]
Of zeggen zij: "Hij (de profeet) heeft het
verzonnen"? Zeg: "Brengt dan een hieraan gelijke Soerah voort en
roept buiten God wie je kunt (om hulp aan), als je waarachtig bent."
[10:39]
Neen, zij loochenen datgene waarvan zij de kennis niet
konden omvatten, noch is de uiteindelijke betekenis er van tot hen gekomen. Zo
deden ook degenen, die vóór hen waren. Maar ziet, wat het einde
was van de overtreders.
[10:40]
En er zijn sommigen onder hen die er in geloven en er zijn
sommigen onder hen die er niet in geloven en uw Heer kent de onruststokers
goed.
[10:41]
En indien zij u van leugen besehuldigen, zeg dan: "Aan
mij mijn werk en aan u uw werk. Gij hebt niets uitstaande met hetgeen ik doe
noch heb ik iets uitstaande met hetgeen je doet."
[10:42]
En er zijn sommigen onder hen die naar u luisteren. Maar kun
je de doven doen horen, zelfs al willen zij niet begrijpen?
[10:43]
En er zijn sommigen onder hen die naar u kijken. Maar kun je
de blinden leiden, zelfs al willen zij niet zien?
[10:44]
Voorzeker, God doet de mensen in het geheel geen onrecht
aan, maar de mensen doen hun eigen ziel onrecht aan.
[10:45]
En de Dag, waarop Hij hen zal verzamelen, zal het hun
toeschijnen, alsof zig slechts een uur van een dag (in de wereld) hadden
vertoefd. Zij zullen elkander herkennen. Verliezers zijn zeker degenen die de
ontmoeting met God loochenen en geen leiding willen volgen.
[10:46]
En als Wij u sommige der dingen, waarmee Wij hen hebben
bedreigd, tonen, of als Wij u doen sterven, dan is tot Ons hun terugkeer en God
is Getuige van al hetgeen zij doen.
[10:47]
Voor elk volk is er een boodschapper. Wanneer daarom hun
boodschapper komt, wordt er met rechtvaardigheid onder hen geoordeeld en hun
wordt geen onrecht aangedaan.
[10:48]
En zij zeggen: "Wanneer zal deze belofte worden
vervuld, als je de waarheid spreekt?"
[10:49]
Zeg: "Ik heb voor mij zelf geen macht over schade of
voordeel, behalve, wat God wil. Er is voor elk volk een vastgestelde termijn;
wanneer hun termijn is verlopen kunnen zij hem geen uur uitstellen, noch kunnen
zij hem vervroegen.
[10:50]
Zeg: "Vertelt mij, als Zijn straf bij dag of nacht over
u komt, hoe zullen dan de schuldigen weg kunnen lopen?"
[10:51]
Zult gij dan, wanneer het u overvalt er in geloven? Nu?
Terwijl je dit wilde verhaasten?"
[10:52]
Dan zal er tot degenen die kwaad deden worden gezegd:
"Ondergaat de blijvende straf. Er wordt u niets vergolden dan hetgeen je
verdiende."
[10:53]
En zij vragen u: "Is dit de waarheid?" Zeg:
"Ja, bij mijn Heer, het is zeker waar en je kunt het niet
verijdelen."
[10:54]
En indien elke ziel die onrechtvaardig handelt al hetgeen op
aarde is, zou bezitten, zou zij er zich voorzeker mede trachten vrij te kopen.
En wanneer zij de straf zien zullen zij hun spijt tonen. Er zal met
rechtvaardigheid over hen worden gericht en hun zal geen onrecht worden
aangedaan.
[10:55]
Ziet toe! aan God behoort al hetgeen in de hemelen en op
aarde is en weet, dat God’s belofte waar is. Maar de meesten hunner beseffen
het niet.
[10:56]
Hij geeft leven en doet sterven en tot Hem zul je worden
teruggebracht.
[10:57]
O mensdom! Er is van uw Heer een vermaning tot u gekomen en
genezing voor wat in de harten is en een leiding en barmhartigheid jegens de
gelovigen.
[10:58]
Zeg: "Dit alles is door de genade van God en door Zijn
barmhartigheid; laat hen er zich daarom in verheugen. Dat is beter, dan hetgeen
zij vergaren."
[10:59]
Zeg: "Heb je overwogen, dat God u een voorziening heeft
neergezonden en dat je daarna een gedeelte er van onwettig en een gedeelte er
van wettig verklaarde?" Vraag (hen): "Heeft God u dat toegestaan, of
verzin je leugens tegen God?"
[10:60]
Wat denken degenen die leugens tegen God verzinnen van de
Dag der Opstanding? Voorzeker, God is genadevol tegenover het mensdom, maar de
meesten hunner zijn niet dankbaar.
[10:61]
In welke toestand gij u bevindt, of gij de Koran voordraagt,
of iets anders doet; Wij zijn uw getuigen, terwijl gij u er in verdiept. Er is voor
uw Heer zelfs geen gewicht van een atoom op aarde of in de hemel verborgen. En
er is niets dat kleiner of groter is, of het staat in het duidelijke Boek
vermeld.
[10:62]
Ziet! voorzeker, de vrienden van God zullen geen vrees
hebben, noch zullen zij treuren.
[10:63]
Zig die geloven en zich aan rechtvaardigheid houden,
[10:64]
Er zijn voor hen blijde tijdingen in het tegenwoordige leven
en het Hiernamaals. De woorden van God kennen geen verandering - dat is
inderdaad de opperste zegepraal.
[10:65]
En laat hun woorden u niet verdrieten. Voorzeker, alle macht
behoort God. Hij is Alhorend, Alwetend.
[10:66]
Ziet! voorzeker, van God is al hetgeen in de hemelen en op
aarde bestaat. Wat volgen zij die buiten God afgoden aanroepen? Zij volgen
slechts een vermoeden en doen niets dan gissen.
[10:67]
Hij is het, Die de nacht voor u heeft gesteld, opdat gij er
in moogt rusten en de dag vol van licht. Voorzeker, daarin zijn tekenen voor
een volk, dat luistert.
[10:68]
Zij zeggen: "God heeft een zoon tot Zich genomen. Heilig
is Hij, Hij is Zichzelf genoeg. Aan Hem behoort wat in de hemelen en op aarde
is. Gij hebt hier geen gezag over. Zeg je over God wat gij niet weet?
[10:69]
Zeg: "Degenen, die over God een leugen verzinnen,
zullen niet slagen."
[10:70]
Zij zullen in deze wereld tijdelijk genieten, daarna zal hun
terugkeer tot Ons zijn, dan zullen Wij hen een strenge straf doen ondergaan,
omdat zij niet geloofden.
[10:71]
En verkondig hun het verhaal van Noach, toen hij tot zijn
volk zeide: "O, mijn volk, als mijn houding en mijn vermaning door de
tekenen van God u aanstoot geven - ik leg mijn vertrouwen in God - breng dan al
uw plannen en uw afgoden bijeen; laat dan uw handelwijze duidelijk blijken,
komt dan tegen mij op en geeft mij geen uitstel.
[10:72]
Maar als gij u terugtrekt vraag ik van u geen beloning. Mijn
beloning is bij God alleen en het is mij bevolen tot de Moslims te behoren.
[10:73]
Maar zij verloochenden hem; daarom redden Wij hem en degenen
die met hem in de ark waren. En dezen maakten Wij tot de stedehouders, terwijl
Wij degenen die Onze tekenen verloochenden lieten verdrinken. Zie! hoe het
einde was van degenen, die werden gewaarschuwd.
[10:74]
Toen zonden Wij na hem andere boodschappers naar hun volk en
deze kwamen tot hen met duidelijke bewijzen. Maar dezen wilden in datgene niet
geloven wat zij voorheen hadden verloochend. Zo verzegelen Wij het hart der
overtreders.
[10:75]
Dan zonden Wij na hen Mozes en Aäron met Onze tekenen
naar Pharao en zijn leiders, maar zij handelden aanmatigend. En zij waren een
misdadig volk.
[10:76]
En toen de waarheid van Ons tot hen kwam, zeiden zij:
"Dit is gewis duidelijke tovenarij."
[10:77]
Mozes zeide: "Zeg je dit van de waarheid nadat zij tot
u is gekomen? Is dit tovenarij? Maar tovenaars slagen nooit."
[10:78]
Zij antwoordden: "Zijt gij tot ons gekomen, opdat wij
ons mogen afwenden van hetgeen wij onze vaderen zagen volgen zodat er voor u
beiden grootheid in het land zou zijn? Maar wij zullen in u niet geloven."
[10:79]
En Pharao zeide: "Brengt mij elke bedreven tovenaar."
[10:80]
En toen de tovenaars kwamen, zeide Mozes tot hen:
"Werpt hetgeen gij wildet werpen."
[10:81]
En toen zij wierpen zeide Mozes: "Wat gij hebt gebracht
is slechts bedrog. Voorzeker, God zal het ijdel maken. Voorwaar, God laat het
werk der kwaadstichters niet gedijen."
[10:82]
En God bevestigt de waarheid door Zijn woorden, zelfs al
zijn de sehuldigen afkerig.
[10:83]
En niemand geloofde Mozes, dan enige jongelingen van onder
zijn volk, uit vrees voor Pharao en zijn leiders, in geval hij hen zou vervolgen.
En waarlijk. Pharao was een tiran in het land en behoorde tot de
buitensporigen.
[10:84]
En Mozes zeide: "O mijn volk, indien gij in God hebt
geloofd stelt dan uw vertrouwen in Hem, als gij Moslims zijt."
[10:85]
En zij antwoordden: "Wij leggen ons vertrouwen in God:
Onze Heer, maak ons niet tot voorwerp van vervolging voor het onrechtvaardige
volk.
[10:86]
En red ons door Uw barmhartigheid van de ongelovigen."
[10:87]
Wij openbaarden aan Mozes en zijn broeder: "Neem je
beiden huizen voor uw volk in Egypte en bouwt uw huizen tegenover elkaar en
houdt het gebed. En geeft de gelovigen blijde tijdingen."
[10:88]
En Mozes zeide: "Onze Heer, Gij hebt Pharao en zijn
leiders versieringen en rijkdommen in het tegenwoordige leven geschonken, zodat
zij, Onze Heer, van Uw pad afleiden. Onze Heer, vernietig hun bezittingen en
verhard hun hart, want zij zullen niet geloven voordat zij de pijnlijke straf
zien."
[10:89]
God zeide: "Uw gebed is aanvaard. Wees je beiden daarom
bestendig en volgt niet het pad der onwetenden."
[10:90]
En Wij brachten de kinderen Israëls over de zee; Pharao en
zijn scharen vervolgden hen op een onrechtvaardige en aanvallende wijze, totdat
hij toen hij bijna verdronk, zeide: "Ik geloof dat er geen God is dan Hij,
in Wie de kinderen Israëls geloven en ik behoor tot de Moslims."
[10:91]
Nu? Terwijl gij voordien ongehoorzaam waart en tot de
onruststokers behoordet?
[10:92]
Heden zullen Wij uw lichaam redden, opdat gij een teken
moogt zijn voor degenen die na u komen. En waarlijk, het merendeel der mensen
is achteloos ten opzichte van Onze tekenen.
[10:93]
En Wij wezen de kinderen Israëls een uitstekend tehuis aan
en Wij voorzagen hen van goede dingen en zij verschilden niet van mening
voordat de kennis tot hen kwam. Voorzeker, uw Heer zal op de Dag der Opstanding
onder hen richten over hetgeen waarin zij verschilden.
[10:94]
En als gij over hetgeen Wij tot u hebben neergezonden
twijfelt, vraagt dan degenen die het Boek vóór u hebben gelezen.
Inderdaad, de waarheid is van uw Heer tot u gekomen; behoor daarom niet tot de
twijfelaars.
[10:95]
En behoor niet tot degenen, die de tekenen van God
verloochenen, anders zul je tot de verliezers behoren.
[10:96]
Degenen tegen wie het woord van uw Heer van kracht is
geworden, willen niet geloven.
[10:97]
Zelfs al werd elk teken hun getoond, voordat zij de
smartelijke straf hebben gezien.
[10:98]
Waarom heeft, behalve het volk van Jonas geen stad geloofd,
zodat hun geloof hen zou hebben kunnen helpen? Toen zij geloofden, verwijderden
Wij de straf der schande in het tegenwoordige leven van hen en Wij lieten hen
voor een wijle genieten.
[10:99]
En indien uw Heer had gewild, zouden allen die op aarde
zijn, zeker tezamen hebben geloofd. Wil je de mensen dan dwingen, gelovigen te
worden?
[10:100]
Doch geen ziel kan geloven zonder verlof van God. En Hij
werpt onreinheid over degenen die hun verstand niet gebruiken.
[10:101]
Zeg: "Overweeg, wat in de hemelen en op aarde
gebeurt." Maar tekenen, noch waarschuwers baten een volk dat niet wil
geloven.
[10:102]
Verwachten zij iets anders dan het gelijke (oordeel) van de
dagen dergenen, die vóór hen stierven? Zeg: "Wacht daarom,
ik ben met u onder de wachtenden."
[10:103]
Dan redden Wij Onze boodschappers en de gelovigen. Zo is het
aan Ons, de gelovigen te redden.
[10:104]
Zeg: "O gij mensen, als gij over mijn godsdienst in
twijfel verkeert, (weet) dan dat ik niet aanbid degenen die gij naast God
aanbidt, maar ik aanbid God Die u doet sterven en het is mij geboden tot de
gelovigen te behoren.
[10:105]
En wend uw aangezicht oprecht tot deze godsdienst en behoor
niet tot de afgodendienaren.
[10:106]
En roep naast God niet datgene aan, dat u bevoordelen noch
schaden kan. En indien gij dat toch doet, dan zul je zeker tot de
onrechtvaardigen behoren.
[10:107]
En als God u door het kwade treft, is er niemand die dit kan
verwijderen dan Hij; en als Hij het goede voor u wenst, is er niemand die Zijn
genade kan beletten. Hij kent haar toe aan diegene van Zijn dienaren, die Hem
behaagt. En Hij is de Vergevensgezinde, de Genadevolle.
[10:108]
Zeg: "O, gij mensen, nu is de waarheid van uw Heer tot
u gekomen. Wie daarom die leiding volgt, volgt haar ten bate van zijn eigen
ziel en wie dwaalt, dwaalt slechts tot haar nadeel. En ik ben geen bewaker over
u."
[10:109]
En volg hetgeen u is geopenbaard en wees standvastig, totdat
God oordeelt. En Hij is de beste Rechter.
Hoed
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[11:1]
Alif Laam Raa. Dit is een Boek, waarvan de verzen
onherroepelijk zijn gemaakt en bovendien zijn zij in bijzonderheden uitgelegd,
door de Alwijze, de Alwetende.
[11:2]
(Daarom) aanbidt slechts God. Voorzeker, ik (Mohamed) ben
voor u een waarschuwer en drager van blijde tijdingen van Hem.
[11:3]
En vraagt vergiffenis aan uw Heer en wendt u tot Hem, Hij
zal u voor een vastgestelde periode van het goede voorzien. En Hij schenkt Zijn
genade aan ieder die zich hiervoor verdienstelijk maakt. En als gij u afwendt
dan vrees ik, voorzeker, voor u de straf van de grote Dag.
[11:4]
Uw terugkeer is tot God en Hij heeft macht over alle dingen.
[11:5]
Let op, zij verbergen hun vijandschap voor Hem in hun
innerlijk. Ja, wanneer zij zich met hun kleding bedekken, weet Hij wat zij
verbergen en wat zij tonen. Voorzeker, Hij weet goed wat in het innerlijk is.
Part 12
[11:6]
En er is geen schepsel dat op aarde kruipt, of zijn
voorziening berust bij God, Hij kent zijn tehuis en zijn verblijfplaats. Alles
staat in een duidelijk Boek.
[11:7]
En Hij is het, Die de hemelen en de aarde in zes dagen
schiep en Zijn troon rustte op water, opdat Hij u moge beproeven wiens gedrag
het beste is. En indien gij (Profeet) zegt: "Voorzeker, gij zult na de
dood worden opgewekt," zullen de ongelovigen zeggen: "Dit is niets
dan een zuiver bedrog."
[11:8]
En als Wij hun straf tot een bepaalde tijd uitstellen,
zeggen zij: "Wie weerhoudt haar?" Ziet toe! de dag waarop zij over
hen komt zal niemand haar kunnen afwenden, en hetgeen zij plachten te bespotten
zal op hen neerkomen.
[11:9]
Wanneer Wij de mens Onze barmhartigheid doen smaken en deze
daarna van hem wegnemen, wordt hij voorwaar wanhopig en ondankbaar.
[11:10]
En als Wij, nadat tegenspoed hem heeft geraakt, voorspoed
doen smaken, zal hij voorzeker zeggen: "De rampspoed is van mij
geweken." Ziet! hij wordt jubelend en aanmatigend.
[11:11]
Maar degenen die geduldig zijn en goede werken verrichten,
zullen vergiffenis en een grote beloning ontvangen.
[11:12]
(Zij verbeelden zich dat) gij misschien een gedeelte van
hetgeen is geopenbaard, zult opgeven; uw hart wordt er door benauwd, omdat zij
zeggen: "Waarom is er tot hem geen schat neergezonden of waarom is er geen
engel met hem gekomen?" Voorwaar, U bent slechts een waarschuwer en God is
Voogd over alle dingen.
[11:13]
Zeggen zij: "Hij heeft dit (de Koran) verzonnen?"
Antwoord: "Breng dan tien dergelijke verzonnen hoofdstukken voort en roept
buiten God wie gij kunt, als gij waarachtig zijt."
[11:14]
En indien zij uw (uitdaging) niet aannemen, weet dan, dat
het met God’s kennis is geopenbaard en dat er geen God is behalve Hij. Zul je u
dan onderwerpen?
[11:15]
Wie het tegenwoordige leven en de schoonheden er van wenst,
Wij zullen hen volgens hun werken in dit leven ten volle belonen en zij zullen
daarin niet tekort worden gedaan.
[11:16]
Dezen zijn degenen, die in het Hiernamaals niets dan het
Vuur zullen ontvangen en hetgeen zij in dit leven verrichtten zal teniet gaan
en hetgeen zij doen is vergeefs.
[11:17]
Is hij dan (aan hen gelijk), die een duidelijk bewijs van
zijn Heer bezit en wie een groot getuige van Hem volgt, en die voorafgegaan is
door het Boek van Mozes, als richtsnoer en tot barmhartigheid? Dezen geloven in
hem. En wie van de volkeren hem verwerpt, het Vuur zal zijn bestemming zijn.
Koester dus geen twijfel daaromtrent. Voorzeker dit is de waarheid van uw Heer,
maar de meeste mensen willen niet geloven.
[11:18]
En wie is onrechtvaardiger dan hij, die een leugen tegen God
smeedt? Zulken zullen voor hun Heer worden gebracht en de getuigen zullen
zeggen: "Dezen zijn degenen die tegen hun Heer logen." Ziet toe! de
vloek van God rust op de onrechtvaardigen,
[11:19]
Die van het pad van God afleiden, het krom wensend. En zij
geloven niet in het Hiernamaals.
[11:20]
Dezen kunnen in de wereld de straf niet ontvluchten, noch
hebben zij enige vrienden naast God. De straf zal voor hen worden verdubbeld.
Zij deden geen moeite om te horen, of te zien.
[11:21]
Dezen zijn het, die hun ziel hebben te kort gedaan en
hetgeen zij verzinnen, zal falen.
[11:22]
Zij zijn ongetwijfeld degenen, die in het Hiernamaals de
grootste verliezers zullen zijn.
[11:23]
Voorwaar, die geloven en goede werken verrichten en die hun
Heer gehoorzamen, zijn de bewoners van de Hemel, waarin zij zullen vertoeven.
[11:24]
Het geval van de beide partijen is als de blinde en de dove,
de ziende en de horende. Staat het geval van beiden gelijk? Wil je dan geen lering
(hieruit) trekken?
[11:25]
Wij zonden Noach tot zijn volk zeggende: "Waarlijk, ik
ben voor u een duidelijke waarschuwer,
[11:26]
Dat gij niemand dan God zult aanbidden. Anders vrees ik voor
u de straf van een pijnlijke dag."
[11:27]
De leiders der ongelovigen onder zijn volk antwoordden:
"Wij zien in u slechts een man zoals wij en wij zien dat niemand u heeft
gevolgd, behalve de minsten en de eenvoudigen van geest onder ons. En wij zien
u niet uitmunten boven ons; neen, wij geloven dat gij een leugenaar zijt."
[11:28]
Hij (Noach) zeide: "O, mijn volk, zeg mij, als ik mij
op een duidelijk bewijs van mijn Heer beroep en Hij mij grote barmhartigheid
heeft geschonken, die voor u duister is gemaakt, moeten wij u dit opdringen,
terwijl gij er afkerig van zijt?"
[11:29]
O, mijn volk, ik vraag u er geen geld voor. Mijn beloning is
alleen bij God. En ik wil de gelovigen niet verdrijven, zij zullen voorzeker
hun Heer ontmoeten. Maar ik beschouw u als een volk, dat onwetend handelt.
[11:30]
O, mijn volk, wie zou mij tegen God helpen als ik hen zou
verdrijven? Wil je dan geen lering hieruit trekken?
[11:31]
En ik zeg u niet: ’Ik bezit de schatten van God’, noch ken
ik het onzienlijke, noch zeg ik: ’Ik ben een engel’. "Noch zeg ik over
degenen, die gij minacht dat God hun geen goeds zal schenken. God weet het
best, wat in hun innerlijk is. Anders zou ik zeker tot de onrechtvaardigen
behoren."
[11:32]
Zij antwoordden: "O Noach, gij hebt inderdaad met ons
getwist en veel getwist, breng ons nu de straf waarmee gij ons hebt gedreigd,
als gij waarachtig zijt."
[11:33]
Hij zeide: "Alleen God zal deze over u brengen als Hij
wil, en gij kunt niets verijdelen."
[11:34]
En als ik u raad geef zal mijn raad u niet baten als God u
wenst te vernietigen. Hij is uw Heer en tot Hem zul je worden teruggebracht.
[11:35]
Zeggen zij: "Hij heeft het verzonnen?" Zeg:
"Als ik het heb verzonnen, zal mijn zonde op mij rusten doch ik heb niets
uitstaande met hetgeen gij begaat."
[11:36]
En er werd aan Noach geopenbaard: "Niemand onder uw
volk zal geloven, dan degenen die reeds hebben geloofd; treur daarom niet over
hetgeen zij doen.
[11:37]
En bouw de ark voor Onze ogen en volgens Onze voorschriften
op. En roep Mij omtrent de onrechtvaardigen niet aan. Zij zullen zeker worden
verdronken.’’
[11:38]
En hij was de ark aan het bouwen en steeds wanneer de
leiders van zijn volk hem voorbijgingen, bespotten zij hem. Hij zeide:
"Als gij ons bespot, zullen wij u (later) bespotten zoals gij (ons) nu
doet,
[11:39]
Dan zul je weten wie het is, over wie een vernederende straf
komt en op wie een blijvende straf zal rusten.
[11:40]
Toen Ons gebod kwam en de bronnen der aarde spoten, zeiden
Wij: "Scheept twee paar van alles in, en uw familie - met uitzondering van
degenen, tegen wie het woord reeds is uitgegaan - en de gelovigen." En met
hem geloofden slechts weinigen.
[11:41]
En hij (Noach) zeide: "Scheept u in. In naam van God
zij haar vaart en haar ankeren. Mijn Heer is voorzeker Vergevensgezind,
Genadevol."
[11:42]
En zij bewoog zich met hen op golven als bergen voort. En
Noach riep tot zijn zoon, die zich afzijdig hield: "O mijn zoon, scheep u
met ons in en wees niet met de ongelovigen."
[11:43]
Hij antwoordde: "Ik zal mijn toevlucht weldra op een
berg zoeken, die mij tegen het water zal beschermen." Hij antwoordde:
"Er is deze dag geen beschermer tegen het gebod van God, met uitzondering
van degenen wie Hij barmhartigheid toont." En een golf kwam tussen beiden,
hij behoorde tot de drenkelingen.
[11:44]
En er werd gezegd: " O, aarde, slok op uw water en o,
hemel, houd op (met regenen)." En het water werd tot zakken gebracht en
het gebod was vervuld. En de Ark kwam op (de berg) Al-Djoedie te rusten. En er
werd gezegd: "Vervloekt zij het onrechtvaardige volk."
[11:45]
En Noach riep zijn Heer aan en zeide: "Mijn Heer, mijn
zoon is voorwaar van mijn familie en Uw belofte is voorzeker waar en U bent de
Rechter der rechters."
[11:46]
Hij (God) zeide: "O, Noach, hij behoort niet tot uw
gezin omdat zijn daden niet goed zijn; daarom vraag Mij niet over hetgeen
waarvan gij geen kennis bezit. Ik geef u raad om niet tot de onwetenden te
behoren."
[11:47]
Hij zeide: "Mijn Heer, ik zoek mijn toevlucht tot U om
niet te vragen waar ik geen kennis van heb. En indien Gij mij niet vergeeft
noch mij barmhartigheid betoont, zal ik onder de verliezers zijn."
[11:48]
En er werd gezegd: "O Noach, daal dan af (uit de ark)
met Onze vrede en met zegeningen over u en over de volkeren die met u zijn. En
er zullen andere volkeren zijn wie Wij een (aardse) voorziening zullen
schenken, daarna zal een pijnlijke straf van Ons hen raken."
[11:49]
Dit zijn de mededelingen van het onzienlijke die Wij u
openbaren, welke gij noch uw volk voorheen kende. Wees geduldig, waarlijk het
einde is voor de godvrezenden."
[11:50]
En tot de Aad zeide hun broeder Hoed: "O, mijn volk,
aanbid God. Gij hebt geen God naast Hem. Gij verzint slechts leugens."
[11:51]
O, mijn volk, ik vraag van u geen beloning hiervoor; mijn
beloning is alleen bij Hem, Die mij schiep. Wil je dan niet begrijpen?
[11:52]
En o, mijn volk, vraag vergiffenis van uw Heer, wend u
daarna tot Hem, Hij zal wolken die regelmatig regen neergieten over u zenden en
kracht bij uw kracht voegen. En wend u niet af als schuldigen.
[11:53]
Zij zeiden: "O Hoed, gij hebt ons geen enkel duidelijk
bewijs gebracht en wij zullen onze Goden niet in de steek laten, om hetgeen gij
zegt noch zullen wij u geloven."
[11:54]
Wij kunnen alleen zeggen dat sommige onzer Goden u met kwaad
hebben bezocht. Hij antwoordde: "Voorzeker, ik roep God tot getuige en
getuig je ook, dat ik niets met uw afgoden uitstaande heb."
[11:55]
Smeedt daarom allen buiten Hem plannen tegen mij en geeft
mij geen uitstel.
[11:56]
Ik heb voorzeker mijn vertrouwen in God gesteld, Die mijn
Heer en uw Heer is. Er is geen schepsel, dat zich op aarde beweegt, of Hij
houdt het in Zijn macht. Voorzeker, mijn Heer is op het rechte pad.
[11:57]
Indien gij u afwendt, dan heb ik u hetgeen waarmee ik tot u
ben gezonden medegedeeld, en mijn Heer zal een ander volk uw plaats doen
innemen. Gij kunt Hem in het geheel niet deren. Voorzeker, mijn Heer is Bewaker
over alle dingen.
[11:58]
En toen Ons gebod kwam, redden Wij Hoed en de gelovigen met
hem, door Onze barmhartigheid. En Wij bevrijdden hen van een zware foltering.
[11:59]
En dezen waren de Aad. Zij verloochenden de tekenen van hun
Heer en gehoorzaamden Zijn boodschappers niet en volgden het bevel van elke
opstandige vijand op.
[11:60]
En er werd een vloek op hen gelegd in deze wereld en op de
dag der Opstanding. Ziet! de Aad verwierpen hun Heer. Ziet! vervloekt zij de
Aad, het volk van Hoed.
[11:61]
En tot de Samoed zeide hun broeder Salih: "O, mijn
volk, aanbid God; gij hebt geen God naast Hem. Hij wekte u op vanuit de aarde
en vestigde u er. Vraagt vergiffenis aan Hem en bekeert u tot Hem. Voorwaar,
mijn Heer is nabij, Verhorende."
[11:62]
Zij zeiden: "O Salih, gij waart onze hoop. Verbied je
ons datgene te aanbidden wat onze vaderen aanbaden? En wij zijn voorzeker in
verontrustende twijfel over hetgeen, waartoe gij ons roept."
[11:63]
Hij zeide: "O, mijn volk, zeg mij, als ik een duidelijk
bewijs van mijn Heer heb ontvangen en Hij mij barmhartigheid heeft geschonken,
wie zal mij dan naast God helpen als ik Hem niet gehoorzaam? Gij zult slechts
tot mijn ondergang bijdragen."
[11:64]
En o, mijn volk, dit is de kamelin van God als teken voor u;
laat haar daarom met rust opdat zij zich (in vrijheid) op God’s aarde moge
voeden en doe haar geen kwaad, anders zal de eerste de beste straf u treffen.
[11:65]
Maar zij verlamden haar; toen zeide hij (Salih):
"Vermaakt u voor drie dagen in uw huizen. Dit is een belofte die niet
geloochend kan worden."
[11:66]
En toen Ons gebod kwam, redden Wij Salih en met hem de
gelovigen door Onze barmhartigheid en Wij redden hen van de schande van die
dag. Voorzeker, uw Heer is Sterk, Almachtig.
[11:67]
De straf achterhaalde degenen die kwaad hadden gesticht en
zij lagen uitgestrekt in hun huizen,
[11:68]
Alsof zij er nooit in hadden gewoond. Ziet! de Samoed
verwierpen hun Heer; ziet! vervloekt zij de Samoed.
[11:69]
En voorzeker Onze boodschappers kwamen met blijde tijdingen
tot Abraham. Zij zeiden: "Vrede zij met u." Hij antwoordde:
"Vrede zij met u" en terstond bracht hij een gebraden kalf.
[11:70]
Maar toen hij zag dat hun handen er zich niet naar
uitstrekten, vond bij hen vreemd en vreesde hen. Zij zeiden: "Vrees niet,
want wij zijn tot het volk van Lot gezonden."
[11:71]
En zijn vrouw stond er bij en verwonderde zich, waarop Wij
haar de blijde tijding van de geboorte van Izaak gaven en na Izaak van Jacob.
[11:72]
Zij zeide: "O wonder! Zal ik een kind baren nu ik een
oude vrouw ben en deze mijn echtgenoot een oude man is? Dit is inderdaad iets
wonderbaarlijks."
[11:73]
Zij zeiden: "Verwonder je u over God’s gebod? De
barmhartigheid van God en Zijn zegeningen zijn over u, o bewoners van dit huis.
Voorzeker, Hij is Geprezen, Glorierijk."
[11:74]
En toen de vrees Abraham verliet en de blijde tijding tot
hem kwam, begon hij met ons over het volk van Lot te redetwisten.
[11:75]
Abraham was inderdaad verdraagzaam, zachtmoedig en wendde
zich dikwijls (tot God).
[11:76]
O Abraham, wend u hiervan af. Het gebod van uw Heer is
uitgegaan en een onafwendbare straf komt over hen.
[11:77]
En toen Onze boodschappers tot Lot kwamen was hij verdrietig
en voelde zich bezwaard om hen en zeide: "Dit is een moeilijke dag."
[11:78]
Zijn volk kwam haastig naar hem toe. Ook voordien plachten
zij kwaad te doen. Hij (Lot) zeide: "O, mijn volk, dit zijn mijn dochters,
zij zijn te rein voor u. Vrees daarom God en onteer mij niet wegens mijn
gasten. Is er onder u geen weldenkend man?"
[11:79]
Zij antwoordden: "Gij weet wel, dat wij geen recht
hebben op uw dochters en gij weet ook, wat wij wensen."
[11:80]
Hij zeide: "Ach, had ik slechts de macht u weerstand te
kunnen bieden of tot een machtige steun toevlucht te nemen."
[11:81]
Zij (de boodschappers) zeiden: "O Lot, Wij zijn de
boodschappers van uw Heer, zij zullen u stellig niet bereiken. Vertrek met uw
familie gedurende de nacht, laat niemand uwer omkijken dan uw vrouw. Zeker zal
haar overkomen wat hun gaat overkomen. Voorwaar, de vastgestelde tijd is de
ochtendstond. Is de morgen niet nabij?"
[11:82]
Toen Ons gebod kwam, keerden Wij die stad ondersteboven en
Wij deden er brokken klei laag boven laag op regenen;
[11:83]
Die volgens de verordening van uw Heer waren gemerkt. En zulk
een straf is niet ver verwijderd van de onrechtvaardigen.
[11:84]
En tot Midian zeide hun broeder Shoaib: "O mijn volk,
aanbid God. Gij hebt geen andere God, dan Hem. En geef geen korte maat of licht
gewicht. Ik zie u in voorspoed en ik vrees voor u de straf van een alles
omvattende dag."
[11:85]
En o, mijn volk, geef volle maat en juist gewicht met
rechtvaardigheid en bedrieg de mensen niet met hun goederen noch sticht onheil
op aarde.
[11:86]
Hetgeen God u heeft toebedeeld, is beter voor u als gij gelovigen
zijt. En ik ben geen bewaker over u.
[11:87]
Zij antwoordden: "O Shoaib, beveelt uw gebed, dat wij
hetgeen onze vaderen aanbaden, zouden verlaten of dat wij zouden ophouden met
ons eigendom te doen wat wij willen? U bent inderdaad verstandig, recht geleid."
[11:88]
Hij zeide: "O mijn volk, wat meen je indien ik een
duidelijk bewijs van mijn Heer heb en Hij mij een goede voorziening heeft
geschonken? En ik wil niet, in tegenstelling tot u, mijzelf veroorloven,
hetgeen ik u verbied. Ik wil alleen, voor zover ik kan, een verbetering
aanbrengen. Alleen door God ben ik hiertoe in staat. In Hem vertrouw ik en tot
Hem wend ik mij."
[11:89]
O, mijn volk, laat vijandigheid jegens mij u niet er toe
leiden, dat hetzelfde u overkome als hetgeen het volk van Noach of het volk van
Hoed of het volk van Salih overkwam; en het volk van Lot is niet ver van u.
[11:90]
En zoek vergiffenis van uw Heer en bekeer u tot Hem.
Voorwaar, mijn Heer is Genadig, Liefdevol.
[11:91]
Zij antwoordden: "O, Shoaib, wij begrijpen niet veel
van hetgeen gij zegt en wij zien voorzeker, dat gij zwak zijt tegenover ons.
Was het niet, om uw gezin, wij zouden u zeker stenigen, wan je zijt niet in
aanzien bij ons."
[11:92]
Hij zeide: "O, mijn volk, is mijn gezin waardiger bij u
dan God? En gij hebt Hem als waardeloos verworpen. Voorzeker, mijn Heer omvat
al hetgeen gij doet."
[11:93]
En o, mijn volk, handel op uw wijze, ik handel op de mijne.
Gij zult weldra te weten komen over wie een vernederende straf komt en wie een
leugenaar is. En wacht af, ik wacht gewis met u.
[11:94]
En toen Ons gebod kwam, redden Wij Shoaib en met hem de
gelovigen door Onze barmhartigheid en kastijding greep de onrechtvaardigen
zodat zij uitgestrekt in hun huizen lagen,
[11:95]
Alsof zij er nooit hadden gewoond. Ziet! het volk van Midian
is vervloekt, zoals Samoed was vervloekt.
[11:96]
Wij zonden Mozes voorzeker met Onze tekenen en duidelijk
gezag,
[11:97]
Naar Pharao en zijn leiders, zij volgden het gebod van
Pharao maar het gebod van Pharao was in het geheel niet verstandig.
[11:98]
Hij zal op de Dag der Opstanding voor zijn volk uitgaan en
hen naar het Vuur leiden. En slecht is de plaats die wordt bereikt.
[11:99]
En er werd hun in dit leven en op de Dag der Opstanding een
vloek opgelegd. Slecht is de gave, die zal worden gegeven.
[11:100]
Dit zijn de tijdingen over de steden die Wij u verhalen.
Sommige er van bleven staan en andere werden weggevaagd.
[11:101]
En Wij deden hun geen onrecht maar zij deden zichzelf
onrecht aan. En hun goden, die zij naast God aanriepen, baatten hen in het
geheel niet toen het gebod van uw Heer kwam; zij voegden hun slechts verderf
toe.
[11:102]
Zo is de greep van uw Heer, wanneer Hij de steden grijpt,
terwijl zij kwaad verrichten. Voorzeker, Zijn greep is smartelijk en hard.
[11:103]
Hierin is gewis een teken voor hem die de straf van het
Hiernamaals vreest. Dat is een dag waarop de mensheid zal worden verzameld en
dat is een dag waarvan men getuige zal zijn.
[11:104]
En Wij stellen het slechts voor een bepaalde tijd uit.
[11:105]
De dag, waarop het komt, zal geen ziel zonder Zijn
toestemming spreken; dan zullen sommigen hunner ongelukkig en anderen gelukkig
zijn.
[11:106]
Degenen dan, die ongelukkig zullen zijn, zullen in het Vuur
zijn waarin zij zullen zuchten en steunen;
[11:107]
En er, zolang de Hemelen en de Aarde bestaan in vertoeven,
met uitzondering van hetgeen uw Heer moge behagen. Zeker, uw Heer brengt teweeg
wat Hij wil.
[11:108]
Maar degenen, die gelukkig zullen blijken te zijn, zullen in
de Hemel vertoeven, zolang de Hemelen en de Aarde bestaan, met uitzondering van
hetgeen uw Heer moge behagen, een gave, die niet zal worden afgesneden.
[11:109]
Wees dus niet in twijfel, omtrent hetgeen deze mensen
aanbidden: zij aanbidden slechts, zoals hun vaderen voorheen aanbaden en Wij
zullen hun voorzeker hetgeen hen toekomt ten volle en onverminderd geven.
[11:110]
En Wij gaven Mozes voorzeker het Boek, maar men werd er
oneens over; en ware het niet door een woord dat reeds van uw Heer was
uitgegaan de zaak zou voorzeker voor hen zijn beslist; en waarlijk zij zijn er
in een verontrustende twijfel over.
[11:111]
En uw Heer zal hen allen naar hun werken ten volle
vergelden. Hij is wel op de hoogte van hetgeen zij doen.
[11:112]
Blijf daarom standvastig zoals u is bevolen en ook degenen,
die zich met u hebben bekeerd en overtreedt de grenzen niet, want Hij ziet
voorzeker, wat gij doet.
[11:113]
En neig u niet tot de onrechtvaardigen, anders zal het Vuur
ook u aanraken en gij zult naast God geen vrienden hebben noch zul je worden
geholpen.
[11:114]
Houd het gebed aan de twee uitersten van de dag en gedurende
de eerste uren van de nacht. Voorzeker, goede werken verdrijven kwade werken.
Dit is een aanmaning voor degenen die er lering uit trekken.
[11:115]
En wees standvastig, voorzeker, God doet het loon der
rechtvaardigen niet verloren gaan.
[11:116]
Waarom waren er onder de geslachten die vóór u
waren dan geen verstandige mensen, die het verderf op aarde konden verhinderen
op enkelen na, die Wij uit hun midden redden? Maar de onrechtvaardigen volgden datgene
waarin hun overvloed werd verleend en zij waren schuldig.
[11:117]
Uw Heer zal de steden niet onrechtvaardig vernietigen,
terwijl de bewoners er van oprecht zijn.
[11:118]
En indien uw Heer had gewild, zou Hij het mensdom voorzeker
tot één volk hebben gemaakt, maar zij zullen blijven verschillen.
[11:119]
Met uitzondering van degenen, die uw Heer barmhartigheid
heeft betoond - hiervoor heeft Hij hen geschapen - maar het woord van uw Heer:
"Voorwaar Ik zal de hel met djinn en mensen allen tezamen vullen," is
vervuld.
[11:120]
En de tijdingen der boodschappers verhalen Wij u om daardoor
uw hart te versterken. Hierdoor is de waarheid en een vermaning en een les voor
de gelovigen tot u gekomen.
[11:121]
En zeg tot degenen die niet geloven: "Handelt naar uw
vermogen, wij handelen ook."
[11:122]
En wacht af, wij wachten ook.
[11:123]
En aan God behoren de geheimen van de hemelen en de aarde en
naar Hem zal het geheel worden teruggebracht. Aanbid Hem daarom en leg uw
vertrouwen in Hem. En uw Heer is niet onachtzaam over hetgeen gij doet.
Jozef
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[12:1]
Alif Laam Raa. Dit zijn de verzen van het Boek, dat alles
verklaart:
[12:2]
Wij hebben het geopenbaard - als de Arabische Koran- opdat
je mag begrijpen.
[12:3]
Wij verhalen u het schoonste verhaal door u deze Koran te
openbaren, ofschoon je voorheen onwetend was.
[12:4]
Toen Jozef tot zijn vader zei: "O mijn vader, (in mijn
droom) zag ik elf sterren en de zon en de maan en ik zag ze zich voor mij
neerwerpen."
[12:5]
Hij zeide: "O, mijn zoon, verhaal uw broedars uw droom
niet, anders zullen zij plannen tegen u smeden, want Satan is een openlijke
vijand der mensen."
[12:6]
En zo zal uw Heer u verkiezen en u de verklaring der dingen
onderwijzen en Zijn gunst aan u en aan de familie van Jacob vervohnaken, zoals
Hij die voordien aan twee uwer voorvaderen, Abraham en Izaak had voltooid.
Voorwaar, uw Heer is Alwetend, Alwijs.
[12:7]
Voorzeker, er zijn voor de zoekers (naar waarheid) tekenen
in (de geschiedenis van) Jozef en zijn broeders.
[12:8]
Toen zij zeiden: "Voorwaar, Jozef en zijn broeder zijn
onze vader liever dan wij, ofschoon wij een sterke groep zijn. Voorzeker, onze
vader dwaalt openlijk."
[12:9]
Doodt Jozef of verdrijft hem naar een (ver) land, zodat uw
vaders gunst uitsluitend voor u moge zijn, waarna je een rechtvaardig volk zult
worden.
[12:10]
Eén hunner zeide: "Doodt Jozef niet, maar als je iets
moet doen werpt hem dan op de bodem van een diepe put; iemand uit een karavaan
zal hem opnemen."
[12:11]
Zij zeiden: "O, onze vader, waarom vertrouw je ons niet
aangaande Jozef, hoewel wij hem welgezind zijn?"
[12:12]
Zend hem morgen met ons mede, opdat hij zich moge vermaken
en spelen en wij zullen voorzeker zijn bewakers zijn.
[12:13]
Hij zeide: "Het verdriet mij, dat je hem zoudt
medenemen en ik vrees, dat de wolf hem zal verslinden terwijl je niet op hem
let."
[12:14]
Zij zeiden: "Indien de wolf hem zou verslinden terwijl
wij een sterke groep vormen, dan zijn wij inderdaad de verliezers."
[12:15]
Toen zij hem medenamen, kwamen zij overeen hem op de bodem
van een diepe put neer te laten en Wij zonden hem een openbaring: "Gij;
zult hun van deze zaak vertellen zonder dat zij het beseffen."
[12:16]
’s Avonds kwamen zij wenend tot hun vader.
[12:17]
En zeiden: "O, onze vader, wij hielden een wedloop en
lieten Jozef met onze goederen achter en de wolf verslond hem; maar zelfs al
spreken wij de waarheid, zul je ons niet geloven."
[12:18]
En zij brachten zijn hemd met bloed, dat niet van hem was.
Hij (Jacob) zeide: "Neen, je hebt de zaak veel te licht opgevat. Daarom is
geduld passend. En het is God Wiens hulp dient te worden gezocht over hetgeen
je beweert."
[12:19]
Er kwam een karavaan langs en deze zond een waterputter, die
zijn emmer neerliet. "O, goed nieuws," zeide hij. "Hier is een
jongeling." En zij verborgen hem als een stuk koopwaar en God wist goed,
wat zij deden.
[12:20]
Zij verkochten hem voor een geringe prijs, een paar
zilverstukken, want zij waren onverschillig jegens hem.
[12:21]
En de Egyptenaar, die hem kocht, zeide tot zijn vrouw:
"Maak zijn verblijf behoorlijk. Het is waarschijnlijk dat hij ons van nut
kan zijn, of dat wij hem als zoon aannemen." En zo vestigden Wij Jozef in
het land, opdat Wij hem in het verklaren der dingen mochten onderwijzen. God
heeft macht over Zijn gebod, maar de meeste mensen weten het niet.
[12:22]
Toen hij volwassen was, schonken Wij hem oordeel en kennis;
zo belonen Wij de goeden.
[12:23]
En zij, in wier huis hij was, zocht hem (tegen zijn wil) te
verleiden. Zij grendelde de deuren en zeide: "Kom nu." Hij
antwoordde: "Dat verhoede God, hij is mijn heer. Hij heeft mijn verblijf
waardig gemaakt. Voorwaar, de boosdoeners slagen nooit."
[12:24]
En zij nam een besluit betreffende hem en hij nam een
besluit betreffende haar. Als hij geen duidelijk teken van zijn Heer had
gezien, (kon hij zo’n vastberadenheid niet hebben getoond). Zo kwam het dat Wij
het kwaad en de onbetamelijkheid van hem mochten afwenden. Voorzeker hij was
een Onzer uitverkoren dienaren.
[12:25]
En zij holden beiden naar de deur en zij scheurde zijn hemd
van achteren en zij ontmoetten haar echtgenoot aan de deur. Zij zeide:
"Wat zal de straf zijn voor iemand die kwade bedoelingen had met uw vrouw,
anders dan gevangenneming of een pijnlijke kastijding?"
[12:26]
Hij (Jozef) zeide: "Zij is het die mij tegen mijn wil
zocht te verleiden." En een familielid van haar getuigde: "Als zijn
hemd van voren is gescheurd, heeft zij de waarheid gesproken en behoort hij tot
de leugenaars,
[12:27]
Maar als zijn hemd van achteren is gescheurd, heeft zij
gelogen en behoort hij tot de waarachtigen."
[12:28]
Toen hij (haar man) zag dat zijn hemd van achteren was
gescheurd, zeide hij: "Dit is zeker een list van u, vrouwen. Uw list is
inderdaad sterk."
[12:29]
O, Jozef, wend u hiervan af en gij (vrouw), vraag
vergiffenis voor uw zonde. Gij behoort zeker tot de schuldigen.
[12:30]
En de vrouwen in de stad zeiden: "De vrouw van Aziez
zoekt haar slaaf tegen zijn wil te verleiden. Hij heeft haar met verliefdheid
vervuld. Wij zien haar inderdaad klaarblijkelijk dwalen."
[12:31]
En toen zij van hun plannen hoorde, nodigde zij haar uit en
bereidde haar een maaltijd en gaf ieder een mes en zeide dan (tot Jozef):
"Ga naar hen toe." En toen zij hem zagen achtten zij hem grotelijks
en zij sneden zich in de handen en zeiden: "God zij verheerlijkt. Dit is
geen mens, dit is een edele engel."
[12:32]
Zij zeide: "Dit is hij nu over wie je mij beschuldigd,
ik zocht hem werkelijk tegen zijn wil te verleiden, maar hij redde zich. En als
hij nu niet doet wat ik hem verzoek, zal hij zeker gevangen genomen en
vernederd worden."
[12:33]
Hij (Jozef) zeide: "O mijn Heer, ik zou de gevangenis
verkiezen boven hetgeen waartoe zij mij roepen; tenzij Gij haar list van mij
afwendt zal ik mij tot haar neigen en tot de onwetenden behoren."
[12:34]
Daarom verhoorde zijn Heer zijn gebed en wendde hun list van
hem af. Voorwaar, Hij is de Alhorende, de Alwetende.
[12:35]
Dus kwam het hun (mannen) voor, nadat zij de tekenen van
zijn onschuld hadden gezien, dat zij hem voor een tijd gevangen moesten nemen.
[12:36]
En er gingen met hem twee jonge mannen de gevangenis binnen.
Een hunner zeide: "Ik zag mij wijn persen." En de andere zeide:
"Ik zag mij in een droom brood op mijn hoofd dragen waarvan de vogelen
aten. Geef ons de verklaring er van, voorzeker, wij zien dat je tot de goeden
behoort."
[12:37]
Hij antwoordde: "Het voedsel, dat u wordt gegeven, zal
niet tot u komen, voordat ik u de verklaring er van heb gegeven. Dit is naar
aanleiding van hetgeen mijn Heer mij heeft onderwezen. Ik heb van de godsdienst
van het volk dat niet in God en in het Hiernamaals gelooft, afstand gedaan.
[12:38]
En ik volg de godsdienst van mijn vaderen, Abraham, Izaak en
Jacob. Het betaamt ons niet dat wij iets met God vereenzelvigen. Dit behoort
tot God’s genade voor ons en de mensheid, maar de meeste mensen zijn niet
dankbaar.
[12:39]
O, mijn twee medegevangenen, zijn verscheidene Heren beter
of is God, de Ene, de Opperste beter?
[12:40]
Gij aanbidt naast God niets, dan ijdele namen die je hebt
uitgedacht, jij en uw vaderen; God heeft daar geen gezag voor neergezonden. De
beslissing berust bij God alleen. Hij heeft bevolen dat je naast Hem niets zult
aanbidden. Dit is de juiste godsdienst, maar de meeste mensen beseffen het
niet.
[12:41]
O mijn twee medegevangenen, wat één uwer betreft, hij zal
wijn voor zijn Heer schenken en wat de ander betreft, hij zal worden
gekruisigd, zodat de vogels van zijn hoofd zullen eten. De zaak waarover je
hebt gevraagd, is besloten.
[12:42]
En hij zeide tot degene van hen, van wie hij wist dat hij
bevrijd zou worden: "Vermeld mij bij uw heer." Maar Satan deed hem
vergeten het aan zijn heer te zeggen daarom bleef hij voor enige jaren in de
gevangenis.
[12:43]
En de koring (van Egypte) zeide: "Ik zag zeven vette
koeien, die door zeven magere koeien werden verslonden en zeven groene
korenaren en zeven verwelkte aren. O gij leiders, legt mij de betekenis van
mijn droom uit als je een droom kunt verklaren."
[12:44]
Zij antwoordden: "Het zijn verwarde dromen en wij
kennen de verklaring van zulke dromen niet."
[12:45]
En degene van de twee die bevrijd was, herinnerde zich na
enige tijd Jozef, en zeide toen: "Ik zal u de verklaring er van laten
weten, zend mij daarom."
[12:46]
O, Jozef! gij man der waarheid, leg ons de betekenis uit van
zeven vette koeien die door zeven magere worden verslonden en van zeven groene
korenaren en andere verwelkte aren opdat ik tot het volk moge terugkeren, zodat
zij mogen weten.
[12:47]
Hij antwoordde: "Gij zult zeven jaren lang voortdurend
zaaien en wat je maait in de aar laten, met uitzondering van een weinig, dat je
zult eten."
[12:48]
Dan zullen er nadien zeven harde jaren komen, die al hetgeen
je van te voren hebt opgeslagen zal verteren, met uitzondering van een weinig
dat je zult bewaren.
[12:49]
Dan zal er nadien een jaar komen, waarin de mensen zullen
worden geholpen en waarin zij (vruchten) zullen persen.
[12:50]
En de koning zeide: "Brengt hem tot mij." Maar
toen de boodschapper tot hem (Jozef) kwam, zeide hij: "Ga terug naar uw
heer en vraag hem hoe het met de vrouwen is gesteld die zich in de handen
sneden, voorzeker mijn Heer kent haar sluwe plan goed."
[12:51]
Hij, (de koning) zeide tot de vrouwen: "Wat was het
geval met u toen gij Jozef tegen zijn wil zocht te verleiden?" Zij zeiden:
"God zij verheerlijkt. Wij hebben geen kwaad van hem geweten." De
vrouw van de Aziez zeide: "Nu is de waarheid aan het licht gekomen. Ik was
het die hem tegen zijn wil zocht te verleiden en hij behoort zeker tot de
waarachtigen."
[12:52]
Dit is, opdat hij moge weten dat ik hem in zijn afwezigheid
niet ontrouw was en dat God het plan van de ontrouwe mensen niet laat slagen.
Part 13
[12:53]
En ik verklaar mijzelf niet vrij (van zwakheid) te zijn,
want het menselijke, ik’ spoort tot het kwade aan, uitgezonderd dat waarover
mijn Heer barmhartigheid betoont. Voorzeker, mijn Heer is Vergevensgezind,
Genadevol.
[12:54]
En de koning zeide: "Brengt hem bij mij, ik wil hem
voor mijzelf houden." En toen hij tot hem (Jozef) had gesproken, zeide
hij: "U bent van deze dag af een man van positie en vertrouwen bij
ons."
[12:55]
Hij antwoordde: "Stel mij aan over de schatten van het
land want ik ben een deskundig bewaarder."
[12:56]
En zo vestigden Wij Jozef in het land. Hij vertoefde er in,
waar hij ook wilde. Wij schenken Onze barmhartigheid aan wie Ons behaagt en Wij
laten het loon Aer rechtvaardigen niet te gronde gaan.
[12:57]
En het loon van het Hiernamaals is zeker beter voor degenen
die geloven en God vrezen.
[12:58]
En Jozefs broeders kwamen en gingen bij hem binnen en hij
herkende hen, maar zij herkenden hem niet.
[12:59]
En toen hij hen van levensmiddelen had voorzien, zeide hij:
"Brengt mij uw broeder van vaderskant. Zie je niet, dat ik u met volle
maat geef en dat ik een goed gastheer ben?"
[12:60]
Maar indien je hem niet tot mij brengt dan zal er van mij
geen maat (koren) voor u zijn noch zul je in mijn nabijheid komen.
[12:61]
Zij antwoordden: "Wij zullen trachten zijn vader
hiertoe over te halen, wij zullen het voorzeker kunnen doen."
[12:62]
En hij (Jozef) zeide tot zijn dienaren: "Stopt hun geld
in de zadeltassen, dat zij het mogen herkennen, wanneer zij tot hun familie
terugkeren, opdat zij terug mogen komen."
[12:63]
En toen zij tot hun vader terugkeerden, zeiden zij:
"Onze vader, een (verdere) maat is ons ontzegd, zend daarom onze broeder
met ons mede, opdat wij onze maat (koren) mogen verkrijgen en wij zullen zeker
op hem passen."
[12:64]
Hij (Jacob) antwoordde: "Zal ik u hem toevertrouwen,
zoals ik u voorheen zijn broeder toevertrouwde? Maar God is de beste Beschermer
en Hij is de Genadigste der genadigen.
[12:65]
En toen zij hun reisgoederen openden, vonden zij hun geld
aan hen teruggegeven. Zij riepen uit: "O, onze vader, wat kunnen wij meer
wensen? Hier is ons geld aan ons teruggegeven. Wij zullen (nogmaals) koren voor
onze familie halen en op onze broeder passen en wij zullen als toegift de maat
van een kameellast ontvangen. Dat is een maat die gemakkelijk verkrijgbaar
is."
[12:66]
Hij (Jacob) zeide: "Ik zal hem niet met u meezenden
voordat gij mij een ernstige belofte aflegt in de naam van God, dat gij hem
zeker tot mij zult brengen tenzij gij allen omsingeld zoudt worden." En
toen zij de belofte hadden afgelegd, zeide hij: "God waakt over hetgeen
wij zeggen."
[12:67]
En hij zeide: "O mijn zonen, gaat niet door één poort
binnen maar gaat door verschillende poorten binnen; en ik kan u in niets tegen
God helpen. De beslissing berust alleen bij God. In Hem stel ik mijn vertrouwen
en laat allen die willen vertrouwen, alleen in Hem hun vertrouwen
stellen."
[12:68]
Maar toen zij (de stad) binnen gingen zoals hun vader hen
had bevolen, kon hen dit tegen God toch niets baten; het was slechts dat Jacob
zijn zin gedaan kreeg, want hij had voorzeker grote kennis, omdat Wij hem
hadden onderwezen, maar de meeste mensen weten het niet.
[12:69]
En toen zij Jozef bezochten, huisvestte deze zijn broeder
bij zich. En hij zeide: "Ik ben uw broeder, treur daarom niet over hetgeen
zij hebben gedaan."
[12:70]
En toen hij hen van hun provisie had voorzien, legde hij een
drinkbeker in zijn broeders zadeltas. Toen riep een omroeper: "O,
karavaan, U bent waarlijk dieven."
[12:71]
Zij vroegen, zich tot hem wendend: "Wat mist gij?"
[12:72]
Men antwoordde: "Wij missen des konings maatkop en wie
hem brengt zal een kameellast koren ontvangen en ik ben er borg voor."
[12:73]
Zij antwoordden: "Bij God, je weet goed, dat wij niet
kwamen om slecht in het land te handelen en wij zijn geen dieven."
[12:74]
Zij (de Egyptenaren) zeiden: "Wat zal er dan de straf
voor zijn als gij leugenaars zijt?"
[12:75]
Zij antwoordden: "De straf er voor zal zijn: hij, in
wiens zadeltas ze wordt gevonden zal zelf de boete er voor zijn. Zo straffen
wij de boosdoeners."
[12:76]
Daarna begon hij met (het onderzoek van) hun tassen alvorens
de tas van zijn broeder (te onderzoeken); dan nam men hem (drinkbeker) uit zijn
broeders tas. Zo maakten Wij plannen voor Jozef. Hij kon zijn broeder volgens
de wet van de koning (van Egypte) niet houden, tenzij God het zo had gewild.
Wij bevorderen in graden (van kennis en eer) wie Wij willen. Boven elke wetende
staat de Alwetende.
[12:77]
Zij (zijn broeders) zeiden: "Als deze heeft gestolen,
had zijn broeder voorheen ook diefstal gepleegd." Maar Jozef hield het in
zijn hart geheim en onthulde het hun niet. Hij zeide: "Gij verkeert in een
slechte toestand. God weet het beste wat je beweert."
[12:78]
Zij zeiden: "O Aziez, hij heeft een zeer oude vader,
neem daarom één onzer in zijn plaats, want wij zien dat je tot degenen behoort
die goed doen."
[12:79]
Hij (Jozef) zeide: "God verhoede, dat wij iemand anders
dan hem zouden nemen bij wie wij ons eigendom vonden; want dan zouden wij zeker
onrechtvaardig zijn."
[12:80]
En toen zij wanhoopten trokken zij zich terug om in
afzondering te beraadslagen. De oudste zeide: "Weet je niet, dat uw vader
een plechtige belofte in de naam van God van u heeft genomen en hoe je voorheen
in uw plicht tegenover Jozef hebt gefaald? Ik zal het land daarom niet verlaten
voordat mijn vader het mij toestaat, of God voor mij beslist en Hij is de beste
Beoordelaar."
[12:81]
Keert gij tot uw vader terug en zegt: ’Onze vader uw zoon
heeft gestolen en wij hebben alleen hetgeen wij wisten vermeld en wij konden
waarlijk over het ongeziene niet waken.’
[12:82]
’En vraag het volk der stad waarin wij waren en de karavaan
waarmee wij reisden en wij spreken voorzeker de waarheid.’"
[12:83]
Hij (hun vader) zeide: "Neen, uw ziel heeft een groot
iets voor u gering gemaakt. Daarom is geduld passend. Het is mogelijk, dat God
hen allen te zamen tot mij zal brengen; waarlijk Hij is de Alwetende, de
Alwijze."
[12:84]
En hij wendde zich van hen af en zeide: "O ik heb
verdriet over Jozef." En zijn ogen werden gevuld met tranen van smart doch
hij bedwong zich.
[12:85]
Zij zeiden: "Bij God, je zult niet ophouden over Jozef
te praten, totdat je bent weggekwijnd of totdat je ten gronde gaat."
[12:86]
Hij antwoordde: "Ik klaag alleen over mijn zorg en
verdriet tot God en ik weet van God, wat je niet weet."
[12:87]
O mijn zonen, gaat en zoekt naar Jozef en zijn broeder en
wanhoopt niet aan de genade van God, want niemand wanhoopt aan God’s
barmhartigheid dan het ongelovige volk.
[12:88]
En toen zij (opnieuw) voor hem (Jozef) kwamen, zeiden zij:
"O, Aziez, armoede heeft ons en onze familie getroffen en wij hebben een
armzalige geldsom meegebracht, geef ons daarvoor de volle maat en wees
liefdadig. Voorzeker, God beloont de liefdadigen."
[12:89]
Hij zeide: "Weet je wat je Jozef en zijn broeder
aandeedt, toen je onwetend waart?"
[12:90]
Zij vroegen. "Zijt gij dan Jozef?" Hij zeide:
"Ik ben Jozef en dit is mijn broeder. God is ons inderdaad genadig
geweest. Voorwaar, wie godvrezend en geduldig is - God doet het loon der goeden
nooit verloren gaan."
[12:91]
Zij antwoordden: "Bij God, waarlijk God heeft u boven
ons verkozen en wij zijn inderdaad zondaren geweest."
[12:92]
Hij (Jozef) zeide: "Heden zij er geen verwijt tegen u:
Moge God u vergeven, Hij is de Genadigste der genadigen."
[12:93]
Gaat met dit hemd van mij en legt het voor het aangezicht
van mijn vader neer; hij zal het begrijpen. En brengt mij uw gehele familie.
[12:94]
En toen de karavaan (uit Egypte) vertrok, zeide hun vader:
"Ik bemerk voorzeker de geur van Jozef, zelfs al zie je mij voor
zwakzinnig aan."
[12:95]
Zij antwoordden: "Bij God, je houdt zeker aan uw oude
dwaling vast."
[12:96]
En toen de drager van de blijde tijding kwam, legde hij het
(hemd) voor hem (Jacob) neer zodat hij zekerheid verkreeg. Dan riep hij uit:
"Zei ik u niet: ’Ik weet van God wat je niet weet’?"
[12:97]
Zij antwoordden: "O, onze vader, vraag voor ons
vergiffenis voor onze zonden: wij zijn inderdaad zondaren geweest."
[12:98]
Hij (Jacob) zeide: "Ik zal mijn Heer om vergiffenis
voor u vragen. Voorzeker, Hij ls de Vergevensgezinde, de Genadevolle."
[12:99]
En toen zij tot Jozef kwamen, huisvestte hij zijn ouders bij
zich en zeide: "Komt zoals het God behaagt Egypte in vrede binnen."
[12:100]
Hij hief zijn ouders op de troon en zij wierpen zich voor
hem neer. En hij zeide: "O mijn vader, dit is de vervulling van mijn
vroegere droom. Mijn Heer heeft deze verwezenlijkt. En Hij schonk mij een gunst
toen Hij mij uit de gevangenis verloste en u uit de woestijn bracht, nadat
Satan tweedracht tussen mij en mijn broeders had gezaaid. Voorzeker, mijn Heer
is goedertieren voor wie Hij wil. Waarlijk, Hij is de Alwetende, de
Alwijze."
[12:101]
O, mijn Heer, Gij hebt mij macht gegeven en de verklaring
van dromen onderwezen. O, Schepper der hemelen en der aarde, U bent mijn
Beschermer in deze wereld en in het Hiernamaals. Doe mij sterven als Moslim en
verenig mij met de rechtvaardigen.
[12:102]
Dit behoort tot de tijdingen van het verborgene die Wij u (o
Profeet ) openbaren. Gij waart niet bij hen, toen zij zich (tegen u) verenigden
en plannen smeedden.
[12:103]
En de meeste mensen willen niet geloven zelfs al wens je het
vurig.
[12:104]
Gij vraagt er hun geen beloning voor. Het is niets dan een
vermaning aan alle werelden.
[12:105]
En hoeveel tekenen zijn er niet in de hemelen en op aarde
waaraan zij, zich afwendend, voorbijgaan!
[12:106]
En de meesten hunner geloven niet in God, zonder medegoden
aan Hem toe te schrijven.
[12:107]
Voelen zij zich dan nu veilig voor het komen van een
overweldigende straf over hen van God of voor het onverwacht komen van het Uur
over hen, terwijl zij het niet bemerken?
[12:108]
Zeg: "Dit is mijn weg: ik roep tot God in zeker weten,
ik en mijn volgelingen. Heilig is God en ik behoor niet tot de
afgodendienaren."
[12:109]
En Wij zonden vóór u slechts mensen uit de
inwoners der steden, die Wij inspireerden. Hebben zij dan niet op aarde gereisd
en gezien wat het einde was dergenen die vóór hen waren? En het
tehuis van het Hiernamaals is voorzeker beter voor degenen, die vrezen. Wil je
dan niet begrijpen?
[12:110]
Totdat, wanneer de boodschappers wanhoopten en zij dachten
dat zij voor leugenaars verden gehouden, Onze hulp tot hen kwam en dan werd
gered, wie Ons behaagde. En Onze kastijding wordt van een zondig volk niet
afgewend.
[12:111]
Er is in hun verhaal gewis een les voor mensen van begrip.
Het is niet iets, dat is verzonnen, doch een vervulling van hetgeen er
vóór is en een uiteenzetting van alle dingen en een leiding en
een barmhartigheid voor een volk, dat gelooft.
De donder
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[13:1]
Alif Laam Miem Raa. Dit zijn de verzen van het Boek. En
hetgeen u door uw Heer is geopenbaard is waar, maar de meeste mensen geloven
niet.
[13:2]
God is Hij, Die de hemelen heeft doen verrijzen zonder
pilaren die je kunt zien. Daarna zette Hij Zich op de troon. En Hij heeft de
zon en de maan in dienst gesteld; elk volgt zijn baan tot een vastgestelde termijn.
Hij regelt het al. Hij legt de tekenen duidelijk uit, opdat je zeker zult zijn
van de ontmoeting met uw Heer.
[13:3]
En Hij is het, Die de aarde uitspreidde, er bergen op
verhief en rivieren op vormde. En Hij maakte er elke vruchtensoort in twee geslachten
op. Hij doet de nacht de dag bedekken. Voorwaar, daarin zijn tekenen voor een
volk, dat nadenkt.
[13:4]
En er zijn op aarde aan elkaar grenzende streken en tuinen
van wijnstokken, en korenvelden en dadelpalmen, met één wortel of met
verschillende wortels, zij worden met hetzelfde water besproeid en toch doen
Wij sommigen er van in fruit boven anderen uitmunten. Daarin zijn tekenen voor
een volk, dat begrijpt.
[13:5]
En indien je je verwondert, dan is hun zeggen
verwonderlijker: "Wanneer wij stof zijn geworden, zullen wij dan opnieuw
worden geschapen?" Deze zijn het, die hun Heer hebben verworpen, daarom
zullen zij ketenen om hun hals hebben en de bewoners van het Vuur zijn; daarin
zullen zij vertoeven.
[13:6]
En zij vragen eerder het kwade van u dan het goede; hoewel
er voor hen voorbeeldige straffen zijn voorgekomen. Voorwaar, uw Heer is vol
van vergiffenis voor het mensdom, ondanks hun onrechtvaardigheid en voorwaar,
uw Heer is streng in het vergelden.
[13:7]
En de ongelovigen zeggen: "Waarom is hem (de profeet)
geen teken van zijn Heer neergezonden?" U bent waarlijk een waarschuwer en
er is voor elk volk een leidsman.
[13:8]
God weet wat elke vrouw baart en wat de baarmoeders niet
voldragen en wat zij doen groeien. En bij Hem heeft alles een eigen maat.
[13:9]
Hij is de Kenner van het onzienlijke en het zienlijke, de
Grote, de Verhevene.
[13:10]
Voor Hem is hij gelijk die onder u het woord verbergt en hij
die het openlijk uit; alsook hij, die zich ’s nachts verbergt en hij, die
overdag (openlijk) voortgaat.
[13:11]
Er zijn voor hem (de Boodschapper) bewakers (engelen)
vóór en achter hem; zij bewaken hem door het gebod van God.
Voorzeker, God verandert de toestand van een volk niet voordat zij hetgeen in
hun hart is veranderen. En wanneer God een volk wenst te straffen, is er geen
afwenden mogelijk, noch hebben zij een helper naast Hem.
[13:12]
Hij is het, Die u de bliksem toont vrees en hoop
veroorzakende en Hij doet zware wolken ontstaan.
[13:13]
En de donder verkondigt Zijn glorie met de lof die Hem toekomt,
en de engelen doen het uit ontzag voor Hem en Hij zendt de bliksem en treft er
mede, wie Hij wil; nog steeds redetwisten zij over God. terwijl Hij streng is
in het straffen.
[13:14]
Tot Hem is het ware gebed. En degenen, die zij buiten Hem
aanroepen, verhoren hen in het geheel niet, doch zij zijn als iemand die zijn
handen uitstrekt naar het water, opdat het zijn mond zal bereiken, maar het kan
hem nooit bereiken. En het aanroepen der ongelovigen gaat slechts verloren.
[13:15]
En wie in de hemelen en op aarde is, onderwerpt zich willens
of onwillens aan God en hun schaduwen doen ’s morgens en ’s avonds hetzelfde.
[13:16]
Zeg: "Wie is de Heer der hemelen en der aarde?"
Zeg: "God." Zeg: "Hebt gij naast Hem dan helpers genomen, die
voor zich over goed noch kwaad macht hebben?" Zeg: "Kunnen de blinde
en de ziende gelijk zijn?" Of kan de duisternis gelijk zijn aan het licht?
Of schrijven zij aan God medegoden toe die iets, op Zijn schepping lijkende
hebben geschapen, zodat beide scheppingen hun gelijk voorkomen? Zeg: "God
is de Schepper aller dingen en Hij is de Ene, de Opperste."
[13:17]
Hij zendt water van de hemel neer, zodat stromen
overeenkomstig hun afmeting vloeien en de vloed zwellend schuim draagt. En van
hetgeen zij (de mensen) in het vuur verhitten om sieraden en gereedschappen te
vervaardigen komt een soortgelijk schuim. Zo licht God de waarheid en de
valsheid toe. Wat nu het schuim betreft, het gaat als uitschot weg, maar wat
betreft hetgeen de mensen tot nut strekt, dit blijft op aarde. Zo geeft God de
gelijkenissen.
[13:18]
Er zal voor degenen die aan hun Heer gehoor geven het goede
zijn, en degenen, die Hem geen gehoor geven - deze zouden, indien zij al
hetgeen op aarde is en het gelijke er aan toegevoegd, bezaten, het gaarne als
losprijs aanbieden. Dezen zijn het die een boze afrekening zullen ontvangen en
hun tehuis is de hel. En dit is een slechte rustplaats.
[13:19]
Is dan hij die weet, dat hetgeen u van uw Heer is
geopenbaard de waarheid is, gelijk aan hem die blind is? Alleen degenen die met
begrip zijn begiftigd trekken er lering uit,
[13:20]
Degenen, die God’s verbond vervullen en dit niet breken.
[13:21]
En degenen, die verbinden, wat God bevolen heeft verbonden
te worden en die hun Heer vrezen en de kwade afrekening duchten.
[13:22]
En degenen, die volharden in het zoeken naar de gunst van
hun Heer en het gebed houden en van hetgeen waarvan Wij hen hebben voorzien,
heimelijk en openlijk weggeven en die het kwade met het goede afwenden, dezen
zijn het die de beloning en het goede tehuis zullen ontvangen.
[13:23]
Tuinen der eeuwigheid. Zij en degenen van hun vaderen en hun
echtgenoten en hun kinderen rechtvaardig zijn zullen deze binnengaan. En
engelen zullen van iedere poort tot hen komen, (zeggende):
[13:24]
Vrede zij over u, omdat je geduldig waart; ziet, hoe
uitstekend is het uiteindelijke tehuis.
[13:25]
En degenen, die het verbond van God breken nadat zij het
hadden bevestigd en hetgeen God heeft bevolen verenigd te zijn, afsnijden en op
aarde wanorde stichten, hen treft de vloek en zij zullen een slecht tehuis
hebben.
[13:26]
God vergroot en vermindert de voorziening voor wie Hem
behaagt. En zij (de mensen) verheugen zich in het tegenwoordige leven, terwijl
het tegenwoordige leven slechts een (kortstondig) vermaak is vergeleken met het
volgende.
[13:27]
En degenen die niet geloven, zeggen: "Waarom is hem (de
profeet) geen teken van zijn Heer neergezonden?" Zeg: "God laat
diegene dwalen die Hij wil en leidt tot Zichzelf degene die zich bekeert."
[13:28]
Degenen die geloven, en wier hart rust vindt in de
gedachtenis aan God. Ziet toe! in het gedenken van God kunnen de harten rust
vinden.
[13:29]
Degenen die geloven en goede werken doen - voor hen is geluk
en een uitstekende plaats van terugkeer.
[13:30]
Zo hebben Wij u tot een volk gezonden - aan hetwelk andere
volkeren zijn voorafgegaan - opdat je hun hetgeen Wij u hebben geopenbaard,
moogt verkondigen doch zij verwerpen de Barmhartige. Zeg: "Hij is mijn
Heer; er is geen God naast Hem. In Hem leg ik mijn vertrouwen en tot Hem is mijn
terugkeer."
[13:31]
En als er een Koran was, waarmee de bergen konden worden
verzet, de aarde kon worden gespleten, of de doden tot spreken konden worden
gebracht, (zouden zij er nog niet in geloven). "Neen, de zaak berust
geheel bij God!" Zijn de gelovigen het niet te weten gekomen dat, indien
God het wilde, Hij het gehele mensdom zou hebben geleid? En de ongelovigen
zullen onophoudelijk door rampen getroffen worden wegens hun daden, of het zult
bij hun huizen neerkomen, totdat de belofte van God tot stand komt. Voorzeker,
God faalt niet in Zijn belofte.
[13:32]
Voorzeker boodschappers werden vóór u ook
bespot, maar Ik schonk uitstel aan de ongelovigen. Dan greep Ik hen en hoe
(vreselijk) was Mijn straf.
[13:33]
Zal Hij, Die over elke ziel waakt ten aanzien van hetgeen
zij verdient (hen dan laten gaan)? Toch kennen zij medegoden aan God toe. Zeg:
"Noemt hen." Zoudt gij Hem willen inlichten over hetgeen Hem op aarde
onbekend was? Of is het slechts een ledig gezegde? Neen, maar het plan der
ongelovigen is voor hen schoonschijnend gemaakt en zij worden van de juiste weg
teruggehouden. En hij, die God laat dwalen zal geen helper vinden.
[13:34]
Er is voor hen een straf in het tegenwoordige leven; doch de
straf van het Hiernamaals is gewis zwaarder en zij zullen tegen God geen
verdediger hebben.
[13:35]
Het beeld van de Hemel die de godvrezenden is beloofd, is,
dat er stromen in vloeien, en dat zijn fruit en schaduw eeuwigdurend zijn. Dit
is het loon van de rechtvaardig en maar het loon van de ongelovigen is het
Vuur.
[13:36]
En degenen, wie Wij het Boek hebben gegeven, verheugen zich
in hetgeen u is geopenbaard. En er zijn sommige der partijen die er een
gedeelte van ontkennen. Zeg: "Het is mij bevolen, God te aanbidden en
niets met Hem te vereenzelvigen. Tot Hem roep ik en tot Hem is mijn
terugkeer."
[13:37]
En zo hebben Wij het als een duidelijk oordeel geopenbaard.
En als je, nadat kennis tot u is gekomen hun boze wensen volgt, zul je aan God
vriend, noch beschermer hebben.
[13:38]
En Wij zonden inderdaad boodschappers vóór u
en Wij gaven hun vrouwen en kinderen. En het is een boodschapper niet mogelijk
een teken te brengen dan door het gebod van God. Voor elke periode is er een
(Goddelijk) besluit.
[13:39]
God doet te niet wat Hij wil en bevestigt wat Hij wil en bij
Hem is de oorsprong van het Boek.
[13:40]
Of Wij u sommige der dingen doen zien waarmee Wij hen hebben
bedreigd, of u doen sterven - op u rust (alleen) de verkondiging (der
boodschap) en op Ons de verrekening.
[13:41]
Zien zij niet dat Wij tot hun land komen, het van de
buitenste zijden (grenzen) verminderend God besluit en niemand kan Zijn besluit
omverwerpen. En Hij is vlug in het vergelden.
[13:42]
En degenen, die vóór hen waren, verzonnen
plannen, maar (het slagen van) alle plannen berust bij God. Hij weet wat elke
ziel verdient en de ongelovigen zullen weldra weten voor wie de uiteindelijke
woonplaats is.
[13:43]
De ongelovigen zeggen: "U bent geen gezant." Zeg:
"God, alsmede hij die kennis van het Boek bezit zijn toereikend als
getuigen tussen u en mij."
Abraham
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[14:1]
Alif Laam Raa. Dit is een Boek dat Wij u hebben geopenbaard,
opdat je de mensen door het gebod van hun Heer uit de duisternis tot het licht
moogt brengen op het pad van de Almachtige, de Geprezene;
[14:2]
Van God, aan Wie wat er ook in de hemelen en op aarde is,
toebehoort. Maar wee de ongelovigen wegens een strenge straf.
[14:3]
Die het tegenwoordige leven boven het Hiernamaals verkiezen
en (anderen) van het pad van God afhouden het krom wensend - dezen zijn het die
ver afgedwaald zijn.
[14:4]
Wij zonden geen boodschapper dan met de taal van zijn volk,
zodat hij (het) hun duidelijk moge maken. Dan laat God dwalen wie Hij wil en
leidt wie Hij wil. Hij is de Almachtige, de Alwijze.
[14:5]
En Wij zonden Mozes met Onze tekenen, zeggende: "Breng
uw volk uit de duisternis tot het licht en herinner hen aan de dagen van
God." Daarin zijn voorzeker tekenen voor ieder die geduldig en dankbaar
is.
[14:6]
En toen Mozes tot zijn volk zeide: "Gedenk God’s gunst
aan u toen Hij u van Pharao’s volk redde, dat u met een smartelijke foltering
kwelde, uw zonen doodde en uw vrouwen spaarde; daarin was een grote beproeving
van uw Heer."
[14:7]
En toen uw Heer verklaarde: "Als je dankbaar zijt zal
ik u rneer geven, maar als je ondankbaar zijt is Mijn straf inderdaad
streng."
[14:8]
En Mozes zeide: "Als je ondankbaar zijt, jij en al
degenen die op aarde zijn, voorwaar, God is Zichzelf - genoeg, Geprezen."
[14:9]
Zijn de tijdingen niet tot u gekomen van degenen die vóór
u waren, het volk van Noach en van Aad en Samoed en degenen (die) na hen
(kwamen)? Niemand behalve God kent ze. Hun boodschappers kwamen met duidelijke
tekenen tot hen, maar zij deden hen zwijgen en zeiden: "Wij geloven niet
in hetgeen, waarmee je zijt gezonden en wij zijn zeker in twijfel over hetgeen,
waartoe je ons roept."
[14:10]
Hun boodschappers antwoordden: "Bestaat er twijfel over
God, Schepper der hemelen en der aarde? Hij roept u, opdat Hij uw zonden moge
vergeven en u uitstel moge verlenen voor een vastgestelde periode." Zij
zeiden: "U bent slechts mensen als wij; je wenst ons afkerig te maken van
hetgeen onze vaderen aanbaden. Brengt ons daarom een duidelijk bewijs."
[14:11]
Hun boodschappers zeiden tot hen: "Wij zijn inderdaad
stervelingen zoals gij, maar God bewijst gunsten aan wie van Zijn dienaren Hij
wil. Het is niet aan ons u een bewijs te brengen, dan door het gebod van God.
En in God behoren de gelovigen te vertrouwen."
[14:12]
En waarom zouden wij niet in God vertrouwen wanneer Hij ons
onze wegen heeft getoond? En wij zullen voorzeker al het kwaad dat je ons doet
met geduld dragen. Laat daarom allen die willen vertrouwen, in God hun
vertrouwen stellen.
[14:13]
En de ongelovigen zeiden tot hun boodschappers: "Wij
zullen u voorzeker uit het land verdrijven, tenzij je tot onze godsdienst
wederkeert." Toen zond hun Heer hun de openbaring: "Wij zullen de
onrechtvaardigen zeker vernietigen."
[14:14]
En Wij zullen u zeker na hen in het land vestigen. Dit is
voor hem die vreest vóór Mij te staan en die Mijn waarschuwing
vreest.
[14:15]
Zij vroegen om een oordeel en (dientengevolge) ging elke
hoogmoedige vijand te gronde.
[14:16]
Voor hem is de hel en hij zal worden gedwongen kokend water
te drinken.
[14:17]
Hij zal het met kleine teugen drinken en zal het
ternauwernood kunnen slikken. En de dood zal van elke kant tot hem komen en
toch zal hij niet sterven. En daarnaast zal er een zware kastijding zijn.
[14:18]
De toestand dergenen die in hun Heer niet geloven, is, dat
hun werken als as zijn waarop de wind hevig waait op een stormachtige dag. Zij
zullen over hetgeen zij verdienen geen macht bezitten. Dit is inderdaad de
volstrekte ondergang.
[14:19]
Ziet gij niet dat God de hemelen en de aarde in waarheid
schiep? Als Hij het wil kan Hij u verdelgen en een nieuwe schepping
voortbrengen.
[14:20]
Dit is inderdaad niet moeilijk voor God.
[14:21]
Zij zullen allen voor God verschijnen, dan zullen de zwakken
tot de hoogmoedigen zeggen: "Wij waren voorzeker uw volgelingen; kunt gij
ons dan tegen God’s straf niet helpen?" Zij zullen zeggen: "Als God
ons had geleid, hadden wij u zeker geleid. Het is voor ons gelijk of wij
ongeduld tonen of wel geduldig blijven, want er is voor ons geen
toevlucht."
[14:22]
Wanneer de zaak is beslist zal Satan zeggen: "God deed u
een ware belofte, ik echter beloofde u en faalde, maar ik had geen macht over u
dan dat ik u riep en je mij gehoorzaamde. Verwijt mij daarom niet, maar
beschuldigt uzelf. Ik kan u niet bijstaan noch kunt gij mij bijstaan. Ik
verwerp dat je mij voordien met God hebt vereenzelvigd. Er zal voor de
onrechtvaardigen gewis een smartelijke straf zijn."
[14:23]
En de gelovigen die goede werken doen, zullen in tuinen
worden toegelaten waardoor rivieren stromen, daarin zullen zij vertoeven door
het gebod van hun Heer. Hun groet daarin zal "Vrede" zijn.
[14:24]
Ziet gij niet hoe God de gelijkenis van een goed woord
geeft? Het is als een goede boom, waarvan de wortel hecht is en zijn takken
reiken tot in de hemel.
[14:25]
Deze brengt door het gebod van zijn Heer zijn vrucht voort
in ieder jaargetijde. En God geeft de gelijkenissen voor de mensen, opdat zij
lering mogen trekken.
[14:26]
En een slecht woord is als een slechte boom die ontworteld
ter aarde ligt en geen vaste grond meer heeft.
[14:27]
God versterkt degenen, die geloven in het tegenwoordige
leven en in het Hiernamaals met het bevestigende woord en God laat de
onrechtvaardigen dwalen. En God doet, wat Hij wil.
[14:28]
Ziet gij niet degenen, die God’s gunst in ondankbaarheid
veranderden en hun volk in het huis van verderf brachten?
[14:29]
Dat is de hel. Daarin zullen zij branden en dit is een boze
rustplaats.
[14:30]
En zij hebben medegoden aan God toegekend om (de mensen) van
Zijn weg af te leiden. Zeg: "Vermaakt u een poosje, daarna is uw terugkeer
voorzeker naar het Vuur."
[14:31]
Zeg tot mijn gelovige dienaren dat zij het gebed behoren te
onderhouden en van hetgeen Wij hun hebben gegeven heimelijk en openlijk
besteden, voordat er een dag komt, waarop er handel noch vriendschap zal zijn.
[14:32]
God is Hij, Die de hemelen en de aarde schiep en water uit
die wolken doet neerkomen en er vruchten voor uw onderhoud mee voortbrengt en
Hij heeft de schepen in uw dienst gesteld, opdat zij door Zijn gebod over de
zee mogen varen en Hij heeft de rivieren eveneens in uw dienst gesteld.
[14:33]
En Hij heeft ook de zon en de maan, die beiden hun werk
voortdurend verrichten alsmede de nacht en de dag in uw dienst gesteld.
[14:34]
En Hij gaf u al hetgeen je van Hem vraagt en als je de
gunsten van God telt, zul je ze stellig niet kunnen opsommen. Voorwaar, de mens
is zeer onrechtvaardig, zeer ondankbaar.
[14:35]
En toen Abraham zeide: "Mijn Heer maak deze stad (oord
van) vrede en weerhoud mij en mijn kinderen van het aanbidden van
afgoden."
[14:36]
Mijn Heer, zij hebben inderdaad vele van de mensen op een
dwaalspoor gebracht. Wie mij daarom ook volgt hij is stellig van mij en wat
betreft hem die mij niet gehoorzaamt - U bent voorzeker Vergevensgezind,
Genadevol."
[14:37]
Onze Heer, ik heb sommige van mijn kinderen in een onvruchtbaar
dal dicht bij Uw heilig huis (de Kabah) gevestigd, onze Heer, opdat zij het
gebed mogen houden. Stem het hart der mensen gunstig voor hen en voorzie hen
van vruchten opdat zij dankbaar mogen zijn.
[14:38]
Onze Heer, Gij weet voorzeker hetgeen wij verbergen en
hetgeen wij bekend maken. Er is niets op aarde of in de hemel voor God
verborgen.
[14:39]
Alle lof behoort aan God, Die mij in weerwil van ouderdom
Ismaël en Izaak heeft gegeven Waarlijk mijn Heer is de Verhoorder van het
gebed.
[14:40]
Mijn Heer maak mij en mijn kinderen onderhouders van het
gebed. Onze Heer, aanvaard mijn gebed.
[14:41]
Onze Heer, vergeef mij en mijn ouders en de gelovigen op de
Dag waarop de afrekening zal plaatsvinden.
[14:42]
Denk niet dat God achteloos is omtrent hetgeen de
onrechtvaardigen doen. Hij geeft hun slechts uitstel tot de Dag waarop zij
zullen staren,
[14:43]
Met opgeheven hoofd zich voorthaastend, terwijl zij hun blik
niet kunnen afwenden en hun hart ledig is.
[14:44]
En waarschuw de mensen voor de Dag waarop kastijding over
hen zal komen; dan zullen de onrechtvaardigen zeggen: "Onze Heer, schenk
ons uitstel voor een korte periode. Wij zullen Uw roep beantwoorden en de
boodschappers volgen." "Heb je voorheen niet gezworen, dat er voor u
geen ondergang was?"
[14:45]
En je vertoeft thans in de woonplaatsen van degenen die
zichzelf onrecht aandeden en het was u duidelijk geworden hoe Wij met hen
handelden terwijl Wij de voorbeelden voor u hadden gegeven."
[14:46]
En zij hadden hun plannen reeds gesmeed maar hun plannen
zijn bij God, al waren hun plannen zó dat er bergen door zouden worden
verzet.
[14:47]
Denk derhalve niet dat God zal falen Zijn belofte aan Zijn
boodschappers te houden: God is voorzeker Almachtig, Heer der Vergelding.
[14:48]
De dag (zal komen) waarop de aarde en de hemel door een
andere aarde en hemel zullen worden vervangen; en zij (de mensen) allen voor
God, de Ene, de Opperste zullen verschijnen.
[14:49]
En op die Dag zul je de schuldigen in kettingen geklonken
zien.
[14:50]
Hun kleren zullen van pek zijn en het Vuur zal hun gezicht
omhullen.
[14:51]
Opdat God elke ziel moge vergelden voor hetgeen zij heeft
gedaan. Voorzeker, God is snel in het vergelden.
[14:52]
Dit is een aankondiging voor de mensen opdat zij er door
mogen worden gewaarschuwd en opdat zij mogen weten dat Hij de Enige God is en
opdat degenen die begrip hebben er lering uit mogen trekken.
Part 14
Het rotsachtige
pad
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[15:1]
Alif Laam Raa. Dit zijn de verzen van het Boek, de
duidelijke Koran.
[15:2]
De ongelovigen zullen dikwijls wensen, dat zij Moslims
waren.
[15:3]
Laat hen eten en zich vermaken en laat hun ijdele hoop hen
achteloos maken; zij zullen het weldra te weten komen.
[15:4]
En Wij hebben nooit een stad verwoest of het besluit er toe
was bekend gemaakt.
[15:5]
Geen volk kan zijn vastgestelde tijd vooruitlopen noch
kunnen zij daarbij achterblijven.
[15:6]
En dezen zeggen: "O, gij, tot wie de vermaning is
neergezonden, je bent voorzeker bezeten."
[15:7]
Waarom brengt je ons geen engelen indien je tot de
waarachtigen behoort?
[15:8]
Wij zenden alleen engelen neer met de werkelijkheid en dan
wordt hun (de ongelovigen) geen uitstel geschonken.
[15:9]
Voorwaar, Wij hebben deze vermaning (de Koran) neergezonden
en voorzeker Wij zullen er de Waker over zijn.
[15:10]
En vóór u zonden Wij reeds (boodschappers)
onder de oude stammen.
[15:11]
Maar er kwam nooit een boodschapper tot hen of zij bespotten
hem.
[15:12]
Zo doen Wij dat in het hart der schuldigen binnendringen.
[15:13]
Zij geloven er niet in, hoewel er het voorbeeld der vroegere
volkeren is geweest.
[15:14]
En indien Wij een deur van de hemel voor hen zouden openen
waar zij door zouden klimmen,
[15:15]
Dan zouden zij zeker zeggen: "Onze ogen zijn slechts
beneveld; neen wij zijn veeleer een betoverd volk."
[15:16]
En Wij hebben aan de hemel voorzeker banen (van sterren)
gemaakt en hem voor aanschouwers versierd.
[15:17]
En Wij hebben hem tegen elke vervloekte Satan beschermd.
[15:18]
Maar indien iemand steelsgewijze luistert, vervolgt hem een
heldere vlam.
[15:19]
En Wij hebben de aarde uitgespreid, er hechte bergen op
geplaatst en Wij doen er allerlei noodzakelijke dingen in de juiste maat op
groeien.
[15:20]
Waarvan Wij voor u en degenen die je niet onderhoudt
bestaansmiddelen verstrekken.
[15:21]
Er is niets of de schatten er van zijn bij Ons en Wij zenden
deze slechts in bepaalde mate neer.
[15:22]
En Wij zenden bestuivende winden, daarna zenden Wij water
uit de wolken neer en geven het u dan te drinken en je bent niet degenen die
het vergaart.
[15:23]
En voorwaar, Wij zijn het, die leven geven en doen sterven
en Wij zijn de Erfgenaam.
[15:24]
En Wij kennen degenen die onder u vooruitgaan en Wij kennen
degenen die achterblijven.
[15:25]
Voorzeker uw Heer zal hen allen verzamelen. Voorwaar, Hij is
Alwijs, Alwetend.
[15:26]
Waarlijk Wij schiepen de mens uit droge, klinkende klei, uit
zwarte modder in vorm gewrocht.
[15:27]
En Wij hadden voorheen de djinn uit vlammend vuur geschapen.
[15:28]
Toen uw Heer tot de engelen zeide: "Ik ga de mens uit
droge, klinkende klei scheppen, uit leem gewrocht."
[15:29]
Wanneer Ik hem daaruit heb gevormd en hem Mijn geest heb
ingeblazen, valt dan in onderdanigheid voor hem neer.
[15:30]
De engelen onderwierpen zich allen tezamen.
[15:31]
Maar Iblies weigerde tot degenen te behoren die zich
onderwierpen.
[15:32]
Hij zeide: "O Iblies, wat hapert u dat je niet onder
degenen bent die zich onderwerpen?"
[15:33]
Hij antwoordde: "Ik ga mij niet onderwerpen aan de
mens, die Gij uit droge, klinkende klei hebt geschapen, uit leem gemaakt."
[15:34]
God zeide: "Ga dan heen, je bent voorzeker
verworpen."
[15:35]
Mijn vloek zal tot de Dag des Oordeels op u rusten.
[15:36]
Hij zeide: "Mijn Heer, schenk mij dan uitstel tot de
Dag waarop zij zullen worden opgewekt."
[15:37]
God zeide: "U wordt uitstel verleend."
[15:38]
Tot de Dag van de bekende tijd.
[15:39]
Hij antwoordde: "Mijn Heer, daar Gij mij verloren hebt
geacht, zal ik voor hen (de dingen) op aarde schoonschijnend maken en hen allen
doen dwalen."
[15:40]
Met uitzondering van Uw oprechte dienaren onder hen.
[15:41]
God zeide: "Dit is een pad, rechtstreeks tot Mij."
[15:42]
Gij zult over Mijn dienaren zeker geen macht hebben, met
uitzondering van de dwalenden die u volgen.
[15:43]
En de hel is zeker de beloofde plaats voor hen allen.
[15:44]
Zij heeft zeven poorten en elke poort heeft een gedeelte
hunner toegewezen gekregen.
[15:45]
Voorwaar, de rechtschapenen zullen te midden van tuinen met
bronnen zijn.
[15:46]
Gaat er met vlede en veiligheid binnen.
[15:47]
En Wij zullen alle wrok uit hun hart uitroeien, op tronen
zullen zij als broeders tegenover elkander zitten.
[15:48]
Vermoeidheid zal hen daar niet raken noch zullen zij er van
worden verdreven.
[15:49]
Zeg tot Mijn dienaren dat Ik voorzeker Vergevensgezind,
Genadevol ben.
[15:50]
En dat Mijn straf de pijnlijke straf is.
[15:51]
En vertel hun van Abrahams gasten.
[15:52]
Toen zij bij hem binnentraden zeiden zij "Vrede",
hij antwoordde: "Voorwaar, wij vrezen u."
[15:53]
Zij zeiden: "Vreest niet, wij geven u blijde tijding over
een zoon, die met kennis zal zijn begiftigd."
[15:54]
Hij zeide: "Geeft je mij blijde tijding hoewel de
ouderdom mij heeft achterhaald? Wat is het dan, waarover je mij blijde tijding
geeft?"
[15:55]
Zij zeiden: "Wij hebben u inderdaad in waarheid blijde
tijding gegeven, behoor dus niet tot hen die wanhopen."
[15:56]
Hij zeide: "Wie kunnen aan de genade van hun Heer
wanhopen, dan de dwalenden?"
[15:57]
Hij zeide: "Wat is uw taak, o gij boodschappers?"
[15:58]
Zij zeiden: "Wij zijn naar een schuldig volk
gezonden."
[15:59]
Doch wat de familie van Lot betreft, hen zullen Wij allen
redden."
[15:60]
Behalve zijn vrouw. Wij hebben besloten, dat zij tot degenen
zal behoren die achterblijven.
[15:61]
Toen de boodschappers tot de familie van Lot kwamen,
[15:62]
Zeide hij: "Voorwaar, U bent een groep
vreemdelingen."
[15:63]
Zij zeiden: "Neen, wij zijn met hetgeen waarover zij
(de ongelovigen) twijfelden tot u gekomen."
[15:64]
En wij zijn met de waarheid tot u gekomen en wij spreken
zeker de waarheid.
[15:65]
Ga daarom gedurende de nacht met uw familie weg en volg
achter hen. En laat niemand uwer omkijken en gaat waarheen u is bevolen."
[15:66]
En Wij deelden hem dit gebod mede dat hun levenswortel tegen
de morgen zou worden afgesneden.
[15:67]
En de mensen der stad kwamen verheugd.
[15:68]
Hij zeide: "Dit zijn mijn gasten maakt mij daarom niet
te schande."
[15:69]
En vreest God en onteert mij niet.
[15:70]
Zij zeiden; "Hebben wij u niet verboden de mensen (te
ontvangen)?"
[15:71]
Hij zeide: "Dit zijn mijn dochters als je iets wilt
doen."
[15:72]
Bij uw leven, dezen zwerven in hun bedwelming blindelings
rond.
[15:73]
Dus overviel de straf hen bij zonsopgang.
[15:74]
En Wij keerden de stad ondersteboven en Wij deden brokken
klei over hen regenen.
[15:75]
Hierin zijn voorzeker tekenen voor hen die onderzoeken.
[15:76]
En zij ligt aan een bestaande weg.
[15:77]
Hierin is voorzeker een teken voor hen die (willen) geloven.
[15:78]
En de mensen van het Woud waren eveneens onrechtvaardig.
[15:79]
Wij straften hen daarom. En zij liggen beiden aan een open
hoofdweg.
[15:80]
En ook het volk van de Hidjr verloochende de boodschappers.
[15:81]
En Wij gaven hun Onze tekenen, maar zij keerden er zich van
af.
[15:82]
En zij hieuwen tot veiligheid huizen in de bergen uit.
[15:83]
Toch greep de straf hen in de morgen.
[15:84]
En al hetgeen zij hadden vervaardigd baatte hen niet.
[15:85]
En Wij hebben de hemelen en de aarde en al hetgeen er tussen
is in waarheid geschapen en het Uur zal zeker komen. Wend u daarom op passende
wijze (van hen) af.
[15:86]
Voorwaar, uw Heer is de Schepper, de Alwetende.
[15:87]
En Wij hebben u inderdaad de zeven dikwijls herhaalde verzen
en de grote Koran gegeven.
[15:88]
Richt uw ogen niet naar hetgeen Wij sommige groepen hunner
(aan goeds) hebben geschonken noch treur over hen en wees zachtmoedig jegens de
gelovigen.
[15:89]
En zeg: "Ik ben inderdaad een duidelijk
waarschuwer."
[15:90]
Want wij hebben besloten (de straf) tegen de samenzweerders
te zenden.
[15:91]
Die de Koran verloochenen.
[15:92]
Bij uw Heer, Wij zullen hen voorzeker allen ondervragen
[15:93]
Over hetgeen zij deden.
[15:94]
Verkondig daarom openlijk hetgeen u is bevolen en wend u van
de afgodendienaren af.
[15:95]
Wij zijn u zeker toereikend tegen degenen die bespotten,
[15:96]
Die andere goden met God vereenzelvigen; maar zij zullen het
weldra te weten komen.
[15:97]
En Wij weten inderdaad dat uw boezem benauwd wordt vanwege
hetgeen zij zeggen.
[15:98]
Maar verheerlijk uw Heer met de lof die Hem toekomt en
behoor tot degenen die zich ter aarde werpen.
[15:99]
En aanbid uw Heer totdat de dood u bereikt.
De bij
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[16:1]
Het gebod van God is komende, verhaast het daarom niet.
Heilig is Hij en verheven boven al hetgeen zij met Hem vereenzelvigen.
[16:2]
Hij zendt door Zijn gebod engelen met een Openbaring neer
tot wie van Zijn dienaren Hij wil (zeggende): "Waarschuwt, dat er buiten
Mij geen God is, vreest daarom Mij alleen."
[16:3]
Hij heeft de hemelen en de aarde in waarheid geschapen.
Verheven is Hij boven al hetgeen zij met Hem vereenzelvigen.
[16:4]
En Hij heeft de mens uit een levenskiem geschapen, maar ziet
deze is een openlijke redetwister.
[16:5]
En het vee heeft Hij geschapen, waarvan je warmte en nut
hebt terwijl je er ook van als voedsel gebruikt.
[16:6]
En er is schoonheid in voor u wanneer je het ’s avonds naar
huis drijft en wanneer je het ’s morgens laat weiden.
[16:7]
En zij dragen uw lasten naar een land, dat je niet zonder
grote moeilijkheid (voor uzelf) zoudt kunnen bereiken. Voorzeker, uw Heer is
Liefderijk, Genadevol.
[16:8]
En paarden en muildieren en ezels (heeft Hij) geschapen
opdat je er op mag rijden en tot sieraad (voor u). En Hij zal ook wat je nog
niet kent, scheppen.
[16:9]
En bij God berust het, de rechte weg (te tonen) en er zijn
wegen die afwijken. En als Hij wilde, zou Hij u allen hebben geleid.
[16:10]
Hij is het, Die water voor u uit de wolken zendt, je hebt er
drank van en het doet bomen groeien, waarmee je jouw vee voedert.
[16:11]
En Hij doet daarmee koren voor u groeien, de olijf, de
dadelpalm, de druiven en allerlei andere vruchten. Daarin is voorzeker een
teken voor een volk dat nadenkt.
[16:12]
Hij heeft door Zijn gebod de nacht, de dag, de zon, de maan
en de sterren in uw dienst gesteld. Voorzeker daarin zijn tekenen voor een volk
dat overweegt.
[16:13]
En in de dingen, die Hij in verscheidene kleuren op aarde
voor u heeft geschapen is voorzeker een teken voor een volk dat er lering uit
wil trekken.
[16:14]
En Hij is het, Die de zee tot uw beschikking heeft gesteld
opdat je er vers vlees van moogt eten en er sieraden uit moogt nemen die je
draagt. En je ziet er de schepen over varen opdat je van Zijn overvloed moogt
zoeken en dankbaar moogt zijn.
[16:15]
En Hij heeft hechte bergen op de aarde geplaatst opdat je niet
geschokt zult worden en rivieren en paden opdat je de juiste weg moogt inslaan.
[16:16]
En merktekenen en door de sterren vinden zij (de mensen) de
juiste richting.
[16:17]
Is dan Hij, Die schept gelijk aan iemand die niet schept?
Wil je dan er geen lering uit trekken?
[16:18]
En indien je de gunsten Van God wilt opsommen, kun je dat
stellig niet doen. Voorzeker, God is Vergevensgezind, Genadevol.
[16:19]
En God weet wat je verbergt en wat je openbaart.
[16:20]
Maar degenen, die zij naast God aanroepen, scheppon niets,
want zij zijn zelf geschapen,
[16:21]
Dood en niet levend, en zij weten niet wanneer zij zullen
worden opgewekt.
[16:22]
Uw God is Eén God. En zij die in het Hiernamaals niet
geloven hun hart is vervreemd (van waarheid) en zij zijn hoogmoedig.
[16:23]
God weet ongetwijfeld wat zij verbergen en wat zij
openbaren. Hij heeft de hovaardigen voorzeker niet lief.
[16:24]
En wanneer er tot hen wordt gezegd: "Wat heeft uw Heer
geopenbaard?", zeggen zij: "Het zijn slechts fabelen der ouden."
[16:25]
Dat zij op de Dag der Opstanding hun last ten volle mogen
dragen en een gedeelte der last van degenen die zij zonder kennis doen dwalen.
Ziet! slecht is hetgeen zij dragen.
[16:26]
Degenen, die vóór hen waren, smeedden ook
plannen, maar God vernietigde hun gebouw tot in de grondvesten zodat het dak
van boven op hen viel; en de straf kwam over hen vanwraar zij het niet
vermoedden.
[16:27]
Dan zal Hij hen op de Dag der Opstanding vernederen en Hij
zal zeggen: "Waar zijn Mijn medegoden, ter wille van wie je placht te
strijden?" Degenen, die met kennis zign begiftigd zullen antwoorden:
"Schande en kwelling zullen deze Dag voorzeker over de ongelovigen
zijn."
[16:28]
Degenen, die de engelen doen sterven terwijl zij hun ziel
onrecht aandoen zullen onderdanigheid aanbieden (en zeggen): Wij deden geen
kwaad." Neen, God weet, wat je deedt.
[16:29]
Gaat daarom de poorten der hel binnen en vertoeft er in. Het
tehuis der hovaardigen is slecht.
[16:30]
En wordt er tot degenen, die rechtvaardig handelden gezegd:
"Wat heeft uw Heer geopenbaard?", dan zullen zij zeggen: "Het
beste." Er is voor degenen, die goed doen, goeds in deze wereld doch het
tehuis van het Hiernamaals is nog beter. Het tehuis der godvrezenden is
inderdaad uitstekend.
[16:31]
Tuinen der eeuwigheid zullen zij binnengaan, waardoor
rivieren vloeien. Zij zullen er in ontvangen wat zij wensen. Zo beloont God de
rechtvaardigen.
[16:32]
Tot degenen, die de engelen doen sterven terwijl zij rein
zijn, wordt gezegd: "Vrede zij u. Gaat de hemel binnen voor hetgeen je
deedt."
[16:33]
Zij (de ongelovigen) wachten op niets anders dan dat de
engelen over hen komen of dat het gebod van uw Heer zal worden uitgevoerd.
Degenen, die vóór hen waren deden dat evenzo. God deed hun geen
onrecht aan, maar zij deden zichzelf onrecht aan.
[16:34]
Het boze dat zij deden trof hen en wat zij bespotten
overviel hen.
[16:35]
De afgodendienaren zeggen: "Als God het zo had gewild
zouden wij niets buiten Hem hebben aanbeden, wij noch onze vaderen; noch zouden
wij iets buiten Zijn wil hebben verboden." Degenen, die vóór
hen waren handelden evenzo. Maar zijn de boodschappers voor iets anders
verantwoordelijk dan voor de duidelijke verkondiging?
[16:36]
En voorzeker Wij wekten onder elk volk een boodschapper op,
"Aanbidt God en vermijdt de boze." Toen waren er sommigen onder hen
die God leidde en er waren sommigen die bleven dwalen. Reist daarom op aarde
rond en ziet wat het einde was der loochenaars.
[16:37]
Als gij (profeet) begerig zijt dat zij geleid zullen worden,
weet dan dat God voorzeker degenen niet leidt, die (zich zelve) doen dwalen.
Voor dezulken zijn er geen helpers.
[16:38]
En zij zweren bij God hun sterkste eden, dat God de doden
niet zal doen herrijzen. Waarlijk het is een ware belofte maar de meeste mensen
weten het niet.
[16:39]
Opdat Hij het hun duidelijk moge maken waarover zij
verschilden en dat de ongelovigen mogen weten dat zij leugenaars waren.
[16:40]
Wanneer Wij iets willen, dan zeggen Wij slechts:
"Wees", en het wordt.
[16:41]
En degenen, die (hun) huizen ter wille van God hebben
verlaten, nadat hun onrecht was aangedaan, Wij zullen hun voorzeker een goed
tehuis in de wereld geven; waarlijk de beloning van het Hiernamaals is groter;
wisten zij het slechts!
[16:42]
(Voor) hen, die geduldig zijn en hun vertrouwen in hun Heer
stellen.
[16:43]
En Wij zonden vóór u, slechts mannen aan wie
Wij een openbaring gaven - vraagt daarom aan degenen, die de vermaning bezitten
als je het niet weet - met duidelijke tekenen en geschriften.
[16:44]
En Wij hebben de vermaning tot u gezonden, opdat je aan het
mensdom moogt uitleggen hetgeen tot hen werd neergezonden, zodat zij mogen
nadenken.
[16:45]
Voelen degenen die boze plannen verzinnen, zich er dan
veilig tegen dat God hen in de grond zal doen verzinken, of dat de straf over
hen zal komen vanwaar zij het niet bemerken?
[16:46]
Of dat Hij hen in hun handel en wandel zal treffen, zonder
dat zij het kunnen verijdelen?
[16:47]
Of dat Hij hen geleidelijk ten onder zal brengen? Uw Heer is
inderdaad Medelijdend, Genadevol.
[16:48]
Hebben zij niet gezien dat de schaduwen van al hetgeen God
heeft geschapen zich van rechts en links bewegen en zich voor God neerwerpen
terwijl zij nederig zijn.
[16:49]
En wat ook in de Hemelen is en welk schepsel ook op aarde
bestaat onderwerpt zich aan God alsmede de engelen, en zij (allen) tonen geen
hoogmoed.
[16:50]
Zij vrezen hun Heer boven hen en doen wat hun bevolen wordt.
[16:51]
God heeft gezegd: "Neemt geen twee goden. Er is slechts
Eén God. Vreest daarom Mij alleen."
[16:52]
En aan Hem behoort hetgeen in de hemelen en op aarde is en
Hem is voortdurende gehoorzaamheid verschuldigd. Wil je dan iets buiten God
vrezen?
[16:53]
Welke zegeningen je ook ontvangt, zij komen van God. En
wanneer een kwelling over u komt, is het tot Hem dat je om hulp roept.
[16:54]
Wanneer Hij dan uw kwelling van u verwijdert, ziet, dan
vereenzelvigt een deel uwer andere (Goden) met hun Heer.
[16:55]
Zodat zij ondankbaar zijn voor hetgeen Wij hun hebben
geschonken. Geniet dan en weldra zul je te weten komen.
[16:56]
En zij bestemmen een gedeelte van wat Wij hun hebben
geschonken voor datgene, waarvan zij geen kennis hebben. Bij God, je zult zeker
ondervraagd worden over al hetgeen je hebt verzonnen.
[16:57]
En zij schrijven dochters aan God toe - Heilig is Hij - en
zichzelf wat zij wensen (zonen).
[16:58]
En wanneer aan één hunner (de geboorte) van een meisje wordt
gemeld, verduistert zijn gezicht en hij is vol toorn.
[16:59]
Hij verbergt zich voor het volk vanwege het slechte nieuws
dat hem is aangekondigd; zal hij haar in weerwil van schande behouden of haar
in het stof begraven? Voorwaar, slecht is hetgeen zij besluiten.
[16:60]
Het kenteken van degenen die niet in het Hiernamaals geloven
is slecht, terwijl God’s kenteken het beste is, Hij is de Almachtige, de
Alwijze.
[16:61]
En indien God de mensen voor hun onrechtvaardigheid zou
straffen, zou Hij geen levend schepsel op aarde achterlaten, maar Hij geeft hun
uitstel tot een vastgestelde termijn, en wanneer hun tijd is gekomen kunnen zij
deze niet voor een enkel uur uitstellen of vervroegen.
[16:62]
En zij schrijven aan God toe waar zij niet van houden
(dochters); hun tong spreekt leugen, nl. dat hun het beste gewordt.
Ongetwijfeld komt het vuur hun toe waaraan zij zullen worden overgeleverd.
[16:63]
Bij God, Wij zonden (boodschappers) tot de volkeren die
vóór u waren; maar Satan deed hun werken voor hen schoon
schijnen. Daarom is hij nu (in deze wereld) hun vriend en (in het Hiernamaals)
zullen zij een smartelijke straf ontvangen.
[16:64]
En Wij hebben alleen dit Boek tot u neergezonden, opdat je
hun hetgeen waarover zij verschillen moogt uitleggen en tevens als leiding en
barmhartigheid voor de mensen die geloven.
[16:65]
En God heeft water uit de hemel neergezonden en er de aarde
na haar dood mee opgewekt. Daarin is voorzeker een teken voor een volk, dat wil
luisteren,
[16:66]
Ook het vee bevat voorzeker een les voor u. Wij geven u van
hetgeen in hun buik is, van tussen het uitwerpsel en het bloed, n.l. melk,
zuiver en aangenaam voor degenen die drinken,
[16:67]
En van de vrucht der dadelpalmen en druiven maakt je een
bedwelmende drank en een goed voedsel. Voorwaar, daarin is een teken voor een
volk dat zijn verstand gebruikt.
[16:68]
En uw Heer heeft de bij bezield, (zeggende): "Maakt
huizen in de heuvels en in de bomen en in hetgeen men bouwt."
[16:69]
Eet dan van alle soorten vruchten en volgt onderdanig de
wegen van uw Heer. Er komt uit hun buik een vloeistof (honing) van
verschillende tinten voort waarin genezing is voor de mens. Voorzeker, daarin
is een teken voor een volk dat nadenkt.
[16:70]
En God schept u, dan doet Hij u sterven, en er zijn sommigen
onder u die een hoge ouderdom bereiken, waardoor zij na kennis te hebben
vergaard, niets meer weten. Voorzeker, God is Alwetend, Almachtig.
[16:71]
En God heeft sommigen uwer boven anderen in levensonderhoud
bevoorrecht. Maar degenen die Hij bevoordeelde geven hun bezit niet aan hun
ondergeschikten, zodat deze er gelijk in zullen worden. Willen zij de gunst van
God dan verloochenen?
[16:72]
En God heeft uit uw midden echtgenoten voor u gemaakt en
heeft u van uw echtgenoten kinderen en kleinkinderen geschonken en u van goede
dingen voorzien. Willen zij dan in valse dingen geloven en de gunst van God
verloochenen?
[16:73]
En zij aanbidden naast God dingen (afgoden) die over hun
levensonderhoud van de hemelen of van de aarde in het geheel niet beschikken,
noch enige macht bezitten.
[16:74]
Sehrijf daarom geen gelijken aan God toe. Voorzeker God weet
(alles), en jij weet niets.
[16:75]
God geeft de gelijkenis van een slaaf, die nergens macht over
heeft; en van iemand die Wij van een ruim levensonderhnud hebben voorzien, die
er heimelijk en openlijk van besteedt. Zijn zij gelijk? Alle lof komt God toe!
Maar de meesten hunner weten het niet.
[16:76]
En God geeft een gelijkenis van twee mannen: een hunner is
stom, heeft nergens macht over en is een last voor zijn meester; waar hij hem
ook heenzendt, hij brengt (hem) niets goeds mee. Kan deze gelijk zijn aan hem
die rechtvaardigheid gelast en die zelf op het rechte pad is?
[16:77]
En aan God behoort het Onzichtbare van de hemelen en van de
aarde. En het geval van het Uur is als een oogwenk, neen, het is nog sneller.
Voorzeker, God heeft macht over alle dingen.
[16:78]
En God bracht u terwijl je niets wist, uit de baarmoeder van
uw moeder voort en gaf u oren, ogen en hart, opdat je dankbaar moogt zijn.
[16:79]
Zien zij niet, dat de vogelen in het gewelf van de hemel in
onderdanigheid worden gehouden? Niemand houdt ze tegen dan God. Voorwaar,
daarin zijn tekenen voor een volk dat wil geloven.
[16:80]
En God heeft van uw huizen een rustplaats voor u gemaakt,
ook heeft Hij van de huiden van het vee woonplaatsen voor u gemaakt die je
licht vindt, op de tijd waarop je reist en op de tijd waarop je halt maakt; en
van hun wol, hun vachten en hun haar maak je meubelen en gebruiksartikelen,
voor een (bepaalde) tijd.
[16:81]
En God heeft van hetgeen Hij heeft geschapen dingen voor u
gemaakt die schaduw geven, en Hij heeft in de bergen schuilplaatsen voor u
gemaakt; Hij heeft klederen voor u gemaakt die u tegen hitte beschermen en
harnassen die u in uw oorlogen beschermen. Zo volmaakt Hij Zijn gunsten aan u,
opdat je je mag onderwerpen.
[16:82]
Maar indien zij zich afwenden zijt gij (de profeet) alleen
voor de duidelijke verkondiging verantwoordelijk.
[16:83]
Zij erkennen de gunst van God en toch verloochenen zij deze;
de meesten hunner zijn ongelovigen.
[16:84]
En de dag, waarop Wij uit elk volk een getuige zullen
opwekken zal het degenen die niet geloven, niet worden toegestaan (zich te
verontschuldigen), noch zal hun worden toegestaan naar Gods gunst te dingen.
[16:85]
En wanneer degenen die kwaad verrichten de straf in
werkelijkheid zien, zal deze voor hen niet worden verlicht noch zal hun uitstel
worden verleend.
[16:86]
En wanneer de afgodendienaren hun afgoden zullen zien,
zullen zij zeggen: "Onze Heer, dezen zijn onze goden, die wij buiten u
aanbaden." Maar zij (afgoden) zullen tegenwerpen: "U bent voorzeker
leugenaars."
[16:87]
En op die dag zullen zij aan God onderwerping aanbieden en
al hetgeen zij verzinnen zal hun falen.
[16:88]
Degenen die verwerpen en anderen van de weg van God afhouden
- Wij zullen straf bij hun straf voegen omdat zij onheil stichtten.
[16:89]
En (gedenk) de dag waarop Wij onder elk volk een getuige
tegen hen uit hun midden zullen verwekken en u (profeet) als getuige tegen
dezen zullen brengen. Wij hebben u het Boek neergezonden, alles verklarend, als
leiding, barmhartigheid en blijde tijding voor hen die zich onderwerpen.
[16:90]
Voorwaar, God gelast u goed met goed (te vergelden) en wel
te doen aan anderen en te geven als aan verwanten; en verbiedt
onbetamelijkheid, kwaad en opstand. Hij raadt u aan dat je er lering uit trekt.
[16:91]
En vervult het verbond met God, wanneer je een verbond
sluit; en breekt geen eden na hun bekrachtiging, terwijl je God tot uw Borg
hebt gemaakt. Voorzeker, God weet wat je doet.
[16:92]
En weest niet zoals zij die haar garen in stukken breekt
nadat zij het sterk heeft gemaakt. Gij maakt uw eden onderling tot een middel
van bedrog, uit vrees dat het ene volk machtiger dan het andere zou worden.
Voorzeker, God beproeft u daarmee en op de Dag der Opstanding zal Hij het u
duidelijk maken waarover je verschildet.
[16:93]
En als God had gewild, zou Hij u voorzeker tot één volk
hebben gemaakt; maar Hij laat hem die wil, dwalen en leidt hem die dit wenst,
en je zult zeker worden ondervraagd betreffende hetgeen je doet.
[16:94]
En maakt uw eden niet tot een middel van bedrog onder
elkander; anders zal uw voet uitglijden nadat hij stevig heeft gestaan en je
zult het kwade ondergaan omdat je ook anderen van het pad van God hebt
afgehouden; en er zal voor U een strenge straf zijn.
[16:95]
En verkoopt het verbond van God niet voor een geringe prijs.
Hetgeen bij God is, is voorzeker beter voor u, wist je het slechts.
[16:96]
Hetgeen je hebt, zal voorbijgaan maar hetgeen bij God is, is
blijvend. En Wij zullen degenen die standvastig zijn, voorzeker hun beloning
geven naar het beste van wat zij doen.
[16:97]
Die juist handelt, hetzij man of vrouw en een gelovige is,
hun zullen Wij voorzeker een goed leven schenken; en gewis zullen Wij hen
belonen naar hun beste werken.
[16:98]
En wanneer je de Koran voordraagt, zoekt dan uw toevlucht
tot God tegen Satan de verworpene.
[16:99]
Voorzeker hij heeft geen macht over degenen die geloven en
die vertrouwen in hun Heer stellen.
[16:100]
Zijn macht heerst alleen over degenen die met hem
vriendschap aanknopen en die anderen met God vereenzelvigen.
[16:101]
En wanneer Wij het ene teken in plaats van het andere
brengen - en God weet het beste wat Hij openbaart - zeggen zij: "Gij
verzint slechts." Neen de meesten hunner weten het niet.
[16:102]
Zeg: "De Geest van heiligheid heeft het van uw Heer met
waarheid neergebracht, opdat Hij degenen die geloven, moge versterken en als
leiding en blijde tijding voor hen die zich onderwerpen."
[16:103]
En Wij weten inderdaad dat zij zeggen dat het slechts een
man is, die hem (de profeet) onderwijst. De taal van hem die zij bedoelen is
vreemd, terwijl dit de duidelijke Arabische taal is.
[16:104]
Degenen die in de tekenen van God niet geloven, God zal hen
voorzeker niet leiden en er zal voor hen een smartelijke straf zijn.
[16:105]
Voorzeker slechts zij verzinnen leugens die in de tekenen
van God niet geloven; zij zijn de leugenaars.
[16:106]
Wie God verwerpt, na te hebben geloofd - behalve hij die
wordt gedwongen terwijl zijn hart in het geloof vrede blijft vinden - en zijn
hart voor het ongeloof opent, op hem rust God’s toorn; en er zal een grote
straf voor hem zijn.
[16:107]
Dit komt doordat zij het tegenwoordige leven boven het
Hiernamaals hebben verkozen, en omdat God het ongelovige volk niet leidt.
[16:108]
Dezen zijn het op wier hart, oren en ogen God een zegel
heeft gelegd. En dezen zijn de achtelozen.
[16:109]
Dit zullen ongetwijfeld in het Hiernamaals de verliezers
zijn.
[16:110]
Dan is uw Heer voorzeker voor degenen die ontvluchten, nadat
zij worden vervolgd en ter wille van God hun best doen en geduld tonen,
Vergevensgezind, Genadevol.
[16:111]
De dag waarop elke ziel voor zichzelf komt pleiten, dan zal
elke ziel ten volle worden vergoed voor hetgeen zij deed en haar zal geen
onrecht worden aangedaan.
[16:112]
En God geeft de gelijkenis van een stad, die in rust en
vrede was en wier voorziening in overvloed van alle kanten tot haar kwam; maar
zij was ondankbaar voor de gunsten van God en daarom deed God honger en vrees
over haar komen voor hetgeen zij deed.
[16:113]
En er was inderdaad een boodschapper uit hun midden tot hen
gekomen maar zij verloochenden hem, en daarom achterhaalde hen de straf, terwijl
zij onrecht begingen.
[16:114]
Eet daarom van de wettige goede dingen waarvan God u heeft
voorzien; en weest dankbaar voor de gunst van God, indien je Hem alleen
aanbidt.
[16:115]
Hij heeft alleen het gestorvene, bloed, varkensvlees en
hetgeen waarover de naam van een ander dan God is aangeroepen voor u verboden.
Maar voor hem, die door noodzaak wordt gedreven (om te eten) terwijl hij niet
wil, noch de grens wil overschrijden, is God voorzeker Vergevensgezind,
Genadevol.
[16:116]
En zegt niet - vanwege de leugens die uw tong spreekt -
"Dit is wettig en dat is onwettig.", om een leugen tegen God te
verzinnen. Degenen, die een leugen tegen God verzinnen, slagen nooit.
[16:117]
Een kort vermaak, maar er zal een smartelijke straf voor hen
zijn.
[16:118]
En Wij verboden voordien de Joden al hetgeen Wij u hebben
vermeld. En Wij deden hun geen onrecht aan doch zij handelden onrechtvaardig
jegens zichzelf.
[16:119]
Uw Heer is voorzeker - voor degenen die in onwetendheid
kwaad doen, en daarna berouw hebben en goed maken - Vergevensgezind, Genadevol.
[16:120]
Abraham was inderdaad een voorbeeld van deugd, oprecht,
gehoorzaam aan God en hij behoorde niet tot de afgodendienaren.
[16:121]
Dankbaar voor Zijn gunsten; Hij verkoos hem en leidde hem
naar het rechte pad.
[16:122]
En Wij schonken hem het goede in deze wereld en in het
Hiernamaals zal hij zeker tot de rechtvaardigen behoren.
[16:123]
Dan hebben Wij u (Mohammed) geopenbaard, "Volg de weg
van Abraham, de oprechte, die geen afgodendienaar was."
[16:124]
De Sabbat was alleen aan degenen opgelegd, die daaromtrent
van mening verschilden; en op de Dag der Opstanding zal uw Heer voorzeker onder
hen rechten omtrent hetgeen waarover zij verschillen.
[16:125]
Roep tot de weg van uw Heer met wijsheid en goede raad en
redetwist met hen op een gepaste wijze. Voorzeker uw Heer weet het beste wie
van Zijn weg is afgedwaald; en Hij kent degenen goed die juist geleid zijn.
[16:126]
En indien je vergeldt, doe dit dan naar mate u onrecht werd
aangedaan; maar als je geduld toont dan is dat voorzeker het beste voor degenen
die geduldig zijn.
[16:127]
En wees geduldig, voorwaar uw geduld is alleen met de hulp
van God (mogelijk). En treur niet over hen (de ongelovigen), noch maak u
ongerust over hun plannen.
[16:128]
Voorwaar, God is met degenen, die (God) vrezen en goed doen.
Part 15
De nachtelijke
tocht, de kinderen van Israel
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[17:1]
Heilig is Hij Die Zijn dienaar bij nacht voerde van de
Heilige Moskee naar de Verre Moskee welker omgeving Wij hebben gezegend, opdat
Wij hem enkele Onzer tekenen zouden tonen. Voorwaar, Hij is de Alhorende, de
Alziende.
[17:2]
Wij gaven Mozes het Boek en maakten het tot een richtsnoer
voor de kinderen van Israël, zeggende: "Neemt niemand buiten Mij als
Voogd."
[17:3]
O, nageslacht dergenen die Wij met Noach (in de Ark)
droegen! Hij was inderdaad een dankbare dienaar.
[17:4]
En Wij maakten aan de kinderen van Israël in het Boek
bekend: "Voorwaar, tweemaal zult je op de aarde verderf teweeg brengen en
voorzeker zul je uitermate aanmatigend worden."
[17:5]
Toen dan ook de tijd voor de eerste van de twee bedreigingen
kwam, zonden Wij Onze dienaren, toegerust met grote macht tegen u uit, die de
huizen binnendrongen; dit was een belofte die in vervulling ging.
[17:6]
Nadien gaven Wij u macht over hen en Wij hielpen u met
rijkdommen en kinderen, en maakten u groter in getal.
[17:7]
(Zeggende) "Indien je goed doet, doe je goed voor
uzelf; en indien je kwaad doet, is het tegen uzelf. En toen de tijd was gekomen
voor de tweede (bedreiging), zonden Wij (andere volkeren) om u met schande te
treffen zodat zij de Moskee zouden binnendringen zoals zij er de eerste keer
binnen gingen om alles wat zij veroverd hadden te verwoesten."
[17:8]
Het kan zijn dat uw Heer u barmhartigheid zal tonen; doch
indien je terugkeert, zullen Wij ook terugkeren en Wij hebben de hel tot een
kerker voor de ongelovigen gemaakt.
[17:9]
Voorzeker, deze Koran voert tot datgene wat juist is; en
geeft aan gelovigen die goede werken verrichten de blijde tijding, dat zij een
grote beloning zullen ontvangen.
[17:10]
En dat Wij voor degenen die niet geloven in het Hiernamaals
een smartelijke straf zullen bereiden.
[17:11]
De mens vraagt om het kwade gelijk hij om het goede vraagt;
en de mens is haastig.
[17:12]
En Wij hebben de nacht en de dag gemaakt tot twee tekenen,
het teken van de nacht hebben Wij donker en het teken van de dag hebben Wij
licht gemaakt, opdat je overvloed mag zoeken van uw Heer en opdat je de jaren
kunt tellen en (de tijd kunt) berekenen. En Wij hebben alles duidelijk
verklaard.
[17:13]
En de werken van ieder mens hebben Wij om zijn hals
gehangen; en op de Dag der Verrijzenis zullen Wij voor hem een boek brengen en
hij zal het opengeslagen zien.
[17:14]
Lees het boek. Uw eigen ziel is op deze dag als rekenaar
tegen uzelf voldoende.
[17:15]
Degene die de rechte weg volgt, volgt deze slechts voor zijn
eigen heil en hij die dwaalt, dwaalt alleen tegen zichzelf. En geen lastdrager
zal de last dragen van een ander. En Wij straffen nimmer voordat Wij een
boodschapper hebben gezonden.
[17:16]
En wanneer Wij Ons voornemen een stad te verwoesten, zenden
Wij Ons gebod tot haar machthebbers, maar zij overtreden dit, derhalve wordt de
verordening tegen haar van kracht, en verwoesten Wij haar geheel.
[17:17]
Hoevele geslachten hebben Wij niet verdelgd na Noach!
Voldoende kent en ziet uw Heer de zonden van Zijn dienaren.
[17:18]
Voor een ieder die het wereldse verkiest haasten Wij ons het
te verschaffen aan wie Wij willen en wat Wij willen, daarna kennen Wij hem de
hel toe waarin hij zal branden, vernederd en verworpen.
[17:19]
En een ieder die het Hiernamaals begeert en er naar streeft
zoals er naar gestreefd behoort te worden terwijl hij een gelovige is, deze is
het wiens streven zal worden beloond.
[17:20]
Aan iedereen - zowel aan dezen als genen - verstrekken Wij
onze gaven. De gaven van uw Heer zijn niet beperkt.
[17:21]
Zie, hoe Wij sommigen hunner hebben doen uitblinken boven
anderen; voorwaar, het Hiernamaals is groter in waardigheid en uitmuntendheid.
[17:22]
Stel geen andere god naast God, anders zul je vernederd en
verlaten neerzitten.
[17:23]
Uw Heer heeft u bevolen, zeggende: "Aanbidt niemand
anders dan Mij en betoont vriendelijkheid jegens de ouders. Indien één hunner
bij u een hoge leeftijd bereikt of beiden doen dit, zeg dan nimmer tot hen
"Foei" noch stoot hen af, doch spreek tot hen een welgevallig woord.
[17:24]
En wees teer voor hen in erbarming. En zeg: "Mijn Heer,
ontferm u over hen daar zij mij opvoedden toen ik jong was."
[17:25]
Uw Heer weet het best, wat in uw gedachten is; indien je
goed bent dan voorwaar is Hij Vergevensgezind jegens degenen die zich bekeren.
[17:26]
Geef de verwanten, de armen en de reiziger het hun
toekomende, maar verkwist niet.
[17:27]
Voorwaar, de verkwisters zijn de broeders der duivelen en de
duivel is ondankbaar jegens zijn Heer.
[17:28]
En indien jij je van hen afwendt zoekende de barmhartigheid
van uw Heer waarop je hoopt, spreek tot hen een vriendelijk woord.
[17:29]
En houd uw hand niet op uw zak, noch open haar al te wijd,
anders zul je neerzitten in zelfverwijt en spijt.
[17:30]
Voorwaar, uw Heer vergroot en beperkt het levensonderhoud
voor wie het Hem behaagt. Voorzeker Hij kent en ziet Zijn dienaren goed.
[17:31]
En doodt uw kinderen niet uit vrees voor armoede. Wij zijn
het die in hun behoeften en in de uwe voorzien. Voorwaar, hen te doden is een
grote zonde.
[17:32]
En houdt u verre van overspel; want het is een afschuwelijke
zaak en een slechte weg.
[17:33]
En doodt niemand die God heilig heeft verklaard, tenzij het
met recht geschiedt. En wie onrechtvaardig is gedood, aan diens erfgenaam
hebben Wij zeker gezag verleend, doch laat hem bij het doden niet buitensporig
zijn, want hij wordt (door de wet) gesteund.
[17:34]
En raakt het eigendom van de wees niet aan dan op de beste
wijze tot hij zijn meerderjarigheid heeft bereikt. En vervult het verbond; want
je zult omtrent het verbond worden ondervraagd.
[17:35]
En geeft volle maat wanneer je meet en weegt met een zuivere
weegschaal; dat is goed en uiteindelijk het beste.
[17:36]
En volgt niet datgene waarvan je geen kennis bezit.
Voorwaar, het oor, oog en het hart - al deze zullen worden ondervraagd.
[17:37]
En wandel niet hoogmoedig op aarde rond want je kunt de
aarde niet doen splijten, noch kun je de bergen in hoogte evenaren.
[17:38]
Het kwade van dit alles is verwerpelijk in de ogen van uw
Heer.
[17:39]
Dit is hetgeen uw Heer u van de wijsheid heeft geopenbaard.
En stel naast God geen andere god aan, anders zul je in zelfverwijt verworpen
in de Hel terechtkomen.
[17:40]
Heeft dan uw Heer u bevoorrecht met zonen en Zelf dochters
gekozen uit het midden der engelen? Voorzeker je spreekt een groot woord.
[17:41]
Wij hebben het in deze Koran herhaaldelijk uiteengezet,
opdat zij er lering uit zouden trekken, doch dit doet hen slechts in afkeer
toenemen.
[17:42]
Zeg: "Waren er zoals je zegt andere goden met Hem
geweest, dan zouden dezen ongetwijfeld een weg hebben gezocht naar de Heer van
de Troon.
[17:43]
Heilig is Hij, hoog verheven, boven hetgeen zij zeggen.
[17:44]
De zeven hemelen en de aarde en degenen die daarin vertoeven
prijzen Zijn heerlijkheid. En daar is niets dat Hem niet met de lof die Hem
toekomt verheerlijkt; doch je begrijpt hun verheerlijking niet. Voorwaar, Hij
is Verdraagzaam, Vergevensgezind.
[17:45]
En wanneer je de Koran voorleest, plaatsen Wij tussen u en
degenen die niet in het Hiernamaals geloven een verborgen sluier;
[17:46]
En Wij leggen een bedekking over hun hart en doofheid in hun
oren zodat zij het niet kunnen begrijpen. En wanneer je in de Koran uw Heer -
de Enige - noemt, wenden zij u in afkeer de rug toe.
[17:47]
Wij weten het best waar zij op letten terwijl zij naar u
luisteren, en wanneer zij in het geheim beraadslagen en wanneer de
onrechtvaardigen zeggen: "Gij volgt slechts een betoverd man."
[17:48]
Zie, wat voor gelijkenissen zij over u vertellen; zij zijn
zelf afgedwaald en kunnen de weg niet meer vinden.
[17:49]
En zij zeggen: "Zullen wij, wanneer wij tot beenderen
en stof vergaan zijn, werkelijk als een nieuwe schepping worden opgewekt?"
[17:50]
Zeg: "Weest steen of ijzer,"
[17:51]
Of een andere schepping die naar uw gedachte het moeilijkst,
is. Dan zullen zij zeggen: "Zeg, wie zal ons dan doen herleven?" Zeg:
"Hij Die u de eerste maal heeft geschapen." Dan zullen zij het hoofd
schudden tegen u en vragen: "Wanneer zal dit geschieden?" Zeg,
"Waarschijnlijk is het nabij."
[17:52]
De Dag waarop Hij u zal roepen zult je Hem met de lof die
Hem toekomt antwoorden en je zult denken dat je slechts een korte wijle hebt
vertoefd.
[17:53]
En zeg tot Mijn dienaren dat zij spreken wat het beste is.
Voorwaar, Satan sticht onenigheid onder hen. Voorwaar, Satan is de mens een
verklaarde vijand.
[17:54]
Uw Heer kent u het best. Indien het Hem behaagt zal Hij u
barmhartigheid tonen of straffen, maar Wij hebben U niet als voogd over hen
gezonden.
[17:55]
En uw Heer kent het best al hetgeen in de hemelen en op
aarde is. En Wij hebben sommige profeten boven de anderen doen uitmunten en aan
David hebben Wij Zaboer (de Psalmen) geschonken.
[17:56]
Zeg, "Roept degenen aan die gij u naast Hem inbeeldt;
maar dezen hebben geen macht om het kwaad van u te verwijderen, of het te
veranderen."
[17:57]
Zij roepen zelf hun Heer aan, Zijn nabijheid zoekend, zelfs
de meest nabijzijnden, op Zijn barmhartigheid hopend en Zijn straf vrezend.
Voorwaar, de straf van uw Heer dient te worden gevrees??.
[17:58]
Er is geen stad of Wij zullen die voor de Dag der Opstanding
verdelgen of streng straffen. Dit staat in het Boek geschreven.
[17:59]
En niets weerhoudt Ons van het zenden van tekenen, behalve
dat de vroegere volkeren ze hebben verloochend. En Wij gaven aan de Samoed de
kamelin als een zichtbaar teken doch zij deden haar kwaad; Wij zenden slechts
tekenen om te waarschuwen.
[17:60]
En toen Wij tot u zeiden: "Voorzeker, uw Heer heeft het
volk in Zijn hand." Wij gaven het visioen dat Wij u toonden slechts als
een beproeving voor de mensen, evenals de gevloekte boom in de Koran. En Wij
waarschuwen hen, doch het doet hen slechts in grotere overtreding toenemen.
[17:61]
En toen Wij tot de engelen zeiden: "Betuigt eer aan
Adam," betuigden zij eer, behalve Iblies. Hij zeide: "Moet ik mij ter
aarde werpen voor iemand die Gij geschapen hebt uit klei?"
[17:62]
En hij zeide: "Hebt Gij hem boven mij geëerd? Indien
Gij mij tot de Dag der Opstanding uitstel verleent, zal ik voorzeker zijn
nakomelingen mij doen volgen, op enkelen na."
[17:63]
Hij zeide: "Ga heen! en wie onder hen u zal volgen, de
hel zal voorwaar een ruime vergelding voor u allen zijn."
[17:64]
En bekoor met uw stem wie je kunt en spoor uw ruiterij en uw
voetvolk tegen hen aan en wees hun deelgenoot in hun weelde en hun kinderen, en
doe hun beloften, - maar Satan geeft slechts bedriegelijk beloften -
[17:65]
Voorzeker over Mijn dienaren zult je geen macht hebben. En
voldoende is uw Heer als Beschermer.
[17:66]
Uw Heer is Hij Die de schepen voor u over de zee stuwt,
opdat je Zijn overvloed moogt zoeken. Voorwaar, Hij is Genadig jegens u.
[17:67]
En indien een ongeluk op zee u treft, verdwijnen u degenen
die je aanroept, behalve Hij. Doch wanneer Hij u veilig aan land brengt wendt
jij je af. Want de mens is zeer ondankbaar.
[17:68]
Voel jij je er dan veilig voor, dat Hij u zal verdelgen op
het land of dat Hij een hevige storm tegen u zal doen opkomen? Gij zult dan
voor u geen beschermer vinden.
[17:69]
Of weet je dan zo zeker dat Hij u daarin niet voor de tweede
maal zal terugzenden en dan een stormwind tegen u doen opkomen en u verdrinken
wegens uw ongeloof, zodat je daarin geen helper voor u tegen Ons zult vinden?
[17:70]
En inderdaad hebben Wij de kinderen van Adam geëerd en hen
gedragen over land en zee, en hun van het goede gegeven en hen verheven boven
velen dergenen die Wij hebben geschapen.
[17:71]
(Gedenk) de Dag waarop Wij elk volk met zijn leider zullen
oproepen. Zij die hun boek in de rechter hand ontvangen, zullen hun boek lezen
en hen zal geen onrecht worden aangedaan.
[17:72]
Maar wie blind is geweest in deze wereld zal blind zijn in
het Hiernamaals; hij is ver afgedwaald van de rechte weg.
[17:73]
En voorzeker zij zouden u (de profeet) willen afleiden van
hetgeen Wij u hebben geopenbaard, opdat je iets anders over Ons mocht
verzinnen; dan zouden zij u zeker tot vriend hebben genomen.
[17:74]
En indien Wij u niet hadden gesterkt zou je aan hen een
weinig gehoor gegeven hebben.
[17:75]
Dan zouden Wij u een dubbele straf in dit leven en in het
Hiernamaals hebben doen ondergaan en je zou voor jezelf geen helper tegen Ons
hebben kunnen vinden.
[17:76]
Zij trachten u, door u vrees in te boezemen, uit het land te
verdrijven; dan zullen zij daarna (na uw vertrek) nog slechts korte tijd in
rust blijven.
[17:77]
(Dit was Onze) handelwijze met Onze boodschappers die Wij
vóór u zonden; en je zult geen verandering vinden in Onze wijze
van handelen.
[17:78]
Houd het gebed bij het verbleken van de zon tot aan het
donker van de nacht; en het reciteren bij de dageraad. Voorwaar, van het
reciteren bij de dageraad wordt getuigd.
[17:79]
Blijf gedurende een deel van de nacht vrijwillig wakker
(voor het gebed). Waarschijnlijk zal uw Heer u een verheven rang verschaffen.
[17:80]
En zeg: "O mijn Heer, laat mijn intrede een goede
intrede en mijn uitgang een goede uitgang zijn. En schenk,mij van U een gezag
dat tot hulp zou kunnen strekken."
[17:81]
En zeg: "Waarheid is gekomen en leugen is verdwenen. En
de leugen is inderdaad onderhevig om te verdwijnen.
[17:82]
En van de Koran openbaren Wij hetgeen een geneesmiddel en
een genade is voor de gelovigen; doch voor de onrechtvaardigen vergroot het
slechts het verlies.
[17:83]
En wanneer Wij de mens gunsten bewijzen wendt hij zich af en
gaat terzijde en wanneer kwaad hem achterhaalt wordt hij wanhopig.
[17:84]
Zeg: "Ieder handelt op zijn eigen wijze maar uw Heer
weet het goed, wie op het rechte pad het best zijn geleid."
[17:85]
En zij stellen u vragen betreffende de Geest. Zeg: "De
Geest is op bevel van mijn Heer: en er is u slechts een weinig kennis van
gegeven."
[17:86]
En als Wij wilden, zouden Wij hetgeen Wij u hebben
geopenbaard zeker weg kunnen nemen, dan zou je daarin tegen Ons geen helper
vinden;
[17:87]
Doch (dit is) een barmhartigheid van uw Heer, voorwaar, Zijn
genade jegens u is groot.
[17:88]
Zeg: "Indien de mens en de djinn samenspannen, teneinde
het gelijke van deze Koran voort te brengen, zullen zij het gelijke daarvan
niet kunnen voortbrengen ook al zouden zij elkanders helpers zijn."
[17:89]
En voorzeker Wij hebben voor de mensen in deze Koran
allerlei gelijkenissen herhaaldelijk vermeld, doch de meeste mensen tonen
slechts ondankbaarheid.
[17:90]
En zij zeggen: "Wij zullen in u stellig niet geloven
voordat je voor ons een bron doet ontspringen aan de aarde."
[17:91]
Of tenzij je een tuin hebt met dadelpalmen en wijnranken en
in het midden daarvan stromen doet vloeien.
[17:92]
Of tenzij je de hemel in stukken op ons doet nedervallen
zoals je hebt beweerd of tenzij je God en de engelen vóór ons
brengt.
[17:93]
Of tenzij je een huis hebt van goud, of tenzij je ten hemel
stijgt, maar wij zullen in uw hemelvaart niet geloven tenzij je ons een boek
neerzendt dat wij kunnen lezen. Zeg: "Glorie zij mijn Heer: ik ben slechts
mens en boodschapper!"
[17:94]
En niets heeft de mensen belet te geloven toen de leiding
tot hen kwam dan het feit dat zij zeiden: "Heeft God een mens als
boodschapper gezonden?"
[17:95]
Zeg: "Hadden er op aarde engelen in vrede en rust
rondgelopen dan zouden Wij ongetwijfeld uit de hemel een engel als boodschapper
tot hen hebben gezonden."
[17:96]
Zeg: "Voldoende is God als getuige tussen u en mij;
voorwaar Hij weet en ziet alles betreffende Zijn dienaren."
[17:97]
En hij die God leidt, is goed geleid, doch voor hem die Hij
laat dwalen zul je buiten Hem geen helper vinden. En Wij zullen hen verzamelen
op de Dag der Opstanding, op hun aangezicht, blind, stom en doof voorover
liggend. Hun verblijfplaats zal de hel zijn; telkenmale als het Vuur afneemt,
zullen Wij de vlam voor hen aanwakkeren.
[17:98]
Dat is hun vergelding, daar zij Onze woorden verwierpen en
zeiden: "Zullen wij indien wij beenderen en stof zijn geworden werkelijk
worden opgewekt in een nieuwe schepping?"
[17:99]
Zien zij niet in, dat God, Die de hemelen en de aarde
schiep, bij machte is hun evenbeeld te scheppen? Hij heeft voor hen een termijn
vastgesteld waaromtrent geen twijfel bestaat. Doch de onrechtvaardigen tonen
slechts ondankbaarheid.
[17:100]
Zeg: "Indien je de schatten der barmhartigheid van mijn
Heer bezat zou je ze zeker terughouden uit vrees dat ze uitgeput zouden worden.
Waarlijk, de mens is vrekkig."
[17:101]
En voorwaar, wij schonken Mozes negen duidelijke tekenen.
Vraag dit aan de kinderen van Israël. Toen hij tot hen kwam, zeide Pharao tot
hem: "Ik geloof, O Mozes, dat je een betoverd mens bent."
[17:102]
Hij zeide: "Voorzeker je weet dat niemand anders dan de
Heer der Hemelen en der aarde deze tekenen heeft gezonden; en ik ben zeker dat
gij, o Pharao, te gronde gaat."
[17:103]
Derhalve besloot hij hem uit het land te verwijderen; doch
Wij deden hem en die met hem waren allen tezamen verdrinken.
[17:104]
En Wij zeiden na hem tot de kinderen van Israël:
"Blijft gij in het land en wanneer de laatste belofte komt zullen Wij u
allen tezamen brengen."
[17:105]
En voorwaar, Wij hebben dit geopenbaard en met waarheid is
hij (de Koran) neergedaald. En Wij hebben u slechts als een brenger van blijde
tijdingen en als waarschuwer gezonden.
[17:106]
En Wij hebben u de Koran verduidelijkt opdat je hem
geleidelijk aan de mensheid mocht verkondigen en Wij hebben hem in gedeelten
gezonden.
[17:107]
Zeg: "Hetzij je er wel of niet in gelooft, degenen aan
wie voordien kennis was geschonken werpen zich met hun aangezicht ter aarde
wanneer deze hun wordt voorgelezen;
[17:108]
En zeggen: "Glorie zij onze Heer. De belofte van onze
Heer moest worden vervuld."
[17:109]
Wenend vallen zij op hun aangezicht neer en het vermeerdert
hun nederigheid.
[17:110]
Zeg: "Roept God aan of roept Rahmaan aan, bij welke
naam je Hem ook noemt, Hij heeft de schoonste namen." En zeg uw gebed niet
te luid en evenmin te zacht, doch zoek een middenweg.
[17:111]
Zeg: "Alle lof komt God toe Die Zich geen zoon heeft
genomen en Die geen mededinger heeft in Zijn Koninkrijk noch heeft Hij enige
helper wegens zwakheid." En verkondig Zijn Grootheid.
De spelonk
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[18:1]
Alle lof behoort aan God, Die het Boek aan Zijn dienaar
heeft geopenbaard, gaaf en volmaakt.
[18:2]
Volmaakt (in leiding), om te waarschuwen voor Zijn gestrenge
kastijding en de gelovigen die goede werken verrichten de blijde tijding te
brengen dat zij een uitstekende beloning zullen ontvangen,
[18:3]
Die zij zullen smaken in eeuwigheid.
[18:4]
En om diegenen te waarschuwen, die zeggen: "God heeft
Zich een zoon genomen."
[18:5]
Zij hebben er geen kennis van en hun vaderen evenmin. Erg is
het woord, dat uit hun mond komt. Zij zeggen slechts onwaarheid.
[18:6]
Misschien zult je uit droefheid over hen sterven, omdat zij
niet in deze Boodschap geloven.
[18:7]
Voorwaar, Wij hebben al hetgeen op aarde is tot haar sieraad
gemaakt om te beproeven, wie van hen van goede werken is.
[18:8]
En zie! al hetgeen daarop is, zullen Wij tot dode stof
veranderen.
[18:9]
Denk je dat de lieden van de Spelonk en van de Inscriptie
geen wonder onder Onze tekenen waren?
[18:10]
Toen de jongelingen hun toevlucht zochten in de Spelonk,
zeiden zij: "Onze Heer, verleen ons Uw genade en bereid ons een weg naar
vrede en voorspoed uit onze beproeving."
[18:11]
Derhalve zonderden Wij hen in de Spelonk af voor een aantal
jaren.
[18:12]
Daarna wekten Wij hen op, om te beproeven welke der twee
partijen wijzer was, naar de tijd dat zij daar hadden vertoefd.
[18:13]
Wij zullen u hun geschiedenis in waarheid verhalen. Zij
waren jongelingen die in hun Heer geloofden en Wij gaven hun meer leiding.
[18:14]
En Wij versterkten hun hart toen zij opstonden en zeiden:
"Onze Heer is de Heer der hemelen en der aarde. Nimmer zullen wij een
andere god aanroepen naast Hem, anders zouden wij inderdaad een grote dwaasheid
begaan."
[18:15]
Dit ons volk heeft goden genomen naast Hem. Waarom brengen
zij voor hen geen duidelijk bewijs? En wie is onrechtvaardiger, dan hij die een
leugen over God verzint?
[18:16]
Wanneer jij je van hen en van hetgeen zij nevens God
aanbidden verwijdert, neemt dan uw toevlucht tot de Spelonk en uw Heer zal Zijn
barmhartigheid jegens u vermeerderen en uw aangelegenheden gunstig doen
verlopen.
[18:17]
En wanneer de zon opgaat zul je haar zich zien verwijderen
rechts van de Spelonk en wanneer zij ondergaat, zie je haar zich naar links
afwenden, daartussen in de holte van (de Spelonk) bevonden zij zich. Dit zijn
de tekenen van God. Hij die door God wordt geleid, wordt juist geleid doch
degene, die Hij laat dwalen, voor hem zul je stellig geen vriend en leidsman
vinden.
[18:18]
Je denkt dat zij wakker zijn, terwijl zij slapen en Wij
zullen hen zich naar links en rechts doen wenden, terwijl hun hond met zijn
voorpoten uitgestrekt op de drempel ligt. Indien je een blik op hen werpt, zul
je je zeker van hen afwenden en vluchten, met ontzag vervuld.
[18:19]
En Wij deden hen ontwaken, zodat zij elkander konden
ondervragen. Een van hen zei: "Hoelang heb je hier vertoefd?" Anderen
zeiden: "Wij zijn een dag of een gedeelte van een dag gebleven." Nog
anderen zeiden: "Uw God weet het best, hoe lang je hier gebleven bent.
(Het is beter) één van ons met deze zilveren munt naar de stad te zenden en
laat hij zien, wat het beste voedsel is en hiervan levensmiddelen meebrengen en
laat hij zich vriendelijk gedragen en niemand omtrent ons inlichten."
[18:20]
Want indien zij over jullie te weten komen, zullen zij
jullie stenigen, of trachten jullie te bekeren tot hun godsdienst en jullie
zullen nimmer kunnen slagen.
[18:21]
Dit hebben wij hun bekend gemaakt, opdat zij zouden weten,
dat de belofte van God waarheid is en dat er omtrent het Uur geen twijfel
bestaat. Alsdan redetwisten de mensen over hen, zeggende: "Richt een
gedenkteken voor hen op." Hun Heer weet wat het beste is. Degenen, die de
overhand behielden, zeiden: "Wij zullen voorzeker een bedehuis boven hen
(boven hun graf) oprichten."
[18:22]
Sommigen zullen zeggen: "Er waren er drie en de vierde
was hun hond." En sommigen zullen zeggen: "Er waren er vijf en de
zesde was hun hond," gissende in het wilde weg en sommigen zullen zeggen:
"Er waren er zeven, de achtste was hun hond." Zeg: "Mijn Heer
kent hun getal het beste. Niemand kent hen, enkelen uitgezonderd."
Redetwist dus niet over hen er diep op ingaande en vraag evenmin van één hunner
inlichtingen over hen.
[18:23]
En zeg niet over iets: "Ik zal het morgen doen,"
[18:24]
Zonder (er bij te zeggen): "Indien het God
behaagt." En wanneer je het vergeet, gedenk dan uw Heer en zeg: "Ik
hoop, dat mijn Heer mij nog dichter dan thans naar de rechte weg zal
leiden."
[18:25]
En zij bleven driehonderd jaar in hun Spelonk en voegden er
negen aan toe.
[18:26]
Zeg: "God weet het best, hoelang zij daar
vertoefden." Hem behoren de geheimen der hemelen en der aarde, hoe Ziende
is Hij en hoe Horende! Zij hebben geen vriend buiten Hem en aan Zijn koninkrijk
laat Hij niemand deelnemen.
[18:27]
En verkondig hetgeen u door Uw Heer is geopenbaard in het
Boek. Er is niemand, die Zijn woorden kan veranderen en je zult geen toevlucht
vinden buiten Hem.
[18:28]
Blijf bij degenen die hun Heer ’s morgens en ’s avonds
aanroepen en die Zijn welbehagen zoeken en laat uw ogen niet van hen afdwalen
door het zoeken van de praal dezer wereld en gehoorzaam niet aan hem, wiens
hart Wij achteloos hebben gemaakt voor de gedachte aan Ons, noch degene die
zijn begeerte volgt en wiens geval het ergste is.
[18:29]
Zeg: "Het is de waarheid van uw Heer: laat daarom
geloven die geloven wil en niet geloven, die niet wil." Voorwaar, wij
hebben de boosdoeners een Vuur bereid, welks omheining hen zal insluiten.
Indien zij om hulp roepen, zullen zij worden begoten met water als gesmolten
lood, dat hun gezicht zal verbranden. Hoe verschrikkelijk is de drank en hoe
vreselijk de rustbank.
[18:30]
Wat betreft degenen die geloven en goede werken doen,
voorwaar, wij doen de beloning der goeden niet verloren gaan.
[18:31]
Voor dezulken zijn de Tuinen der eeuwigheid, waardoor beken
vloeien. Zij zullen daarin worden getooid met armbanden van goud en zullen
groene gewaden van fijne zijde en zwaar brocaat dragen, terwijl zij op tronen
zullen liggen. Hoe goed is de beloning en hoe schoon is de rustplaats.
[18:32]
En geef hun de gelijkenis der twee mannen. Voor een hunner
maakten Wij twee wijngaarden, omgeven met dadelpalmen en daartussen legden Wij
korenvelden.
[18:33]
Elk der tuinen bracht vruchten voort en bleef niet in
gebreke. En door beide deden Wij rivieren stromen.
[18:34]
En hij had overvloed,en zeide tijdens een gesprek tot zijn
gezel: "Ik ben rijker dan gij, aan bezit en in getal."
[18:35]
En hij ging zijn tuin binnen, terwijl hij onrechtvaardig was
tegenover zichzelf. Hij zeide: "Ik denk niet, dat dit ooit zal
vergaan."
[18:36]
Noch denk ik dat het Uur zal komen. Indien ik tot mijn Heer
word teruggebracht, zal ik voorzeker een betere plaats vinden dan dit.
[18:37]
Zijn gezel redetwistte en zeide: "Gelooft je niet in
Hem, Die u schiep uit stof, daarna uit een levenskiem en u dan vormde tot een
volledig mens?"
[18:38]
Wat mij betreft, het is God Die mijn Heer is, ik zal niemand
met mijn Heer vereenzelvigen.
[18:39]
Waarom zei je niet, toen je de tuin binnen ging: ’Het is
zoals het God behaagt, er is geen God dan God?’ indien je mij als uw mindere in
rijkdom en nakomelingen ziet,
[18:40]
Waarschijnlijk zal mijn Heer mij iets beters geven dan uw
tuin en bliksemstralen uit de hemel doen neerdalen op de uwe, waardoor deze
grond kaal wordt.
[18:41]
Of het water er van in de grond doen zinken, waardoor je
niet in staat zult zijn, het te bereiken.
[18:42]
En zijn fruit werd vernietigd en hij begon zijn handen te
wringen wegens hetgeen hij aan de tuin had besteed, terwijl het latwerk
eveneens was neergestort en hij zeide: "Had ik maar niemand met mijn Heer
vereenzelvigd."
[18:43]
En hij had geen leger om hem tegen God te helpen, noch kon
hij zich verdedigen.
[18:44]
De bescherming komt alleen van God, de Ware. Hij is de Beste
in het belonen en de Beste in het verrekenen.
[18:45]
Geef hun de gelijkenis van het leven dezer wereld: het is
als Wij water uit de hemel neerzenden, waardoor de planten der aarde volop
groeien en daarna verdrogen zij en breken in stukken die de wind verspreidt.
God heeft macht over alle dingen.
[18:46]
Rijkdom en kinderen zijn een sieraad van het leven dezer
wereld, maar blijvende goede werken, zijn beter bij uw Heer tot beloning en
hoop.
[18:47]
En (gedenk) de dag waarop Wij de bergen zullen verzetten en
je de aarde zult zien oprijzen en Wij hen (de mensen) zullen verzamelen en
niemand hunner zullen Wij achterlaten.
[18:48]
En zij zullen in rijen tot uw Heer worden gebracht. (Hij zal
zeggen) Nu zijt gij tot Ons gekomen zoals Wij u in den beginne hebben
geschapen. Doch je dacht dat Wij nimmer een Uur voor u zouden vaststellen.
[18:49]
En het Boek zal worden voorgelegd; dan zul je de schuldigen
zien vrezen wegens hetgeen daarin staat en zij zullen zeggen: "Wee ons!
Wat voor een boek is dit! Het slaat klein noch groot over, doch het somt alles
op." En zij zullen al hetgeen zij deden voor zich zien en uw Heer zal
niemand onrecht aandoen.
[18:50]
(Gedenk de tijd) toen Wij tot de engelen zeiden: "Buigt
voor Adam", zij bogen, doch Iblies niet. Hij was één der djinn, derhalve
was hij ongehoorzaam aan het gebod van zijn Heer. Zult gij hem en zijn
nageslacht tot vrienden nemen, terwijl zij uw vijanden zijn? Slecht is het loon
der onrechtvaardigen.
[18:51]
Ik riep hen niet om te getuigen van de schepping der hemelen
en der aarde, noch van hun eigen schepping noch neem Ik degenen die misleiden
ooit tot helpers.
[18:52]
(Gedenk) de dag waarop Hij zal zeggen: "Roept degenen
waarvan je beweerde dat zij Mijn deelgenoten waren." Dan zullen zij hen
(de afgoden) aanroepen, doch dezen zullen hun niet antwoorden; en Wij zullen
een scheiding tussen hen maken.
[18:53]
En de schuldigen zullen het Vuur zien en weten dat zij
daarin zullen vallen; zij zullen daar niet aan ontkomen!
[18:54]
Voorwaar, Wij hebben in deze Koran voor de mensen allerlei
gelijkenissen vermeld, doch de mens is in vele dingen zeer twistziek.
[18:55]
En niets belet de mensen te geloven wanneer de leiding tot
hen komt en hun Heer vergiffenis te vragen, dan (dat zij vragen) dat de weg der
voorvaderen over hen kome of dat de straf voor hun ogen kome.
[18:56]
Wij zenden de boodschappers slechts als dragers van de
blijde tijding en als waarschuwers. De ongelovigen twisten met leugens om
daardoor de Waarheid te niet te doen. En zij houden Mijn tekenen en al hetgeen
waarmee zij zijn bedreigd, voor scherts.
[18:57]
En wie is onrechtvaardiger dan hij die herinnerd wordt aan
de tekenen van zijn Heer, doch zich er van afwendt en vergeet, hetgeen zijn
handen hebben verricht? Voorwaars Wij hebben sluiers over hun hart gelegd zodat
zij niet begrijpen en doofheid in hun oren. Indien je hen derhalve tot de
leiding roept, willen zij de rechte weg niet volgen.
[18:58]
Doch uw Heer is Vergevensgezind, Barmhartig. Indien Hij hen
ter verantwoording zou roepen voor hetgeen zij hebben verdiend, dan zou Hij
ongetwijfeld hun straf hebben verhaast. Neen, voor hen is een vastgestelde tijd
waaraan zij niet kunnen ontkomen.
[18:59]
En deze steden! Wij vernietigden ze toen zij
ongerechtigheden bedreven. En Wij stelden een bepaalde tijd vast voor hun
verdelging.
[18:60]
En (gedenk de tijd) toen Mozes zeide tot zijn dienaar:
"Ik zal het niet opgeven voordat ik de samenvloeiing van twee zeeën heb bereikt,
al moet ik eeuwenlang voortgaan;"
[18:61]
En toen zij de plek bereikten waar de beide (zeeën)
samenkwamen, vergaten zij hun vis en deze zwom snel weg in de zee.
[18:62]
En toen zij verder gingen, zeide hij tot zijn dienaar:
"Breng ons het ochtendmaal. Waarlijk, vermoeidheid heeft ons bevangen,
vanwege onze reis."
[18:63]
Hij antwoordde: "Zie, toen wij ons op de rots begaven
vergat ik de vis - en slechts Satan deed mij vergeten er over te spreken - en
de vis vond op bewonderenswaardige wijze zijn weg naar de zee."
[18:64]
Hij zeide: "Dat is waarnaar wij hebben gezocht."
Derhalve keerden beiden op hun schreden terug.
[18:65]
Daar vonden zij een Onzer dienaren, aan wie Wij Onze
barmhartigheid hadden bewezen en wie Wij van Onze kennis hadden geschonken.
[18:66]
Mozes zeide tot hem: "Mag ik u volgen dat gij mij
onderwijst in de leiding, die u is gegeven?"
[18:67]
Hij antwoordde: "Gij kunt geen geduld hebben met
mij."
[18:68]
Want hoe kun je geduldig zijn over dingen die uw begrip te
boven gaan?
[18:69]
Hij zei: "Indien het Gode behaagt, zul je mij geduldig
vinden en ik zal aan uw bevel niet ongehoorzaam zijn."
[18:70]
Hij zei: "Welaan dan, indien je mij wenst te volgen
stel mij nergens vragen over eer ik zelf daaromtrent tot u spreek."
[18:71]
Aldus vertrokken beiden totdat zij in een boot stapten en
hij maakte er een gat in. Waarop Mozes uitriep: "Heb je er een gat in
gemaakt teneinde de opvarenden er van te doen verdrinken? Voorwaar, je hebt
iets gruwelijks bedreven."
[18:72]
Hij antwoordde: "Had ik u niet gezegd dat je stellig
geen geduld met mij zoudt kunnen tonen?"
[18:73]
Mozes zeide: "Maak mij geen verwijt omdat ik het
vergeten ben en maak het mij niet moeilijk."
[18:74]
Zij reisden dus verder tot dat zij een knaap ontmoetten en
hij deze doodsloeg. Mozes zeide: "Hebt gij een onschuldige gedood die
niemand had vermoord? Voorwaar, je hebt een afkeurenswaardige daad
begaan."
Part 16
[18:75]
Hij antwoordde: "Zei ik u niet dat je nimmer in staat
zoudt zijn mij met geduld te vergezellen?"
[18:76]
Mozes zeide: "Indien ik u wederom iets vraag houd mij
dan niet in uw gezelschap, dan hebt gij zeker een verontschuldiging van mijn
kant."
[18:77]
Aldus vervolgden zij hun weg totdat zij bij de inwoners ener
stad kwamen aan wie zij om eten vroegen, doch dezen weigerden hun gastvrijheid
te betonen. Nu vonden zij daar een muur, die op het punt stond in te storten en
hij herstelde deze. Mozes zeide: "Indien je wilde, had je er loon voor
kunnen vragen."
[18:78]
Hij zeide: "Dit is de scheiding tussen u en mij. Ik zal
u thans de verklaring geven van datgene waarvoor je geen geduld kon
tonen."
[18:79]
Wat de boot betreft, deze behoorde aan arme lieden die op de
rivier werkten, en ik verkoos haar onbruikbaar te maken want achter hen was een
koning die alle (goede) schepen met geweld in beslag wilde nemen.
[18:80]
En wat de jongeling betreft, zijn ouders waren gelovigen en
wij vreesden dat hij schande over hen zou brengen door zijn opstandigheid en
ongeloof.
[18:81]
Derhalve wensten wij dat hun Heer hun in zijn plaats een
ander kind zou schenken dat reiner en zachtmoediger zou zijn (dan hij).
[18:82]
En wat de muur betreft, deze behoorde aan twee weesjongens
in de stad en daaronder lag hun schat (begraven), hun vader was een
rechtvaardig man derhalve behaagde het uw Heer dat zij volwassen zouden worden
en dan hun schat zouden opgraven als een genade van uw Heer, en dit alles deed
ik niet uit mezelf. Dit is de verklaring van datgene waarvoor je geen geduld
kon tonen.
[18:83]
Men vraagt u betreffende Zol-Qarnain. Zeg: "Ik zal u
zijn verhaal vertellen."
[18:84]
Wij vestigden zijn macht op aarde en schonken hem de
middelen (en het vermogen) alles te volbrengen.
[18:85]
En hij volgde een weg,
[18:86]
totdat hij het verste punt in de richting van de ondergaande
zon bereikte, en deze in een bron van modderig water zag ondergaan, waarbij hij
een (ongelovig) volk aantrof. Wij zeiden: "O, Zol-Qarnain, bestraf hen of
behandel hen met vriendelijkheid."
[18:87]
Hij zeide: "Wat betreft degene die kwaad doet, hem
zullen wij straffen; daarna zal hij worden teruggebracht tot zijn Heer die hem
straffen zal met een gestrengere straf."
[18:88]
Doch wat hem betreft die gelooft en oprecht handelt, hij zal
een goede beloning ontvangen, en Wij zullen hem op Ons bevel alle gemakken
verschaffen.
[18:89]
Vervolgens ging hij een andere weg.
[18:90]
Totdat hij het land van de rijzende zon bereikte, en
ontdekte dat zij over een volk opging voor hetwelk Wij geen beschutting er
tegen hadden verschaft.
[18:91]
Zo was het, en Wij hadden volledig kennis van wat hij bezat.
[18:92]
Vervolgens ging hij weer een andere weg.
[18:93]
Totdat hij tussen twee bergen kwam, waar hij een volk
aantrof dat amper een woord verstond.
[18:94]
Zij zeiden: "O Zol-Qarnain, Gog en Magog stichten
onheil op aarde, mogen wij u dan schatting betalen mits je een afscheiding
tussen hen en ons opricht?"
[18:95]
Hij antwoordde: "De macht waarmee mijn Heer mij heeft
bekleed is beter, doch je kunt mij met lichamelijke kracht helpen. Ik zal
tussen u en hen een sterke afscheiding oprichten."
[18:96]
Brengt mij blokken ijzer. (Zij deden dit) totdat hij de
ruimte tussen de beide rotsen had opgevuld; toen zeide hij: "Blaast."
totdat (het ijzer) wit gloeiend werd, nu zeide hij: "Brengt mij gesmolten
koper, opdat ik het er overheen giete."
[18:97]
Derhalve waren zij (Gog en Magog) niet (meer) in staat er
overheen te klimmen, noch waren zij bij machte er doorheen te graven.
[18:98]
Hij zeide: "Dit is een genade van mijn Heer. Maar
wanneer de belofte van mijn Heer vervuld zal worden, zal Hij dit uiteen doen
vallen. En de belofte van mijn Heer is werkelijkheid,
[18:99]
En op die Dag zullen Wij sommigen hunner tegen anderen laten
opstaan en de bazuin zal worden geblazen. Dan zullen Wij hen allen tezamen
verzamelen.
[18:100]
En Wij zullen op die dag de hel aan de ongelovigen tonen.
[18:101]
Wier ogen gesluierd waren voor de herinnering aan Mij, en
die zelfs niet konden horen.
[18:102]
Denken de ongelovigen dat zij Mijn dienaren tot beschermers
kunnen nemen buiten Mij? Voorwaar Wij hebben de hel bereid tot een onthaal voor
de ongelovigen.
[18:103]
Zeg: "Zullen wij u verhalen omtrent degenen die het
grootste verlies in hun werken zullen lijden?"
[18:104]
Diegenen, wier streven gericht is op het leven dezer wereld
en denken dat zij een bijzonder goed werk verrichten,
[18:105]
Dezen zijn het die de tekenen van hun Heer en de ontmoeting
met Hem verwerpen. Derhalve zijn hun werken verloren gegaan en op de Dag der
Verrijzenis zullen Wij geen weegschaal voor hen oprichten.
[18:106]
De hel is hun beloning wegens hun ongeloof en de spot die
zij met Mijn Tekenen en Mijn boodschappers bedreven.
[18:107]
Voorwaar, de gelovigen die goede werken doen, zullen de
tuinen van het Paradijs tot onthaal hebben.
[18:108]
Daarin zullen zij vertoeven en zij zullen niet wensen
daaruit weg te gaan.
[18:109]
Zeg: "Al ware de oceaan inkt voor de Woorden van mijn
Heer, zo zou de oceaan zijn uitgeput eer de Woorden van mijn Heer ten einde
komen - zelfs al zouden Wij er evenveel ter aanvulling toevoegen."
[18:110]
Zeg: "Ik ben slechts een mens gelijk gij, doch mij
wordt geopenbaard dat uw God slechts één God is. Laat daarom degene, die op de
ontmoeting met zijn Heer hoopt, goede daden verrichten en bij de aanbidding van
zijn Heer niemand anders met Hem vereenzelvigen."
Maria
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[19:1]
Kaaf, Haa, Jaa, ’Ain, Saad.
[19:2]
Dit is een vermelding van de barmhartigheid van uw Heer,
betoond aan Zijn dienaar, Zacharia.
[19:3]
Toen hij zijn Heer in het verborgene aanriep,
[19:4]
Sprak hij: "Mijn Heer, het gebeente in mij is zwak
geworden en mijn hoofd glanst met grijze haren, niettemin ben ik niet wanhopig,
mijn Heer, bij mijn aanroep tot U."
[19:5]
Maar ik vrees mijn bloedverwanten na mij; mijn vrouw is
onvruchtbaar, geef mij een opvolger van U.
[19:6]
Opdat hij mij en het Huis van Jacob tot erfgenaam moge zijn.
En maak hem, mijn Heer, U welgevallig.
[19:7]
(God antwoordde) "O Zacharia, Wij brengen u blijde
tijding omtrent een zoon wiens naam Jahja (Johannes) zal zijn. Wij hebben
voordien niemand aan hem gelijk gemaakt."
[19:8]
Hij Sprak: "Mijn Heer, hoe kan mij een zoon geworden,
terwijl mijn vrouw onvruchtbaar is en ik de uiterste grens des ouderdoms heb
bereikt?"
[19:9]
Hij Sprak: "Het zij zo, Uw Heer zegt: ’Het is
gemakkelijk voor Mij, Ik heb u voordien geschapen toen je niets waart.’"
[19:10]
Hij Sprak: "Mijn Heer, geef mij een teken." (God)
zei: "Uw teken is dat je voor drie opeenvolgende dagen en nachten tot
niemand zult spreken."
[19:11]
Aldus kwam hij uit de kamer tot zijn volk en beduidde hen
God in de morgen en in de avond te verheerlijken.
[19:12]
O Jahja (Johannes), houd u krachtig aan het Boek. Wij
schonken hem wijsheid, terwijl hij nog een kind was,
[19:13]
En zachtmoedigheid van Ons en reinheid. En hij was vroom,
[19:14]
Vriendelijk en goed voor zijn ouders. En hij was trots noch
opstandig.
[19:15]
Vrede was met hem op de dag zijner geboorte, en op zijn
sterfdag, en zal eveneens met hem zijn op de dag waarop hij weer tot leven zal
worden gewekt.
[19:16]
En vermeld Maria in het Boek. Toen zij zich van haar volk
terugtrok in een op het Oosten uitziende plaats,
[19:17]
En zich aan hun blikken onttrok, zonden Wij Onze engel tot
haar en hij verscheen aan haar in de gestalte van een volmaakte man.
[19:18]
Zij Sprak: "Ik neem mijn toevlucht tot de Barmhartige
tegen u, laat mij met rust, als je (God) vreest."
[19:19]
Hij antwoordde: "Ik ben slechts een boodschapper van uw
Heer om u de geboorte van een reine zoon aan te kondigen."
[19:20]
Zij Sprak: "Hoe kan ik een zoon ontvangen terwijl geen
man mij heeft aangeraakt en ik evenmin onkuisheden heb bedreven?"
[19:21]
Hij Sprak: "Het is zo naar uw Heer zegt, ’het is
gemakkelijk voor Mij,’" opdat Wij hem tot een teken voor de mensen maken,
een genade Onzerzijds; het is een besloten zaak."
[19:22]
En zij ontving hem en trok zich met hem terug in een ver
afgelegen oord.
[19:23]
En de smarten der bevalling dreven haar naar de voet van een
palmboom. Zij Sprak: "O, liever zou ik vóór dit geschiedde
gestorven en in de vergetelheid geraakt zijn."
[19:24]
Dan riep (Gods boodschapper) haar van beneden toe, zeggende:
"Treur niet. Uw Heer heeft een beekje aan uw voet doen ontstaan;"
[19:25]
En schud de stam van de palmboom naar u toe, deze zal verse,
rijpe dadels op u doen neervallen;
[19:26]
Eet en drink en koel uw oog. En indien je iemand ziet,
beduid hem dan: ’Ik heb de Barmhartige gelofte gedaan te vasten; derhalve zal
ik heden met niemand spreken.’
[19:27]
Uiteindelijk bracht zij het kind tot haar volk. Dat sprak:
"O Maria, je hebt iets vreemds meegebracht."
[19:28]
O Zuster van Aäron, uw vader was geen verdorven man
noch was uw moeder losbandig.
[19:29]
Dan wees zij naar het kind. Zij zeiden: "Hoe kunnen wij
tot een wiegekind spreken?"
[19:30]
Hij (Jezus) Sprak: "Ik ben een dienaar van God. Hij
heeft mij het Boek gegeven en mij tot een profeet gemaakt;"
[19:31]
Hij heeft mij gezegend waar ik ook ben; en heeft mij het
gebed en het geven van aalmoezen opgelegd zolang ik leef.
[19:32]
En dat ik gehoorzaam zou zijn jegens mijn moeder. Hij heeft
mij noch een onderdrukker, noch een slecht mens gemaakt.
[19:33]
Vrede was met mij op de dag van mijn geboorte en zal met mij
zijn op de dag van mijn dood en evenzo op de dag dat ik ten leven zal worden
opgewekt.
[19:34]
Aldus was Jezus, de zoon van Maria. En (dit is) het ware
woord waaraan zij twijfelen.
[19:35]
Het past niet bij God Zich een zoon te verwekken, Heilig is
Hij. Wanneer Hij een beslissing neemt, zegt Hij daartoe slechts:
"Wees", en het "is".
[19:36]
Voorwaar, God is mijn Heer en uw Heer. Aanbidt Hem derhalve,
dit is de rechte weg.
[19:37]
Doch (sommige) partijen verschillen (hierover) onderling van
mening; maar wee de ongelovigen bij hun aanwezigheid op de grote Dag.
[19:38]
Hoe helder zal hun horen en hun zien zijn op die Dag wanneer
zij tot Ons zullen komen. Waarlijk, de onrechtvaardigen zijn in duidelijke
dwaling.
[19:39]
En waarschuw hen voor de Dag der Smart wanneer het oordeel
zal worden geveld. Thans zijn zij achteloos en geloven niet.
[19:40]
Wij zijn het, Die de aarde en alles wat zich daarop bevindt
zullen erven en tot Ons zullen zij worden teruggebracht.
[19:41]
En vermeld Abraham in het Boek. Hij was een waarheidslievend
profeet.
[19:42]
Toen hij tot zijn vader Sprak: "O mijn vader, waarom
aanbidt je hetgeen hoort noch ziet, noch u op enigerlei wijze kan baten?"
[19:43]
O mijn vader, er is inderdaad kennis tot mij gekomen die
niet tot u is gekomen, volg mij daarom, ik zal u naar een pad leiden dat effen
en recht is.
[19:44]
O mijn vader, dien Satan niet want Satan is weerspannig
tegen de Barmhartige;
[19:45]
O mijn vader, ik vrees dat de straf van de Barmhartige u zal
treffen en dat gij dan een gezel van Satan zult worden,
[19:46]
Antwoordde hij: "Verzaakt gij mijn goden, o Abraham?
Indien gij niet ophoudt, zal ik u zeker uitbannen. Laat mij een tijd met
rust."
[19:47]
Abraham Sprak: "Vrede zij met u. Ik zal mijn Heer om
vergiffenis voor u smeken. Hij is mij inderdaad genadig."
[19:48]
En ik zal mij verre houden van u en van hetgeen je nevens
God aanroept, en ik zal tot mijn Heer bidden; waarschijnlijk zal ik in mijn
gebed tot mijn Heer niet worden teleurgesteld.
[19:49]
Toen hij zich van hen en van hetgeen zij nevens God
aanbaden, had losgemaakt, schonken Wij hem Isaäc en Jacob en maakten elk
hunner profeet.
[19:50]
En Wij schonken hun Onze barmhartigheid en een verheven en
goede naam.
[19:51]
En vermeld Mozes in het Boek. Voorwaar hij was een
uitverkorene, boodschapper en profeet.
[19:52]
Wij riepen hem van de rechter zijde van de Berg (Sinaï), en
deden hem tot Ons naderen om met hem te spreken.
[19:53]
En Wij schonken hem, door Onze barmhartigheid zijn broeder
Aäron als profeet en helper.
[19:54]
En gedenk Ismaël in het Boek. Hij was getrouw aan zijn
belofte En hij was (eveneens) een boodschapper - profeet.
[19:55]
Hij placht zijn volk gebeden en aalmoezen aan te bevelen en
zijn Heer had welbehagen in hem.
[19:56]
En vermeld Idries in het Boek Hij was een waarheidslievend
profeet.
[19:57]
En Wij verhieven hem tot een hoge plaats.
[19:58]
Dezen zijn het over wie God Zijn zegeningen heeft
uitgestort; namelijk de profeten van het nageslacht van Adam en van degenen die
Wij met Noach droegen (in de ark) en van het nageslacht van Abraham en Israël;
en zij behoren tot degenen die Wij leidden en uitverkoren. Toen de tekenen van
de Weldadige hun werden voorgelezen vielen zij buigend en wenend neder.
[19:59]
Hen volgden de bozen op, die het gebed verwaarloosden, en
hun hartstochten gehoor gaven. Weldra zullen zij hun ondergang tegemoet gaan.
[19:60]
Maar zij die berouw hebben en geloven en goede werken
verrichten, zullen het paradijs binnengaan en zij zullen geenszins schade
lijden.
[19:61]
Tuinen der eeuwigheid, dat is een belofte van het
Onzienlijke, welke de Barmhartige aan Zijn dienaren heeft gedaan. Voorwaar,
Zijn belofte zal zeker worden vervuld.
[19:62]
Zij zullen daarin geen ijdel gesprek horen: slechts
"vrede", en ’s morgens en ’s avonds zullen zij hun levensonderhoud
ontvangen.
[19:63]
Aldus is het paradijs dat Wij als erfenis geven aan Onze
dienaren, die rechtvaardig zijn.
[19:64]
Wij (engelen) dalen slechts neder op bevel van uw Heer. Aan
Hem behoort al hetgeen vóór ons is en al hetgeen achter ons is en
al hetgeen er tussen ligt; en uw Heer vergeet nimmer.
[19:65]
Hij is de Heer der hemelen en der aarde en al hetgeen hier
tussen is. Dien Hem derhalve en wees volhardend in Zijn aanbidding. Kent gij
Zijn gelijke?
[19:66]
En de mens zegt: "Zal ik wanneer ik dood ben, dan tot
leven worden terug gebracht?"
[19:67]
Herinnert de mens zich dan niet dat Wij hem voorheen hebben
geschapen toen hij nog niets was?
[19:68]
En bij uw Heer, Wij zullen hen en de duivelen zeker
verzamelen: dan zullen Wij hen op de knieën rondom de hel plaatsen.
[19:69]
Dan zullen Wij zeker uit elke groep diegenen onder hen
uitkiezen die het opstandigst waren tegen de Weldadige.
[19:70]
En voorzeker, Wij weten het best wie onder hen het meest
verdienen daarin te branden.
[19:71]
Er is niemand onder u of hij zal er toe komen - dit is een
door uw Heer vastgesteld besluit.
[19:72]
Dan zullen Wij de rechtvaardigen redden en de bozen op hun
knieën daarin achterlaten.
[19:73]
En wanneer Onze duidelijke tekenen aan hen worden
voorgehouden zeggen de ongelovigen tot de gelovigen: "Welke van de twee
partijen neemt de beste plaats in en welke is beter als kring?"
[19:74]
Hoevele geslachten hebben Wij niet vóór hen
verdelgd, die een groter bezit hadden en een beter uiterlijk!
[19:75]
Zeg: "De Weldadige geeft degenen die dwalen uitstel
totdat zij zullen zien hetgeen waarmee zij worden bedreigd, - zij het de
kastijding of het Uur - daarna zullen zij weten wie de slechtste plaats inneemt
en wie zwakkere strijdkrachten heeft.
[19:76]
En God vermeerdert leiding voor degenen die leiding volgen.
De blijvende goede werken geven een betere beloning en (vormen) de beste
toevlucht bij uw Heer.
[19:77]
Hebt gij hem dan gezien die Onze tekenen verwerpt en zegt:
"Mij zullen zeker rijkdommen en kinderen worden geschonken?"
[19:78]
Heeft hij toegang tot het Onzienlijke gehad of heeft hij een
belofte uit de hand van de Weldadige ontvangen?
[19:79]
Neen, hetgeen hij zegt tekenen Wij aan en Wij zullen de
straf voor hem vermeerderen.
[19:80]
En Wij zullen al hetgeen waarover hij spreekt erven en hij
zal alleen tot Ons komen.
[19:81]
Zij hebben andere goden naast God genomen, opdat dezen een
bron van macht voor hen mogen zijn.
[19:82]
Stellig niet! Integendeel zij (de afgoden) zullen hun
aanbidding ontkennen en hun tegenstanders blijken te zijn.
[19:83]
Ziet gij niet dat Wij duivelen over de ongelovigen hebben
losgelaten om hen aan te sporen?
[19:84]
Wees daarom niet gehaast tegenover hen, Wij zullen voor hen
de juiste (vergelding) voorbereiden.
[19:85]
Ten dage waarop Wij de godvrezenden in groepen zullen
verzamelen tot de Barmhartige.
[19:86]
Zullen Wij de schuldigen als een dorstige kudde naar de hel
drijven.
[19:87]
Zij zullen geen voorspraak hebben behalve degenen die van de
Weldadige een belofte hebben ontvangen.
[19:88]
En zij zeggen: "De Barmhartige heeft zich een zoon
genomen."
[19:89]
Gij hebt voorzeker een lastering uitgesproken.
[19:90]
De hemelen dreigen vaneen te scheuren, en de aarde te
splijten en de bergen in stukken te vallen.
[19:91]
Daar zij aan de Barmhartige een zoon hebben toegekend.
[19:92]
Terwijl de Barmhartige te verheven is om een zoon te hebben.
[19:93]
Er is niemand in de hemelen en op de aarde die niet als een
dienaar tot de Barmhartige zal komen.
[19:94]
Voorwaar, Hij kent hen en heeft hen allen precies geteld.
[19:95]
En op de Dag der Opstanding zal elk hunner alleen tot Hem
komen.
[19:96]
Degenen die geloven en goede daden doen - aan hen zal de
Barmhartige liefde betonen.
[19:97]
Aldus hebben Wij hem (de Koran) gemakkelijk voor uw tong
gemaakt, opdat je er mede goede tijdingen aan de godvruchtigen moogt geven en
een twistziek volk er door moogt waarschuwen.
[19:98]
EEn hoevele geslachten hebben Wij vóór hen
niet vernietigd? Kunt gij een enkeling hunner zien of een voetstap van hen
horen?
Taa Haa
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[20:1]
Taa Haa.
[20:2]
Wij hebben u de Koran niet geopenbaard opdat je ongelukkig
zou worden.
[20:3]
Doch als een vermaning voor hem die (God) vreest.
[20:4]
Een openbaring van Hem, Die de aarde en de verheven hemelen
heeft geschapen.
[20:5]
De Barmhartige, Die Zich neerzette op de Troon.
[20:6]
Hem behoort al hetgeen in de hemelen en op aarde is,
eveneens hetgeen er tussen ligt en hetgeen zich onder de grond bevindt.
[20:7]
Of je het woord luid verkondigt (of fluistert), Hij kent het
geheime en verborgene.
[20:8]
God, - er is geen God dan Hij. Hij heeft de schoonste
eigenschappen.
[20:9]
Heb je de geschiedenis van Mozes gehoord?
[20:10]
Toen hij een vuur zag, zei hij tot de zijnen: "Blijft
hier, ik bespeur een vuur; misschien zal ik u daarvan een vuurbrand kunnen
brengen of door het vuur de weg vinden."
[20:11]
En toen hij het (vuur) naderde werd hij aangeroepen: "O
Mozes".
[20:12]
Voorwaar, Ik ben uw Heer, ontdoe u van uw schoeisel; want U
bent in de heilige vallei van Towa.
[20:13]
Ik heb u uitverkoren; luister dus naar hetgeen wordt
geopenbaard.
[20:14]
Voorwaar, Ik ben God; er is geen God behalve Ik, aanbid Mij
derhalve en verricht het gebed tot Mijn gedachtenis.
[20:15]
Zie, het Uur komt. Ik zal het onthullen opdat elke ziel de
beloning zal ontvangen waarnaar zij streeft.
[20:16]
Laat degene die er niet in gelooft en zijn eigen neigingen
volgt, u er niet van afwenden; anders zoudt gij verloren gaan.
[20:17]
En wat hebt gij in uw rechter hand, O Mozes?
[20:18]
Hij antwoordde: "Dit is mijn staf waarop ik leun, en
waarmee ik bladeren afsla voor mijn kudde; ik gebruik hem ook voor andere
doeleinden."
[20:19]
Hij zei: "Werp hem neer o Mozes."
[20:20]
Dus wierp hij hem neer, en zie, het was een kronkelende
slang.
[20:21]
God zei: "Raap hem op en vrees niet. Wij zullen hem in
zijn vroegere staat herstellen."
[20:22]
En leg uw hand onder uw arm, zij zal wit worden zonder
ziekte. Nog een teken (is dit)!
[20:23]
Opdat Wij u Onze grotere tekenen mogen tonen.
[20:24]
Ga naar Pharao; hij heeft inderdaad de perken overschreden.
[20:25]
Hij zei: "Mijn Heer, verruim mijn borst,"
[20:26]
En maak mij mijn taak lichter,
[20:27]
En ontdoe de knoop in mijn tong,
[20:28]
Opdat zij (de mensen) mijn woorden mogen verstaan,
[20:29]
Geef mij een helper uit mijn familie,
[20:30]
Aäron, mijn broeder;
[20:31]
Vergroot mijn kracht door hem,
[20:32]
En laat hem mijn arbeid delen,
[20:33]
Opdat wij U veel mogen verheerlijken,
[20:34]
En U zeer indachtig mogen zijn.
[20:35]
Voorzeker Gij doorziet ons.
[20:36]
God zei: "Uw verzoek is ingewilligd, o Mozes."
[20:37]
En bij een andere gelegenheid bewezen Wij u ook een gunst.
[20:38]
Toen Wij uw moeder openbaarden:
[20:39]
’Plaats hem in het kistje en werp dit in de rivier, dan zal
de rivier het op de oever werpen, zodat een vijand van Mij en van hem, hem zal
opnemen’. En Ik omhulde u met Mijn liefde; opdat gij zoudt worden grootgebracht
voor Mijn oog.
[20:40]
Toen uw zuster voorbijkwam en zei: ’Zal ik u iemand noemen
die hem zal verzorgen?’ Aldus schonken Wij u terug aan uw moeder opdat haar oog
zou worden verfrist en zij niet zou treuren. En je doodde een man, doch Wij
verlosten u van smart. En Wij beproefden u op verschillende manieren. En je
vertoefde jaren te midden van het volk van Midian. Dan ben jij, o Mozes,
herwaarts gekomen zoals besloten was.
[20:41]
En Ik heb u uitverkoren voor Mijzelf.
[20:42]
Gaat, jij en jouw broed, met Mijn tekenen, en verwaarloost
niet Mijner indachtig te zijn.
[20:43]
Gaan jullie allebei tot Pharao, want hij is alle perken te
buiten gegaan.
[20:44]
Doch spreekt tot hem op welwillende wijze, opdat hij er
lering uit moge trekken, of vrezen."
[20:45]
Zij antwoordden: "Onze Heer, wij vrezen dat hij
tegenover ons gewelddadig zal zijn of opstandig zal worden."
[20:46]
Hij (God) zei: "Vreest niet, want Ik ben met u. Ik hoor
en Ik zie."
[20:47]
Gaat dus naar hem toe en zegt: ’Wij zijn de boodschappers
van uw Heer; laat derhalve de kinderen van Israël met ons weggaan, en doe hun
geen leed aan. Wij hebben u, voorwaar, een teken gebracht van uw Heer; vrede
rust op hem die de leiding volgt;’
[20:48]
’Het is ons geopenbaard dat kastijding zal komen over hem,
die loochent en zich afwendt.’
[20:49]
Pharao zei: "Wie is uw Heer, o Mozes?"
[20:50]
Hij antwoordde: "Onze Heer is Hij, Die aan alles een
eigen vorm gaf en het daarna leidde."
[20:51]
Hij (Pharao) zei: "Hoe staat het met vroegere
geslachten?"
[20:52]
De kennis daarvan is bij mijn Heer in een Boek. Mijn Heer
dwaalt, noch vergeet, zei Mozes.
[20:53]
Hij is het Die u de aarde heeft gegeven tot een wieg en
wegen voor u heeft doen ontstaan en Die regen doet neerdalen uit de hemel,
waardoor Hij allerlei planten voortbrengt.
[20:54]
(Zeggende): "eet hiervan en weidt uw vee." Voorwaar,
hierin liggen tekenen voor degenen die verstand bezitten.
[20:55]
Uit de aarde hebben Wij u geschapen en daarin zullen Wij u
doen terugkeren en daaruit zullen Wij u weer opwekken."
[20:56]
En Wij toonden (Pharao) Onze tekenen, doch hij loochende deze
en weigerde deze (te geloven).
[20:57]
Hij zei: "Zijt gij tot mij gekomen, o Mozes, om ons
door uw toverkunst uit ons land te verdrijven?"
[20:58]
Voorzeker, wij zullen gelijkwaardige toverkunst tegenover
(de uwe) stellen; maak derhalve een afspraak met ons die wij noch gij zullen
verzuimen na te komen op een plaats (voor beiden) gelijk.
[20:59]
Hij zei: "Uw afspraak zal plaats vinden op de dag van
het feest en laat het volk bijeenkomen in de voormiddag."
[20:60]
Daarop trok Pharao zich terug en stelde zijn plan vast en
kwam vervolgens (op de bijeenkomst).
[20:61]
Mozes zei tot hen: "Wee u; verzint geen leugen over
God, anders zal Hij u door een kastijding verdelgen. Hij die een leugen
verzint, slaagt nimmer."
[20:62]
Vervolgens redetwistten zij (de tegenstanders) onder
elkander over hun aangelegenheden en pleegden geheim overleg.
[20:63]
Zij zegden: "Deze twee zijn zeker tovenaars die u met
behulp van hun toverkunst uit uw land wensen te verdrijven en uw schone kultuur
te vernietigen."
[20:64]
Beraamt derhalve uw plan en treedt dan eensgezind naar
voren. En voorwaar hij die op deze dag zegeviert, zal zeker slagen.
[20:65]
Zij zeiden: "O Mozes, werpt gij, of zullen wij de
eersten zijn om te werpen?"
[20:66]
Hij zei: "Neen, werpt gij." Dan ziet, het scheen hem
wegens hun toverkunst toe, dat hun koorden en staven zich voortbewogen.
[20:67]
En Mozes sloeg de angst om het hart.
[20:68]
Wij zeiden: "Vrees niet, want U bent de
overwinnaar."
[20:69]
Werp hetgeen in uw rechter hand is; het zal wat zij hebben
voortgebracht verslinden, want hetgeen zij hebben gemaakt is slechts
toverkunst. En een tovenaar slaagt nooit waar hij ook moge komen.
[20:70]
En de tovenaars werden plat ter aarde geworpen, zich
neerbuigend. Zij zeiden: "Wij geloven in de Heer van Aäron en Mozes."
[20:71]
Pharao zei tot hen: "Gelooft gij in Hem eer ik u
daartoe verlof geef? Hij moet uw meester zijn die u in de toverkunst heeft
onderwezen. Daarom zal ik uw handen en voeten aan de tegenovergestelde kant
afhakken en ik zal u voorzeker aan de stammen van palmbomen kruisigen; en je
zult met zekerheid weten wie van ons gestrenger en langduriger is in het
straffen."
[20:72]
Zij zeiden: "In geen geval zullen wij u verkiezen boven
de duidelijke tekenen die tot ons zijn gekomen, en boven Hem Die ons geschapen
heeft. Doet derhalve wat je wilt; je kunt alleen over het leven dezer wereld
beslissen."
[20:73]
Voorzeker, wij hebben geloofd in onze Heer opdat Hij ons
onze zonden en de tovenarij die je ons hebt gedwongen te bedrijven, moge
vergeven. God is de Beste, de Bestendigste.
[20:74]
Voorwaar hij die tot zijn Heer komt als schuldige, hem wacht
de (straf der) hel: hij zal daarin sterven noch leven.
[20:75]
Doch die als gelovigen tot Hem komen en goede werken hebben
verricht, zullen de hoogste graden der gelukzaligheid ontvangen.
[20:76]
Tuinen der eeuwigheid waar doorheen rivieren stromen en
waarin zij voor eeuwig zullen vertoeven. En dat is de beloning dergenen die
zich louteren.
[20:77]
Wij openbaarden Mozes: "Voer Mijn dienaren weg in de
nacht en baan voor hen een droge weg door de zee. Gij behoeft niet te vrezen,
dat je zult worden ingehaald, noch zult gij angstig zijn."
[20:78]
Alsdan achtervolgde hen Pharao met zijn leger en toen
overspoelde de zee hen allen.
[20:79]
En Pharao voerde zijn volk op een dwaalspoor, hij leidde hen
niet op de rechte weg.
[20:80]
O kinderen van Israël, Wij bevrijdden u van uw vijand en Wij
gingen met u een verbond aan, aan de rechter zijde van de Berg (Sinaï) en
zonden manna en kwartels op u neer.
[20:81]
Eet van de goede dingen die Wij u hebben verschaft en
overtreedt niet hier in, anders zal Mijn toorn op u neerdalen en degene op wie
Mijn toorn neerdaalt gaat ten onder.
[20:82]
Maar voorzeker, Ik ben Vergevensgezind jegens hem die berouw
heeft en gelooft en het goede doet en het richtsnoer volgt.
[20:83]
En wat heeft u van uw volk haastig doen weggaan, o Mozes?
[20:84]
Hij zei: "Zij volgen in mijn spoor, en ik heb mij tot U
gehaast, Mijn Heer, opdat Gij welbehagen in mij moogt hebben."
[20:85]
(God) zei: "Wij hebben uw volk in uw afwezigheid
beproefd en Saamiri heeft hen misleid."
[20:86]
Mozes keerde daarop verontwaardigd en bedroefd tot zijn volk
terug. Hij zei: "O mijn volk, heeft uw Heer u dan geen schone belofte
gedaan? Kwam de vastgestelde tijd u dan te lang voor, of verlangde je dat de
toorn van uw Heer op je zou neerdalen dat je jouw belofte aan mij hebt
gebroken?"
[20:87]
Zij antwoordden: "Wij hebben niet uit eigen beweging
onze belofte aan u gebroken, doch wij waren belast met een lading sieraden van
het volk, derhalve wierpen wij deze weg, en dat heeft Saamiri
voorgesteld."
[20:88]
Dan maakte deze voor het volk een kalf - een beeld, dat een
loeiend geluid voortbracht. En men zei: "Dit is uw God en de God van
Mozes," doch hij is hem vergeten.
[20:89]
Konden zij dan niet zien dat het (kalf) hun geen antwoord
gaf en geen macht had om hun kwaad of goed te doen?
[20:90]
En inderdaad had Aäron reeds tot hen gezegd: "O
mijn volk, voorzeker U bent daarmee op de proef gesteld. Voorwaar uw Heer is de
Barmhartige; volgt mij derhalve en gehoorzaamt mijn bevel."
[20:91]
Zij antwoordden: "Wij zullen in geen geval ophouden het
(kalf) te aanbidden voordat Mozes tot ons is teruggekeerd."
[20:92]
Hij (Mozes) zei: "O Aäron, wat belette u, toen je
hen zag dwalen,"
[20:93]
Mij te volgen? Hebt je dan mijn gebod veronachtzaamd?"
[20:94]
Hij antwoordde: "O zoon van mijn moeder, grijp mij niet
bij mijn baard noch bij mijn hoofd." Ik was beducht dat je zou zeggen:
’Gij hebt een scheuring teweeg gebracht onder de kinderen van Israël en hebt
niet op mijn woord gewacht.’"
[20:95]
Hij (Mozes) zei: "En wat hebt jij te zeggen, o
Saamiri?"
[20:96]
Hij zei: "Ik zag wat zij niet konden zien. Ik volgde de
voetstappen van de boodschapper naar mijn beste vermogen, doch dat heb ik thans
opgegeven. Aldus heeft. mijn ziel het voor mij vergemakkelijkt."
[20:97]
Mozes zei: "Ga dan heen, gedurende heel uw leven zul je
zeggen: ’Raak mij niet aan,’ en bovendien is er voor u een straf (bereid)
waaraan je niet zult ontkomen. Aanschouw thans uw god waarvan je een toegewijd
aanbidder was geworden. Wij zullen hem verbranden en daarna in zee
strooien."
[20:98]
Uw God is slechts God, naast Wie er geen God is. Hij omvat
alle dingen in Zijn kennis.
[20:99]
Zo vermeldden Wij u (Mohammed) de tijdingen van het
voorafgaande, waarin Wij u een vermaning Onzerzijds hebben gegeven.
[20:100]
Wie zich er van zal afwenden zal op de Dag der Opstanding de
last hiervan dragen.
[20:101]
Daaronder zullen zij blijven en deze last zal voor hen op de
Dag der Herrijzenis ondraaglijk worden.
[20:102]
De Dag waarop de bazuin zal worden geblazen zullen Wij de
zondigen bijeenverzamelen en hun ogen zullen zonder licht zijn.
[20:103]
Zij zullen met elkander op zachte toon spreken en zeggen:
"U bent slechts tien (dagen) gebleven."
[20:104]
Wij weten wat zij zullen zeggen wanneer de beste hunner
beweert: "U bent slechts één dag gebleven."
[20:105]
Zij (de ongelovigen) vragen u betreffende de bergen. Zeg:
"Mijn Heer zal ze verpulveren."
[20:106]
En Hij zal haar (de aarde) als een lege vlakte laten.
[20:107]
Waarop gij generlei inzinking of verhoging zult zien.
[20:108]
Op die Dag zullen zij de oproeper volgen, die recht op zijn
doel afgaat; alle stemmen zullen voor de Barmhartige worden verzacht en je zult
een gedempt geluid gefluistere horen.
[20:109]
Op die Dag zal voorspraak niet van nut zijn behalve van hem
aan wie de Barrnhartige verlof geeft en wiens woord Hem welgevallig is.
[20:110]
Hij weet al hetgeen vóór hen en al hetgeen
achter hen is, maar zij kunnen het met hun kennis niet omvatten.
[20:111]
Alle gezichten zullen zich verootmoedigen in
tegenwoordigheid van de Levende, de Uitzichzelf - Bestaande. Voorzeker, hij die
ongerechtigheid begaat zal verloren gaan.
[20:112]
Maar hij die goede werken verricht en gelovig is, behoeft
geen ongerechtigheid of verlies te vrezen.
[20:113]
Aldus hebben Wij het (Boek) als een duidelijke Koran
neergezonden en Wij hebben daarin duidelijk waarschuwingen herhaaldelijk
uiteengezet, opdat men (God) moge vrezen en opdat het hen tot nadenken moge
brengen.
[20:114]
Verheven zij God, de Ware Koning. En haast u niet met de
Koran eer de openbaring er van aan u voltooid is en zeg: "O mijn Heer, doe
mij toenemen in kennis."
[20:115]
En waarlijk wij gaven voorheen Adam een bevel, doch hij
vergat het en Wij vonden in hem geen voornemen daartoe.
[20:116]
En toen Wij tot de engelen zeiden: "Bewijst Adam
eer," bewezen zij allen eer, doch niet Iblies. Hij weigerde.
[20:117]
Daarom zeiden Wij: "O Adam, deze is voor u en uw vrouw
een vijand; laat hij u derhalve niet uit de tuin verdrijven, anders zal je
ongelukkig worden."
[20:118]
(Daarin is voorraad voor u) opdat je er niet zult hongeren
noch naakt zult zijn.
[20:119]
En dat je er geen dorst zult lijden noch zult blootgesteld
zijn aan de hitte van de zon.
[20:120]
Doch Satan fluisterde hem kwaad in, hij zei: "O Adam,
zal ik u voeren tot de Boom der Eeuwigheid, en een koninkrijk dat nimmer zal
vergaan?"
[20:121]
Zo aten beiden er van, waardoor hun schaamte hun duidelijk
werd en zij zich begonnen te bekleden met bladeren uit de tuin. En Adam was ongehoorzaam
aan het gebod van zijn Heer, derhalve leed hij.
[20:122]
Alsdan verkoos zijn Heer hem, vergaf hem en leidde hem.
[20:123]
Hij (God) zei: "Gaat allen tezamen hier vandaan, want
je zult elkander tot vijanden zijn. En indien er leiding van Mij tot u komt dan
zal een ieder die Mijn leiding volgt, noch dwalen noch ongelukkig zijn."
[20:124]
Doch degene die zich van Mijn gedachtenis zal afwenden, zal
in benarde omstandigheden leven en op de Dag der Opstanding zullen Wij hem
blind doen opstaan."
[20:125]
Hij zal zeggen: "Mijn Heer waarom hebt Gij mij blind
doen opstaan, terwijl ik kon zien?"
[20:126]
God zal zeggen: "Aldus kwamen Onze tekenen tot u en je
hebt er geen acht op geslagen en insgelijks zal op deze Dag op u geen acht
worden geslagen."
[20:127]
Op deze wijze vergelden Wij hem die buitensporig is en niet
gelooft in de tekenen van zijn Heer; en de straf van het Hiernamaals is zeker
gestrenger en langer van duur.
[20:128]
Is het hun (bewoners van Mekka) dan niet duidelijk hoevele
geslachten Wij v??r hen hebben verdelgd, in wier woonplaatsen zij wandelen?
Voorwaar, daarin liggen tekenen voor degenen die met rede zijn begaafd.
[20:129]
En ware het niet om een woord dat reeds van uw Heer was
uitgegaan over een vastgestelde termijn, dan zou de straf al gekomen zijn.
[20:130]
Verdraag (Mohammed) lijdzaam hetgeen zij zeggen en
verheerlijk uw Heer met de lof die Hem toekomt voor het opgaan der zon en voor
haar ondergang en verheerlijk Hem in de uren van de nacht en op de gedeelten
van de dag, opdat je gelukkig mag zijn.
[20:131]
En wend uw ogen niet naar hetgeen Wij hebben toebedeeld van
de heerlijkheid dezer wereld aan verschillenden hunner, om hen daardoor te
beproeven. De voorziening van uw Heer is beter en van langer duur.
[20:132]
En spoor uw volk aan tot gebed en wees daarin volhardend.
Wij vragen geen levensonderhoud van u, Wij onderhouden u. En het einde is voor
de godvruchtigen.
[20:133]
En zij (de ongelovigen) zeggen: "Waarom brengt hij ons
geen teken van zijn Heer?" Is er dan geen duidelijk teken tot hen gekomen
in hetgeen in de vroegere geschriften staat?
[20:134]
En indien Wij hen voor zijn (van de profeet) komst met een
straf hadden verdelgd, zouden zij ongetwijfeld hebben gezegd: "Onze Heer,
waarom hebt Gij ons geen boodschapper gezonden, dan hadden wij Uw geboden
kunnen volgen eer wij vernederd en onteerd werden?"
[20:135]
Zeg: "Een ieder wacht; wacht je derhalve ook en weldra
zul je te weten komen wie de mensen van het rechte pad zijn en wie de rechte
weg volgen."
Part 17
De profeten
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[21:1]
Voor de mensen is de afrekening dichterbij gekomen en toch
wenden zij zich in achteloosheid af.
[21:2]
Er komt geen nieuwe Vermaning tot hen van hun Heer of zij
luisteren er naar terwijl zij er mee spelen.
[21:3]
En hun hart is achteloos. En de onrechtvaardigen plegen
overleg in het geheim zeggende: "Is deze (Mohamed) niet slechts een mens
als gij? Wil je dan de tovenarij met open ogen tegemoet gaan?"
[21:4]
Zeg: "Mijn Heer, weet wat in de hemel en op aarde wordt
gezegd; Hij is de Alhorende, de Alwetende."
[21:5]
Neen, zeggen zij, "verwarde dromen; neen, hij heeft het
verzonnen; neen, hij is een dichter. Laat hem ons een teken brengen zoals de
vroegere (profeten) dit hebben gebracht."
[21:6]
Vóór hen (bewoners van Mekka) heeft nooit een
stad geloofd die Wij vernietigden; zullen deze dan wel geloven?
[21:7]
En vóór u zonden Wij slechts mannen aan wie
Wij een openbaring hadden gezonden - Vraagt degenen, die de Vermaning bezitten,
indien je het niet weet. -
[21:8]
En Wij maakten hun lichaam niet zodanig dat zij geen voedsel
behoefden te gebruiken, evenmin dat zij voor eeuwen konden blijven leven.
[21:9]
Aldus vervulden Wij aan hen Onze belofte, en Wij redden hen
en degenen die Wij wilden; doch Wij verdelgden de buitensporigen.
[21:10]
Wij hebben u een Boek (de Koran) nedergezonden waardoor je
tot aanzien kunt komen, wil je dan met begrijpen?
[21:11]
Hoe menige stad vol van ongerechtigheid hebben Wij
vernietigd en na haar hebben Wij een ander volk verwekt!
[21:12]
En toen zij Onze straf bemerkten, ziet, toen sloegen zij er
voor op de vlucht.
[21:13]
Vlucht niet en keert terug tot de genoegens die u waren
veroorloofd en tot uw woningen opdat je ondervraagd zult worden.
[21:14]
Zij antwoordden: "Wee ons, voorzeker, wij waren onrechtvaardig."
[21:15]
En hun geroep hield niet op totdat Wij hen nedermaaiden en
uitblusten.
[21:16]
Wij schiepen de hemel en de aarde en al hetgeen er tussen
is, niet tot vermaak.
[21:17]
Indien Wij een spel hadden willen doen, dan zouden Wij met
Onszelf hebben gespeeld, maar dit doen Wij niet.
[21:18]
Neen, Wij stellen de waarheid tegenover de valsheid zodat de
eerste de laatste het hoofd breekt en ziet, zij vergaat. En wee u, wegens
hetgeen je beweert.
[21:19]
Hem behoort wat in de hemelen en op aarde is, en degenen die
zich in Zijn tegenwoordigheid bevinden, zijn niet te trots om Hem te aanbidden,
noch worden zij dit moede;
[21:20]
Zij verheerlijken Hem dag en nacht, en zij verslappen hierin
nimmer.
[21:21]
Hebben zij (de afgodendienaars) goden genomen van de aarde
die de doden kunnen opwekken?
[21:22]
Indien er naast God andere Goden waren in (de hemel en op
aarde) zouden dezen voorzeker tot chaos zijn vervallen. Verheven is God, de
Heer van de Troon, boven hetgeen zij zeggen.
[21:23]
Hij kan niet worden ondertraagd betreffende hetgeen Hij
doet, doch zij zullen worden ondervraagd.
[21:24]
Hebben zij Goden buiten Hem genomen? Zeg: "Komt met uw
bewijzen." Hier is de verkondiging dergenen die vóór mij
waren. Doch de meesten hunner kennen de waarheid niet en zij zijn er afkerig
van.
[21:25]
En Wij zonden geen boodschapper vóór u zonder
hem te openbaren: "Voorzeker er is geen God buiten Mij, aanbidt derhalve
Mij alleen."
[21:26]
En zij zeggen: "De Barmhartige heeft Zich een zoon
genomen." Heilig is Hij. Neen, zij zijn slechts geëerde dienaren.
[21:27]
Zij spreken niet eer Hij het beveelt, en zij handelen
volgens Zijn gebod.
[21:28]
Hij weet wat vóór hen is, en wat achter hen
is, zij zijn voor niemand voorspraak behalve voor degene die Hem behaagt en zij
sidderen uit eerbied voor Hem.
[21:29]
En wie hunner zou zeggen: "Ik ben een God naast
Hem," die zouden Wij met de hel vergelden. Aldus vergelden Wij de
onrechtvaardigen.
[21:30]
Hebben de ongelovigen niet ingezien dat de hemel en de aarde
gesloten waren en dat Wij ze dan hebben geopend? En al hetgeen leeft, hebben
Wij uit water gemaakt. Willen zij dan toch niet geloven?
[21:31]
En Wij hebben op aarde onwrikbare bergen geplaatst, opdat
zij niet met hen (de mensen) zouden beven; en Wij hebben er wijde wegen
gemaakt, opdat zij de juiste richting zouden volgen.
[21:32]
En Wij hebben de hemel gemaakt tot een welbeschermd dak;
niettemin wenden zij zich af van deze tekenen.
[21:33]
En Hij is het, Die de nacht en de dag schiep. Ook de zon en
de maan, elk hunner beweegt zich langs een (vaste) baan.
[21:34]
Wij hebben aan niemand vóór u een eeuwig leven
geschonken. Indien je sterft, zouden zij hier dan voor eeuwig kunnen blijven?
[21:35]
Iedere ziel zal de dood ondergaan en Wij beproeven u met
kwaad en goed en tot Ons zul je terugkeren.
[21:36]
Wanneer de ongelovigen u zien, spotten zij slechts met u,
zij zeggen: "Is dit degene die kwaad spreekt van uw Goden?" terwijl
zij het zijn die de verkondiging van de Barmhartige verwerpen.
[21:37]
De mens is met een haastige natuur geschapen. Ik zal u Mijn
tekenen tonen, doch vraagt Mij niet ze te verhaasten.
[21:38]
En zij zeggen: "Wanneer zal deze belofte worden
vervuld, indien je waarachtig bent?"
[21:39]
O, wisten de ongelovigen maar de tijd wanneer zij niet bij
machte zullen zijn het Vuur van hun gezicht of van hun rug te weren en niet
zullen worden geholpen!
[21:40]
Neen, onverwachts zal het hen achterhalen en het zal hen
verbijsteren; en zij zullen niet bij machte zijn het te voorkomen, noch zal hun
uitstel worden gegeven.
[21:41]
Voorzeker werden de boodschappers vóór u ook
bespot, maar degenen die hen bespotten, werden door het bespotte getroffen.
[21:42]
Zeg: "Wie beschermt u dag en nacht behalve de
Barmhartige?" Neen, zij wenden zich af van de gedachtenis aan hun Heer.
[21:43]
Hebben zij goden die hen kunnen beschermen tegen Ons? Zij
kunnen zichzelf niet helpen, noch worden zij door Ons bijgestaan.
[21:44]
Neen, Wij hebben deze (mensen) en hun vaderen een
voorziening gegeven totdat het leven hun verlengd werd. Zien zij met dat Wij
het land (der ongelovigen) bezoeken, het van de buitenzijde af besnoeiend?
Zullen zij dan de overhand hebben?
[21:45]
Zeg: "Ik waarschuw u slechts door Openbaring."
Doch de doven horen de roep niet wanneer zij worden gewaarschuwd.
[21:46]
En indien een ademtocht der kastijding van uw Heer hen
raakt, zullen zij ongetwijfeld zeggen: "Wee ons, wij waren inderdaad
onrechtvaardigen."
[21:47]
En Wij zullen weegschalen der gerechtigheid instellen op de
Dag der Opstanding, zodat geen enkele ziel in enig opzicht onrecht zal worden
aangedaan. En al was het slechts het gewicht van een mosterdzaadje, Wij zullen
het naar voren brengen en Wij zijn voldoende als Rekenaar.
[21:48]
En Wij schonken Mozes en Aäron het Onderscheid, tot een
licht en een gedachtenis voor de godvrezenden.
[21:49]
Die hun Heer in het verborgene vrezen en het Uur duchten.
[21:50]
En dit (de Koran) is een gezegende verkondiging die Wij
hebben nedergezonden: zul je deze dan ontkennen?
[21:51]
En voorheen schonken Wij aan Abraham zijn rechtschapenheid
en Wij kenden hem goed.
[21:52]
Toen hij tot zijn vader en tot zijn volk zeide: "Wat
zijn deze beelden waaraan je zo gehecht bent?"
[21:53]
Antwoordden zij: "Wij vonden dat onze vaderen deze
aanbaden."
[21:54]
Hij zeide: "Voorwaar, jij met jouw vaderen verkeert in
duidelijke dwaling."
[21:55]
Zij zeiden: "Heb je ons de waarheid gebracht, of speel
je slechts met ons?"
[21:56]
Hij antwoordde: "Neen, uw Heer is de Heer van de
hemelen en van de aarde, Die deze schiep en ik leg getuigenis er van af."
[21:57]
En, bij God, ik zal tegen uw afgoden een plan beramen nadat
je hun uw rug hebt toegewend."
[21:58]
Alsdan brak hij ze in stukken, behalve de grootste daarvan,
opdat zij zich tot hem zouden wenden.
[21:59]
(Toen zij dit zagen) zeiden zij: "Wie heeft dit onze Goden
aangedaan? Voorwaar, hij moet een boosdoener zijn."
[21:60]
Enigen hunner zeiden: "Wij hoorden een jonge man over
hen spreken; hij heet Abraham."
[21:61]
Zij zeiden: "Brengt hem dan voor de ogen des volks,
opdat zij kunnen getuigen."
[21:62]
Zij vroegen: "Heb je dit onze Goden aangedaan, o
Abraham?"
[21:63]
Hij antwoordde: "Iemand heeft het gedaan; dit is de
grootste van hen. Vraagt hen of zij kunnen spreken."
[21:64]
Toen kwamen zij tot inkeer en zeiden (bij zichzelf)
"Gij zijt zelf de boosdoeners."
[21:65]
En zij lieten (beschaamd) het hoofd hangen, "Gij weet
wel dat deze niet kunnen spreken."
[21:66]
Hij zeide: "Aanbid je dan in plaats van God datgene wat
u geenszins kan baten noch schaden?"
[21:67]
Schande over u en over hetgeen je buiten God aanbidt. Heb je
dan geen verstand?
[21:68]
Zij zeiden: "Verbrandt hem en helpt uw goden indien je
iets wilt doen."
[21:69]
Wij zeiden: "O vuur, wees koel en onschadelijk voor
Abraham."
[21:70]
En zij wensten hem kwaad te doen doch Wij deden hen de
grootste verliezers zijn.
[21:71]
En Wij redden hem en Lot en voerden hen naar het land dat
Wij zegenden voor alle volkeren.
[21:72]
En Wij schonken hem Izaäk en Jacob als kleinzoon en Wij
maakten hen allen rechtvaardig.
[21:73]
En Wij maakten hen tot leiders die de mensen leidden op Ons
bevel en Wij zonden een Openbaring tot hen, die aanspoorde, goede werken te
doen, het gebed te onderhouden en aalmoezen te geven. En zij aanbaden Ons
alleen.
[21:74]
En aan Lot schonken Wij wijsheid en kennis. En Wij
bevrijdden hem uit de stad die gruwelijk handelde. Zij waren inderdaad een boos
en opstandig volk.
[21:75]
En Wij namen hem in Onze barmhartigheid op, want hij was een
der rechtvaardigen.
[21:76]
En toen Noach voordien riep, verhoorden Wij zijn gebed en
redden hem en zijn gezin uit de grote ramp.
[21:77]
En Wij stonden hem bij tegen degenen die Onze tekenen
verloochenden. Zij waren voorzeker een slecht volk; derhalve verdronken Wij hen
allen.
[21:78]
En toen David en Salomo rechtspraken betreffende het veld
waar de geiten van zekere mensen bij nacht graasden, waren Wij Getuige van hun
oordeel.
[21:79]
Wij schonken Salomo begrip van de zaak en aan elk hunner
schonken Wij wijsheid en kennis. En Wij noopten de bergen en de vogels om samen
met David Gods heerlijkheid te loven. En Wij waren het, Die dat deden.
[21:80]
En Wij leerden hem de kunst, maliënkolders voor u te maken,
opdat deze u zouden beschermen tegen aanvallen. Zul je dan niet erkentelijk
zijn?
[21:81]
En Wij maakten de geweldige wind aan Salomo onderdanig. Deze
blies om zijnentwille in de richting van het land dat Wij hadden gezegend. En
Wij bezitten kennis van alle dingen.
[21:82]
En Wij maakten onder de duivels, die voor hem doken en
daarnaast andere arbeid verrichtten en Wij waren het die over hen waakten.
[21:83]
En (gedenk) Job toen hij tot zijn Heer riep, zeggende:
"Kwelling heeft mij terneer geworpen en Gij zijt de Genadigste der
genadigen."
[21:84]
Wij verhoorden daarom zijn gebed en bevrijdden hem van
moeilijkheden en gaven hem de zijnen en het gelijke er van daarnevens, als een
bewijs Onzer barmhartigheid en als een herinnering voor de vromen.
[21:85]
En Ismaël en Idries en Zol-Kifl; allen behoorden tot de
standvastigen.
[21:86]
En Wij namen hen op in Onze genade want zij behoorden tot de
rechtvaardigen.
[21:87]
En Zonnoen (Jonas) toen hij in toorn heenging en dacht dat
Wij geen macht over hem hadden en in de duisternis uitriep, zeggende: "Er
is geen God dan Gij. Heilig zijt Gij. Ik behoorde inderdaad tot de
onrechtvaardigen."
[21:88]
Wij verhoorden toen zijn gebed en namen zijn droefenis van
hem weg. En aldus verlossen Wij de gelovigen.
[21:89]
En Zacharia, toen hij tot zijn Heer riep, zeggende:
"Mijn Heer, laat mij niet alleen en Gij zijt de Beste der
erfgenamen."
[21:90]
Toen verhoorden Wij zijn gebed en beloofden hem Johannes en
Wij maakten zijn vrouw geschikt (een kind te krijgen). Zij plachten met
elkander te wedijveren in goede werken en zij riepen Ons in hoop en vrees aan
en waren nederig voor Ons.
[21:91]
En (gedenk) haar, die haar kuisheid bewaarde; Wij bliezen
haar Onze geest in en Wij maakten haar en haar zoon tot een teken voor alle
volkeren.
[21:92]
Voorwaar, dit is uw gemeenschap: één gemeenschap; en Ik ben
uw Heer, aanbidt Mij derhalve.
[21:93]
Doch zij (hun volgelingen) hebben hun eenheid verbroken;
toch zullen zij allen tot Ons terugkeren.
[21:94]
Wie ook goede werken verricht en een gelovige is, voor diens
ijver zal geen ondankbaarheid zijn. Wij zullen dit voorzeker in zijn voordeel
boekstaven.
[21:95]
En voor een stad die Wij verdelgd hebben, is het een
onherroepelijk gebod, dat het (volk) niet zal terugkeren.
[21:96]
Zelfs wanneer Gog en Magog zullen worden losgelaten en zij
elke hoogte zullen overschrijden.
[21:97]
En als de ware Belofte nadert, dan ziet, de ogen der
ongelovigen zullen verstard zijn. (Zij zullen zeggen): "O! wee ons, wij
waren hier inderdaad onachtzaam over, neen, wij waren onrechtvaardigen."
[21:98]
Voorwaar, jij met hetgeen je buiten God aanbidt, zal de
brandstof der hel zijn. Daartoe zul je komen.
[21:99]
Indien dezen werkelijk Goden waren geweest zouden zij niet
daarin zijn gegaan; nu zullen allen er in verblijven.
[21:100]
Daarin zullen zij weeklagen en niets horen.
[21:101]
Voorzeker degenen, aan wie door Ons tevoren de belofte van
een goede beloning is gedaan, dezen zullen er ver van verwijderd worden.
[21:102]
Geen gerucht daarvan (van de hel) zullen zij horen, en zij
zullen voor eeuwig vertoeven in hetgeen hun zielen begeren.
[21:103]
De grote ontzetting zal hen niet beangstigen en de engelen
zullen hen tegemoet komen, zeggende: "Dit is de Dag die u was
beloofd."
[21:104]
De Dag, waarop Wij de hemelen zullen oprollen zoals een
schrijver zijn geschriften oprolt. Gelijk Wij de schepping eerst begonnen,
aldus zullen Wij haar terugbrengen - een Belofte van Ons; voorwaar Wij zullen
deze nakomen.
[21:105]
En voordien hebben Wij na de Vermaning in de geschriften
geschreven dat Mijn rechtvaardige dienaren de aarde zullen erven.
[21:106]
Voorzeker, hierin ligt een boodschap voor mensen die God
dienen.
[21:107]
En Wij hebben u (Mohamed) slechts als genade voor de
werelden gezonden.
[21:108]
Zeg: "Voorzeker, mij is geopenbaard dat uw God slechts
een enig God is, zul je u dan aan Hem onderwerpen?"
[21:109]
Maar indien zij zich afwenden, zeg dan: "Ik heb u allen
gelijkelijk ingelicht en ik weet niet of hetgeen waar je mee bedreigd wordt,
nabij of ver is."
[21:110]
Voorwaar, Hij weet wat openlijk besproken wordt en Hij weet
hetgeen je verbergt.
[21:111]
En ik weet niet of het voor u een beproeving is of een
voordeel voor een bepaalde tijd.
[21:112]
Zeg: "Mijn Heer, oordeel in waarheid." En
"Onze Heer is de Barmhartige Wiens hulp moet worden ingeroepen tegen
hetgeen je zegt."
De
pelgrimstocht
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[22:1]
O volk, vrees uw Heer, want de schok van het Uur is een
verschrikkelijk iets.
[22:2]
De Dag waarop elke zogende vrouw haar zuigeling zal vergeten
en elke zwangere vrouw zich zal ontdoen van haar dracht; en je zult mensen
bedwelmd zien, terwijl zij niet dronken zijn, doch de kastijding van uw Heer is
gestreng.
[22:3]
En onder de mensen zijn er sommigen, die over God
redetwisten zonder kennis en elke opstandige Satan volgen.
[22:4]
Voor ieder die hem tot vriend neemt is verordend, dat hij
hem zal verleiden en naar de straf van het Vuur voeren.
[22:5]
O mensen, indien je in twijfel verkeert over de Opstanding,
bedenkt, dat Wij u hebben geschapen uit stof, daarna uit een levenskiem, dan
van een klonter bloed, daarna uit een klomp vlees, volkomen en onvolkomen in
maaksel, opdat Wij het u duidelijk maken. En Wij laten wat Ons behaagt
gedurende een vastgestelde tijd in de baarmoeder blijven, dan brengen Wij u als
zuigelingen voort, dan (doen Wij u opgroeien) zodat je volwassen wordt. En daar
zijn er onder u die door de dood worden achterhaald en anderen die zulk een
hoge ouderdom bereiken, dat zij, na geweten te hebben, niets meer weten. En je
ziet de aarde levenloos, doch wanneer Wij er regen op doen nederdalen, beweegt
zij zich, zwelt op en brengt iedere mooie soort planten voort.
[22:6]
Dit is zo omdat God de Waarheid is en omdat Hij het is Die
de doden tot leven wekt en omdat Hij over alle dingen macht heeft.
[22:7]
Voorzeker het Uur nadert, daaraan is geen twijfel; God zal
al degenen die in de graven zijn, opwekken.
[22:8]
En onder de mensen zijn er die over God redetwisten zonder
kennis, richtsnoer of verlichtend Boek.
[22:9]
Zich hooghartig afkerend ten einde anderen af te leiden van
God’s weg. Voor hem is er schande in deze wereld en op de Dag der Verrijzenis
zullen Wij hem de straf van het branden doen ondergaan.
[22:10]
Dit is wegens hetgeen uw handen hebben vooruit gezonden;
want God is niet onrechtvaardig jegens Zijn dienaren.
[22:11]
En onder de mensen zijn er die God weifelend aanbidden.
Indien het hun wel gaat, zijn zij daarmede tevreden, maar indien zo iemand een
beproeving ten deel valt, keert hij terug tot zijn vroegere wandel. Hij
verliest deze wereld zowel als het Hiernamaals. Dat is een duidelijk verlies.
[22:12]
Hij roept naast God datgene aan, wat hem schaden noch baten
kan. Dat is een vergaande dwaling.
[22:13]
Hij roept degene aan, die eerder schaadt dan baat. Voorwaar
slecht is de beschermer en waarlijk slecht de metgezel.
[22:14]
Voorwaar, God zal hen die geloven en goede werken
verrichten, tuinen doen binnengaan waardoor rivieren stromen; God doet wat Hem
behaagt.
[22:15]
Laat hij die denkt dat God hem (de profeet) in deze wereld
of in het Hiernamaals niet zal helpen, op de een of andere wijze ten hemel gaan
en (Gods hulp) tegenhouden; laat hem dan zien of zijn plan datgene verwijderen
kan, wat zijn toorn opwekt.
[22:16]
En aldus hebben Wij hem duidelijke tekenen gezonden, en God
zal voorzeker leiden wie Hij wil.
[22:17]
Voorzeker de gelovigen, de Joden, de Sabianen, de
Christenen, de Magiërs en de afgodendienaren, God zal tussen hen richten op de
Dag der Opstanding, want God is Getuige over alle dingen.
[22:18]
Heb je dan niet gezien dat alles zich voor God nederwerpt,
wat in de hemelen en op aarde is, de zon, de maan, de sterren, de bergen, de
bomen, het vee en een groot deel der mensen; maar toch valt nog velen de
kastijding ten deel. En die God vernedert, kan niemand verheffen. Voorwaar, God
doet wat Hij wil.
[22:19]
Hier zijn twee tegenstanders die redetwisten over hun Heer.
Voor de ongelovigen zullen gewaden van Vuur worden gesneden en over hun hoofd
zal kokend water worden uitgegoten.
[22:20]
Waardoor hun ingewanden alsmede hun huiden zullen worden
verteerd.
[22:21]
En hen zullen ijzeren roeden wachten.
[22:22]
Telkens wanneer zij er uit (uit de hel) wensen te gaan,
zullen zij er in terug worden gedreven; men zal zeggen: "Proef je de straf
van het branden?"
[22:23]
Doch God zal degenen die geloven en goede werken verrichten
tuinen doen binnentreden waardoor rivieren stromen. Zij zullen daarin worden
getooid met armbanden van goud en parels, en hun gewaden zullen van zijde zijn.
[22:24]
En zij zullen naar het reine woord en het pad van de
Geprezene worden geleid.
[22:25]
Voorzeker degenen die niet geloven en mensen afhouden van de
weg van God en van de Heilige Moskee (te Mekka) - die Wij gelijk voor alle
mensen hebben aangewezen, hetzij degene die er in (de stad) vertoeft of (de
vreemdeling) die van buiten komt - en hij die in de Moskee onrechtvaardig naar
goddeloosheid streeft - hem zullen Wij een pijnlijke straf doen ondergaan.
[22:26]
En toen Wij Abraham de plaats voor het Huis (de Kaaba)
aanwezen zeggende: "Vereenzelvig niets met Mij, en houd Mijn Huis rein
voor degenen die de rondgang verrichten en degenen die opstaan (voor gebed) en
neerbuigen en zich ter aarde werpen.
[22:27]
En verkondig de bedevaart aan de mensen. Zij zullen te voet
of op magere kamelen van verre tot u komen.
[22:28]
Opdat zij van hun voordeel getuigenis afleggen en de naam
van God uitspreken gedurende de vastgestelde dagen over het vee waarvan Hij hen
heeft voorzien. Eet dan daarvan en spijzigt de behoeftigen in nood.
[22:29]
Laat hen dan hun vuilheid verwijderen en hun geloften
vervullen en een omgang maken om het oude Huis (Kaaba)."
[22:30]
Zo zij het. Wie dus de heilige geboden van God eert, het zal
voor hem goed zijn in de ogen van zijn Heer. En wettig voor u is alle vee
behalve hetgeen u anderszins is verkondigd. Vermijdt derhalve de onreinheid der
afgodsbeelden en vermijdt het valse woord.
[22:31]
Oprecht zijnde voor God, niets met Hem vereenzelvigende. En
wie iets met God vereenzelvigt, het is alsof hij van een hoogte valt en de
vogels hem wegrukken of de wind hem wegblaast naar een afgelegen plaats.
[22:32]
Zo zij het. En wie de heilige tekenen van God vereert,
voorwaar, dat is de oprechtheid des harten.
[22:33]
Daar is in de offeranden een profijt voor u voor een
vastgestelde tijd, daarna is hun plaats bij het oude Huis.
[22:34]
En voor elk volk hebben Wij handelingen van offer en
wijdingen vastgesteld, opdat zij de naam van God mogen uitspreken over het vee
dat Hij hun heeft gegeven. Uw God is dus Eén God, weest daarom onderdanig aan
Hem. En geef blijde tijding aan de ootmoedigen.
[22:35]
Wier harten vervuld zijn van vrees wanneer God’s naam wordt
genoemd, en die geduldig dragen al hetgeen hun overkomt, die het gebed
onderhouden, en geven van hetgeen Wij hun hebben toebedeeld.
[22:36]
En onder de heilige tekenen van God hebben Wij voor u de
offerkamelen aangewezen. In hen is er veel voordeel voor u. Spreekt daarom de
naam van God over hen uit terwijl zij in rijen staan opgesteld. En wanneer ze
op hun zij neervallen, eet er van en voedt de rijken en de armen. Aldus hebben
Wij hen aan u dienstbaar gemaakt, opdat je dankbaar moge zijn.
[22:37]
Hun vlees noch hun bloed bereikt God, doch uw godsvrucht
bereikt Hem. Aldus heeft Hij hen aan u dienstbaar gemaakt, opdat je God moge
verheerlijken wegens hetgeen waartoe Hij u heeft geleid. En geef blijde tijding
aan de goeden.
[22:38]
Voorwaar, God verdedigt de gelovigen. Voorzeker, God heeft
niemand lief die oneerlijk, ondankbaar is.
[22:39]
Toestemming om te vechten is gegeven aan degenen tegen wie
gevochten wordt, omdat hun onrecht is aangedaan, voorzeker God heeft de macht
hen bij te staan.
[22:40]
Degenen die ten onrechte uit hun huizen werden verdreven
alleen omdat zij zeiden: "Onze Heer is God." - En indien God sommige
mensen niet met behulp van anderen tegenhield, zouden ongetwijfeld kloosters,
kerken, synagogen en moskeeën, waarin dikwijls de naam van God wordt herdacht,
afgebroken zijn. God zal ongetwijfeld degene ondersteunen die Hem helpt - God
is inderdaad Sterk, Almachtig.
[22:41]
Degenen die, indien Wij hen op aarde vestigen, het gebed
verrichten en de Zakaat betalen en het goede bevelen en het kwade verbieden. En
het eindbesluit in alles berust bij God.
[22:42]
Indien zij u (Mohamed) verloochenen, vóór hen
heeft het volk van Noach en Aad en Samoed ook verloochend;
[22:43]
En het volk van Abraham en het volk van Lot;
[22:44]
En de inwoners van Midian eveneens. En Mozes werd ook
verloochend. Maar Ik schonk de ongelovigen uitstel, daarna greep Ik hen, en hoe
(groot) was toen Mijn afkeer!
[22:45]
Hoe menige stad hebben Wij verdelgd, terwijl deze vol
ongerechtigheid was, zodat de daken er van zijn ingestort en hoe menige bron en
opgetrokken paleis werd verlaten.
[22:46]
Hebben zij dan niet in het land gereisd zodat zij hart
moesten hebben waarmee zij konden begrijpen en oren om er mee te horen?
Voorzeker, het zijn niet de ogen die blind zijn doch het hart in (hun) borst is
blind.
[22:47]
En zij dringen bij u aan de straf te verhaasten, doch God
zal nimmer Zijn Belofte breken. Voorwaar bij uw Heer is één dag gelijk duizend
jaren van uw berekening.
[22:48]
Hoe vele steden heb Ik uitstel verleend, hoewel zij vol
ongerechtigheden waren. Daarna greep Ik hen en tot Mij is de terugkeer.
[22:49]
Zeg: "O mensdom, ik ben slechts een duidelijke
waarschuwer voor u."
[22:50]
Degenen, die geloven en goede werken verrichten, voor hen is
er vergiffenis en een eerzaam levensonderhoud.
[22:51]
Doch degenen die trachten Onze woorden krachteloos te maken,
zullen de bewoners van het Vuur zijn.
[22:52]
Nimmer zonden Wij een boodschapper of een profeet
vóór u of, wanneer hij (zijn boodschap) verkondigde, kwam de
duivel er tussen. Doch God doet hetgeen Satan inblaast te niet. Dan bevestigt
God Zijn woorden en God is Alwetend, Alwijs.
[22:53]
Zodat Hij hetgeen Satan inblaast tot een beproeving moge
maken voor degenen in wier hart een ziekte is en wier hart verhard is -
voorzeker, de onrechtvaardigen zijn in groot verzet -
[22:54]
En opdat degenen aan wie kennis is gegeven mogen weten dat
het (de verkondiging) de waarheid is van uw Heer, opdat zij er in mogen geloven
en hun hart nederig voor Hem moge worden. Waarlijk God leidt degenen die
geloven naar het rechte pad.
[22:55]
En de ongelovigen zullen er over in twijfel blijven tot
onverwachts het Uur hen achterhaalt, of de straf van een rampzalige Dag over
hen komt.
[22:56]
Op die Dag zal het koninkrijk van God zijn. Hij zal onder
hen richten. Zij die geloven en goede werken verrichten, zullen in tuinen van
zaligheid vertoeven.
[22:57]
Doch die niet geloven en Onze tekenen verloochenen zullen
een schandelijke straf ondergaan.
[22:58]
Degenen die hun huizen verlaten terwille van God, en dan
sneuvelen of sterven, voorwaar voor hen zal God een goede voorziening
verschaffen. En voorzeker God is de Beste der Voorzieners.
[22:59]
Gewis zal Hij hen een plaats doen binnengaan waarmee zij
zeer tevreden zullen zijn. God is inderdaad Alwetend, Verdraagzaam.
[22:60]
Zo zal het zijn. En wie vergeldt in de mate waarin hem
onrecht is aangedaan en men doet hem dan opnieuw onrecht, hem zal God voorzeker
bijstaan. Waarlijk, God is Begenadigend, Vergevensgezind.
[22:61]
Dat is omdat God de nacht doet overgaan in de dag en de dag
doet overgaan in de nacht, en omdat God Alhorend, Alziende is.
[22:62]
Dat is omdat God de Waarheid is en hetgeen zij aanroepen
nevens Hem vals is. Voorzeker God is de Hoge, de Grote.
[22:63]
Heb je niet gezien, dat God water uit de hemel nederzendt en
de aarde daardoor groen wordt? God is inderdaad Aldoordringend, Alwetend.
[22:64]
Aan Hem behoort al hetgeen in de hemelen en op aarde is. En
God is inderdaad Zichzelf-genoeg, Geprezen.
[22:65]
Heb je niet gezien, dat God al hetgeen op aarde is in uw
dienst heeft gesteld, en dat de schepen op Zijn bevel de zeeën doorkruisen? En
Hij weerhoudt de hemel ervan op aarde te vallen behalve met Zijn toestemming.
Waarlijk, God is Liefderijk en Genadevol voor de mensen.
[22:66]
Hij is het, Die u leven schonk. Hij zal u doen sterven,
daarna zal Hij u wederom tot leven opwekken. Waarlijk de mens is uiterst
ondankbaar.
[22:67]
Voor elk volk hebben Wij wijdingen vastgesteld die zij
moeten volgen; laat hen daarom niet met u er over redetwisten; doch nodigt hen
tot uw Heer, waarlijk je volgt de juiste leiding.
[22:68]
Doch indien zij met u redetwisten, zeg dan: "God weet
het beste wat je doet."
[22:69]
God zal onder u richten op de Dag der Opstanding over
datgene waarover je van mening verschilde.
[22:70]
Weet je niet dat God al hetgeen in de hemelen en op aarde
is, kent? Voorwaar dat is vastgesteld in een Boek, dat is gemakkelijk voor God.
[22:71]
En zij aanbidden naast God, waartoe Hij geen machtiging
heeft nedergezonden, en waaromtrent zij geen kennis bezitten. En voor degenen
die kwaad bedrijven is er geen helper.
[22:72]
En wanneer Onze duidelijke tekenen aan hen worden
voorgedragen zul je afkeuring bespeuren op het gezicht der ongelovigen. Bijna
zouden zij degenen, die Onze tekenen aan hen verhalen, aanvallen. Zeg:
"Zal ik u over iets ergers dan dat inlichten? Het Vuur, God heeft het
beloofd aan de ongelovigen. En dat is een slechte bestemming."
[22:73]
O mensen, een gelijkenis wordt gegeven, luistert er naar.
Voorzeker, degenen die grij in plaats van God aanbidt kunnen zelfs geen vlieg
scheppen, al zouden zij daar allen toe samenwerken. En indien een vlieg iets
van hen zou wegnemen, zouden zij dat niet kunnen terugnemen. Zwak is zowel de
zoeker als de gezochte.
[22:74]
Zij achten God niet met de achting die Hem verschuldigd is.
Voorzeker, God is Sterk, Almachtig.
[22:75]
God kiest boodschappers uit het midden der engelen, eveneens
uit het midden der mensen. Voorzeker, God is Alhorend, Alziende.
[22:76]
Hij weet hetgeen vóór hen en hetgeen achter
hen is en naar God worden alle zaken teruggebracht.
[22:77]
O, gij die gelooft, buigt u neder en werpt u ter aarde, en
aanbidt uw Heer, en doet goed, opdat je moge slagen.
[22:78]
En strijdt voor de zaak van God zoals er voor behoort te
worden gestreden. Hij heeft u verkozen en heeft u in de godsdienst geen lasten
opgelegd - dit is het geloof van uw vader Abraham. Hij heeft u Moslims genoemd
voorheen en in dit Boek, opdat Onze boodschapper getuige over u zij, en dat je
getuige moge zijn over de mensheid. Onderhoudt het gebed, betaalt de Zakaat en
houdt u aan God vast. Hij is uw Beschermer. Een uitmuntend Meester en een
uitnemend Helper.
Part 18
De gelovigen
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[23:1]
Inderdaad voorspoedig zijn de gelovigen.
[23:2]
Die ootmoedig zijn in hun gebeden.
[23:3]
En die al hetgeen ijdel is, schuwen.
[23:4]
En die aktief zijn in het betalen van Zakaat.
[23:5]
En die hun vleselijke lusten beheersen.
[23:6]
Behalve met hun vrouwen of hetgeen hun rechterhand bezit,
want dan treft hen geen verwijt.
[23:7]
Doch degenen die deze perken te buiten gaan, zullen
overtreders zijn.
[23:8]
Zij die zorgzaam zijn voor het hun toevertrouwde en voor hun
overeenkomsten.
[23:9]
En die hun gebeden in acht nemen.
[23:10]
Dezen zijn de erfgenamen,
[23:11]
Die het paradijs zullen erven. Zij zullen daarin vertoeven.
[23:12]
Voorwaar, Wij scheppen de mens uit een uittreksel van klei;
[23:13]
Dan plaatsen Wij hem als een kleine levenskiem in een
veilige plaats.
[23:14]
Vervolgens vormen Wij de levenskiem tot een klonter bloed;
daarna vormen Wij het geronnen bloed tot een (vormeloze) klomp; dan vormen Wij
beenderen uit deze (vormeloze) klomp; daarna bekleden Wij deze beenderen met
vlees; vervolgens ontwikkelen Wij het tot een nieuwe schepping. Gezegend zij
God, de Beste Schepper.
[23:15]
Voorzeker daarna sterf je.
[23:16]
En op de Dag der Verrijzenis zul je worden opgewekt.
[23:17]
En boven u hebben Wij zeven wegen gemaakt, en nimmer
veronachtzamen Wij de schepping.
[23:18]
Wij zenden water uit de hemel neer in bepaalde hoeveelheid
en Wij doen deze in de aarde blijven en voorzeker zijn Wij ook in staat die
weer weg te nemen.
[23:19]
En Wij brengen daarmede tuinen van dadelpalmen en
wijnstokken voor u voort, waarvan je overvloedig fruit hebt; en je eet daarvan.
[23:20]
En Wij brengen een boom voort die groeit uit de berg Sinaï:
deze brengt olie en een saus voort voor hen die het willen nuttigen.
[23:21]
En in het vee is eveneens een les voor u. Wij geven u te
drinken van de melk die in hun buik is en je trekt er talrijke voordelen van en
eveneens eet je er van.
[23:22]
Daarop zowel als op schepen word je gedragen.
[23:23]
En Wij zonden Noach tot zijn volk, en hij zeide: "O
mijn volk, dien God. Gij hebt geen andere God buiten Hem. Wil je dan niet
vrezen?"
[23:24]
En de hoofden van zijn volk, die ongelovig waren, zeiden:
"Hij is slechts een mens zoals gij, hij zou zich boven u willen verheffen.
En indien het God had behaagd, had Hij voorzeker engelen nedergezonden. Wij
hebben nooit van zulk (een boodschapper) onder onze voorvaderen gehoord.
[23:25]
Hij is slechts een bezetene; wacht daarom een korte wijle,
(ongetwijfeld zal hem iets overkomen)."
[23:26]
Noach zeide: "O mijn Heer, help mij, want zij hebben
mij verloochend."
[23:27]
Toen openbaarden Wij hem: "Bouw de Ark onder Onze ogen
en in overeenstemming met Onze openbaring. En wanneer Ons bevel komt en de
oppervlakte der aarde overstroomt, neem dan aan boord twee (exemplaren) van wat
nodig is en uw gezin, behalve degenen tegen wie het woord reeds is
uitgevaardigd. En spreek Mij niet over de onrechtvaardigen, want zij zullen
worden verdronken.
[23:28]
En wanneer je de Ark zult hebben betrokken - jij en degenen
die met u zijn, zeg dan: Alle lof behoort aan God, Die ons van een boosaardig
volk heeft gered."
[23:29]
En zeg: "Mijn Heer, verleen mij een gezegende landing,
want Gij zijt de Beste Landingshulp."
[23:30]
Voorwaar, hierin zijn tekenen, en waarlijk Wij stellen (de
mensen) op de proef.
[23:31]
Toen verwekten Wij een ander geslacht na hen.
[23:32]
En Wij zonden onder hen een boodschapper uit hun midden, die
zeide: "Dient God, je hebt geen andere God dan Hem. Wil je dan niet
vrezen?"
[23:33]
En de hoofden van zijn volk, die ongelovig waren en die de
ontmoeting in het Hiernamaals loochenden en wie Wij in dit leven overvloed (van
het goede der aarde) hadden gegeven, zeiden: "Dit is slechts een mens,
zoals gij. Hij eet van hetgeen gij eet en drinkt van hetgeen gij drinkt.
[23:34]
En indien je een man gelijk aan uzelf gehoorzaamt dan ben je
zeker verloren.
[23:35]
Belooft hij u dat wanneer je dood en stof en beenderen bent
geworden, jij weer zult worden opgewekt?
[23:36]
Verre, verre is hetgeen u wordt beloofd!
[23:37]
Er is geen ander leven buiten ons tegenwoordige leven; wij
leven en sterven en zullen niet worden opgewekt.
[23:38]
Hij is niet anders dan een mens die een leugen heeft
verzonnen over God; wij zullen in hem stellig niet geloven."
[23:39]
Hij zeide: "Mijn Heer, help mij, want zij hebben mij
verloochend."
[23:40]
(God) zeide: "Binnen korte tijd zullen zij zeker spijt
krijgen."
[23:41]
Terecht greep hen daarom de rukwind en Wij maakten hen als
wrakhout. Vervloekt zij het onrechtvaardige volk.
[23:42]
Toen verwekten Wij na hen andere geslachten.
[23:43]
Geen volk kan zijn vastgestelde tijd overschrijden, evenmin
kunnen zij die uitstellen.
[23:44]
Dan zonden Wij Onze boodschappers de een na de ander.
Telkens wanneer een Boodschapper tot een volk kwam, verloochenden zij hem. Dus
deden Wij hen elkander opvolgen en maakten hen tot legenden. Vervloekt zij het
volk dat niet wil geloven.
[23:45]
Dan zonden Wij Mozes en zijn broeder Aäron met Onze
tekenen en een duidelijk gezag
[23:46]
Tot Pharao en zijn opperhoofden; zij toonden hoogmoed en
waren een aanmatigend volk.
[23:47]
En zij zeiden: "Moeten wij geloven in twee mannen aan
ons gelijk terwigl hun volk onze slaaf is?"
[23:48]
Derhalve verloochenden zij hen en zij behoorden tot degenen
die vernietigd werden.
[23:49]
En wij schonken Mozes het Boek opdat zij (de kinderen
Israëls) leiding mochten volge.
[23:50]
En Wij bestemden de zoon van Maria en zijn moeder tot een
teken en schonken hun toevlucht op een hoog plateau met groene weiden en
bronnen.
[23:51]
O gij boodschappers, eet van hetgeen rein is en verricht
goede werken. Voorwaar Ik weet goed wat je doet.
[23:52]
En weet dat uw gemeenschap één gemeenschap is en dat Ik uw
Heer ben. Neemt Mij derhalve tot uw Beschermer.
[23:53]
Maar zij hebben hun godsdienst onder elkander verdeeld, elke
partij verheugt zich over hetgeen zij bezit.
[23:54]
Laat hen daarom voor een tijd aan hun onwetendheid over.
[23:55]
Denken zij dat vanwege de rijkdom en de zonen waarmee Wij
hen helpen,
[23:56]
Wij Ons haasten hun goed te doen? Neen, zij begrijpen het
niet.
[23:57]
Voorwaar, degenen die sidderen van ontzag voor hun Heer,
[23:58]
En degenen die geloven in de tekenen van hun Heer,
[23:59]
En degenen die hun Heer geen deelgenoten toeschrijven,
[23:60]
En degenen die weggeven hetgeen zij (kunnen) geven terwijl
hun hart is vervuld van vrees. omdat zij tot hun Heer zullen terugkeren,
[23:61]
Dezen zijn het die zich haasten en wedijveren in het doen
van goede werken.
[23:62]
Wij belasten geen ziel boven haar vermogen. Bij Ons is een
boek, dat de waarheid spreekt en hun zal geen onrecht worden aangedaan.
[23:63]
Maar hun hart is onverschillig jegens dit Boek, en
buitendien hebben zij bezigheden waarmee zij voortgaan;
[23:64]
Totdat, wanneer Wij degenen hunner die in weelde leven met
straf grijpen, ziet, dan jammeren zij allen om hulp.
[23:65]
Klaag niet op deze Dag, want je zult door Ons niet worden
geholpen.
[23:66]
Mijn woorden werden u verkondigd, doch gij placht u af te
keren.
[23:67]
Hovaardig, in dwaasheid er over pratende.
[23:68]
Hebben zij dan niet over het Woord nagedacht, of is er iets
tot hen gekomen dat niet tot hun voorvaderen kwam?
[23:69]
Of hebben zij hun boodschapper niet erkend dat zij hem niet
aanvaarden?
[23:70]
Of zeggen zij: "Hij is krankzinng?" Neen, hij
heeft hun de Waarheid gebracht maar de meesten hunner houden niet van de
Waarheid.
[23:71]
En indien de Waarheid hun wensen had gevolgd, voorwaar dan
zouden de hemelen en de aarde en al hetgeen daarin is, in wanorde zijn geraakt.
Neen, Wij hebben hun een vermaning gezonden doch zij wenden zich ervan af.
[23:72]
Of vraag je van hen enige beloning? Doch de beloning van uw
Heer is beter en Hij is de beste Voorziener.
[23:73]
En je roept hen, voorzeker, tot het rechte pad;
[23:74]
Maar degenen, die in het Hiernamaals niet geloven dwalen
inderdaad van dit pad af.
[23:75]
En indien Wij ons over hen ontfermden en hun kwaal
verlichtten, zouden zij toch blindelings in hun overtreding volharden.
[23:76]
Wij troffen hen door een straf, doch zij werden niet nederig
voor hun Heer noch werden zij ootmoedig.
[23:77]
Maar, wanneer Wij voor hen de poort der gestrenge straf
openen, dan zullen zij tot wanhoop vervallen.
[23:78]
(God) is het, Die oren, en ogen en hart voor u heeft
geschapen, doch je betoont weinig dank.
[23:79]
En Hij is het, Die u heeft vermenigvuldigd op aarde en tot
Hem zul je worden verzameld.
[23:80]
En Hij is het, Die leven schenkt en de dood veroorzaakt en
in Zijn handen is de wisseling van nacht en dag. Wil je dan niet begrijpen?
[23:81]
Doch zij zeggen hetzelfde als de voormalige volkeren zeiden.
[23:82]
Zij zeggen: "Zullen wij, wanneer wij dood zijn en tot
beenderen en stof geworden, dan inderdaad weer worden opgewekt?
[23:83]
Dit werd ons en onze voorvaderen ook beloofd maar het zijn
slechts fabelen der ouden.
[23:84]
eg: "Wie behoort de aarde toe en al hetgeen daarop is,
als je het weet?"
[23:85]
Zij zullen zeggen: "Aan God." Zeg: "Wil je er
dan geen lering uit trekken?"
[23:86]
Zeg: "Wie is de Heer der zeven hemelen en de Heer van
de Grote Troon?"
[23:87]
Zij zullen zeggen: "God." Zeg: "Wil je Hem
dan niet tot uw Beschermer nemen?"
[23:88]
Zeg: "Wie is het in Wiens hand de heerschappij over
alle dingen is - en Die beschermt doch tegen Wie er geen bescherming is, - als
je het weet?"
[23:89]
Zij zullen antwoorden: "Dit behoort aan God." Zeg:
"Waarom word je dan misleid?"
[23:90]
Wij hebben hun de Waarheid gebracht en zij zijn zeker
leugenaars.
[23:91]
God heeft zich geen zoon genomen, noch is er enige God naast
Hem, anders zou elke God hetgeen Hij schiep, voor zich houden, en sommigen
hunner zouden zeker anderen hebben overwonnen. Verheven is God boven al hetgeen
zij beweren.
[23:92]
Kenner van het ongeziene en het geziene. Hij is verheven
boven hetgeen zij met Hem vereenzelvigen.
[23:93]
Zeg: "Mijn Heer, indien Gij mij datgene zoudt laten
zien waarmee zij bedreigd worden.
[23:94]
Mijn Heer, plaats mij dan niet te midden van het
onrechtvaardige volk."
[23:95]
En voorzeker, Wij hebben de macht u datgene te laten zien
waarmee Wij hen bedreigen.
[23:96]
Verdrijf het kwade met het beste. Wij zijn op de hoogte van
hetgeen zij zeggen,
[23:97]
En zeg: "Mijn Heer, bij U zoek ik mijn toevlucht tegen
de inblazingen der duivelen.
[23:98]
En bij U mijn Heer zoek ik mijn toevlucht, opdat zij niet
bij mij komen."
[23:99]
Wanneer de dood tot een hunner komt, zegt deze smekend:
"Mijn Heer, zend mij terug.
[23:100]
Opdat ik recht doe in hetgeen ik heb achtergelaten."
(Dan wordt er gezegd): "In geen geval; het is slechts een woord dat hij
uit." En achter hen is een hindernis tot de Dag waarop zij gewekt zullen
worden.
[23:101]
En wanneer de bazuin wordt geblazen zal er die Dag geen
verwantschap tussen hen bestaan, noch zal de een naar de ander vragen.
[23:102]
Dan zullen zij slagen, wier schalen zwaar zijn.
[23:103]
Doch zij, wier werken licht zijn - dit zijn degenen die hun
ziel benadeelden - zullen in de hel vertoeven.
[23:104]
Het Vuur zal hun gezicht branden en zij zullen er in
verschrompelen.
[23:105]
(Er zal gezegd worden): Werden Mijn woorden U niet
verkondigd? Maar je placht ze te verloochenen.
[23:106]
Zij zullen antwoorden: "O, onze Heer onze tegenspoed
heeft ons overweldigd en wij waren een dwalend volk.
[23:107]
Onze Heer, neem ons daaruit; indien wij in het (kwade)
terugvallen dan zijn wij stellig onrechtvaardig.
[23:108]
Hij zal zeggen: "Blijft daarin vernederd en spreekt
niet tot Mij.
[23:109]
Waarlijk, er was een gedeelte van Mijn dienaren dat placht
te zeggen: "O, onze Heer, wij hebben geloofd, vergeef ons daarom en wees
Barmhartig jegens ons. En Gij zijt de Beste der barmhartigen."
[23:110]
Maar je maakte hen ten spot totdat dezen u Mijn gedachtenis
deden vergeten omdat je hen placht uit te lachen.
[23:111]
Inderdaad heb Ik hen heden beloond wegens hun geduld.
Voorzeker, zij zijn de overwinnaars."
[23:112]
Hij (God) zal vragen: "Hoeveel jaren ben je op de aarde
gebleven?"
[23:113]
Zij zullen antwoorden: "Wij bleven een dag of een deel
van een dag. Vraag dus degenen die rekening houden."
[23:114]
Hij (God) zal zeggen: "Je bleeft een korte tijd, had je
het maar geweten."
[23:115]
Dacht je, dat Wij u tevergeefs schiepen en dat je niet tot
Ons zult worden teruggebracht?
[23:116]
Verheven is God, de ware Koning. Er is geen God behalve Hij,
de Heer van de aanzienlijke Troon.
[23:117]
En diegene die naast God een andere god aanroept heeft daar
geen bewijs voor: en de vergelding ervan berust bij zijn Heer. Voorzeker de
ongelovigen slagen nooit!
[23:118]
En zeg: "O mijn Heer, vergeef en wees Barmhartig, want
Gij zijt de Barmhartigste der barmhartigen."
Het licht
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[24:1]
Dit is een hoofdstuk, dat Wij hebben geopenbaard en
verplichtend gesteld en Wij hebben er duidelijke tekenen in nedergezonden opdat
je er lering uit mag trekken.
[24:2]
Gesel iedere echtbreekster en echtbreker met honderd slagen.
En laat medelijden met hen u van de gehoorzaamheid aan God niet afhouden indien
je in God en de Laatste Dag gelooft. En laat een groep gelovigen getuigen zijn
van hun afstraffing.
[24:3]
De echtbreker zal alleen een echtbreekster of een
afgodendienares huwen, en met de echtbreekster zal alleen een echtbreker of een
afgodendienaar huwen. En dit is de gelovigen verboden.
[24:4]
En zij, die kuise vrouwen beschuldigen en geen vier getuigen
brengen - geselt hen met tachtig slagen en aanvaardt hun getuigenis nooit meer,
want dezen zijn overtreders.
[24:5]
Met uitzondering van hen die daarna berouw tonen en zich
verbeteren; waarlijk, God is Vergevensgezind, Genadevol.
[24:6]
En betreffende degenen die hun vrouwen beschuldigen en die
buiten zich geen getuigen hebben, - laat ieder hunner vier maal in de naam van
God zweren dat hij voorzeker de waarheid spreekt.
[24:7]
En de vijfde maal zal hij zeggen: dat God’s vloek op hem
ruste als hij tot de leugenaars behoort.
[24:8]
Maar het zal de straf van haar afwenden indien zij viermaal
in de naam van God getuigt en zegt, dat hij tot de leugenaars behoort.
[24:9]
En de vijfde maal zal zij zeggen: dat de toorn van God over
haar zij als hij (haar man) de waarheid spreekt.
[24:10]
En ware het niet door God’s genade en Zijn barmhartigheid
voor u (dan was je verloren gegaan). Voorzeker God is Berouwaanvaardend,
Alwijs.
[24:11]
Waarlijk, zij die de lastering voortbrachten waren een grote
groep uit uw midden; beschouwt dit niet als een kwaad voor u - integendeel het
is goed voor u. Elk hunner zal de straf voor de zonde die hij heeft begaan,
ontvangen en hij, die onder hen het voornaamste deel ervan op zich nam zal een
grotere straf ontvangen.
[24:12]
Waarom dachten de gelovige mannen en vrouwen, toen zij dit
hoorden geen goed over hun eigen mensen en zeiden: "Dit is een openlijke
lastering?"
[24:13]
Waarom brachten zij geen vier getuigen (om dit te bewijzen)?
Daar zij geen getuigen hebben medegebracht zijn zij in de ogen van God
leugenaars.
[24:14]
En ware het niet door God’s genade en Zijn barmhartigheid
jegens u in deze wereld en in het Hiernamaals, zo zou u wegens hetgeen gij hebt
begaan, een grote straf hebben getroffen.
[24:15]
Toen je het van elkander hoorde en je zei, waarvan je geen
kennis bezat, dacht je dat het onbeduidend was, terwijl het in de ogen van God
belangrijk was.
[24:16]
Waarom heb je niet gezegd toen je het hoorde: "Het
betaamt ons niet om erover te spreken. Heilig zijt Gij, dit is een grote lastering!"
[24:17]
God waarschuwt u om nooit tot iets dergelijks terug te
vallen indien je gelovigen bent.
[24:18]
En God legt u de geboden uit; God is Alwetend, Alwijs.
[24:19]
Zij die graag willen dat onbetamelijkheid zich onder de
gelovigen moge verspreiden, zullen in deze wereld en in het Hiernamaals een
pijnlijke straf ondergaan. God weet, en je weet niet.
[24:20]
En ware het niet door God’s genade en Zijn barmhartigheid
voor u en dat God Liefderijk en Genadevol is, (dan zou je verloren zijn
gegaan).
[24:21]
O gij die gelooft, volgt de voetstappen van Satan niet. Wie
de voetstappen van Satan volgt die zal hij zeker onzedelijkheid en boosheid
beyelen. En ware het niet door God’s genade en Zijn barmhartigheid voor u
geweest, dan zou niemand uwer ooit rein zijn geworden, maar God reinigt wie Hij
wil. God is Alhorend, Alwetend.
[24:22]
En laat hen, die rijkdommen en overvloed onder u bezitten
niet ophouden te geven aan verwanten en behoeftigen en hun die hun huizen
terwille van God hebben verlaten. Laten zij vergeven en over het hoofd zien.
Wens je niet dat God u zou vergeven? God is Vergevensgezind, Genadevol.
[24:23]
Zij die kuise, gelovige vrouwen, die geen kwaad kennen,
belasteren, zijn in deze wereld en in het Hiernamaals vervloekt. Voor hen is er
een grote kastijding.
[24:24]
Op de Dag waarop hun tong, hun handen en hun voeten tegen
hen zullen getuigen over hetgeen zij hebben bedreven.
[24:25]
Op die Dag zal God hun de hun toekomende vergelding ten
volle geven, en zij zullen weten dat alleen God de duidelijke Waarheid is.
[24:26]
Slechte vrouwen zijn voor de slechte mannen, en de slechte
mannen zijn voor de slechte vrouwen. En goede vrouwen zijn voor de goede mannen
en de goede mannen zijn voor de goede vrouwen, dezen hebben niets uitstaande
met hetgeen anderen zeggen. Er is voor hen vergiffenis en een eerbare
voorziening.
[24:27]
O jij die gelooft, gaat geen andere huizen dan de uwe binnen
zonder de bewoners er van te waarschuwen en te begroeten. Dat is beter voor u,
opdat je er lering uit zult trekken.
[24:28]
En indien je niemand daarin vindt, gaat ze niet binnen
voordat je toestemming krijgt. En als er tot u wordt gezegd: "Gaat
terug," gaat dan terug want dit is voegzamer voor u. God is op de hoogte
van hetgeen je doet.
[24:29]
Het is voor u geen zonde indien je onbewoonde huizen, waarin
uw goederen staan, binnengaat. God weet wat je openlijk doet en wat je
verbergt.
[24:30]
Zeg tot de gelovige mannen dat zij hun ogen neergeslagen
houden en dat zij hun passies beheersen. Dat is reiner voor hen. Voorzeker, God
is wel op de hoogte van hetgeen zij doen.
[24:31]
En zeg tot de gelovige vrouwen dat zij ook haar ogen
neergeslagen houden en hun passies beheersen, en dat zij haar schoonheid niet
tonen dan hetgeen ervan zichtbaar moet zijn, en dat zij haar hoofddoeken over
haar boezem laten hangen, en dat zij haar schoonheid niet tonen behalve aan
haar echtgenoot of haar vader of de vader van haar echtgenoot, of haar zonen of
de zonen van haar echtgenoot, of haar broeders, of de zonen van haar broeders,
of de zonen van haar zusters of haar vrouwen, of haar slaven, of zulke
mannelijke bedienden die geen geslachtsdrang hebben, of de jonge kinderen die
van de naaktheid van een vrouw niets afweten. En laat haar niet met haar voeten
slaan, opdat hetgeen zij van haar schoonheid bedekken openbaar moge worden. En
wendt u allen tezamen tot God, o gelovigen, opdat je moge slagen.
[24:32]
En huwt uw weduwen en de deugdzamen onder uw mannelijke of
vrouwelijke slaven. Indien zij arm zijn, zal God hen uit Zijn overvloed
verrijken, want God is milddadig, Alwetend.
[24:33]
En laat degenen, die geen mogelijkheid tot trouwen vinden,
zich kuis houden totdat God hen uit Zijn overvloed verrijkt. En de slaven die
een acte van vrijmaking wensen, voorziet hen daarvan indien je enig goed in hen
ziet; en geeft hun van de rijkdommen van God, die Hij u heeft geschonken. En
dwingt uw slavinnen, terwijl zij kuis wensen te zijn, niet tot ontucht om de
goederen van het tegenwoordige leven te zoeken. Maar indien iemand haar dwingt,
dan zal God na die dwang (voor haar) Vergevensgezind, Barmhartig zijn.
[24:34]
En Wij hebben duidelijke tekenen tot u nedergezonden, en de
voorbeelden van hen die vóór u zijn geweest en een raadgeving
voor de godvrezenden.
[24:35]
God is het Licht van de hemelen en de aarde. De gelijkenis
van Zijn Licht is als een nis waarin een lamp staat. De lamp is door een glas
omsloten; het glas is als een schitterende ster. Het wordt, aangestoken met
olie van een gezegende boom, een olijfboom, die van het Oosten noch van het
Westen is, welks olie bijna zou lichten, zelfs al raakte vuur haar niet. Licht
op Licht. God leidt tot Zijn Licht wie Hij wil. - God geeft gelijkenissen voor
de mensen; God heeft kennis van alle dingen.
[24:36]
In huizen waaromtrent God heeft verordent dat zij zullen
verrijzen, waarin Zijn naam zal worden herdacht, daarin verheerlijken Hem ’s
morgens en ’s avonds,
[24:37]
Mensen die noch door handel noch door zaken achteloos worden
om God te gedenken, het gebed te houden en de Zakaat te betalen, zij vrezen de
Dag waarop harten en ogen zich zullen afwenden.
[24:38]
Opdat God hen voor de beste hunner daden moge belonen en hun
ruim moge bedelen uit Zijn overvloed. God geeft zonder maat aan wie Hij wil.
[24:39]
Maar de daden der ongelovigen zijn als een luchtspiegeling
op een vlakte. De dorstige denkt dat het water is, wanneer hij er bij komt
ontdekt hij echter dat het niets is. Maar hij vindt God in zijn nabijheid, Die
hem zijn rekening ten volle vereffent; en God is snel in het afrekenen.
[24:40]
Of als duisternis in een diepe zee, bedekt door golf boven
golf waarboven wolken zijn: duisternis boven duisternis. Wanneer men zijn hand
uitstrekt kan men haar bijna niet zien; en hij, wie God geen licht geeft, voor
hem is er geen licht.
[24:41]
Zie je niet, dat alles in de hemelen en op aarde, ook de
vogels met hun uitgespreide vleugels God verheerlijken? Een ieder kent zijn
eigen bidden en lofzang. En God weet goed wat zij doen.
[24:42]
Aan God behoort het koninkrijk der hemelen en der aarde en
tot God is de terugkeer.
[24:43]
Heb je niet gezien dat God de wolken voortdrijft, ze dan
verzamelt en daarna ophoopt zodat je regen uit hun midden ziet voortkomen? En
Hij zendt van de hemel neder (wolken als) bergen waarin zich hagel bevindt en
Hij treft daarmee wie Hij wil en wendt het af van wie Hij wil. De glans van de
bliksem neemt het gezicht bijna weg.
[24:44]
God wisselt dag en nacht af. Daarin is zeker een les voor
degenen die ogen hebben.
[24:45]
En God heeft elk dier uit water geschapen. Sommigen hiervan
gaan op hun buik, anderen op twee poten en nog anderen op vier poten. God
schept wat Hij wil. Voorzeker God heeft macht over alle dingen.
[24:46]
Wij hebben duidelijke tekenen nedergezonden. En God leidt
naar het rechte pad wie Hij wil.
[24:47]
En zii zeggen: "Wij geloven in God en in de
boodschapper en wij gehoorzamen." Maar daarna wenden sommigen hunner zich
af. En dezen zijn geen gelovigen.
[24:48]
En wanneer zij tot God en Zijn boodschapper worden geroepen
opdat hij over hen moge recht spreken, ziet! een deel hunner wendt zich af.
[24:49]
Maar indien het recht aan hun zijde was, dan zouden zij
ijlings naar hem toe komen.
[24:50]
Is er een ziekte in hun hart? Of twijfelen zij, of vrezen
zij dat God en Zijn boodschapper onrechtvaardig jegens hen zullen zijn? Neen,
zij zijn zelf de onrechtvaardigen.
[24:51]
Wanneer de gelovigen tot God en Zijn boodschapper worden
geroepen opdat Hij over hen moge recht spreken, zeggen zij slechts: "Wij
horen en wij gehoorzamen." Dezen zijn het die zullen slagen.
[24:52]
En wie God en Zijn boodschapper gehoorzaamt en God vreest en
godvruchtig is jegens Hem, dezulken zullen slagen.
[24:53]
En zij zweren hun plechtigste eden bij God; dat zij, indien
je hen beveelt, zeker zullen oprukken. Zeg: "Zweert niet: (maar)
werkelijke gehoorzaamheid (is nodig)." Voorzeker God is goed op de hoogte
van hetgeen je doet.
[24:54]
Zeg: "Gehoorzaamt God en gehoorzaamt de boodschapper.
Maar indien gij u afwendt is hij slechts verantwoordelijk voor datgene waarmee
hij is belast, en je bent slechts verantwoordelijk voor datgene waarmee je bent
belast. En indien je hem gehoorzaamt, zul je geleid worden. En de plicht van de
boodschapper is slechts de duidelijke verkondiging.
[24:55]
God heeft aan degenen onder u die geloven en goede werken
verrichten beloofd, dat Hij hen voorzeker tot stedehouders op aarde zal
stellen, zoals Hij degenen die vóór hen waren tot stedehouders
maakte en dat Hij de godsdienst, die Hij voor hen heeft gekozen, zeker zal
bevestigen, en dat Hij hun na hun vrees, vrede en veiligheid zal geven; Mij
zullen zij aanbidden en niets met Mij vereenzelvigen. Maar wie daarna het
geloof verwerpen, zullen overtreders zijn.
[24:56]
En houdt het gebed en betaalt de Zakaat en gehoorzaamt de
boodschapper, opdat je barmhartigheid moogt ontvangen.
[24:57]
Denkt niet, dat degenen die niet geloven, op aarde kunnen
ontsnappen, hun tehuis is de hel, en deze is inderdaad een slechte toevlucht.
[24:58]
O gij die gelooft, laten uw slaven en degenen uwer die de
geslachtsrijpheid nog niet hebben bereikt driemaal uw toestemming vragen (bij u
te mogen komen), vóór het morgengebed, wanneer je wegens de
middaghitte u van uw klederen ontdoet, en na het avondgebed. Drie privé-tijden
voor u. Op andere tijden is het noch voor u, noch voor hen hinderlijk, want
sommigen uwer moeten met anderen omgaan; aldus maakt God u de geboden
duidelijk; God is Alwetend, Alwijs.
[24:59]
En wanneer de kinderen onder u geslachtsrijpheid bereiken,
moeten ook zij verlof vragen evenals ouderen dan zij om toestemming vragen. Zo
maakt God u Zijn geboden duidelijk; God is Alwetend, Alwijs.
[24:60]
Bejaarde vrouwen die geen hoop op het huwelijk koesteren -
op haar rust geen schuld als zij zonder haar schoonheid te tonen, zich van
kledingstukken ontdoen. Maar als zij zich inhouden is dit beter voor haar. God
is Alhorend, Alwetend.
[24:61]
Het doet de blinden, de lammen, de zieken of uzelven geen
kwaad, dat je in uw eigen huizen eet of in de huizen van uw broeders, of in de
huizen van uw zusters, of in de huizen van uw vaders broeders, of in de huizen
van uw vaders zusters, of in de huizen van uw moeders broeders, of in de huizen
van uw moeders zusters, of in dat huis waarvan je de sleutel in uw bezit hebt,
of in het huis van een uwer vrienden. Het doet u geen kwaad of je tezamen of
afzonderlijk eet. Wanneer je de huizen betreedt groet dan elkander met een
groet van uw Heer, die vol van zegen en reinheid is. Zo maakt God u de geboden
duidelijk, opdat je het moge begrijpen.
[24:62]
Zij alleen zijn gelovigen die in God en Zijn boodschapper
geloven, en die, wanneer zij wegens iets dat voor allen belangrijk is, bij hem
(de profeet) zijn, zich niet verwijderen voordat zij hem om toestemming hebben
gevraagd. Zij die u om verlof vragen zijn degenen die werkelijk in God en Zijn
boodschapper geloven. Wanneer zij daarom uw toestemming vragen terwille van hun
zaken, geef dan toestemming aan wie hunner je wilt en vraag voor hen
vergiffenis van God, voorzeker, God is Vergevensgezind, Barmhartig.
[24:63]
Behandelt de uitnodiging van de boodschapper onder u niet
zoals je de uitnodiging van elkander behandelt. God kent degenen uwer die
wegsluipen en zich verbergen. Laat daarom degenen die tegen Zijn gebod ingaan,
zich in acht nemen opdat hen geen rampspoed overkome of een pijnlijke straf hen
achterhale.
[24:64]
Luistert! aan God behoort wat in de hemelen en op aarde is.
Hij kent uw toestand goed. En de Dag waarop zij tot Hem zullen worden
teruggebracht, zal Hij hen onderrichten over hetgeen zij deden. Waarlijk God
heeft kennis van alle dingen.
Het criterion
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[25:1]
Gezegend is Hij, die de Forqaan (het onderscheid) aan Zijn
dienaar heeft neder gezonden, opdat hij een waarschuwer moge zijn voor alle
volkeren.
[25:2]
Aan Wie het Koninkrijk der hemelen en der aarde toebehoort,
Hij heeft zich geen zoon genomen noch heeft Hij een mededinger in Zijn
Koninkrijk, Hij heeft alles geschapen, en het de juiste maat gegeven.
[25:3]
Toch hebben zij (de mensen) naast Hem goden genomen die
niets kunnen scheppen, doch zelf geschapen zijn, en die geen macht hebben om
zichzelf goed of kwaad te doen, noch macht hebben over dood, leven of
opstanding.
[25:4]
De ongelovigen zeggen: "Dit is niets dan een leugen,
die hij (de Profeet) verzonnen heeft en andere mensen hebben hem er bij
geholpen." Maar zij uiten daarmee onrechtvaardigheid en leugen.
[25:5]
En zij zeggen: "Dit zijn fabelen der ouden; hij heeft
ze laten neerschrijven en zij worden hem ’s morgens en ’s avonds
voorgezegd."
[25:6]
Zeg: "Hij, Die de geheimen der hemelen en der aarde
kent, heeft het nedergezonden. Waarlijk, Hij is Vergevensgezind,
Genadevol."
[25:7]
En zij zeggen: "Wat voor boodschapper is deze die
voedsel gebruikt en op straat wandelt? Waarom is geen engel tot hem
nedergezonden om met hem een waarschuwer te zijn?
[25:8]
Ofwel een schat had tot hem nedergeworpen moeten worden of
hij had een tuin moeten hebben om (de vruchten) er van te eten." En de
onrechtvaardigen zeggen: "Gij volgt slechts een betoverd man!"
[25:9]
Zie, wat voor verhalen zij over u doen, zij zijn verdwaald
en kunnen de rechte weg niet vinden.
[25:10]
Gezegend is Hij Die, indien Hij het wil u iets beters dan
dat alles zal schenken - tuinen, waar doorheen rivieren stromen, en ook
paleizen.
[25:11]
Neen, zij verloochenen het Uur en voor degenen die dat Uur
verloochenen hebben Wij een laaiend Vuur bereid.
[25:12]
Wanneer de hel hen vanuit de verte zal zien, zullen zij het
woeden en razen horen.
[25:13]
En wanneer zij, aan elkander geketend, op een kleine ruimte
daarvan zullen worden geworpen, zullen zij daar om vernietiging roepen.
[25:14]
Roept niet éénmaal om vernietiging doch roept er keer op
keer om.
[25:15]
Zeg: "Is dit beter of de tuin der eeuwigheid die de
rechtvaardigen is beloofd? Deze zal hun loon en hun toevlucht zijn."
[25:16]
Zij zullen er alles in ontvangen waar zij naar verlangen en
zij zullen er blijvend vertoeven. Dit is een belofte van uw Heer waar om
gevraagd mag worden.
[25:17]
En de Dag waarop Hij de ongelovigen en degenen die zij naast
God aanbidden zal verzamelen, zal Hij vragen: "Was jij het, die deze mijn
dienaren deedt dwalen, of dwaalden zij zelf van het rechte pad af?"
[25:18]
Zij zullen antwoorden: "Ere zij U; Het betaamde ons
niet andere beschermers dan U te nemen, maar Gij hebt hen en hun vaderen doen
genieten totdat zij de aanmaning vergaten en een verloren volk werden."
[25:19]
Zo hebben dezen wat je zegt, verloochend, zodat je de straf
niet kunt afwenden of hen helpen. En wie onder u onrechtvaardig is, Wij zullen
hem een zware straf doen ondergaan.
[25:20]
En Wij zonden nooit boodschappers vóór u, of
zij gebruikten voedsel en liepen op straat. En Wij gebruiken sommigen uwer tot
een beproeving voor anderen. Zul je geduldig zijn? Want uw Heer is Alziende.
Part 19
[25:21]
Zij die Onze ontmoeting niet verwachten zeggen: "Waarom
zijn geen engelen tot ons nedergezonden? of waarom kunnen wij onze Heer niet
zien?" Voorzeker, zij schatten zich te hoog en zijn de perken ver te
buiten gegaan.
[25:22]
De Dag waarop zij de engelen zullen zien, zal er geen goed
nieuws zijn voor de schuldigen; dan zullen zij zeggen: "Ware er slechts een
grote afscheiding (tussen ons)."
[25:23]
En Wij zullen ons tot hun werken wenden en zullen deze als
stof verstrooien.
[25:24]
De bewoners van het paradijs zullen op die Dag er beter aan
toe zijn betreffende het tehuis, en beter betreffende de rustplaats.
[25:25]
En de Dag waarop de hemel met de wolken zal worden gespleten
en de engelen worden nedergezonden in grote aantallen;
[25:26]
Het ware Koninkrijk zal op die Dag aan de Genadevolle
behoren, maar het zal voor de ongelovigeneen moeilijke Dag zijn.
[25:27]
De Dag waarop de onrechtvaardige op zijn handen zal bijten
zal hij zeggen: "O, had ik de weg met de boodschapper maar gevolgd.
[25:28]
O. wee! Had ik nooit zo iemand als vriend genomen.
[25:29]
Hij deed mij van de herinnering afdwalen nadat zij tot mij
was gekomen." En Satan laat de mens in de steek.
[25:30]
En de boodschapper zal zeggen: "O, mijn Heer, mijn volk
heeft deze Koran verzaakt!"
[25:31]
Zo maken Wij voor elke profeet een vijand van onder de
zondaren; uw Heer is voldoende als Leider en Helper.
[25:32]
En de ongelovigen zeggen: "Waarom werd de Koran niet
ineens aan hem geopenbaard?" Zo is het, opdat Wij daarmee uw hart mogen
versterken. En Wij hebben hem duidelijk en geleidelijk uiteengezet.
[25:33]
En zij stellen u geen vraag of Wij geven u de waarheid en
een uitmuntende uitleg.
[25:34]
Zij die vernederd naar de hel zullen worden gebracht,
verkeren in een slechte toestand, en zij zijn het meest van het rechte pad
afgedwaald.
[25:35]
Wij gaven Mozes het Boek (der Wet) en stelden zijn broeder
Aäron tot helper aan.
[25:36]
En Wij zeiden: "Gaat samen naar het volk dat Onze
Tekenen verloochent." Daarna vernietigden Wij hen.
[25:37]
En het volk van Noach: toen dit de boodschappers
verloochende, verdronken Wij het en Wij maakten het tot een teken voor het
mensdom. En Wij hebben een pijnlijke straf voor de onrechtvaardigen bereid.
[25:38]
En herinnert u Aad en Samoed en het volk van de Bron en vele
andere geslachten tussen hen.
[25:39]
Wij gaven aan ieder hunner allerlei voorbeelden en Wij
vernietigden allen.
[25:40]
En zij komen voorzeker de stad voorbij, waarop een boze
regen was gevallen. Zien zij die (plaats) dan niet? Neen, zij verwachten de
Opstanding niet.
[25:41]
Wanneer zij u zien maken zij u slechts tot een bespotting.
"Is hij het, die God als boodschapper heeft gezonden?
[25:42]
Hij had ons inderdaad bijna van onze Goden doen afdwalen,
als wij jegens hen niet standvastig waren gebleven." Maar zij zullen
weldra te weten komen, wanneer zij de straf zullen aanschouwen, wie het meest
afgedwaald is van het rechte pad.
[25:43]
Heb je hem gezien, die zijn eigen begeerte als zijn God
aanneemt? Wil je dan een beschermer over hem zijn?
[25:44]
Denk je dat de meesten hunner horen of begrijpen? Zij zijn
slechts als vee - neen, zij zijn verder afgedwaald.
[25:45]
Heb je niet gezien hoe uw Heer de schaduw verlengt? - En
indien Hij het had gewild, kon Hij haar onbeweeglijk hebben gemaakt - Dan
hebben Wij de zon tot een leider er van gemaakt.
[25:46]
Daarna trekken Wij haar langzaam tot Ons terug.
[25:47]
En Hij is het, Die de nacht tot een bedekking voor u heeft
gemaakt en de slaap voor rust, en de dag voor het opstaan.
[25:48]
En Hij is het, Die de winden als blijde aankondiging voor
Zijn barmhartigheid uitzendt en Wij zenden zuiver water uit de wolken neer.
[25:49]
Opdat Wij daarmee leven mogen schenken aan een dor land, en
het ook als drank geven aan Onze schepping - aan vee en mensen in grote getale.
[25:50]
En Wij herhalen dit voor hen opdat zij er lering uit mogen
trekken, maar de meeste mensen weigeren alles, behalve ondankbaarheid.
[25:51]
Als Wij het hadden gewild konden Wij zeker in elke stad een
waarschuwer hebben verwekt.
[25:52]
Dus volg de ongelovigen niet, en voer met (de Koran) een
grote strijd tegen hen.
[25:53]
En Hij is het die twee wateren heeft doen stromen, het ene
zoet en het andere zout, en tussen hen heeft Hij een afscheiding en een
versperring geplaatst.
[25:54]
En Hij is het Die de mens uit water heeft geschapen en heeft
hem verwanten gegeven door afstamming en huwelijk; uw Heer is Almachtig.
[25:55]
Toch aanbidden zij naast God datgene dat hen helpen noch
schaden kan. De ongelovige is een helper tegen zijn Heer.
[25:56]
En Wij hebben u slechts als drager van blijde tijdingen en
als waarschuwer gezonden.
[25:57]
Zeg: "Ik vraag van u geen vergoeding er voor, behalve
dat hij, die dit wil, de weg naar zijn Heer moge inslaan.
[25:58]
En stel uw vertrouwen in de Levende, Die niet sterft, en
verheerlijk Hem met de lof die Hem toekomt. Hij is goed op de hoogte met de
zonden van Zijn dienaren.
[25:59]
Hij, Die de hemelen en de aarde en alles wat er tussen is,
in zes dagen schiep, zette Zich dan op de Troon. Hij is de Barmhartige. Vraag
dus iemand die meer over Hem weet.
[25:60]
En wanneer er tot de ongelovigen wordt gezegd: "Werpt u
neder voor de Barmhartige," zeggen zij: "En wie is de Barmhartige?
Zullen wij ons nederwerpen voor degene die je ons gelast?" En dit
vermeerdert slechts hun afkeer.
[25:61]
Gezegend is Hij, Die de sterren, de stralende zon en de
glanzende maan aan de hemel heeft geplaatst.
[25:62]
En Hij is het Die de nacht en de dag heeft ingesteld die
elkander opvolgen; dit is voor hen die er lering uit willen trekken, of hun
dankbaarheid betonen.
[25:63]
En de dienaren van de Barmhartige zijn zij, die zachtmoedig
op aarde wandelen en als de onwetenden hen aanspreken, zeggen zij:
"Vrede".
[25:64]
En zij, die de nacht doorbrengen zich voor hun Heer ter
aarde werpende en voor Hem staande.
[25:65]
Terwijl zij zeggen:"Onze Heer, wend de straf der hel
van ons af want de straf daarvan is een voortdurende kwelling."
[25:66]
Zij is inderdaad slecht als rustplaats en als tehuis.
[25:67]
En zij, die, als zij iets besteden, noch spilzuchtig noch
vrekkig zijn, maar evenwichtig blijven tussen beide in.
[25:68]
En zij die geen andere goden naast God aanroepen noch iemand
doden, wat God heeft verboden, tenzij met recht, noch overspel plegen; en hij
die dat doet zal een straf ondergaan.
[25:69]
De straf zal hem verdubbeld worden op de Dag der Opstanding,
en hij zal daar vernederd in vertoeven.
[25:70]
Met uitzondering van hen die berouw hebben en geloven en
goede daden doen, voor dezulken zal God de slechte daden in goede daden
veranderen, want God is Vergevensgezind, Barmhartig!
[25:71]
En hij die berouw heeft, en het goede doet, wendt zich
voorzeker berouwvol tot God.
[25:72]
En zij, die niet leugenachtig getuigen en als zi; iets
ijdels voorbijgaan, er edelmoedig aan voorbijgaan.
[25:73]
En zij, die, wanneer zij door tekenen van hun Heer
gewaarschuwd worden, daarbij niet doof en blind nedervallen.
[25:74]
En zij die zeggen: "Onze Heer, maak onze echtgenoten en
kinderen tot troost der ogen, en maak ons tot voorbeeld voor de
godvruchtigen."
[25:75]
Dit zijn diegenen die beloond zullen worden met de hoogste
plaats (in het paradijs) - omdat zij standvastig waren - waar zij zullen worden
ontvangen met begroeting en vrede.
[25:76]
Daarin zullen zij verblijven; uitstekend is dit als verblijf
en als rustplaats.
[25:77]
Zeg: "Mijn Heer zou niets om U geven als je niet bidt.
Je hebt de waarheid verloochend en weldra zal de straf (u) worden
opgelegd."
De dichters
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[26:1]
Taa Sien Miem.
[26:2]
Dit zijn de verzen van het duidelijke Boek.
[26:3]
Wellicht zul je ten dode toe treuren omdat zij niet geloven.
[26:4]
Als Wij het willen, kunnen Wij hun een teken van de hemel
nederzenden, zodat hun hoofd er zich voor zal nederbuigen.
[26:5]
Maar er komt van de Barmhartige geen nieuwe vermaning tot
hen of zij wenden zich er van af.
[26:6]
Voorzeker zij hebben dit verloochend, maar weldra zullen de
tijdingen hun bereiken van hetgeen zij bespotten.
[26:7]
Zien zij niet op aarde - hoeveel voortreffelijke soorten Wij
daarop hebben doen groeien?
[26:8]
Daarin is inderdaad een teken; maar de meesten onder hen
willen niet geloven.
[26:9]
En voorzeker uw Heer is de Machtige, de Genadige.
[26:10]
Toen uw Heer tot Mozes riep: "Ga naar het
onrechtvaardige volk,
[26:11]
Het volk van Pharao. Zullen zij (Mij) niet vrezen?"
[26:12]
Zeide hij: "Mijn Heer, ik vrees, dat zij mij zullen
verloochenen;
[26:13]
En mijn boezem vernauwt zich en mijn tong is niet
welsprekend; zend daarom (bericht) aan Aäron (om mij te helpen).
[26:14]
Bovendien hebben zij een aanklacht van misdaad tegen mij,
dus vrees ik dat zij mij zullen doden."
[26:15]
Hij (God) zeide: "In geen geval, gaat dan met Onze
tekenen; Wij zijn met u en zullen horen.
[26:16]
Gaat dus naar Pharao en zegt: ’Wij zijn de boodschappers van
de Heer der Werelden.
[26:17]
Laat de kinderen Israëls met ons meegaan’."
[26:18]
Hij (Pharao) zeide: "Voedden wij u niet onder ons op
toen je een kind was? En je bleeft onder ons vele jaren van uw leven.
[26:19]
En je weet wat je deedt, terwijl je ondankbaar was."
[26:20]
Hij (Mozes) zeide: "Ik deed dit, toen ik nog tot de
dwalenden behoorde."
[26:21]
[26:22]
Is dit de gunst die je mij in herinnering brengt, dat je de
kinderen van Israël tot slaven hebt gemaakt?"
Daarom vluchtte ik van u omdat ik u vreesde; maar mijn Heer
heeft mij wijsheid geschonken en mij tot een boodschapper gemaakt.
[26:23]
Pharao zeide: "En wie is de Heer der Werelden?"
[26:24]
Mozes antwoordde: "De Heer der hemelen en der aarde en
van alles wat er tussen is, als je het wilt geloven."
[26:25]
Pharao zeide tot degenen die om hem heen waren: "Hoor
je het niet?"
[26:26]
Mozes zeide: "Uw Heer, en de Heer uwer
voorvaderen."
[26:27]
Pharao zeide: "Waarlijk, de boodschapper die tot u is
gezonden, is krankzinnig."
[26:28]
Mozes zeide: "Hij is de Heer van het Oosten en van het
Westen en van alles wat daar tussen is, indien je wilt begrijpen."
[26:29]
Pharao zeide tot hem: "Indien je een andere God
aanneemt dan mij zal ik u zeker in de gevangenis werpen."
[26:30]
Mozes antwoordde: "Ofschoon ik u een duidelijk teken
breng?"
[26:31]
Pharao zeide: "Breng het dan als je tot de waarachtigen
behoort."
[26:32]
Daarop wierp Mozes zijn staf neder, en ziet! deze werd een
zichtbare slang.
[26:33]
En hij strekte zijn hand uit, en ziet! zij was wit voor de
toeschouwers.
[26:34]
Pharao zeide tot de vooraanstaanden om zich heen: "Dit
is inderdaad een bedreven tovenaar.
[26:35]
Hij wenst u uit uw land te verdrijven door zijn tovenarij.
Wat raad je mij dan aan?"
[26:36]
Zij zeiden: "Geef hem en zijn broeder uitstel en zend
aankondigers naar de steden.
[26:37]
Die u iedere bedreven tovenaar zullen brengen."
[26:38]
Dus werden de tovenaars verzameld op de bepaalde tijd op een
vastgestelde dag.
[26:39]
En er werd tot het volk gezegd: "Wil je u ook
verzamelen,
[26:40]
Opdat wij de tovenaars mogen volgen als zij overwinnaars
zijn?"
[26:41]
En toen de tovenaars kwamen, vroegen zij aan Pharao,
"Zal er een beloning voor ons zijn als wij de overwinnaars worden?"
[26:42]
Hij antwoordde: "Ja zeker, bovendien zul je tot de
gunstelingen behoren."
[26:43]
Mozes zeide tot hen: "Werpt neder hetgeen gij te werpen
hebt."
[26:44]
Toen gooiden zij hun touwen en hun roeden, en zeiden:
"Bij de macht van Pharao, wij zullen de overhand krijgen."
[26:45]
Daarna wierp Mozes zijn staf neder en ziet! deze slokte
alles wat zij hadden gemaakt op.
[26:46]
Daarop wierpen de tovenaars zich op de grond neder.
[26:47]
En riepen uit: "Wij geloven in de Heer der Werelden,
[26:48]
De Heer van Mozes en Aäron."
[26:49]
Pharao zeide tot hen: "Geloof je in hem voordat ik u
toestemming geef? Hij is zeker uw leider die u tovenarij heeft onderwezen. Maar
je zult het weldra te weten komen. Ik zal zeker uw handen en uw voeten van
links en rechts afhakken, en u allen doen kruisigen."
[26:50]
Zij antwoordden: "Dat geeft niet; wij zullen voorzeker
tot onze Heer terugkeren.
[26:51]
Wij hopen dat onze Heer ons onze zonden zal vergeven, want
wij zijn de eersten der gelovigen."
[26:52]
En Wij openbaarden aan Mozes, zeggende: "Neemt Mijn
dienaren mede in de nacht, want je zult worden achtervolgd."
[26:53]
En Pharao zond herauten naar de steden, zeggende,
[26:54]
Dit is slechts een kleine groep,
[26:55]
Toch hebben zij ons vertoornd;
[26:56]
En wij zijn een ten volle bewapende menigte."
[26:57]
Daarom verbanden Wij hen uit hun tuinen en bronnen,
[26:58]
En schatten en voortreffelijke woning.
[26:59]
Zo geschiedde het; en Wij gaven die als een erfenis aan de
kinderen van Israël."
[26:60]
En zij (Egyptenaren) vervolgden hen bij zonsopgang;
[26:61]
En toen de twee scharen elkander zagen, zeiden de
metgezellen van Mozes: "Wij worden zeker ingehaald."
[26:62]
In geen geval! zeide hij. "Mijn Heer is met mij. Hij
zal mij leiden."
[26:63]
Toen openbaarden Wij aan Mozes: "Tref de zee met uw
staf." Waarop zij vaneen week en elk gedeelte was als een grote berg.
[26:64]
En Wij lieten de anderen naderbij komen.
[26:65]
En Wij redden Mozes en allen die met hem waren.
[26:66]
Daarna verdronken Wij de anderen.
[26:67]
Hierin is zeker een teken maar de meesten onder hen willen
niet geloven.
[26:68]
Voorwaar, uw Heer is de Almachtige, de Genadevolle.
[26:69]
En verkondig aan het volk het verhaal van Abraham.
[26:70]
Toen hij tot zijn vader en zijn volk zeide: "Wat aanbid
je?"
[26:71]
Zeiden zij: "Wij aanbidden (onze) goden en wij zullen
hun toegewijd blijven."
[26:72]
Hij zeide: "Horen zij u als gij hen aanroept?
[26:73]
Baten of schaden zij u?"
[26:74]
Zij antwoordden: "Maar wij vonden dat onze vaderen
hetzelfde deden."
[26:75]
Hij zeide: "Zie je dan, wat je aanbidt,
[26:76]
Gij en uw voorvaderen?
[26:77]
Zij zijn vijanden van mij behalve de Heer der Werelden,
[26:78]
Die mij heeft geschapen en Hij is het, Die mij leidt;
[26:79]
En Die mij voedsel en drank geeft.
[26:80]
En Die mij geneest wanneer ik ziek ben;
[26:81]
En Die mij zal doen sterven en daarna weer tot het leven
terugroepen.
[26:82]
En Die, hoop ik, mij mijn tekortkomingen zal vergeven op de
Dag des Oordeels."
[26:83]
Mijn Heer schenk mij wijsheid en voeg mij bij de
rechtvaardigen;
[26:84]
En geef mij een goede naam onder de komende geslachten.
[26:85]
:En maak mij een der erfgenamen van de Tuin der Zaligheid.
[26:86]
En vergeef mijn vader, want hij behoorde tot de dwalenden.
[26:87]
En verneder mij niet op de Dag waarop de mensen zullen
worden opgewekt,
[26:88]
De Dag waarop rijkdom noch kinderen zullen baten.
[26:89]
Maar slechts hij, die met een toegewijd hart tot God komt,
(zal baat vinden)."
[26:90]
En het paradijs zal nabij worden gebracht voor de
rechtvaardigen.
[26:91]
En de hel zal worden onthuld voor de dwalenden.
[26:92]
En er zal tot hen worden gezegd: "Waar zijn zij die je
aanbadt,
[26:93]
Naast God? Kunnen zij u helpen of zichzelf helpen?"
[26:94]
Dan zullen zij hals over kop in (de hel) worden geworpen,
zij en de dwalenden.
[26:95]
En de scharen van Iblies, allen tezamen.
[26:96]
Terwijl zij daarin onder elkander twisten, zullen zij (tegen
de afgoden) zeggen:
[26:97]
Bij God, wij waren klaarblijkelijk in dwaling,
[26:98]
Toen wij u gelijk stelden aan de Heer der Werelden.
[26:99]
En slechts de schuldigen deden ons dwalen.
[26:100]
En wij hebben nu geen bemiddelaar,
[26:101]
Noch een boezemvriend.
[26:102]
Indien er voor ons een terugkeer (naar de aarde) was, zouden
wij tot de gelovigen behoren."
[26:103]
Hierin is waarlijk een teken, maar de meesten onder hen
willen het niet geloven.
[26:104]
En voorwaar, uw Heer is de Machtige, de Genadevolle.
[26:105]
Het volk van Noach verloochende de boodschappers.
[26:106]
Toen hun broeder, Noach, tot hen zeide: "Wil je niet
(God) vrezen?"
[26:107]
Waarlijk, ik ben voor u een getrouwe boodschapper,
[26:108]
Vreest daarom God, en gehoorzaamt mij,
[26:109]
En ik vraag u er geen beloning voor: Mijn loon is bij de
Heer der Werelden.
[26:110]
Vreest daarom God en gehoorzaamt mij."
[26:111]
Zij antwoordden: "Zullen wij u geloven terwijl slechts
de onaanzienlijken u volgen?"
[26:112]
Hij (Noach) zeide: "En wat weet ik er van wat zij
deden?"
[26:113]
Hun rekening is alleen bij mijn Heer, als je het slechts
wist!
[26:114]
En ik ga de gelovigen niet verdrijven.
[26:115]
Ik ben niets dan een duidelijke waarschuwer."
[26:116]
Zij zeiden: "Als je niet ophoudt, o Noach, zul je
voorzeker worden gestenigd."
[26:117]
Hij zeide: "Mijn Heer, mijn volk heeft mij verloochend.
[26:118]
Oordeel daarom beslissend tussen hen en mij; en red mij en
de gelovigen die met mij zijn."
[26:119]
Daarom redden Wij hem en degenen die met hem in de geladen
ark waren.
[26:120]
Daarna verdronken Wij degenen die achterbleven.
[26:121]
Hierin is voorwaar een teken, maar de meesten hunner willen
niet geloven.
[26:122]
Waarlijk uw Heer is de Machtige, de Genadevolle.
[26:123]
De Aad verloochenden de boodschappers,
[26:124]
Toen hun broeder Hoed tot hen zeide: "Zul je niet
godvruchtig worden?"
[26:125]
Waarlijk, ik ben tot u een getrouwe boodschapper.
[26:126]
Daarom vreest God en gehoorzaamt mij.
[26:127]
En ik vraag u er geen beloning voor; mijn loon is slechts
bij de Heer der Werelden."
[26:128]
Bouw je monumenten op elke hoge plaats om u te vermaken?
[26:129]
En bouw je kastelen, alsof je voor eeuwig zult leven?
[26:130]
En als je iemand aangrijpt, grijp je hem aan als
geweldenaars.
[26:131]
Vreest God en gehoorzaamt mij.
[26:132]
Ja, vreest Hem, Die alles wat je weet aan u geschonken
heeft.
[26:133]
Hij heeft u overvloedig vee en kinderen geschonken,
[26:134]
En tuinen en bronnen.
[26:135]
Ik vrees voor u inderdaad de straf van een grote Dag."
[26:136]
Zij antwoordden: "Het is ons hetzelfde of je predikt of
niet.
[26:137]
Dit is niets dan een verzinsel der ouden.
[26:138]
En wij zullen niet worden gestraft."
[26:139]
Daarom verloochenden zij hem en Wij vernietigden hen. Daarin
is waarlijk een teken, maar de meesten hunner willen niet geloven.
[26:140]
En voorwaar uw Heer is de Machtige, de Genadevolle.
[26:141]
Het geslacht van Samoed verloochende de boodschappers
eveneens.
[26:142]
Toen hun broeder, Salih, tot hen zeide, "Wil je niet
godvruchtig worden?
[26:143]
Waarlijk ik ben voor u een getrouwe boodschapper.
[26:144]
Vreest daarom God en gehoorzaamt mij.
[26:145]
En ik vraag u er geen beloning voor. Mijn beloning is
slechts bij de Heer der Werelden.
[26:146]
Zul je met rust worden gelaten tussen de dingen die hier
zijn,
[26:147]
Tussen tuinen en bronnen,
[26:148]
En korenvelden en dadelpalmen vol vruchten.
[26:149]
En de huizen, welke je met grote handigheid uit de bergen
maakt?
[26:150]
Daarom vreest God en gehoorzaamt mij.
[26:151]
En gehoorzaamt niet aan het bevel der buitensporigen.
[26:152]
Die onheil op aarde stichten, en zich niet beteren,"
[26:153]
Zeiden zij: "Gij zijt betoverd.
[26:154]
Gij zijt slechts een mens zoals wij, toon ons dan een teken,
als je tot de waarachtigen behoort."
[26:155]
Hij (Salih) zeide: "Hier is een kamelin, zij heeft haar
beurt om te drinken en je hebt uw beurt om te drenken op een vastgestelde tijd.
[26:156]
En doe haar geen kwaad anders zal de straf van een grote Dag
u achterhalen."
[26:157]
Doch zij verlamden haar en daarna hadden zij er spijt van.
[26:158]
Maar de straf achterhaalde hen. Voorwaar daarin is een teken
maar de meesten hunner willen niet geloven.
[26:159]
Uw Heer is de Machtige, de Genadevolle.
[26:160]
Ook het volk van Lot verloochende de boodschappers,
[26:161]
Toen hun broeder Lot tot hen zeide: "Wil je niet
rechtvaardig worden?
[26:162]
Waarlijk, ik ben u een getrouwe boodschapper,
[26:163]
Vreest daarom God en gehoorzaamt mij.
[26:164]
En ik vraag u er geen beloning voor. Mijn beloning is
slechts bij de Heer der Werelden."
[26:165]
Nader je van alle schepselen de mannen?
[26:166]
En verlaat je uw vrouwen, die uw Heer voor u heeft
geschapen? Neen, je bent een volk dat de perken te buiten gaat."
[26:167]
Zij zeiden: "Als je niet ophoudt, o Lot, zul je zeker
worden verbannen."
[26:168]
Hij zeide: "Waarlijk, ik veracht uw handelwijze."
[26:169]
Mijn Heer, red mij en mijn familie van hetgeen zij doen.
[26:170]
Daarom redden Wij hem en zijn hele gezin.
[26:171]
Behalve een oude vrouw die achterbleef.
[26:172]
Daarna vernietigden Wij de anderen.
[26:173]
En Wij deden een regen op hen regenen, en vreselijk was de
regen voor hen, die waren gewaarschuwd.
[26:174]
Daarin is waarlijk een teken maar de meesten hunner willen
niet geloven.
[26:175]
En voorwaar, uw Heer is de Machtige, de Genadevolle.
[26:176]
Het volk van het woud verloochende ook de boodschappers.
[26:177]
Toen Shoaib tot hen zeide: "Wil je niet godvruchtig
worden?
[26:178]
Waarlijk, ik ben voor u een getrouwe boodschapper,
[26:179]
Daarom vreest God en gehoorzaamt mij.
[26:180]
En ik vraag u er geen beloning voor. Mijn beloning is
slechts bij de Heer der Werelden.
[26:181]
Geeft de volle maat en behoort niet tot hen die minder geven
(bedriegers).
[26:182]
En weegt met de zuivere weegschaal.
[26:183]
En doet de mensen in hetgeen hun toekomt niet te kort, noch
handelt verderfelijk door onheil te stichten op aarde.
[26:184]
En vreest Hem, Die u en de vroegere geslachten schiep."
[26:185]
Zij zeiden: "Je bent slechts betoverd.
[26:186]
En je bent niets meer dan een man zoals wij en wij denken
dat je tot de leugenaars behoort.
[26:187]
Doe dan stukken van de hemel op ons vallen als je waarachtig
bent."
[26:188]
Hij zeide: "Mijn Heer weet het beste wat je doet."
[26:189]
En zij verloochenden hem. Daarna achterhaalde hen de straf
van de dag der overschaduwing. Dat was waarlijk de straf van een grote dag.
[26:190]
Voorwaar, daarin is een teken maar de meesten hunner willen
niet geloven.
[26:191]
Waarlijk uw Heer is de Almachtige, de Genadevolle.
[26:192]
Voorwaar dit Boek is een openbaring van de Heer der Werelden.
[26:193]
De Heilige Geest (Gabriël) heeft het nedergebracht.
[26:194]
In uw hart, opdat je de waarschuwer moogt zijn.
[26:195]
In duidelijke Arabische taal.
[26:196]
En het is zeker in de geschriften der vroegere volkeren
(vermeld).
[26:197]
Is het geen teken voor hen dat de geleerden onder de
kinderen van Israël het weten?
[26:198]
Indien Wij het aan een vreemdeling hadden geopenbaard
[26:199]
En hij had het hun voorgelezen, dan zouden zij er nooit in
hebben geloofd.
[26:200]
Zo hebben Wij het (ongeloof) in de harten der zondaren doen
binnendringen.
[26:201]
Zij zullen er niet in geloven voordat zij de smartelijke
straf zien;
[26:202]
Maar deze zal plotseling over hen komen terwijl zij het niet
bemerken;
[26:203]
En zij zullen zeggen: "Wordt ons geen uitstel
gegeven?"
[26:204]
Vragen zij dan Onze straf te verhaasten?"
[26:205]
Zeg: "Als Wij hun toest,aan jaren te genieten,
[26:206]
En hun dan datgene zou overkomen, waaabmede zij werden
bedreigd.
[26:207]
Zou al hetgeen hun werd geschonken hun toch niet baten.
[26:208]
En Wij vernietigden nooit een stad, zonder dat er voor haar
een Waarschuwer was geweest,
[26:209]
Om te vermanen. Wij waren nooit onrechtvaardig.
[26:210]
De duivelen hebben (de Koran) niet nedergebracht,
[26:211]
Noch is het passend voor hen, noch zijn zij in staat, dat te
doen.
[26:212]
Voorzeker het horen (hiervan) is hun ontnomen.
[26:213]
Roep daarom naast God geen andere god aan, anders zul je
gestraft worden.
[26:214]
En waarschuw uw naaste familieleden.
[26:215]
En wend u met zachtmoedigheid tot de gelovigen die u
volgen."
[26:216]
Indien zij u dan niet gehoorzamen, zeg: "Ik heb niets
uitstaande met hetgeen gij doet."
[26:217]
En stel uw vertrouwen in de Almachtige, de Genadevolle.
[26:218]
Die u ziet wanneer je opstaat.
[26:219]
En uw bewegingen onder hen die zich nederwerpen (in
aanbidding).
[26:220]
Want Hij is de Alhorende, de Alwetende.
[26:221]
Zal ik u mededelen op wie de duivelen nederdalen?
[26:222]
Zij dalen op elke verstokte leugenaar en zondaar neder.
[26:223]
En zij verlenen gehoor aan (geruchten) en velen hunner zijn
zelf leugenaars,
[26:224]
En de dichters! de dwalenden volgen hen.
[26:225]
Heb je niet gezien hoe zij in elk dal radeloos rondlopen?
[26:226]
En wat zij zeggen doen zij niet.
[26:227]
Behalve zij die geloven en goede werken doen, en God vaak
gedenken, en zich verdedigen nadat hun onrecht is aangedaan, maar de
onrechtvaardigen zullen weldra weten welke wending hun zaken zullen nemen.
De mieren
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[27:1]
Taa Sien. Dit zijn de verzen van de Koran, het duidelijke
Boek.
[27:2]
Een richtsnoer en goed nieuws voor de gelovigen.
[27:3]
Die het gebed houden en de Zakaat betalen, en een vast
geloof hebben in het Hiernamaals.
[27:4]
Voorzeker, die niet in het Hiernamaals geloven, hun daden
hebben Wij voor hen schoonschijnend gemaakt, daarom lopen zij blindelings rond.
[27:5]
Zij zullen zeker een zware straf krijgen en zij zullen in
het Hiernamaals de grootste verliezers zijn.
[27:6]
Voorwaar, aan u wordt de Koran overgedragen door de Alwijze,
de Alwetende.
[27:7]
Gedenk toen Mozes tot zijn familieleden zeide: "Ik zie
een vuur. Ik zal u daarvan enig bericht brengen of ik breng wat vuur mee opdat
jij je mag verwarmen."
[27:8]
En toen hij er bij kwam, riep een stem hem toe: "Gezegend
is hij, die in het vuur is en gezegend is hij die er dichtbij is, glorie zij
God, de Heer der Werelden!
[27:9]
O Mozes, Ik ben God, de Machtige, de Alwijze.
[27:10]
Werp uw staf neder." Maar toen hij de staf zich als een
slang zag bewegen, wendde hij zich af en wilde zich niet omkeren. (En God
zeide) "O Mozes, vrees niet, voorwqwaar bij Mij vrezen de boodschappers
niet."
[27:11]
Noch degene die kwaad doet en daarna het kwade door goed
vereffent; want waarlijk, Ik ben dan Vergevensgezind, Genadevol.
[27:12]
En stop uw hand in uw boezem, zij zal zonder enige schade
wit te voorschijn komen. Dit behoort tot de negen tekenen voor Pharao en zijn
volk; want zij zijn een opstandig volk."
[27:13]
Maar toen Onze verlichtende tekenen tot hen kwamen, zeiden
zij: "Dit is openbare tovenarij."
[27:14]
En zij verwierpen deze onrechtvaardig en aanmatigend terwijl
hun zielen er van overtuigd waren. Ziet, hoe kwaad het einde was van de
onruststokers.
[27:15]
En Wij gaven kennis aan David en Salomo, en zij zeiden:
"Alle eer behoort aan God, Die ons boven vele van Zijn gelovige dienaren
heeft verheven."
[27:16]
En Salomo volgde David op en hij zeide: "O gij mensen,
ons is de taal der vogelen onderwezen, en ons werd alles geschonken. Dit is
inderdaad Gods openbare gunst."
[27:17]
Er waren legers voor Salomo verzameld van djinn, mensen en
vogelen en zij werden in slagorde opgesteld.
[27:18]
Toen zij tot het dal van de mieren kwamen, zei een mier:
"O gij mieren, gaat uw woningen binnen opdat Salomo en zijn scharen u niet
verpletteren zonder dit te bemerken."
[27:19]
Daarop glimlachte hij, zich verbazend over haar woorden en
hij zeide: "Mijn Heer, doe mij dankbaar zijn voor Uw gunst, die Gij mij en
mijn ouders hebt bewezen en laat mij het goede doen dat U behaagt en laat mij
door Uw barmhartigheid tot Uw rechtvaardige dienaren behoren."
[27:20]
En hij overzag de vogelen, en zeide: "Hoe kan het zijn
dat ik de hop niet zie? Is hij onder de afwezigen?
[27:21]
Ik zal hem zeker streng straffen of ik zal hem doden, als
hij mij geen duidelijke uitleg geeft."
[27:22]
En hij duurde niet lang, totdat deze kwam en zeide: "Ik
heb datgene gezien wat je niet weet; en ik heb over Saba betrouwbare
inlichtingen meegebracht.
[27:23]
Ik vond een vrouw, die daar regeerde en haar is alles
gegeven en zij heeft een machtige troon.
[27:24]
Ik vond, dat zij en haar volk de zon aanbaden in plaats van
God en Satan heeft hun werken voor schoonschijnend gemaakt en heeft hun de weg
versperd, zodat zij geen rechte leiding volgen;
[27:25]
Zij aanbidden God niet, Die hetgeen in de hemelen en op
aarde verborgen is aan het licht brengt en Die weet wat je verbergt en wat je
toont."
[27:26]
God! Er is geen God naast Hem, de Heer van de Grote Troon.
[27:27]
Salomo zeide: "Wij zullen zien of je de waarheid hebt
gesproken of dat je tot de leugenaars behoort.
[27:28]
Ga met deze mijn brief en leg hem voor hen neder, trek u dan
van hen terug, en zie welk antwoord zij terugzenden.’’
[27:29]
Zij (de Koningin) zeide: "Gij, leiders, er is aan mij
een nobele brief afgeleverd.
[27:30]
Hij is van Salomo en luidt: "In naam van God, de
Barmhartige, de Genadevolle.
[27:31]
Weest niet laatdunkend tegenover mij maar komt tot mij in
onderworpenheid."
[27:32]
Zij zeide: "Gij leiders, geeft mij raad in de zaak die
voor mij ligt, ik beslis niets totdat jullie er mee instemmen."
[27:33]
Zij antwoordden: "Wij hebben de macht en wij bezitten
een grote dapperheid in de oorlog, maar de zaak is in uw handen; overdenk
daarom wat je zult bevelen."
[27:34]
Zij zeide: "Voorzeker, koningen verwoesten een stad als
zij er (met geweld) binnen trekken en maken de hoogsten van het volk tot de
laagsten. Zo handelen dezen (zeker ook met ons).
[27:35]
Maar ik ga hun geschenken sturen en afwachten waarmede de
afgevaardigden terugkeren."
[27:36]
Toen de gezant (der koningin) tot Salomo kwam, zeide deze:
"Schenk je mij rijkdommen? Maar datgene wat God mij geschonken heeft is
beter dan wat Hij u heeft gegeven. Neen, je verheft u op uw gaven.
[27:37]
Gaat tot hen terug, want wij zullen zeker tot hen komen met
scharen waartegen zij geen macht zullen hebben, wij zullen hen met ontering
daaruit (de stad) verdrijven en zij zullen vernederd worden."
[27:38]
Hij (Salomo) zeide: "O edelen, welke onder u zal mij
een passende troon voor haar brengen voordat zij onderdanig tot mij komt?"
[27:39]
Een dappere van de djinn zeide: "Ik zal deze tot u
brengen voordat je van uw kamp opstaat en zeker heb ik daar macht over en ik
ben betrouwbaar."
[27:40]
Iemand, die kennis van het geschrift had zeide: "Ik zal
hem tot u brengen vóór uw bode terugkeert," en toen Salomo
de troon naast zich zag geplaatst, zeide hij: "Dit is bij de gratie van
mijn Heer, opdat Hij mij moge beproeven of ik dankbaar of ondankbaar ben. En
wie dankbaar is, is dankbaar voor het welzijn van zijn eigen ziel, maar wie
ondankbaar is, waarlijk mijn Heer is Zichzelf-genoeg, Geëerd."
[27:41]
En hij (Salomo) zeide: "Zorgt dat haar eigen troon haar
tegenstaat. Wij zullen zien of zij de rechte weg volgt of dat zij behoort tot
degenen die van de rechte weg worden afgeleid."
[27:42]
En toen zij kwam, werd haar gevraagd: "Is uw troon als
deze?" Zij antwoordde: "Hij is als het ware dezelfde." En ons is
voordien kennis gegeven en wij zijn reeds onderdanig geworden."
[27:43]
Hij (Salomo) weerhield haar van het aanbidden van hetgeen
zij in plaats van God aanbad; want zij behoorde tot een ongelovig volk.
[27:44]
Er werd tot haar gezegd "Ga het paleis binnen." En
toen zij het zag, dacht zij dat het een massa water was, en zij raakte in
verwarring. Hij zeide: "Het is een paleis dat geplaveid is met glas."
Zij zeide: "Mijn Heer, ik heb mijn ziel inderdaad onrecht aangedaan; en ik
onderwerp mij met Salomo aan God, de Heer der Werelden."
[27:45]
En Wij zonden zeker tot de Samoed hun broeder Salih, die
zeide: "Aanbidt God." Maar ziet, zij werden in twee partijen
gesplitst die met elkander twistten.
[27:46]
Hij zeide: "O mijn volk, waarom wens je het kwade te
verhaasten boven het goede? Waarom vraag je geen vergiffenis aan God, opdat u
barmhartigheid betoond moge worden?"
[27:47]
Zij antwoordden: "Wij voorzien kwaad wegens u en
degenen die met u zijn." Hij zeide: "Uw kwade verwachting is bij God.
Neen, je bent een volk dat beproefd wordt."
[27:48]
En er waren negen personen in de stad die onrust in het land
stichtten en zich niet wilden verbeteren,
[27:49]
Zij zeiden: "Zweert tot elkander bij God, dat wij zeker
Salih en zijn familie in de nacht zullen aanvallen en daarna zullen wij tot
zijn bloedverwanten zeggen: "Wij waren geen getuigen van de vernietiging
van zijn familie en wij spreken zeker de waarheid."
[27:50]
En zij smeedden een plan, en Wij maakten ook een plan (tegen
hen) maar zij bemerkten het niet.
[27:51]
Ziet dan hoe het einde van hun plan was; Wij vernietigden
hen en hun volk, allen tezamen.
[27:52]
En dit zijn hun ingestorte huizen omdat zij onrechtvaardig
waren. Daarin is voorwaar een teken voor een volk, dat begrijpt.
[27:53]
En Wij redden hen die geloofden en godvrezend waren.
[27:54]
En Lot, toen hij tot zijn volk zeide: "Bega je
onzedelijkheid tegen beter weten in?
[27:55]
Nader je wellustig de mannen in plaats van de vrouwen? Neen,
je bent een onwetend volk."
Part 20
[27:56]
Maar het antwoord van zijn volk was niets anders dan dat zij
zeiden: "Verdrijft Lot’s familie uit uw stad want zij zijn mensen, die
zich rein willen houden."
[27:57]
Daarom redden Wij hem en zijn familie behalve zijn vrouw;
Wij deden haar tot de achterblijvenden behoren.
[27:58]
En Wij deden een regen over hen komen, en vreselijk was de
regen voor de gewaarschuwden.
[27:59]
Zeg: "Alle lof behoort aan God en vrede zij met Zijn
uitverkoren dienaren. Is God beter of wat zij met Hem vereenzelvigen?
[27:60]
Hij Die de hemelen en de aarde schiep en water uit de
hemelen nederzendt waarmee Hij prachtige tuinen doet groeien? Je zou hun bomen
niet kunnen doen groeien. Is er een God naast God? Neen, zij zijn een volk dat
het spoor bijster is.
[27:61]
Hij Die de aarde tot een rustplaats maakte, er rivieren in
plaatste en er hechte bergen op zette en een dam tussen de beide zeeën? Is er
een God naast God? Neen, de meesten hunner (willen) het niet weten.
[27:62]
Hij Die de wanhopige verhoort als deze Hem aanroept, en het
kwade wegneemt en u opvolgers op aarde maakt? Is er een God naast God? Hoe
weinig lering trek je er uit!
[27:63]
Hij, Die u leidt in het duister van het land en van de zee,
en Die u winden zendt als boodschappers van blijde tijdingen (regen) door Zijn
barmhartigheid? Is er een God naast God? Verheven is God boven hetgeen zij met
Hem vereenzelvigen.
[27:64]
Hij Die de schepping voortbrengt en dat dan herhaalt, en u
(voedsel) voorziet uit de hemel en de aarde? Is er een God naast God?"
Zeg: "Geeft uw bewijs hiervoor als je waarachtig bent."
[27:65]
Zeg: "Niemand in de hemelen en op aarde kent het
onzienlijke, behalve God; en zij weten niet wanneer zij zullen worden opgewekt.
[27:66]
Neen, hun kennis heeft geheel gefaald betreffende het
Hiernamaals, neen, zij twijfelen er aan, neen, zij zijn er blind voor."
[27:67]
En de ongelovigen zeggen: "Zullen wij wanneer wij en
onze vaderen tot stof zijn geworden inderdaad worden opgewekt?
[27:68]
Er was ons voorheen reeds mede gedreigd, - ons en onze
voorvaderen; dit zijn niets dan fabelen der ouden!"
[27:69]
Zeg tot hen: "Reist op aarde en ziet hoe het einde der
zondaren was."
[27:70]
En treur niet om hen, noch wees bezorgd voor hun samenzwering.
[27:71]
En zij zullen zeggen: "Wanneer zal deze bedreiging
worden vervuld als je de waarheid spreekt?"
[27:72]
Zeg: "Het kan zijn, dat een gedeelte van de straf die
je wilde verhaasten, reeds dicht bij u is gekomen."
[27:73]
En waarlijk, uw Heer is goedertieren voor de mensen maar de
meesten hunner zijn ondankbaar.
[27:74]
En zeker uw Heer weet alles wat hun hart verbergt en wat het
openbaart.
[27:75]
En er is niets in de hemelen of op aarde verborgen, of het
staat in een duidelijk boek opgeschreven.
[27:76]
Waarlijk deze Koran legt aan de kinderen van Israël veel uit
van hetgeen waaromtrent zij verschillen.
[27:77]
En voorwaar, het is richtsnoer en barmhartigheid voor de
gelovigen.
[27:78]
En voorwaar uw Heer zal over hen beslissen door Zijn gebod
en Hij is de Almachtige, de Alwetende.
[27:79]
Stel dan uw vertrouwen in God; voorzeker gij bezit de
duidelijke Waarheid.
[27:80]
Waarlijk, je kunt de doden, noch de doven de oproep doen
horen als Zij zich verwijderen.
[27:81]
Noch kun je de blindeen van hun dwaling afleiden. Je kunt
alleen hen doen horen die in Onze tekenen willen geloven en zich onderwerpen.
[27:82]
En wanneer het Woord voor hun bewaarheid wordt, zullen Wij
een dier uit de aarde te voorschijn brengen dat hen zal verwonden, omdat de
mensen niet in Onze tekenen geloven.
[27:83]
En op de Dag waarop Wij van elk volk degenen zullen
verzamelen die Onze tekenen loochenden, zullen zij in groepen worden
bijeengehouden,
[27:84]
Wanneer zij komen, zal Hij zeggen: "Heb je Onze tekenen
geloochend voordat je deze trachtte te begrijpen of wat deed je?"
[27:85]
En het oordeel zal op hen vallen wegens hun ongerechtigheid
en zij zullen niet kunnen spreken.
[27:86]
Hebben zij niet gezien dat Wij de nacht hebben ingesteld
opdat zij er in mogen rusten, en de dag om licht te geven. Daarin zijn voorwaar
tekenen voor een volk dat gelooft.
[27:87]
En de Dag, waarop de bazuin zal worden geblazen, zullen zij
(allen) die in de hemelen en ook zij die op aarde zijn, schrikken, behalve
degenen die God wil (sparen). En allen zullen nederig tot Hem komen.
[27:88]
En je ziet de bergen en je denkt ze onbewegelijk terwijl zij
als de wolken voorbijgaan. Dit is God’s werk Die alles volmaakt heeft
geschapen. Voorwaar, Hij is goed op de hoogte van hetgeen je doet.
[27:89]
Wie een goede daad doet, zal een betere beloning hebben dan
deze en zij zullen op die Dag veilig zijn voor schrik.
[27:90]
Maar zij die een slechte daad begaan, zullen op hun
aangezicht in het Vuur worden nedergeworpen. "Gij wordt slechts beloond
voor hetgeen je hebt gedaan."
[27:91]
Zeg: "Het is mij geboden alleen de Heer dezer stad die
Hij heilig heeft verklaard te aanbidden, en aan Hem behoren alle dingen, en het
is mij geboden tot de Moslims te behoren
[27:92]
En de Koran te verkondigen.’’ Wie daarom leiding volgt,
volgt haar ten eigen bate. En zeg tegen hem die dwaalt: "Ik ben slechts
een waarschuwer."
[27:93]
En zeg: "Alle eer behoort aan God, Hij zal u Zijn
tekenen tonen en je zult ze kennen." En uw Heer is niet onachtzaam omtrent
hetgeen je doet.
De vertelling
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[28:1]
Taa Sien Miem.
[28:2]
Dit zijn de verzen van het duidelijke Boek.
[28:3]
Wij dragen u het verhaal van Mozes en de farao voor, in
waarheid, ten bate van een volk dat wil geloven.
[28:4]
Waarlijk, de farao handelde aanmatigend in het land en deed
het volk er van in partijen scheiden; van een groep die hij als zwak beschouwde
doodde hij de zonen en spaarde de vrouwen. Zeker, hij behoorde tot de
onheilstichters.
[28:5]
En Wij wensten hun die op aarde als zwak beschouwd werden
een gunst te bewijzen door hen tot erfgenamen en leiders te maken.
[28:6]
En hen te vestigen op aarde; om de farao en Hamaan en hun
scharen datgene te tonen waarvoor zij vreesden.
[28:7]
En Wij openbaarden aan de moeder van Mozes: "Zoog hem;
en indien je voor hem vreest, werp hem dan in de rivier en vrees noch treur;
want Wij zullen hem aan u teruggeven en zullen hem tot een boodschapper
maken."
[28:8]
En de farao’s familie nam hem op zodat hij voor hen een
vijand en een smart zou worden; want de farao en Hamaan en hun scharen waren
boosdoeners.
[28:9]
En de farao’s vrouw zeide: "(Dit kind is) een troost
voor de ogen voor u en voor mij. Dood hem niet. Hij kan nuttig voor ons zijn of
wij kunnen hem als zoon opnemen." Maar zij doorzagen het niet.
[28:10]
En het hart der moeder van Mozes werd vrij (van angst). Zij
had het bijna onthuld als Wij haar hart niet gesterkt hadden om tot de
gelovigen te behoren.
[28:11]
En zij zeide tot zijn zuster: "Ga hem achterna."
Zij sloeg hem van verre gade en de anderen bemerkten het niet.
[28:12]
En Wij hadden hem de minnen voordien verboden. Daarom zeide
zij (zijn zuster): "Zal ik u een familie noemen die hem voor u zal
grootbrengen en die voor hem welwillend zal zijn?"
[28:13]
Zo gaven Wij hem aan zijn moeder terug opdat haar oog
getroost mocht worden en opdat zij niet behoefde te treuren en opdat zij mocht
weten dat de belofte van God waar is. Maar de meeste mensen kennen (de
Waarheid) niet.
[28:14]
En toen hij volwassen werd en zijn volle kracht had bereikt,
gaven wij hem wijsheid en kennis; zo belonen Wij hen die goed doen.
[28:15]
En hij ging de stad binnen op een tijdstip waarop de
bewoners achteloos waren, en hij vond er twee vechtende mannen, de ene van zijn
eigen volk en de andere van zijn vijanden. En hij die van zijn volk was zocht
hulp tegen hem die tot zijn vijanden behoorde. Daarom stompte Mozes hem zodat
deze stierf. Hij zeide: "Dit is Satan’s werk, en deze is inderdaad een
vijand en openbare verleider."
[28:16]
Hij zeide: "Mijn Heer, ik heb mijn eigen ziel onrecht
gedaan, bescherm mij." Daarom vergaf Hij hem; want Hij is de
Vergevensgezinde, de Genadevolle.
[28:17]
Hij zeide: "Mijn Heer, door de gunsten die Gij mij hebt
bewezen zal ik nooit de schuldigen ondersteunen."
[28:18]
En in de morgen was hij in de stad, vrezend, op zijn hoede;
en ziet! hij, die de vorige dag zign hulp had gezocht riep wederom tot hem om
hulp. Mozes zeide tot hem: "Gij zijt voorzeker stellig een dwalende."
[28:19]
En toen hij hem wilde grijpen die een vijand van beiden was,
zeide deze: "O Mozes, wilt je mij ook doden, zoals je gisteren een man
gedood hebt? Je wenst slechts een geweldenaar te worden in het land en wilt
geen vredestichter zijn."
[28:20]
En er kwam een man aangehold van het andere einde der stad,
zeggende: "O Mozes, waarlijk, de leiders beraadslagen om u te doden. Ga
daarom weg, ik ben u welgezind."
[28:21]
Daarop ging hij heen, vrezende en op zijn hoede. Hij bad:
"Mijn Heer, verlos mij van het kwaadaardige volk."
[28:22]
En toen hij zijn gezicht naar Midian keerde, zeide hij:
"Ik hoop dat mijn Heer mij naar de rechte weg zal leiden."
[28:23]
En toen hij bij de bron van Midian aankwam, vond hij daar
een groep mannen die hun vee drenkten. En hij vond naast hen twee vrouwen die
(haar kudden) terughielden. Mozes zeide tot haar: "Wat scheelt u?"
Zij antwoordden: "Wij kunnen niet drenken, totdat de herders hun kudden
terugnemen want onze vader is een zeer oude man."
[28:24]
Daarop drenkte hij voor haar. Daarna ging hij opzij in de
schaduw, en zeide: "Mijn Heer, ik heb behoefte aan wat Gij mij voor goeds
moogt nederzenden."
[28:25]
En een der twee vrouwen kwam verlegen naar hem toelopen. Zij
zeide: "Mijn vader roept u opdat hij u moge belonen omdat je voor ons
gedrenkt hebt." Dan, toen hij tot hem kwam en hem het verhaal vertelde,
zei hij: "Vrees niet, je bent een onrechtvaardig volk ontvlucht."
[28:26]
Een der twee vrouwen zeide: "O, mijn vader neem hem in
dienst, want de beste man die je kunt huren is hij, die sterk,
vertrouwenswaardig is."
[28:27]
En hij zeide: "Ik zou u een dezer twee dochters van mij
uithuwen, mits je acht jaren voor mij werkt. En als je er tien voltooit dan zou
dit uit uw vrije wil geschieden. En ik zal u geen moeilijkheden opleggen; je
zult vinden, als God het wil, dat ik tot de rechtvaardigen behoor."
[28:28]
Mozes antwoordde: "Dat is een overeenkomst tussen u en
mij. Welke van de twee termijnen ik ook vervul, er zal mij geen onrecht worden
aangedaan; en God is Getuige van hetgeen wij zeggen."
[28:29]
Toen Mozes de termijn had voltooid, en met zijn familie op
reis ging, bemerkte hij een vuur in de richting van de berg Sinaï. Hij zeide
tot zijn familie: "Wacht hier, ik zie een vuur, misschien kan ik u nieuws
of wat vuur daarvan brengen opdat je u mag verwarmen."
[28:30]
En toen hij er bij kwam werd hij door een stem van de
rechterzijde van het dal geroepen, op de heilige plaats van uit de boom:
"O Mozes, voorwaar, Ik ben God, de Heer der Werelden.
[28:31]
Werp uw staf neder." En toen hij hem zag bewegen als
een slang, vluchtte hij en keerde niet om. "O Mozes, kom en vrees niet,
want je behoort tot hen die veilig zijn."
[28:32]
Steek uw hand in uw boezem; zij zal zonder ziekte wit te
voorschijn komen - en wees niet bang voor gevaar - dit zijn twee tekenen van uw
Heer aan de farao en zijn leiders. Waarlijk, zij zijn een opstandig volk.
[28:33]
Hij (Mozes) zeide: "Mijn Heer, ik doodde een man onder
hen, en ik vrees dat zij mij nu zullen doden.
[28:34]
Maar mijn broeder Aäron is beter bespraakt dan ik, zend
hem daarom met mij als helper, opdat hij moge getuigen van mijn waarheid, want
ik vrees dat zij mij zullen verloochenen."
[28:35]
God zeide: "Wij zullen uw arm door uw broeder
versterken en Wij zullen u beiden macht geven zodat zij u niet zullen kunnen
bereiken. Door Onze tekenen zult gij beiden en zij die u volgen overwinnaars
worden."
[28:36]
En toen Mozes met Onze duidelijke tekenen tot hen kwam,
zeiden zij: "Dit is niets dan verzonnen tovenarij, en wij hoorden nooit
van iets dergelijks onder onze voorvaderen."
[28:37]
Mozes zeide: "Mijn Heer weet het beste wie de leiding
van Hem heeft gebracht en voor wie de gelukkige beloning van het tehuis zal
zijn. Waarlijk, de onrechtvaardigen zullen nooit slagen."
[28:38]
En de farao zeide: "O leiders, ik erken geen God voor u
naast mij; stook voor mij een vuur O Hamaan, om stenen van klei te bakken en
bouw een toren, opdat ik moge opklimmen naar de God van Mozes want waarlijk ik
beschouw hem als een leugenaar."
[28:39]
En hij en zijn legers handelden ten onrechte aanmatigend in
het land. En zij dachten, dat zij nooit naar Ons zouden worden teruggebracht.
[28:40]
Daarom grepen Wij hem en zijn scharen en wierpen hen midden
in de zee. Zie dan hoe slecht het einde der boosdoeners was.
[28:41]
En Wij gaven hun leiders die tot het Vuur uitnodigen; en op
de Dag der Opstanding zullen zij niet worden geholpen.
[28:42]
En Wij deden hen in deze wereld door een vloek achtervolgen,
en op de Dag der Opstanding zullen zij de verachten zijn.
[28:43]
En Wij gaven het Boek aan Mozes nadat Wij de vroegere
geslachten hadden vernietigd als een duidelijk bewijs voor de mensen en als een
leiding en een genade, opdat zij er lering uit mochten trekken.
[28:44]
En gij (Mohamed) was niet aan de westelijke kant (van de
berg) toen Wij Mozes de geboden mededeelden, noch was je onder de aanwezigen.
[28:45]
Maar Wij brachten vele geslachten na Mozes voort en het
leven werd voor hen verlengd. En je was geen bewoner onder het volk van Midian,
die Onze tekenen aan hen voordroeg, maar Wij waren het, Die boodschappers
stuurden.
[28:46]
En je was niet aan de bergkant toen Wij (naar Mozes) riepen.
Maar uit barmhartigheid van uw Heer zijt gij gezonden, opdat je een volk naar
hetwelk geen waarschuwer kwam vóór u moogt waarschuwen opdat zij
er lering uit mogen trekken.
[28:47]
En indien een ramp over hen zou komen wegens hetgeen zij
verdienen, mogen zij niet meer zeggen: "Onze Heer, waarom zondt Gij ons
geen boodschapper, opdat wij Uwe tekenen hadden kunnen volgen en onder de
gelovigen konden zijn?"
[28:48]
Maar toen de Waarheid van Ons tot hen kwam, zeiden zij:
"Waarom is hem niet hetzelfde gegeven als aan Mozes werd gegeven?"
Verwierpen zij datgene niet, wat Mozes voorheen was gegeven? Zij zeiden:
"Twee tovenaars die elkander ondersteunen." En dezen zeggen:
"Wij geloven in beiden niet."
[28:49]
Zeg: "Brengt dan een Boek van God dat een betere
leiding geeft dan dit, ik zal dat volgen, indien je waarachtig bent."
[28:50]
Maar als zij u niet antwoorden, weet dan dat zij slechts hun
eigen begeerten volgen. En wie dwaalt meer dan hij die zijn eigen neigingen volgt
zonder de leiding van God? Voorwaar, God leidt de onrechtvaardige mensen niet.
[28:51]
En Wij hebben inderdaad het Woord voortdurend aan hen
nedergezonden opdat zij er lering uit mogen trekken.
[28:52]
Zij aan wie Wij het Boek voordien gaven, geloven er in.
[28:53]
En als het aan hen is voorgedragen, zeggen zij: "Wij
geloven er in. Voorwaar, het is de Waarheid van onze Heer. Inderdaad, wij
hadden ons zelf reeds onderworpen."
[28:54]
Hun beloning zal hun tweemaal worden gegeven want zij zijn
standvastig geweest en omdat zij het kwade met het goede weren, en mededelen
van hetgeen waarmee Wij hen hebben voorzien.
[28:55]
Wanneer zij ijdele gesprekken horen, wenden zij zich er van
af en zeggen: "Aan ons onze werken en aan u uw werken. Vrede zij met u.
Wij zoeken de onwetenden niet."
[28:56]
Waarlijk, je zult hen die je wilt niet kunnen leiden, maar
God leidt wie Hij wil; en Hij kent hen het beste die geleid willen worden.
[28:57]
En zij (de bewoners van Mekka) zeggen: "Als wij de
leiding met u zouden volgen, zouden wij van ons land worden weggevoerd."
Hebben Wij voor hen geen veilig heiligdom opgericht waarheen allerlei vruchten
worden gebracht als een voorziening van Ons? Maar de meesten onder hen
begrijpen het niet."
[28:58]
En hoeveel steden hebben Wij niet vernietigd die trots waren
op hun middelen van bestaan! En ginds waren hun woonplaatsen die tot op enkele
na niet meer bewoond zijn geworden. En Wij zijn het Die de erfgenamen werden.
[28:59]
En uw Heer is niet zo, dat Hij steden vernietigt, voordat
Hij in de hoofdstad een boodschapper heeft verwekt die hun Ons woord
verkondigt; noch verwoesten Wij steden tenzij de bewoners er van onrechtvaardig
zijn.
[28:60]
En wat u gegeven is dient slechts als middel van bestaan
voor het tegenwoordige leven en ter versiering er van; en hetgeen bij God is,
is beter en van langere duur. Wil je dit niet begrijpen?
[28:61]
Staat hij aan wie Wij een goede belofte hebben gedaan, die
hij (vervuld) zal zien, gelijk met degenen, die Wij van de goederen dezer
wereld hebben gegeven en zal hij dan op de Dag der Opstanding naar de hel
worden gebracht?
[28:62]
En op die Dag zal God hen roepen en zeggen: "Waar zijn
Mijn deelgenoten die je beweerde te zijn?"
[28:63]
Zij, tegen wie het Woord van kracht zal worden, zullen
zeggen: "Onze Heer, dit zijn degenen die wij deden dwalen. Wij deden hen
dwalen zoals wij dwaalden. Wij betuigen onze onschuld aan U. Wij waren het niet
die zij aanbaden."
[28:64]
En er zal worden gezegd: "Roept uw afgoden aan."
En zij zullen hen aanroepen maar deze zullen hen niet horen. Terwijl zij de
straf zullen zien. Hadden zij slechts de leiding gevolgd!
[28:65]
En op die Dag zal Hij tot hen roepen en zeggen: "Welk
antwoord gaf je (aan Onze) boodschappers?"
[28:66]
Dan zullen alle uitvluchten op die Dag voor hen duister
worden en zij zullen elkander niet kunnen vragen.
[28:67]
Maar hij, die berouw heeft, gelooft en goed doet, zal
waarschijnlijk tot de geslaagden behoren.
[28:68]
Uw Heer schept en kiest wat Hij wil, zij (de afgoden) hebben
geen keuze. Glorie zij God en verheven is Hij boven alles wat zij met Hem
vereenzelvigen.
[28:69]
En uw Heer weet wat hun harten verbergen en wat zij
openbaren.
[28:70]
En Hij is God; er is geen God naast Hem. Aan Hem behoort
alle roem in deze wereld en in het Hiernamaals. Van Hem is het gebod en tot Hem
zul je worden teruggebracht.
[28:71]
Zeg: "Vertelt mij, als God de nacht over u doet
voortduren tot de Dag der Opstanding, welke God is er naast God die u een licht
kan brengen? Wil je dan niet luisteren?"
[28:72]
Zeg: "Vertelt mij, als God de dag voor u doet
voortduren tot de Dag der Opstanding welke God is er dan naast God die u een
nacht kan brengen waarin je kunt rusten? Wil je dat niet inzien?"
[28:73]
Het is door Zijn barmhartigheid dat Hij nacht en dag voor u
heeft ingesteld opdat je er in mag rusten en naar Zijn overvloed mag uitzien,
en opdat je dankbaar mag zijn.
[28:74]
Gedenkt de dag waarop Hij hen zal oproepen en zeggen:
"Waar zijn Mijn mededingers, die gij u placht te verbeelden?"
[28:75]
En Wij zullen uit elk volk een getuige nemen en Wij zullen
zeggen: "Brengt uw bewijs." Dan zullen zij weten dat de Waarheid aan
God behoort. En hetgeen zij plachten te verzinnen zal mislukken.
[28:76]
Korach behoorde voorwaar tot het volk van Mozes, maar hij
gedroeg zich aanmatigend tegenover hen. En Wij hadden hem zoveel schatten
gegeven dat zijn sleutels zeker een last waren geweest voor een groep sterke
mannen. Toen zijn volk tot hem zeide: "Poch niet, want God houdt niet van
degenen die pochen.
[28:77]
Maar zoek door hetgeen God u heeft gegeven het tehuis van
het Hiernamaals; en vergeet uw deel aan de wereld niet, en doe goed (aan
anderen) zoals God u goed gedaan heeft; en schep geen wanorde op aarde, want
God heeft hen, die onheil stichten, niet lief."
[28:78]
Hij antuoordde: "Mij werd het alleen door mijn kennis
gegeven." Wist hij niet dat God vóór hem vele geslachten had
vernietigd die machtiger waren dan hij en groter in aantal? En de schuldigen
worden niet gevraagd omtrent hun zonden.
[28:79]
Hij bleef verschijnen voor zijn volk met pracht en praal.
Zij, die het leven dezer wereld wensten, zeiden: "O, ware ons hetzelfde
gegeven als Korach. Waarlijk, hij is bezitter van een groot fortuin."
[28:80]
Maar zij, aan wie kennis was gegeven, zeiden: "Wee u,
de beloning van God is beter voor degenen die geloven en goede werken doen; en
het zal niemand worden geschonken behalve hun die geduldig zijn."
[28:81]
Dan deden Wij hem en zijn huis in de aarde verzinken; en hij
had geen partij om hem tegen God te helpen noch kon hij zich verdedigen.
[28:82]
En zij, die zijn plaats de vorige dag hadden begeerd,
begonnen (de volgende dag) te zeggen: "O wee, God vergroot en verkleint de
voorziening voor wie Hij wil van Zijn dienaren. Indien God ons niet genadig was
geweest zou Hij ons ook in de aarde hebben doen verzinken. Wee, de ondankbaren
slagen nooit."
[28:83]
Daar is het tehuis van het Hiernamaals! Wij geven het
degenen die op aarde geen zelfverheffing wensen, noch wanorde stichten, en het
einde is voor de godvruchtigen.
[28:84]
Zij die goed doen worden er beter voor beloond, maar zij die
kwaad doen, worden slechts vergolden naar datgene wat zij deden.
[28:85]
Voorwaar, Hij, Die de verkondiging van de Koran u oplegde,
zal u tot de plaats van terugkeer brengen. Zeg: "Mijn Heer weet het beste
wie de ware leiding heeft gebracht en wie op een openlijk dwaalspoor is."
[28:86]
En je had niet verwacht dat het Boek (de Koran) aan u zou
worden geopenbaard; maar het is een barmhartigheid van uw Heer; wees daarom
nooit een ondersteuner der ongelovigen.
[28:87]
En laten zij u niet afwenden van de woorden van God nadat
zij tot u zijn nedergezonden; en roep anderen tot uw Heer, en behoor niet tot
de afgodendienaren.
[28:88]
En roep naast God geen andere God aan. Er is geen God naast
Hem. Alles is vergankelijk behalve Zijn Aangezieht. Aan Hem is de heerschappij
en tot Hem zult glg worden teruggebracht.
De spin
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[29:1]
Alif Laam Miem.
[29:2]
Denken de mensen dat zij (met rust) zullen worden gelaten,
alleen omdat zij zeggen: "Wij geloven" zonder dat zij zullen worden
beproefd?
[29:3]
Wij beproefden degenen die vóór hen waren.
Daarom zal God ook hen die waarachtig zijn, onderscheiden en de leugenaars
kenbaar maken.
[29:4]
Of denken zij, die slechte daden doen, dat zij Ons zullen
ontsnappen? Hun oordeel is verkeerd.
[29:5]
Wie de ontmoeting met God verwacht (wete dat) God’s
vastgestelde tijd gewis komt. En Hij is de Alhorende, de Alwetende.
[29:6]
En wie streeft, streeft slechts voor zichzelf; want God is
onafhankelijk van alle werelden.
[29:7]
Waarlijk Wij zullen de fouten dergenen die geloven en goede
daden verrichten bedekken en hun de beste beloning geven voor wat zij deden.
[29:8]
En Wij hebben de mens geboden zijn ouders goed te doen; en
indien zij trachten u er toe te brengen dat je iets met Mij vereenzelvigt
waarvan je geen kennis hebt, gehoorzaam hen dan niet. Tot Mij is uw terugkeer,
en Ik zal u vertellen wat je deedt.
[29:9]
En zij die geloven en goede werken doen, hen zullen Wij
zeker onder de rechtevaardigen toelaten.
[29:10]
Onder de mensen zijn er die zeggen: "Wij geloven in
God", maar als zij vervolgd worden om God’s zaak, zien zij de vervolging
van de mens als een straf van God. Maar als hulp van uw Heer komt, zeggen zij:
"Voorzeker, wij waren met U." Weet God niet het best wat in het
innerlijk aller schepselen is?
[29:11]
God zal de gelovigen zeker onderscheiden en Hij zal de
huichelaars gewis kenbaar maken.
[29:12]
En de ongelovigen zeggen tot de gelovigen: "Volgt onze
weg, wij zullen uw zonden dragen." Doch zij kunnen niets van hun zonden
dragen. Zij zijn zeker leugenaars.
[29:13]
Voorzeker zij zullen hun eigen last dragen en andere last
buiten hun eigen last. En waarlijk zij zullen op de Dag der Opstanding worden
ondervraagd over hetgeen zij plachten te verzinnen.
[29:14]
Voorwaar, Wij zonden Noach tot zijn volk, en hij verbleef
onder hen duizend jaar op vijftig jaar na. En de zondvloed achterhaalde hen
terwijl zij onrechtvaardig waren.
[29:15]
Maar Wij redden hem en de deelgenoten der ark, en Wij
maakten dit tot een teken voor alle volkeren.
[29:16]
En Wij zonden Abraham, en hij zeide tot zijn volk:
"Aanbid God en vrees Hem. Dat zal voor u het beste zijn indien je het
begrijpt."
[29:17]
Je aanbidt naast God slechts afgoden en je verzint leugens.
Zij die je naast God aanbidt hebben geen macht over uw onderhoud. Zoekt daarom
levensonderhoud van God en aanbidt Hem en weest Hem dankbaar want tot Hem zult
je worden teruggebracht.
[29:18]
En als je verloochent, andere geslachten vóór
u verloochenden ook. En op de boodschapper rust slechts de duidelijke
overbrenging (van de boodschap).
[29:19]
Zien zij niet hoe God de schepping verwekt, en daarna
herhaalt? Dat is zeker gemakkelijk voor God.
[29:20]
Zeg: "Trek op aarde rond en zie hoe God de schepping
begint en daarna de latere schepping verwekt." Waarlijk, God heeft macht
over alle dingen.
[29:21]
Hij straft wie Hij wil en Hij toont barmhartigheid aan wie
Hem behaagt en tot Hem zult je worden teruggebracht.
[29:22]
Nimmer kunt je de plannen van God in de hemel of op aarde
verijdelen; noch heb je een enkele vriend of helper naast God."
[29:23]
Zij, die in de tekenen van God en de ontmoeting met Hem niet
geloven, wanhopen aan Zijn barmhartigheid; dezen zullen een smartelijke straf
ontvangen.
[29:24]
Het antwoord van zijn volk was slechts: "Doodt of
verbrandt hem." Maar God redde hem van het vuur. Daarin zijn zeker tekenen
voor een volk dat wil geloven.
[29:25]
Hij (Abraham) zeide: "Je hebt naast God slechts afgoden
voor u gekozen terwille van vriendschap onder elkander in het tegenwoordige
leven. Doch op de Dag der Opstanding zult je elkander verwerpen, en elkander
vervloeken. En uw tehuis zal het Vuur zijn; en je zult geen helper
hebben."
[29:26]
En Lot geloofde in hem. Abraham zeide: "Ik vlucht naar
mijn Heer; want Hij is de Almachtige, de Alwijze."
[29:27]
En Wij gaven hem Izaak en Jacob, en Wij plaatsten het
profetenambt en het Boek onder zijn nageslacht, en Wij gaven hem zijn beloning
in dit leven en in het Hiernamaals zal hij zeker tot de rechtvaardigen behoren.
[29:28]
En toen Lot tot zijn volk zeide: "Jullie verrichten een
gruweldaad die niemand onder het mensdom ooit vóór u heeft
begaan.
[29:29]
Nader je mannen met wellust en roof je op de weg, en bega je
zelfs gruweldaden in uw bijeenkomsten?" Maar het antwoord van zijn volk
was niet anders dan dat zij zeiden: "Breng de straf van God over ons als
je de waarheid spreekt."
[29:30]
Hij (Lot) zeide: "Help mij mijn Heer, tegen het volk
dat onheil sticht."
[29:31]
En toen onze boodschappers Abraham het nieuws brachten,
zeiden zij: "Wij willen het volk dezer stad vernietigen; want haar
inwoners zijn onrechtvaardigen."
[29:32]
Hij zeide: "Maar Lot is daar." Zij zeiden:
"Wij weten wel wie daar woont. Wij zullen hem en zijn familie sparen,
behalve zijn vrouw, die achter zal blijven."
[29:33]
En toen Onze boodschappers tot Lot kwamen was hij verdrietig
wegens hen en voelde zich daardoor in moeilijkheid. En zij zeiden: "Vrees
niet, noch treur. Voorzeker, wij zullen u en uw familie redden, behalve uw
vrouw die tot de achterblijvenden behoort.
[29:34]
Wij zullen gewis een straf van de hemel op de bewoners dezer
stad nederzenden, wegens hun overtredingen."
[29:35]
En Wij lieten hier een duidelijk teken achter voor een volk,
dat begrijpt.
[29:36]
En tot Midian, (zonden Wij) hun broeder Shoaib, die zeide:
"O mijn volk, dien God en vrees de laatste dag en wandel niet op aarde
onheil stichtende."
[29:37]
Maar zij verloochenden hem. Daarom overviel hen een hevige
aardbeving en zij lagen in hun huizen plat tegen de grond.
[29:38]
En (Wij vernietigden) ook de Aad en de Samoed; en dit kun je
aan hun woonplaatsen duidelijk zien. Satan deed hun daden hun goed voorkomen,
en weerhield hen van het pad ofschoon zij het duidelijk konden zien.
[29:39]
Wij vernietigden eveneens Korach en Pharao en Hamaan. Mozes
kwam tot hen met duidelijke tekenen, maar zij handelden hoogmoedig op aarde;
toch konden zij Ons niet ontsnappen.
[29:40]
Zo grepen Wij iedereen om zijn zonden en onder hen waren er,
die een rukwind achterhaalde, en onder hen waren er die de aardbeving overviel,
en onder hen waren er die Wij in de aarde deden verzinken, en onder hen waren
er die Wij deden verdrinken. God was het niet, die hen onrecht aandeed, maar
zij handelden onrechtvaardig jegens zichzelf.
[29:41]
De gelijkenis van hen, die helpers verkiezen naast God, is
als de gelijkenis van de spin die zich een huis maakt: en het zwakste der
huizen is zeker het huis van de spin, als zij het slechts wisten!
[29:42]
Voorwaar, God weet wat zij naast Hem aanroepen: en Hij is de
Almachtige, de Alwijze.
[29:43]
En dit zijn gelijkenissen die Wij voor de mensen geven, maar
alleen zij die kennis bezitten begrijpen ze.
[29:44]
God schiep de hemelen en de aarde in waarheid Daarin is
zeker een teken voor hen die willen geloven.
[29:45]
Verkondig hetgeen u in het Boek is geopenbaard, en onderhoud
uw gebed. Voorwaar, het gebed weerhoudt van ondeugd en kwaad. En God gedachtig
te zijn is inderdaad het hoogste. God weet wat je doet.
Part 21
[29:46]
En twist met de mensen van het Boek slechts op de goede
wijze; doch zeg tegen de onrechtvaardigen: "Wij geloven in hetgeen ons is
geopenbaard en hetgeen u is geopenbaard; en onze God en uw God is Eén; en aan
Hem onderwerpen wij ons."
[29:47]
En aldus hebben Wij u het Boek nedergezonden en zij wie Wij
het Boek hebben gegeven geloven daarin; en ook onder de (Mekkanen) zijn er die
er in geloven. En het zijn alleen de ondankbaren die Onze tekenen verwerpen.
[29:48]
En voordien placht je geen boek te lezen, noch met uw
rechter hand te schrijven anders zouden de leugenaars aan de (echtheid) ervan
hebben kunnen twijfelen.
[29:49]
Neen, het zijn duidelijke tekonen in het hart van hen aan
wie kennis is gegeven. En alleen de onrechtvaardigen verwerpen Onze tekenen.
[29:50]
Toch zeggen zij: "Waarom zijn hem geen tekenen van zijn
Heer nedergezonden?" Zeg: "De tekenen zijn bij God alleen, en ik ben
slechts een duidelijke waarschuwer."
[29:51]
Is het niet genoeg voor hen dat Wij u het Boek hebben
geopenbaard dat aan hen wordt voorgelezen? Voorwaar, hierin is barmhartigheid
en aanzien voor een volk dat gelooft.
[29:52]
Zeg, "God is voldoende als Getuige tussen u en mij. Hij
weet alles wat in de hemelen en op aarde is. Zij die in de leugen geloven en
God verwerpen zijn de verliezers."
[29:53]
Zij vragen u de straf te verhaasten; en indien er geen termijn
was genoemd zou de straf reeds over hen zijn gekomen; toch zal deze hen zeker
onverwachts overvallen terwijl zij het niet voorzien.
[29:54]
Zij vragen u de straf te verhaasten; maar waarlijk de hel
zal de ongelovigen omringen.
[29:55]
Op de Dag waarop de straf hen zal overweldigen van boven en
van onder hun voeten, zal Hij zeggen: "Ondergaat wat je hebt
bedreven."
[29:56]
O Mijn gelovige dienaren Mijn aarde is uitgestrekt, aanbidt
derhalve Mij alleen.
[29:57]
Elk mens moet de dood ondergaan, daarna zul je tot Ons
worden teruggebracht.
[29:58]
Zij, die geloven en goede werken doen, hen zullen Wij zeker
huisvesten in verheven woningen van het paradijs waarin rivieren stromen. Zij
zullen er in vertoeven. Hoe voortreffelijk is de beloning dergenen die goed doen.
[29:59]
Die standvastig zijn, en hun vertrauwen in hun Heer stellen.
[29:60]
En hoeveel dieren zijn er die hun eigen onderhoud niet
meedragen! God zorgt voor hen en voor u, en Hij is de Alhorende, de Alwetende.
[29:61]
En als je hen vraagt: "Wie heeft de hemelen en de aarde
geschapen, en de zon en de maan in dienst gesteld?" zullen zij gewis
zeggen, "God". Hoe worden zij dan (van het goede pad) afgewend?
[29:62]
God vergroot en bekrimpt het levensonderhoud voor wie Hij
wil van Zijn dienaren. Voorzeker, God heeft kennis van alle dingen.
[29:63]
En als je hun vraagt: "Wie zendt water uit de hemel
neder en geeft er leven door aan de aarde na haar dood?", zullen zij gewis
zeggen: "God". Zeg: "Alle roem behoort aan God." Maar de
meesten hunner begrijpen het niet.
[29:64]
Het tegenwoordige leven is niets dan een leeg vermaak en een
spel, maar het tehuis van het Hiernamaals, dat is het werkelijke Leven, als zij
dit slechts konden begrijpen!
[29:65]
En wanneer zij aan boord van een schip gaan, roepen zij God
aan, oprecht zijnde in gehoorzaamheid aan Hem. Maar wanneer Hij hen veilig aan
wal brengt, zie, zij schrijven deelgenoten aan Hem toe.
[29:66]
Zodat zij datgene, wat Wij hun hebben geschonken
verloochenen en zich vermaken. Maar zij zullen het weldra te weten komen.
[29:67]
Hebben zij niet gezien, dat Wij een veilig Heiligdom (Makka)
hebben gemaakt, terwijl overal om hen heen mensen worden weggerukt? Geloven zij
dan aan een leugen en ontkennen zij de gunsten van God?
[29:68]
En wie is onrechtvaardiger dan hij, die een leugen verzint
over God, of de Waarheid verloochent wanneer zij tot hem komt? Is er geen
woning in de hel voor de ongelovigen?
[29:69]
En zij, die naar Ons streven, - Wij zullen hen zeker op Onze
wegen leiden. Voorwaar, God is met hen die goed doen.
De Romeinen
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[30:1]
Alif Laam Miem.
[30:2]
De Romeinen zijn verslagen
[30:3]
In het nabijzijnde land, maar zij zullen na hun nederlaag
zeker overwinnen,
[30:4]
Binnen een negental jaren - van God is het gebod
daarvóór en daarna - en op die Dag zullen de gelovigen zich
verheugen
[30:5]
In de hulp van God, Hij helpt wie Hij wil; en Hij is de
Almachtige, de Genadige.
[30:6]
(Dit is) God’s Belofte; God breekt zijn Belofte niet, maar
de meeste mensen beseffen dit niet;
[30:7]
Zij kennen slechts de schijn van het wereldse leven, en zij
zijn zorgeloos over het Hiernamaals.
[30:8]
Hebben zij over zichzelf niet nagedacht? God heeft de
hemelen en de aarde en alles wat daartussen is niet geschapen, dan in waarheid
en voor een vastgestelde tijd. Toch geloven velen onder de mensen niet in de
ontmoeting met hun Heer.
[30:9]
Hebben zij niet op aarde gereisd, zodat zij mochten zien hoe
het einde was van degenen die vóór hen waren? Zij waren sterker
in macht dan dezen, zij maakten het land vruchtbaar en bebouwden het, meer dan
dezen het deden. En hun boodschappers kwamen tot hen met duidelijke tekenen. En
God was het niet Die hun onrecht aandeed, maar zij waren het die hun eigen ziel
onrecht aandeden.
[30:10]
Dan was het einde bitter voor hen die kwaad deden, omdat zij
de tekenen van God loochenden, en er over spotten.
[30:11]
God brengt de schepping teweeg; dan herhaalt Hij haar;
daarna zult gij tot Hem worden teruggebracht.
[30:12]
En de Dag, waarop het Uur zal komen, zullen de schuldigen
wanhopig worden.
[30:13]
Geen hunner afgoden zal voor hen een bemiddelaar zijn; en
zij zullen hun afgoderij verwerpen.
[30:14]
Op de Dag, waarop het Uur zal komen, zullen zij worden
gescheiden.
[30:15]
Dan zullen zij die geloven en goede werken verrichtten in
een tuin gelukkig worden.
[30:16]
Maar zij die niet geloofden en Onze tekenen en de ontmoeting
in het Hiernamaals verwierpen, zullen voor straf te staan komen.
[30:17]
Glorie zij God, wanneer gij de avond ingaat en wanneer gij
de ochtend ingaat -
[30:18]
En aan Hem behoort alle roem in de hemelen en op aarde - bij
nacht en des daags.
[30:19]
Hij brengt de levenden uit de doden voort en Hij brengt de
doden uit de levenden voort; en Hij geeft de aarde leven na haar dood, en
evenzo zult gij worden voortgebracht.
[30:20]
En tot Zijn tekenen behoort, dat Hij u uit stof schiep; en
ziet! gij zijt mensen die zich kunnen verspreiden.
[30:21]
En dit is onder Zijn tekenen, dat Hij uit uw midden
echtgenoten voor u schiep, opdat gij er rust in moogt vinden, en Hij heeft
liefde en tederheid onder u geplaatst. Daarin zijn zeker tekenen voor een volk,
dat nadenkt.
[30:22]
En tot Zijn tekenen behoort ook de schepping der hemelen en
der aarde, en de verscheidenheid van uw talen en (huids) - kleuren. En dit zijn
voorzeker tekenen voor degenen, die willen begrijpen.
[30:23]
En tot Zijn tekenen behoort uw slapen ’s nachts en uw zoeken
naar Zijn overvloed overdag. Daarin zijn zeker tekenen voor een volk, dat
luistert.
[30:24]
En tot Zijn tekenen behoort eveneens dat Hij u de bliksem
toont als vrees en hoop. En dat Hij water uit de hemel nederzendt waarmede hij
de aarde doet herleven na haar dood. Hierin zijn zeker tekenen voor een volk,
dat wil begrijpen.
[30:25]
En dit is onder Zijn tekenen, dat de hemelen en de aarde in
stand blijven door Zijn gebod. Dan, wanneer Hij u eenmaal van de aarde zal
roepen, ziet! zult gij gaan.
[30:26]
En aan Hem behoort een ieder, die in de hemelen en op aarde
is; allen zijn Hem gehoorzaam.
[30:27]
En Hij is het, Die de schepping voortbrengt en haar daarna
herhaalt, dit is gemakkelijk voor Hem. En voor Hem zijn de verhevenste
attributen in de hemelen en op aarde, en Hij is de Almachtige, de Alwijze.
[30:28]
Hij geeft een gelijkenis uit uzelf. Hebt gij onder uw
ondergeschikten deelgenoten in hetgeen waarvan Wij u hebben voorzien, zodat gij
dienaangaande gelijken wordt en vreest gij hen, zoals gij elkander vreest? - Zo
leggen Wij de tekenen uit aan een volk dat begrijpt.
[30:29]
Neen, de onrechtvaardigen volgen hun eigen neigingen zonder
enige kennis. En wie kan hen leiden, die God liet dwalen? Voor hen zullen er
geen helpers zijn.
[30:30]
Daarom, richt uw aangezicht oprecht tot de (ware)
godsdienst, overeenkomstig de natuur naar welke God de mensen heeft geschapen.
- De schepping van God kent geen verandering. - Dat is het ware geloof. Maar de
meeste mensen weten het niet. -
[30:31]
U tot Hem bekerende, vreest Hem en leeft het gebed na, en
behoort niet tot de afgodendienaren.
[30:32]
Noch tot degenen die hun godsdienst verdelen en secten vormen,
terwijl elke partij zich verheugt in wat zij heeft.
[30:33]
En als een ramp over de mensen komt roepen zij hun Heer aan,
zich tot Hem bekerende; en als Hij hen van Zijn barmhartigheid heeft doen
smaken, ziet! dan schrijft een gedeelte hunner aan hun Heer medegoden toe.
[30:34]
Zodat zij ondankbaar worden voor hetgeen Wij hun hebben
geschonken. Vermaakt u dan voor een wijle, maar gij zult het weldra te weten
komen.
[30:35]
Hebben Wij enig gezag tot hen nedergezonden, dat spreekt
over hetgeen zij met Hem vereenzelvigen?
[30:36]
En wanneer Wij de mensen barmhartigheid doen smaken,
verheugen zij zich daarin; maar als een kwaad hen overkomt door hun eigen
werken, ziet! dan wanhopen zij.
[30:37]
Hebben zij niet ingezien, dat God de voorziening vergroot en
bekrimpt voor wie Hij wil? Daarin zijn waarlijk tekenen voor een volk dat wil
geloven.
[30:38]
Geeft, de verwanten, de behoeftigen, de reiziger wat hun
toekomt. Dat is het beste voor degenen die het Aangezicht van God zoeken, dezen
zijn het die zullen slagen.
[30:39]
Wat gij ook uitleent met rente opdat het moge toenemen door
hetgeen andere (mensen) bezitten; het neemt niet toe bij God; maar wat gij in
Zakaat geeft, God’s welbehagen zoekend, dezen zullen hun bezit vermeerderd
zien.
[30:40]
Hij is God, Die u schept en dan voor u zorgt en daarna doet
Hij u sterven en dan zal Hij u doen herleven. Is er een onder uw afgoden, die
iets dergelijks kan doen? Heilig is Hij en verheven boven hetgeen zij (met Hem)
vereenzelvigen.
[30:41]
Verderf is gekomen over land en zee door hetgeen de handen
der mensen hebden gewrocht, zodat Hij hen een gedeelte van hun daden zou doen
smaken, opdat zij zich bekeren.
[30:42]
Zeg: "Reist op aarde en ziet hoe het einde was van
degenen die voordien waren. De meesten hunner waren afgodendienaren."
[30:43]
Richt uw aaneezicht tot de juiste godsdienst, voordat de Dag
komt, die door niemand afgewend kan worden buiten God. Op die Dag zal het
mensdom worden gescheiden.
[30:44]
Hij die verwerpt, zijn ongeloof zal tegen hem zijn, en zij
die goede daden verrichten, bereiden dit voor hun eigen ziel.
[30:45]
Opdat Hij hen, die geloven en goede werken doen, moge
belonen uit Zijn overvloed. Voorzeker, Hij heeft de ongelovigen niet lief.
[30:46]
En één onder Zijn tekenen is dat Hij de winden met blijde vooruitzichten
zendt, opdat Hij u Zijn genade moge doen smaken, en opdat de schepen op Zijn
gebod mogen varen, opdat gij moogt zoeken naar Zijn overvloed en opdat gij
dankbaar zult zijn.
[30:47]
Waarlijk, Wij zonden boodschappers vóór u naar
hun volkeren. Zij brachten hun duidelijke bewijzen. Dan straften Wij degenen
die zondigden. En het was Onze plicht de gelovigen te helpen.
[30:48]
Hij is God, Die de winden zendt welke de wolken doen
oprijzen. Dan verspreidt Hij ze in de lucht zoals Hij wil, dan hoopt Hij ze
laag boven laag op en gij ziet regen uit hun midden stromen. En wanneer Hij
deze doet vallen op wie van Zijn dienaren Hij wil, ziet! verheugen zij zich.
[30:49]
Ofschoon zij voordien, voordat hij (de regen) over hen was
nedergezonden, vertwijfelden.
[30:50]
Beschouw daarom de kentekenen van God’s barmhartigheid: hoe
Hij de aarde doet herleven na haar dood. Voorwaar, Dezelfde zal de doden
opwekken; Hij heeft macht over alle dingen.
[30:51]
En indien Wij een (droge) wind hadden gezonden en zij de
aarde zagen geel worden, zouden zij daarna zeker ondankbaarheid hebben betoond.
[30:52]
En gij kunt de doden niet doen horen, noch kunt gij de doven
de roep doen horen wanneer zij u hun rug toekeren,
[30:53]
Noch kunt gij de blinden uit hun dwaling leiden. Gij kunt
slechts diegene doen horen die in Onze tekenen zouden willen geloven, zodat zij
zich onderwerpen.
[30:54]
Het is God, Die u in een staat van zwakheid schept, dan na
de zwakte kracht geeft en na de kracht (weer) zwakte en ouderdom. Hij schept
wat Hij wil. Hij is de Alwetende, de Almachtige.
[30:55]
De Dag waarop het Uur zal komen zullen de schuldigen zweren,
dat zij slechts een uur hebben geleefd - zo werden zij bedrogen.
[30:56]
Maar zij wie wijsheid en geloof was gegeven, zullen zeggen:
"Volgens het Boek van God zijt gij inderdaad tot de Dag der Opstanding
gebleven. En dit is de Dag der Opstanding, maar gij wist het niet."
[30:57]
Daarom zullen de uitvluchten op die Dag de onrechtvaardigen
niet baten; noch zal hun verontschuldiging worden aangenomen.
[30:58]
Waarlijk, Wij hebben in deze Koran allerlei gelijkenissen
voor de mensen gegeven; voorzeker, als gij hun een teken brengt, zullen de
ongelovigen zeggen: "Gij zijt slechts leugenaars."
[30:59]
Zo verzegelt God het hart van hen, die niet willen weten.
[30:60]
Wees geduldig voorzeker, de Belofte van God is waar; en laat
hen die geen zekerheid hebben u niet doen wankelen.
De Wijzen
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[31:1]
Alif Laam Miem.
[31:2]
Dit zijn verzen van het Boek vol van Wijsheid.
[31:3]
Een leiding en een genade voor de goeden.
[31:4]
Zij, die het Gebed naleven en de Zakaat betalen, en die in
het Hiernamaals vast geloven,
[31:5]
Zij zijn het, die de leiding van hun Heer volgen, en zij
zullen slagen.
[31:6]
En onder de mensen is iemand die door ijdele praatjes zonder
kennis (anderen) van God’s pad wil doen afdwalen en er mee de spot drijft; voor
zulken zal er een vernederende straf zijn.
[31:7]
En wanneer Onze woorden aan hem worden voorgedragen, wendt
hij zich verachtelijk af alsof hij ze niet hoorde en zijn oren verstopt waren.
Kondig hem daarom een pijnlijke straf aan.
[31:8]
Voorzeker, die geloven en goede werken doen, zullen
gezegende tuinen hebben,
[31:9]
Waarin zij zullen vertoeven, zo is God’s Belofte; Hij is de
Almachtige, de Alwijze.
[31:10]
Hij heeft de hemelen geschapen zonder enige voor u zichtbare
pilaren en Hij heeft op aarde hechte bergen gemaakt opdat zij niet beven met u,
en Hij heeft er allerlei dieren over verspreid. Wij hebben water uit de wolken
nedergezonden en hebben allerlei edele soorten daarin (de aarde) doen groeien.
[31:11]
Dit is de Schepping van God. Toont mij nu wat degenen hebben
geschapen die naast Hem (worden gesteld). Neen, de onrechtvaardigen verkeren
klaarblijkelijk in dwaling.
[31:12]
En Wij schonken wijsheid aan Loqmaan, zeggende: "Wees
God dankbaar, want hij die dankbaar is, is dankbaar voor zichzelf, en die
ondankbaar is: God is Zichzelf-genoeg, Geprezen.
[31:13]
Toen Loqmaan tot zijn zoon, terwijl hij hem raad gaf, zeide:
"O mijn lieve zoon, ken geen medegoden aan God toe; afgoderij is inderdaad
een grote ongerechtigheid."
[31:14]
Wij hebhen de mens op het hart gedrukt betreffende zijn
ouders, zijn moeder droeg hem in zwakte op zwakte, en zijn zogen nam twee jaren
in beslag. Zeg Mij en uw ouders dank, tot Mij is de terugkeer.
[31:15]
Maar indien (uw ouders) trachten u iets met Mij te doen
vereenzelvigen, waarvan gij geen kennis hebt, gehoorzaam hen niet. Doch leef
met hen samen in de wereld op een behoorlijke wijze en volg de weg van hem die
zich tot Mij richt. Dan zult gij tot Mij terugkeren en Ik zal u inlichten over
hetgeen gij deedt. -
[31:16]
O mijn lieve zoon! Al zou het het gewicht van een
mosterdzaadje zijn, en al zou het zich in een rots bevinden of in de hemelen of
op aarde, God zal het zeker openbaar maken. Voorwaar, God is Aldoordringend,
Alkennend.
[31:17]
O mijn lieve zoon, verricht het gebed en beveel het goede
aan en verbied het kwade en verdraag geduldig wat u ook overkome. Dit is een
ernstige zaak.
[31:18]
En keer uw gelaat niet (in verachting) van de mensen af noch
wandel in hoogmoed op aarde; want God heeft de hoogmoedige noch de pocher lief.
[31:19]
En loop met gewone stap en verzacht uw stem; want de meest
onaangename stem is het gebalk van een ezel."
[31:20]
Hebt gij niet gezien, dat God alles wat in de hemelen en op
aarde is in uw dienst heeft gesteld en Zijn gunsten rijkelijk aan u heeft
geschonken, zowel uiterlijk als innerlijk? En onder de mensen zijn er, die over
God twisten, zonder kennis of enige leiding of een verlichtend Boek.
[31:21]
En als er tot hen wordt gezegd: "Volgt hetgeen God
heeft geopenbaard," zeggen zij: "Neen, wij zullen datgene volgen wat
wij onze vaderen zagen volgen." Zelfs al zou Satan hen tot de straf van
het branden hebben uitgenodigd?
[31:22]
Maar hij, die zich aan God onderwerpt en het goede doet,
heeft inderdaad een sterk houvast gegrepen. Bij God rust het einde aller
dingen.
[31:23]
En zij die niet geloven, laat hun ongeloof u niet
verdrieten. Tot Ons zullen zij wederkeren en Wij zullen hen inlichten over wat
zij deden; God weet heel goed wat in hun innerlijk is.
[31:24]
Wij zullen hen voor een poosje zich laten vermaken; daarna
zullen Wij hen tot een strenge straf voortdrijven.
[31:25]
En als gij hun vraagt: "Wie schiep de hemelen en de
aarde?" zullen zij gewis antwoorden: "God". Zeg: "Alle roem
behoort aan God." Maar de meesten hunner weten het niet.
[31:26]
Aan God behoort al hetgeen in de hemelen en op aarde is,
voorzeker God is Zichzelf-genoeg, Geprezen.
[31:27]
En als alle bomen op aarde pennen waren en de oceaan, met
nog zeven oceanen aangevuld (inkt was), de woorden van God zouden niet kunnen
worden uitgeput. Voorwaar, God is Almachtig, Alwijs.
[31:28]
O mensen uw Schepping en uw Opstanding zijn slechts als die
van een enkele ziel. Voorwaar, God is Alhorend, Alziende.
[31:29]
Hebt gij niet gezien, dat God de nacht in de dag doet
overgaan en de dag in de nacht en dat hij de zon en de maan in dienst heeft
gesteld? Elk loopt voor een vastgestelde tijd; God is goed op de hoogte van
hetgeen gij doet.
[31:30]
Dit is omdat God de Waarheid en wat zij naast Hem aanroepen
vals is, en omdat God de Verhevene, de Grote is.
[31:31]
Hebt gij niet gezien, dat de schepen op zee varen door de
gunst van God, opdat Hij u Zijn tekenen moge tonen? Voorzeker daarin zijn
tekenen voor een ieder, die geduldig en dankbaar is.
[31:32]
En wanneer de golven hen als schaduwen omhullen, roepen zij
God oprecht zijnde in gehoorzaamheid aan; maar wanneer Hij hen veilig aan land
brengt, volgen slechts enigen hunner de rechte weg. En niemand verloochent Onze
tekenen behalve de trouweloze, de ondankbare.
[31:33]
O mensen, vreest uw Heer, en ducht de Dag waarop geen vader
zijn zoon iets zal baten, noch de zoon zijn vader van enig nut zal kunnen zijn.
God’s belofte is zeker waar. Laat daarom het wereldse leven u niet misleiden,
noch laat de Verleider u omtrent God bedriegen.
[31:34]
Voorwaar, God alleen bezit de kennis van het Uur. Hij zendt
de regen neder en Hij weet wat zich in de baarmoeder bevindt. Geen ziel weet
wat zij morgen zal doen, en geen ziel weet in welk land zij zal sterven.
Voorwaar, God is Alwetend, Alkennend.
De aanbidding
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[32:1]
Alif Laam Miem.
[32:2]
De openbaring van het Boek is zonder twijfel van de Heer der
Werelden.
[32:3]
Zeggen zij: "Hij heeft het verzonnen?" Neen, het
is de Waarheid van uw Heer, opdat gij een volk moogt waarschuwen onder hetwelk
vóór u geen waarschuwer is geweest, opdat zij geleid mogen
worden.
[32:4]
God is het, Die de hemelen en de aarde en hetgeen er tussen
is in zes dagen schiep; daarna zette Hij Zich op de Troon. Gij hebt geen helper
of bemiddelaar buiten Hem. Wilt gij dan geen lering (hieruit) trekken?
[32:5]
Hij ordent het bestel van de hemel tot de aarde, daarna zal
deze tot Hem opstijgen in een dag, waarvan de duur naar uw berekening duizend
jaar is.
[32:6]
Alzo is de Kenner van het onzichtbare en het zichtbare, de
Almachtige, de Genadevolle,
[32:7]
Die de schepping van alles voltooide. En Hij begon de
schepping van de mens uit klei.
[32:8]
Daarna maakte Hij zijn nageslacht uit een uittreksel van een
nietige vloeistof.
[32:9]
Dan vormde Hij hem en ademde hem van Zijn geest in. En Hij
gaf u oren, ogen en hart. Maar gij betoont weinig dankbaarheid.
[32:10]
En zij zeggen: "Zullen wij, wanneer wij in de aarde
verloren zijn, opnieuw worden geschapen?" Neen, zij geloven niet in de
ontmoeting met hun Heer.
[32:11]
Zeg: "De doodsengel, aan wie gij toevertrouwd zijt, zal
uw ziel nemen; dan zult gij tot uw Heer worden teruggebracht."
[32:12]
O, kon gij het slechts zien wanneer de schuldigen hun hoofd
zullen buigen voor hun Heer, zeggende: "Onze Heer, wij hebben gezien en
wij hebben gehoord, zend ons nu terug opdat wij goede werken mogen verrichten;
voorzeker wij zijn thans overtuigd."
[32:13]
Indien Wij het wilden, zouden Wij aan elke ziel haar leiding
kunnen geven, maar Mijn woord werd bewaarheid: "Ik zal de hel met djinn en
mensen allen tezamen vullen."
[32:14]
Ondergaat daarom (de straf) omdat gij de ontmoeting van deze
Dag vergat. Voorzeker nu hebben Wij u vergeten. Ondergaat de duurzame straf
voor hetgeen gij deedt.
[32:15]
Slechts zij geloven in Onze tekenen, die, wanneer zij er aan
herinnerd worden, zich met het gelaat ter aarde werpen en hun Heer
verheerlijken met de lof die Hem toekomt, en die niet hoogmoedig zijn.
[32:16]
Zij verwijderen zich van hun bed, hun Heer in vrees en hoop
aanroepende en zij doen wel met hetgeen Wij hun hebben geschonken.
[32:17]
Maar niemand weet welke verkwikking der ogen voor hen
verborgen is gehouden als beloning voor wat zij hebben gedaan.
[32:18]
Zou dan de gelovige gelijk zijn aan hem die ongehoorzaam is?
Zij zijn (stellig) niet gelijk.
[32:19]
Zij, dje geloven en goede werken doen, zullen Tuinen hebben
tot verblijf, als onthaal voor hetgeen zij deden.
[32:20]
Maar het tehuis v an de ongehoorzamen zal het Vuur zijn.
Telkens wanneer zij er uit willen komen, zullen zij er weer in worden
teruggedreven en hun zal worden gezegd: "Ondergaat de straf van het Vuur
dat ge ontkende."
[32:21]
Wij zullen hen inderdaad de lichtere straf doen ondergaan
vóór de grotere straf opdat zij zich mogen bekeren.
[32:22]
En wie is onrechtvaardiger dan hij die door het teken van
zijn Heer wordt vermaand en zich er toch van afwendt? Wij zullen de schuldigen
beslist straffen.
[32:23]
Voorzeker, Wij gaven Mozes het Boek - twijfel dus niet aan
de ontmoeting met Hem - en Wij maakten dit tot een richtsnoer voor de kinderen
van Israël.
[32:24]
En Wij stelden leiders uit hun midden aan, die het volk door
Ons gebod leidden, zolang zij standvastig waren en in Onze woorden een hecht
geloof hadden.
[32:25]
Voorwaar, uw Heer zal op de Dag der Opstanding onder hen
richten over hetgeen waaromtrent zij onderling verschillen.
[32:26]
Komen zij niet tot inzicht (door het feit) dat Wij zovele
geslachten vóór hen hebben vernietigd in wier woonplaatsen zij nu
rondlopen? Daarin zijn zeker tekenen. Willen zij dan niet luisteren?
[32:27]
Hebben zij niet gezien dat Wij het water naar het droge land
voeren en daardoor oogsten voortbrengen waarvan zij en hun vee eten? Willen zij
dan niet inzien?
[32:28]
En zij (de ongelovigen) zeggen: "Wanneer zal deze
beslissing plaats vinden als gij de waarheid spreekt?"
[32:29]
Zeg: "Op de Dag der Beslissing zal het geloof der
ongelovigen hen niet baten, noch zal hun uitstel worden verleend."
[32:30]
Wend u daarom van hen af, en wacht; voorzeker zij wachten
ook.
De confreres
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[33:1]
O Profeet, zoek bescherming bij God en gehoorzaam de
ongelovigen en de huichelaars niet. God is Alwetend, Alwijs.
[33:2]
Volg hetgeen u is geopenbaard van uw Heer. Voorwaar, God is
goed op de hoogte van alles wat gij doet.
[33:3]
En stel uw vertrouwen in God, want God is als beschermer
voldoende.
[33:4]
God heeft voor geen man twee harten in zijn binnenste gemaakt,
noch heeft Hij uw vrouwen van wie gij wegblijft door haar moeder te noemen, tot
uw moeders gemaakt, noch heeft Hij uw aangenomen zonen tot uw (werkelijke)
zonen gemaakt. Dat is slechts een woord dat men uit, maar God spreekt de
waarheid, en Hij wijst de weg.
[33:5]
Noemt hen bij hun vaders naam dat is billijker in de ogen
van God. Maar als gij hun vader niet kent, dan zijn zij uw broeders in het
geloof en uw vrienden, en er is geen zonde voor u in datgene waarin gij u
vergist, maar wel in hetgeen uw hart zich heeft voorgenomen. God is
Vergevensgezind, Genadevol.
[33:6]
De Profeet is dichter bij de gelovigen dan zij zelven, en
zijn vrouwen zijn hun moeders. En bloedverwanten zijn nader bij elkander
volgens het Boek van God, dan de gelovigen en de Mohadjirien tenzij gij uw
vrienden een gunst bewijst. Dit is in het Boek neergeschreven.
[33:7]
En toen Wij met de profeten een verbond sloten: met u, met
Noach, Abraham, Mozes, en Jezus de zoon van Maria, sloten wij een hecht
verbond.
[33:8]
Opdat Hij de waarachtigen over hun waarachtigheid moge
ondervragen. En voor de ongelovigen heeft Hij een pijnlijke straf bereid.
[33:9]
O, gij die gelooft, herinnert u God’s gunst, aan u bewezen,
toen er legers tegen u opkwamen en Wij tegen hen een wind zonden en legers die gij
niet zaagt. En God ziet wat gij doet.
[33:10]
Toen zij over u kwamen van boven en van beneden, en toen uw
ogen staarden en het hart in de keel klopte, en gij over God allerlei gedachten
koesterdet.
[33:11]
Toen werden de gelovigen beproefd en zij werden hevig
geschokt.
[33:12]
En toen de huichelaars en zij in wier hart een ziekte is,
zeiden: "Wat God en Zijn boodschapper ons beloofden was slechts
bedrog."
[33:13]
En toen een gedeelte van hen zei: "O volk van Jasrab
(Madinah), gij kunt hier geen stand houden, keert daarom terug." En een
gedeelte vroeg zelfs om toestemming van de Profeet, zeggende: "Onze huizen
staan aan de vijand bloot." Deze waren echter niet blootgesteld, zij
wensten slechts te vluchten.
[33:14]
Als men uit de omgeving bij hen zou binnendringen en hun zou
worden gevraagd, onlusten te veroorzaken, zouden zij dat terstond hebben gedaan
en zij zoudlen slechts weinig hebben getalmd.
[33:15]
Waarlijk, zij hadden reeds vroeger een verbond gesloten dat
zij hun rug niet zouden tonen. En er zal (hun) gevraagd worden over God’s
verbond.
[33:16]
Zeg: "Vlucht zal u stellig geen voordeel brengen als
gij voor de dood of voor het gevecht vlucht; slechts korte tijd zult gij
genieten."
[33:17]
Zeg: "Wie is het, die u tegen God kan beschermen indien
Hij u met kwaad wil treffen of barmhartigheid betonen? En zij zullen voor zich
buiten God vriend noch helper vinden."
[33:18]
God kent degenen onder u die de mensen tegenhouden, en hen,
die tegen hun broeders zeggen: "Komt naar ons toe," en die zich
weinig met de oorlog bemoeien.
[33:19]
Zij zijn terughoudend in hun hulp voor u. Maar als het
gevaar komt, ziet gij hen naar u kijken met rollende ogen als van iemand die
bezwijmt bij de doodsstrijd. En als de vrees is weggevaagd, treffen zij u met
hun scherpe tong door hun zucht naar rijkdommen. Zulken hebben niet oprecht
geloofd; daarom heeft God hun werken vruchteloos gemaakt. Dit is gemakkelijk
voor God.
[33:20]
Zij denken, dat de bondgenoten niet zijn vertrokken; en als
de bondgenoten zouden wederkomen, zouden zij gaarne onder de zwervende
Arabieren in de woestijn willen zijn, nieuws over u vragende. En als zij onder
u waren, zouden zij weinig vechten.
[33:21]
Voorwaar, gij hebt in de Profeet van God een prachtig
voorbeeld voor ieder die God en de laatste Dag vreest, en die God vaak
herdenkt.
[33:22]
En toen de gelovigen de scharen zagen, zeiden zij: "Dit
is wat God en Zijn boodschapper ons beloofden; en God en Zijn boodschapper
spraken de waarheid." En dit vermeerderde slechts hun geloof en deed hun
onderwerping toenemen.
[33:23]
Er zijn mensen onder de gelovigen die trouw gebleven zijn
aan het verbond dat zij met God hebben gesloten. Er zijn enigen onder hen die
hun eed hebben gehouden, en anderen die nog wachten en geenszins veranderd
zijn;
[33:24]
Zodat God de waarachtigen voor hun oprechtheid moge belonen
en de huichelaars straffen zoals Hij wil, of Zich tot hen in barmhartigheid
wenden. Voorwaar, God is Vergevensgezind, Genadevol.
[33:25]
God weerhield de ongelovigen in hun woede; zij verwierven
geen voordeel. En God was toereikend (als Beschermer) voor de gelovigen in de
slag. God is Sterk, Almachtig.
[33:26]
En Hij deed de mensen van het Boek die hen (de vijand)
hielpen uit hun vestingen komen en vervulde hun hart met ontzetting. Gij
dooddet sommigen en gij naamt anderen gevangen.
[33:27]
En Hij deed u hun land, huizen en hun rijkdommen erven en
ook een land waarop gij nog nooit een voet had gezet. God heeft macht over alle
dingen.
[33:28]
O profeet! Zeg aan uw vrouwen, "Als gij het leven dezer
wereld en zijn luister wenst, komt dan, ik zal u een geschenk geven en u op een
grootmoedige manier vrij laten.
[33:29]
Maar indien gij God en Zijn boodschapper en het tehuis van
het Hiernamaals wenst, dan heeft God waarlijk voor degenen onder u die goed
doen, een grote beloning."
[33:30]
O vrouwen van de profeet! Als iemand onder u schuldig is aan
een openbaar onbetamelijk gedrag zal haar straf worden verdubbeld. En dit is
gemakkelijk voor God.
Part 22
[33:31]
Maar wie van u aan God en Zijn boodschapper gehoorzaamt en
goede werken doet, haar zullen Wij dubbel belonen en Wij hebben voor haar een
waardige voorziening bereid.
[33:32]
O vrouwen van de profeet, gij zijt niet zoals een andere
vrouw. Indien gij godvruchtig zijt, spreekt dan niet op een verleidelijke
manier, anders zal hij in wiens hart ziekte is, verwachtingen koesteren; maar
spreekt een oprechte taal.
[33:33]
Blijft in uw huizen en stelt uw schoonheid niet ten toon als
in de vroegere dagen der onwetendheid; leeft het gebed na, en betaalt de Zakaat
en gehoorzaamt God en Zijn boodschapper. O huisgenoten, God wenst alleen
onreinheid van u te verwijderen, en u schoon en zuiver te maken.
[33:34]
En herinnert u de woorden van God en de wijsheid die in uw
huizen wordt verkondigd; want God is Aldoordringend, Alkennend.
[33:35]
Voorwaar, de Moslims en de Moslima’s en de gelovige mannen
en vrouwen, de gehoorzame mannen en vrouwen, de waarachtige mannen en vrouwen,
de standvastige mannen en vrouwen, de mannen en de vrouwen die nederig zijn, de
mannen en de vrouwen die aalmoezen geven, de mannen en de vrouwen die vasten,
de mannen en de vrouwen die hun kuisheid bewaren, de mannen en de vrouwen die
God vaak gedenken - voor zulken heeft God vergiffenis en een grote beloning
bereid.
[33:36]
En het betaamt de gelovige man of vrouw niet, wanneer God en
Zijn boodschapper over een zaak hebben beslist, dat er voor hen een keuze zou
zijn in die zaak. En wie God en Zijn boodschapper niet gehoorzaamt, is zeker
klaarblijkelijk afgedwaald.
[33:37]
En herinnert u, toen gij tot hem, wie God gunsten had
bewezen en wie gij ook gunsten had bewezen, zeidet: "Behoud uw vrouw voor
u en vrees God." Gij verborgt in uw hart wat God aan het licht zou
brengen, en gij vreesdet de mensen terwijl God er meer recht op heeft dat gij
Hem zoudt vrezen. Toen Zaid van haar scheidde, verenigden Wij haar met u in de
echt, opdat er voor de gelovigen geen bezwaar mocht zijn ten opzichte van de
vrouwen van hun aangenomen zonen, als zij van haar zijn gescheiden. God’s gebod
moet worden nageleefd.
[33:38]
Er moet voor de profeet geen bezwaar zijn betreffende
hetgeen God voor hem geordend heeft. Dit is ook de handelwijze van God met hen
die vóórdien zijn heengegaan - en het gebod van God is een
vastgestelde verordening.
[33:39]
Degenen, die God’s boodschappen brengen, vrezen Hem en buiten
God niemand. God is Toereikend om te verrekenen.
[33:40]
Mohammed is niet de vader van één uwer mannen, maar de
boodschapper van God en het zegel der profeten; God heeft kennis van alle
dingen.
[33:41]
O, gij die gelooft! Gedenkt God veelvuldig.
[33:42]
En prijst Zijn Heiligheid ’s morgens en ’s avonds.
[33:43]
Hij is het Die u zegent en ook Zijn engelen doen dit, opdat
Hij u van de duisternissen tot het licht moge leiden. En Hij is voor de
gelovigen Genadig.
[33:44]
De Dag waarop zij Hem zullen ontmoeten zal hun groet
"Vrede" zijn. En Hij heeft hun een eervolle beloning bereid.
[33:45]
O, profeet. Wij hebben u als getuige, drager van blijde
tijdingen en waarschuwer gezonden.
[33:46]
En als een roeper tot God door Zijn gebod, en als een
stralende zon.
[33:47]
Verkondig derhalve aan de gelovigen het blijde nieuws dat
zij van God grote genade zullen ontvangen.
[33:48]
En gehoorzaam de ongelovigen en de huichelaars niet en sla
geen acht op hun grievende taal, stel uw vertrouwen in God, want God is Toereikend
als Beschermer.
[33:49]
O, gij die gelooft! Als gij een gelovige vrouw huwt en
daarna van haar scheidt voordat gij haar hebt aangeraakt dan behoeft zij om
uwentwille geen wachtperiode te berekenen. Schenkt haar daarom een gave en laat
haar op een grootmoedige wijze vrij.
[33:50]
profeet, Wij hebben voor u uw vrouwen wettig gemaakt, aan
wie gij haar huwelijksgiften hebt gegeven, en degenen die uw rechterhand bezit
van haar, die God u als een oorlogsbuit heeft gegeven en de dochters van uw
ooms en tantes van vaderszijde en de dochters van uw ooms en tantes van
moederszijde die met u emigreerden, en elke gelovige vrouw indien zij zich aan
de profeet toevertrouwt als de profeet haar wenst te huwen; dit is slechts voor
u en niet voor de gelovigen. Wij hebben reeds kenbaar gemaakt wat Wij omtrent
hun (gelovige) vrouwen en degenen die hun rechterhand bezit, hebben verordend,
opdat er geen blaam u aankleve. God is Vergevensgezind, Genadevol.
[33:51]
Gij moogt verlaten wie gij wilt en tot u nemen wie gij wilt,
er rust geen blaam op u wanneer gij haar terugneemt van wie gij u afzijdig hebt
gehouden. Dit is het meest passend om hen verust te stellen, zodat zij niet
treuren en allen tevreden mogen zijn met hetgeen gij haar geeft. En God weet
wat in uw hart is; God is Alwetend, Verdraagzaam.
[33:52]
Het is u hierna niet toegestaan vrouwen te huwen noch haar
voor andere vrouwen te ruilen, zelfs al behaagt u haar schoonheid, met
uitzondering van haar die uw rechterhand mocht bezitten. En God houdt de wacht
over alle dingen.
[33:53]
O, gij die gelooft! Gaat de huizen van de profeet niet
binnen tenzij gij uitgenodigd wordt tot een maaltijd, doch niet wachtend tot
deze gereed is. Wanneer gij zijt uitgenodigd, komt dan binnen; en wanneer gij
gegeten hebt vertrekt dan en blijft niet praten. Dat is lastig voor de profeet;
hij is verlegen voor u, maar God aarzelt niet om de waarheid (te zeggen). En
als gij haar (zijn vrouwen) om iets vraagt, vraagt het dan van achter het
gordijn. Dat is reiner voor uw hart en haar hart. En het past u niet de
boodschapper van God lastig te vallen, noch dat gij ooit zijn vrouwen na hem
zoudt huwen. Dat zou in de ogen van God inderdaad een grote (belediging) zijn.
[33:54]
Of gij iets openbaar maakt of verbergt, waarlijk God heeft
kennis van alle dingen.
[33:55]
Er rust op haar (uw vrouwen) geen schuld als zij zich tonen
aan haar vaders of haar zonen of haar broeders of de zonen van haar broeders,
of de zonen van haar zusters en hun vrouwen of hun ondergeschikten. Maar vreest
God. Voorwaar, God is Getuige van alle dingen.
[33:56]
God en Zijn engelen zenden zegeningen over de profeet. O,
gij die gelooft, zendt zegeningen over hem en wenst hem vrede met alle eerbied
toe.
[33:57]
Betreffende hen, die God en Zijn boodschapper lastig vallen,
God heeft hen in deze wereld en in het Hiernamaals vervloekt en heeft een
vernederende straf voor hen bereid.
[33:58]
En zij, die gelovige mannen en vrouwen lastig vallen zonder
dat dezen er schuld aan hebben, dragen voorzeker de schuld van laster en een
openlijke zonde.
[33:59]
O profeet! Zeg aan uw vrouwen en uw dochters en de vrouwen
der gelovigen dat zij een gedeelte van haar omslagdoeken over haar (hoofd)
laten hangen. Dit is beter, opdat zij mogen worden onderscheiden en niet lastig
worden gevallen. En God is Vergevensgezind, Genadevol.
[33:60]
Indien de huichelaars en degenen in wier hart een ziekte is
en degenen die opschudding in de stad veroorzaken, niet ophouden, zullen Wij u
zeker tegen hen in beweging brengen; dan zullen zij slechts voor een korte tijd
in uw nabijheid mogen vertoeven.
[33:61]
Vervloekt zijn zij; waar zij zich ook bevinden zullen zij
worden gegrepen en gedood.
[33:62]
Voorwaar, zo was God’s handelwijze met degenen die voordien
zijn heengegaan en in God’s handelwijze zult gij geen verandering vinden.
[33:63]
De mensen vragen u over het Uur. Zeg: "De kennis er van
is slechts bij God," gij weet het niet; het kan zijn dat het Uur nabij is.
[33:64]
God heeft de ongelovigen zeker vervloekt en heeft een
laaiend Vuur voor hen bereid.
[33:65]
Daarin zullen zij voor lange tijd vertoeven en zullen vriend
noch helper vinden.
[33:66]
De Dag waarop hun gezicht zich in het Vuur zal wentelen
zullen zij zeggen: "O, hadden wij slechts God en Zijn boodschapper
gehoorzaamd!"
[33:67]
En zij zullen zeggen: "Onze Heer, wij gehoorzaamden
onze leiders en onze grote mannen maar zij deden ons van de rechte weg
afdwalen.
[33:68]
Onze Heer, geef hun een dubbele straf en vloek hen met een
zware vloek."
[33:69]
, gij die gelooft! weest niet zoals degenen die Mozes
ergerden! God echter zuiverde hem van hetgeen zij zeiden. En hij was in aanzien
bij God.
[33:70]
O, gij die gelooft! Vreest God en spreekt de waarheid.
[33:71]
Hij zal uw werken goed voor u maken en u uw zonden vergeven.
En wie God en Zijn boodschapper gehoorzaamt, heeft zeker een grote overwinning
behaald.
[33:72]
Voorwaar, Wij boden de hemelen, de aarde en de bergen aan,
hun (iets) toe te vertrouwen, maar zij weigerden dit te dragen en vreesden er
voor, maar de mens nam het op zich. Inderdaad, hij is zeer onrechtvaardig (jegens
zichzelf), onwetend.
[33:73]
Het gevolg er van is dat God huichelachtige mannen en
vrouwen, en afgodendienaren en afgodendienaressen zal straffen. En God wendt
zich in barmhartigheid tot gelovige mannen en vrouwen, en God is
Vergevensgezind, Genadevol.
De stad Saba
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[34:1]
Alle roem komt God toe aan Wie alles behoort wat in de
hemelen en op aarde is en Hem komt alle Lof toe in het Hiernamaals; Hij is de
Alwijze, de Alkennende.
[34:2]
Hij weet alles wat de aarde binnengaat en wat er uit
voortkomt en wat van de hemel nederdaalt en wat er naar opstijgt; Hij is de
Barmhartige, de Vergevensgezinde.
[34:3]
De ongelovigen zeggen: "Het Uur zal niet over ons
komen." Zeg: "Ja, bij mijn Heer, de Kenner van het onzichtbare, het
zal beslist over u komen!" Voor Hem is niets in de hemelen of op de aarde
verborgen, zelfs niet het gewicht van een atoom, noch bestaat er iets, groter
of minder dan dit of het staat in een duidelijk Boek.
[34:4]
Opdat Hij degenen. die geloven en goede werken doen, moge
belonen. Zulken zijn het die vergiffenis en een eervol onderhoud zullen
ontvangen.
[34:5]
Maar zij die Onze woorden trachten te verijdelen, zullen een
pijnlijke straf ontvangen.
[34:6]
En zij, wie kennis is gegeven, zien, dat alles wat u van uw
Heer is geopenbaard, de Waarheid is en leidt op het pad van de Almachtige, de
Geprezene.
[34:7]
En de ongelovigen zeggen: "Zullen wij u een man
aanwijzen die u meedeelt dat wanneer gij door bederf uiteen valt, gij dan
opnieuw zult worden geschapen?"
[34:8]
Heeft hij een leugen uitgedacht over God, of is hij een
waanzinnige? Neen, zij die niet in het Hiernamaals geloven zullen onder de
straf lijden, en zij zijn ver afgedwaald.
[34:9]
Hebben zij dan niet gezien naar hetgeen vóór
hen en achter hen, van de hemel en van de aarde is? Indien het Ons behaagde
konden Wij de aarde met hen doen inzinken, of een deel van de hemel op hen doen
nedervallen. Hierin is waarlijk een teken voor elke dienaar, die zich tot God
wendt.
[34:10]
En voorwaar, Wij schonken David overvloed van Ons Zelf en
zeiden: "O gij bergen, alsmede gij vogelen, verheerlijkt God met
hem!" En Wij maakten het ijzer week voor hem,
[34:11]
Zeggende: "Maak u maliënkolders van volle lengte en
meet de schalmen af en verricht goede werken: want Ik zie alles wat gij
doet."
[34:12]
En aan Salomo onderwierpen Wij de wind; de ochtendreis en de
avondreis daarvan was een maand, en Wij deden een stroom van gesmolten koper
voor hem vloeien. Er waren enige onder de djinn die door het gebod van zijn
Heer onder hem werkten, en Wij zeiden: indien iemand van hen zich van Ons gebod
zou afkeren, zouden Wij hem de straf van het brandend Vuur doen ondergaan.
[34:13]
Zij maakten voor hem wat hij wenste, paleizen en
standbeelden, en waterreservoirs en grote pannen: "Betoon, O Huis van
David, dankbaarheid," doch slechts weinigen van Mijn dienaren zijn
dankbaar.
[34:14]
En toen Wij zijn (Salomo’s) dood hadden veroorzaakt, deed
niets hen (djinn) zijn dood beseffen, dan een worm der aarde die zijn staf
(macht) opvrat en toen die nederviel, bemerkten de dijnn duidelijk, dat, indien
zij het onzichtbare gekend hadden, zij niet zolang in een toestand van
vernederende kwelling zouden zijn gebleven.
[34:15]
En voorzeker, er was voor Saba een teken in hun
woonplaatsen, twee tuinen aan de rechter- en aan de linkerhand; er werd gezegd:
"Eet van de spijzen van uw Heer en weest Hem dankbaar. Een schone stad en
een vergevende Heer!"
[34:16]
Maar zij wendden zich af; daarom zonden Wij een sterke
overstroming over hen en Wij veranderden hun tuinen in twee tuinen met bitter
fruit en tamarisken en weinig lotusbloemen.
[34:17]
Daarmee vergolden Wij hen wegens hun ondankbaarheid, en Wij
straften niemand behalve de ondankbaren.
[34:18]
En Wij plaatsten tussen hen en de steden die Wij hadden
gezegend, bloeiende steden die aanzienlijk waren, en Wij maakten het reizen
tussen die steden gemakkelijk; "Reist er dagen en nachten veilig
doorheen."
[34:19]
Maar zij zeiden: "Onze Heer, maak langere afstanden
tussen onze reizen." En zij deden zich daarmee onrecht aan, daarom maakten
Wij hen tot sagen en legenden, terwijl Wij hen volledig hadden verpletterd.
Daarin zijn zeker tekenen voor een ieder die geduldig en dankbaar is.
[34:20]
En Iblies bewees inderdaad de waarheid van zijn mening over
hen en zij volgden hem, behalve een deel der ware gelovigen.
[34:21]
En hij had over hen geen macht, maar Wij wilden degenen, die
in het Hiernamaals geloofden van hen onderscheiden die er aan twijfelden. En uw
Heer houdt de wacht over alle dingen.
[34:22]
Zeg: "Roept degenen aan, waarvan gij beweert dat zij
Goden zijn buiten God. Zij hebben zelfs geen macht over het gewicht van een
atoom in de hemelen of op aarde noch hebben zij enig aandeel aan beiden, noch
heeft Hij een enkele helper onder hen.
[34:23]
Geen voorspraak geldt bij Hem, behalve voor degenen aan wie
Hij het toestaat, tot zij, wanneer de vrees van hun hart wordt weggenomen,
zeggen: "Wat zeide uw Heer?" Zij zullen antwoorden: "De
Waarheid." En Hij is de Hoogverhevene, de Grote.
[34:24]
Zeg: "Wie geeft u uw levensonderhoud van de hemelen en
de aarde?" Zeg: "God." Zijn wij of gij op het rechte pad of in
klaarblijkelijke dwaling?"
[34:25]
Zeg: "Gij zult niet worden ondervraagd omtrent wat wij
misdeden, noch zullen wij worden ondervraagd omtrent hetgeen gij doet."
[34:26]
Zeg: "Onze Heer zal ons allen tezamen brengen; dan zal
Hij onder ons richten met rechtvaardigheid. Hij is de Rechter, de
Alwetende."
[34:27]
Zeg: "Toont mij hen, die gij met Hem vereenzelvigt!
Geenszins! Hij is God, de Almachtige, de Alwijze."
[34:28]
En Wij hebben u slechts gezonden als een brenger van blijde
tijdingen en een waarschuwer voor het gehele mensdom; maar de meeste mensen
begrijpen het niet.
[34:29]
En zij zeggen: "Wanneer zal deze belofte worden vervuld
als gij de waarheid spreekt?"
[34:30]
Antwoord: "Er is voor u een vastgestelde tijd, gij kunt
geen uur eerder gaan of langer blijven."
[34:31]
En de ongelovigen zeggen: "Wij zullen stellig aan deze
verkondiging niet geloven, noch in hetgeen er aan voorafging." En kondet
gij slechts zien wanneer de onrechtvaardigen voor hun Heer zullen worden
gebracht, terwijl zij de schuld op elkander zullen werpen. De zwakken zullen
tot de hoogmoedigen zeggen: "Waart gij niet geweest dan zouden wij zeker
tot de gelovigen behoren."
[34:32]
De hoogmoedigen zullen tot de zwakkelingen zeggen:
"Waren wij het die u van de leiding afwendden, nadat zij tot u was
gekomen? Neen, gij draagt zelf de schuld hiervan."
[34:33]
En de zwakkelingen zullen tot de hoogmoedigen zeggen:
"Maar het kwam door uw listige plannen, bij dag en nacht beraamd, waarbij
gij ons geboodt niet in God te geloven en gelijken aan Hem op werpen." En
zij zullen berouw tonen wanneer zij de straf zullen zien. En Wij zullen zware
kettingen leggen om de halzen der ongelovigen. Zij zullen slechts worden
gestraft voor hetgeen zij deden.
[34:34]
En Wij zonden geen waarschuwer tot een stad of de rijken er
van zeiden: "Waarlijk, wij willen niet geloven in hetgeen waarmee gij zijt
gezonden."
[34:35]
En zij zeiden: "Wij hebben meer rijkdommen en kinderen
en wij zullen niet worden gestraft."
[34:36]
Zeg: "Waarlijk, mijn Heer vergroot en bekrimpt het
levensonderhoud voor wie Hij wil, maar de meeste mensen begrijpen het
niet."
[34:37]
Noch uw rijkdommen noch uw kinderen kunnen u tot Onze
nabijheid brengen, maar zij die geloven en goede werken doen, zullen een
veelvuldige beloning ontvangen, voor hetgeen zij deden en zullen veilig zijn in
verheven woningen.
[34:38]
En zij, die Onze woorden trachten krachteloos te maken
zullen de straf ondergaan.
[34:39]
Waarlijk, mijn Heer vergroot en bekrimpt het levensonderhoud
voor wie Hij wil van Zijn dienaren. En wat gij ook (weldadig) besteedt, Hij zal
het teruggeven en Hij is de beste Voorziener.
[34:40]
En de Dag waarop Hij hen allen tezamen zal verzamelen, zal
Hij tot de engelen zeggen: "Plachten dezen u te aanbidden?"
[34:41]
Zij zullen antwoorden: "Glorie zij U! Gij zijt onze
Vriend, niet zij. Neen, zij aanbaden de djinn; in hen geloofden de meesten
hunner."
[34:42]
(God zal zeggen) "Heden hebt gij geen macht om elkander
goed of kwaad te doen." En Wij zullen tot de onrechtvaardigen zeggen:
"Ondergaat de straf van het Vuur die gij placht te verloochenen."
[34:43]
En wanneer Onze duidelijke woorden aan hen zijn verkondigd,
zeggen zij: "Dit is slechts een man, die u van hetgeen uw vaderen
aanbaden, wenst af te leiden." En zij zeggen: "Dit is slechts een
verzonnen leugen." En de ongelovigen zeggen van de Waarheid als deze tot
hen komt, "Dit is niets dan zuiver tovenarij."
[34:44]
En Wij gaven hun geen boek dat zij bestudeerden, noch zonden
Wij hun een waarschuwer vóór u.
[34:45]
Zij, die vóór hen waren verloochenden ook - en
zij hebben zelfs geen tiende bereikt van hetgeen Wij hun gaven - zij
verloochenden Mijn Boodschappers en hoe (streng) was dan Mijn afkeuring.
[34:46]
Zeg: "Ik raad u aan slechts één ding te doen; dat gij
paarsgewijze en alleen voor God staat en dan nadenkt. En (gij zult weten) dat
er geen krankzinnigheid in uw metgezel is; hij is voor u slechts een
waarschuwer vóór een strenge straf (komt)."
[34:47]
Zeg: "Welk loon ik ook van u vraag, dat is voor u. Mijn
loon is bij God; en Hij is Getuige van alle dingen."
[34:48]
Zeg: "Waarlijk, mijn Heer verspreidt de Waarheid. Hij
is de Kenner van al het onzichtbare.
[34:49]
Zeg: "De Waarheid is gekomen en de leugen zal niet meer
beginnen, noch wederkeren."
[34:50]
Zeg: "Als ik dwaal, dwaal ik slechts door mijzelf; en
indien ik goed geleid ben, is het door hetgeen mijn Heer mij heeft geopenbaard.
Voorwaar, Hij is de Alhorende, de Nabijzijnde.
[34:51]
Kondet gij (hen) maar zien, wanneer zij schrikken! Dan zal
er geen ontvluchten zijn als zij van nabij worden gegrepen!"
[34:52]
Dan zullen zij zeggen: "Wij geloven er in!" Maar
hoe zal het bereiken er van voor hen mogelijk zijn van zó ver,
[34:53]
Terwijl zij voorheen hebben verworpen? En zij uiten
gissingen omtrent het onzichtbare van een verre plaats.
[34:54]
En er is een hinderpaal (afscheiding) gemaakt tussen hen en
hetgeen zij verlangen zoals met hun gelijken vóór hen was gedaan.
Zij verkeerden inderdaad in een verontrustende twijfel.
De schepper
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[35:1]
Alle lof komt God toe, de Schepper der hemelen en der aarde,
Die de engelen tot boodschappers maakt met twee, drie en vier vleugelen. En Hij
voegt aan de schepping toe wat Hij wil; want God heeft macht over alle dingen.
[35:2]
Wat God de mens aan barmhartigheid schenkt, is door niemand
tegen te houden; en wat Hij terug houdt, kan buiten Hem, niemand schenken; Hij
is de Almachtige, de Alwijze.
[35:3]
O mensen, herinnert u de gunst van God jegens u. Is er een
andere Schepper buiten God die u levensonderhoud geeft van de hemelen en de
aarde? Er is geen God naast Hem. Waarheen wordt gij dan afgewend?
[35:4]
En indien zij u verloochenen (bedenk dan) dat de
boodschappers vóór u ook werden verloochend; maar tot God worden
alle dingen teruggebracht.
[35:5]
mensen, de belofte van God is voorzeker waarachtig. Laat het
tegenwoordige leven u daarom niet misleiden, noch laat de aarts-bedrieger u van
God afleiden.
[35:6]
Voorwaar, Satan is een vijand van u, behandelt hem daarom
als vijand. Hij roept zijn volgelingen slechts opdat zij bewoners van het
brandende Vuur mogen worden.
[35:7]
Er is een strenge straf voor hen die niet geloven. Maar er
is vergiffenis en een grote beloning voor de gelovigen die goede werken doen.
[35:8]
Hij wiens boze daden schoonschijnend zijn gemaakt, zodat hij
deze als goed beschouwt (kan de leiding vinden). Zeker, God laat dwalen wie Hij
wil en leidt wie Hij wil. Laat uw ziel dus niet wegkwijnen uit verdriet over
hen. Voorzeker, God weet wat zij doen.
[35:9]
En het is God Die de winden zendt zodat zij wolken doen
opstijgen, dan drijven Wij deze (de wolken) naar een verdord land en geven
leven aan de aarde na haar dood. Zo is de Opstanding.
[35:10]
Wie eer wenst (wete), dat alle eer aan God behoort. Tot Hem
stijgt het reine woord en de goede daad verheft het (tot Hem). En zij, die
slechte plannen maken, hun wacht een strenge straf en hun plan zal te niet
worden gedaan.
[35:11]
God schiep u uit stof, dan uit een levenskiem, daarna maakte
Hij u tot paren. En geen vrouw wordt zwanger of brengt voort, zonder dat Hij
het weet. En niemands leven wordt verkort of verlengd zonder dat het in het
Boek is vermeld. Voorzeker, dit is gemakkelijk voor God.
[35:12]
De twee wateren zijn niet gelijk; het ene zoet, smakelijk en
goed om te drinken, en het andere zout en bitter. En uit elk eet gij vlees en
vindt gij sieraden die gij draagt. En gij ziet er schepen die de golven door
klieven opdat gij van Zijn overvloed moogt zoeken, en opdat gij dankbaar zult
zijn.
[35:13]
Hij dompelt de nacht in de dag en de dag in de nacht. En Hij
heeft de zon en de maan in dienst gesteld; elk volgt haar baan, voor een
vastgestelde termijn. Alzo is God, uw Heer, van Hem is het Koninkrijk en zij,
die gij buiten Hem aanroept, bezitten niets.
[35:14]
Als gij hen aanroept, zullen zij uw roep niet horen en
indien zij uw roep horen, zullen zij u niet kunnen antwoorden. En op de Dag der
Opstanding zullen zij uw afgoderij verwerpen. Niemand kan u (omtrent de waarheid)
inlichten zoals de Alkennende.
[35:15]
O, gij mensen, gij zijt afhankelijk van God, maar God is de
Onafhankelijke, de Geprezene.
[35:16]
Als Hij het wilde, zou Hij u kunnen wegnemen en een nieuwe
schepping voortbrengen.
[35:17]
Dat is voor God niet moeilijk.
[35:18]
Geen lastdragende kan de last van een ander dragen en indien
een zwaarbelaste (een ander) roept tot (verlichting van) zijn last, zal er
niets van kunnen worden overgenomen, zelfs al is hij een bloedverwant; gij kunt
slechts hen waarschuwen, die hun Heer in het verborgene vrezen en het gebed
onderhouden. En wie zich reinigt, reinigt zich alleen in zijn eigen belang en
tot God is de terugkeer.
[35:19]
De blinde is niet gelijk aan de ziende;
[35:20]
Noch is de duisternis gelijk aan het licht;
[35:21]
Noch zijn de schaduw en de hitte gelijk;
[35:22]
Noch zijn de levenden gelijk aan de doden. Voorzeker, God
doet hen horen die Hij wil, maar gij kunt degenen die in hun graven zijn, niet
doen horen.
[35:23]
Gij (profeet) zijt slechts een waarschuwer.
[35:24]
Voorwaar, Wij hebben u met de Waarheid gezonden als drager
van blijde tijdingen en als waarschuwer; en er is geen volk waaronder zich geen
boodschapper heeft bevonden.
[35:25]
Indien dezen u verloochenen, verloochenden ook zij, die voor
hen waren. Hun boodschappers kwamen tot hen met duidelijke bewijzen en met de
Geschriften en met een verlichtend Boek.
[35:26]
Dan greep Ik de ongelovigen aan en hoe (vreselijk) was Mijn
afkeuring!
[35:27]
Hebt gij niet gezien, dat Wij water van de hemel nederzenden
en dat Wij daardoor vruchten voortbrengen van verschillende kleuren (en
soorten); en in de bergen zijn streken van wit en rood, van donker of
ravenzwart en van nog verschillende tinten.
[35:28]
Ook mensen, beesten, vee zijn van verschillende kleur. Alleen
Zijn dienaren die kennis bezitten, vrezen God. Voorwaar, God is Almachtig,
Vergevensgezind.
[35:29]
Waarlijk, zij die het Boek (de Koran) van God voordragen en
het gebed naleven en heimelijk of openlijk geven van hetgeen Wij hun hebben
geschonken, mogen hopen op een winst die nooit zal vergaan;
[35:30]
Opdat Hij hun de volle beloning moge geven, er uit Zijn
overvloed aan toevoegende. Hij is zeker Vergevensgezind, Waarderend.
[35:31]
En hetgeen Wij u hebben geopenbaard van het Boek is de
Waarheid, vervullend hetgeen voordien (geopenbaard) was. Voorzeker, God kent en
doorziet Zijn dienaren.
[35:32]
Dan gaven Wij het Boek als erfdeel aan diegenen Onzer
dienaren die Wij uitkozen. En onder hen zijn er die zich zelven te kort doen,
anderen die de middenweg bewandelen en nog anderen die in goedheid en deugd
uitmunten naar God’s gebod. Dat is de grote genade.
[35:33]
In tuinen der eeuwigheid zullen zij binnengaan, zij zullen
er in worden getooid met gouden armbanden en met paarlen; en hun kleding zal
van zijde zijn.
[35:34]
En zij zullen zeggen: "Alle lof zij God, Die droefheid
van ons heeft weggenomen. Onze Heer is voorzeker Vergevensgezind;
Waarderend."
[35:35]
Hij, Die ons door Zijn genade deze verbligfplaats heeft
toegewezen, waarin ons geen last, noch vermoeienis raakt.
[35:36]
Maar voor de ongelovigen is het Vuur der hel. Voor hen zal
de dood niet worden verordend opdat zij mochten sterven, noch zal de straf er
van voor hen worden verlicht. Alzo straffen Wij iedere ondankbare.
[35:37]
En zij zullen er in schreeuwen, zeggende: "Onze Heer,
haal ons er uit, wij zullen goede werken doen, anders dan wij vroeger
deden." (Men zal hun antwoorden): "Gaven Wij u niet een leven, lang
genoeg dat wie wilde nadenken, daarin kon nadenken, bovendien kwam een
waarschuwer tot u. Ondergaat daarom de straf, want voor de boosdoeners is er
geen helper.
[35:38]
Voorwaar, God kent de geheimen der hemelen en der aarde.
Waarlijk, Hij weet wat in de harten leeft.
[35:39]
Hij is het, Die u tot stedehouders op aarde heeft gemaakt.
Hij die niet gelooft, zijn ongeloof zal tegen hem zijn en het ongeloof der
ongelovigen doet hen slechts in weerzinwekkendheid toenemen in de ogen van hun
Heer, en het ongeloof der ongelovigen doet hen slechts toenemen in verlies.
[35:40]
Zeg: "Licht (mij) in over de goden, die gij naast God
aanroept- Toont mij aan hetgeen zij van de aarde hebben geschapen. Of hebben
zij een aandeel aan de hemelen?" Hebben Wij hun een Boek gegeven waaruit
zij een bewijs hebben? Neen, de boosdoeners beloven elkander slechts bedrog."
[35:41]
Voorzeker, God houdt de hemelen en de aarde in stand opdat
zij niet vergaan. En indien zij uit elkaar zouden vallen, zou niemand buiten
Hem ze bij elkander kunnen houden. Voorwaar, Hij is Verdraagzaam,
Vergevensgezind.
[35:42]
Zij zweren bij God hun plechtigste eden, dat indien een
waarschuwer tot hen zou komen, zij de leiding beter zouden volgen dan andere
volkeren. Maar toen een waarschuwer tot hen kwam, deed het hen slechts in
afkeer toenemen,
[35:43]
Evenals in aanmatiging op aarde en in het smeden van boze
plannen. Maar het slechte komplot is een val voor hen alleen die het maken.
Verwachten zij slechts de handelwijze waarmee de vroegere (volkeren) werden
behandeld? Gij zult in de handelwijze van God nooit een verandering aantreffen,
noch zult gij de handelwijze van God ooit gewijzigd vinden.
[35:44]
Hebben zij niet op aarde gereisd en gezien hoe het einde was
van degenen die vóór hen leefden? En dezen waren sterker in macht
dan zij. Er is niets in de hemelen en op aarde dat God kan overweldigen, Hij is
de Alwetende, de Almachtige.
[35:45]
En indien God de mensen zou straffen voor hetgeen zij doen,
zou Hij geen schepsel op de oppervlakte ervan achterlaten; maar Hij schenkt hun
uitstel tot een vastgestelde tijd; en wanneer die vastgestelde tijd komt:
voorwaar God kent Zijn dienaren goed.
Jaa Sien
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[36:1]
Jaa Sien.
[36:2]
Bij de Koran, die vol van Wijsheid is,
[36:3]
Gij zijt inderdaad één der boodschappers
[36:4]
Op het rechte pad.
[36:5]
Dit is een openbaring van de Almachtige, de Genadevolle.
[36:6]
Opdat gij een volk moogt waarschuwen welks vaderen niet zijn
gewaarschuwd en dat achteloos leeft.
[36:7]
Het Woord heeft zich reeds bewaarheid ten opzichte van de
meesten hunner, want zij geloven niet.
[36:8]
Wij hebben om hun hals ijzeren banden gelegd die tot aan hun
kin reiken, zodat hun hoofd omhoog geheven blijft,
[36:9]
En Wij hebben een hinderpaal vóór hen en een
hinderpaal achter hen geplaatst en Wij hebben hen gesluierd, zodat zij niet
kunnen zien.
[36:10]
En het is hun hetzelfde of gij hen waarschuwt of niet; zij
willen niet geloven.
[36:11]
Gij kunt slechts hem waarschuwen die de vermaning zou willen
volgen en de Barmhartige in het verborgene vrezen. Geef hem daarom blijde
tijdingen van vergiffenis en een ruime beloning.
[36:12]
Voorzeker, Wij zijn het Die de doden doen herleven, en wat
zij doen, optekenen evenals de sporen die zij nalaten en Wij hebben alle dingen
in een duidelijk boek geschreven.
[36:13]
Geef hun de gelijkenis van de bewoners ener stad , to en de
boodschappers tot haar kwamen.
[36:14]
Wij zonden tot hen twee boodschappers maar zij verloochenden
dezen waarop wij hen met een derde versterkten en zij zeiden: "Waarlijk,
wij zijn tot u gezonden."
[36:15]
Zij (de bewoners) antwoordden: "Gij zijt slechts mensen
zoals wij en de Barmhartige heeft u niets geopenbaard; gij liegt slechts."
[36:16]
Zij zeiden: "Onze Heer weet dat wij inderdaad tot u
zijn gezonden.
[36:17]
Op ons rust slechts de duidelijke verkondiging (der
boodschap)."
[36:18]
Het volk zeide: "Waarlijk, wij beschouwen u als een
slecht voorteken; als gij niet ophoudt, zullen wij u gewis stenigen en een
pijnlijke straf zal zeker onzerzijds over u komen."
[36:19]
Zij antwoordden: "Uw onheil is bij u. Zegt gij dit
omdat gij vermaand zijt? Neen, gij zijt een volk dat alle perken te buiten
gaat."
[36:20]
En er kwam een man aanhollen van het verste gedeelte der
stad; hij zeide: "O mijn volk, volg de boodschappers;
[36:21]
Volg hen, die van u geen beloning vragen en die goed geleid
zijn.
[36:22]
En welke reden heb ik, dat ik Hem, Die mij schiep en tot Wie
gij zult worden teruggebracht, niet zou aanbidden?
[36:23]
Zal ik anderen tot goden nemen naast Hem? Indien de
Barmhartige kwaad met mij zou voorhebben, zou hun bemiddeling mij niets baten
noch kunnen zij mij redden.
[36:24]
Dan zou ik inderdaad in openlijke dwaling verkeren.
[36:25]
Ik geloof in uw Heer, luistert daarom naar mij."
[36:26]
Er werd gezegd: "Ga het paradijs binnen." Hij riep
uit: "O, als mijn volk slechts wist,
[36:27]
Hoe mijn Heer mij vergiffenis heeft geschonken en mij tot
een der geëerden heeft gemaakt!"
Part 23
[36:28]
En Wij zonden na hem geen schare (van engelen) uit de hemel
neder (tot zijn volk) noch zenden Wij die ooit (op die wijze) neder.
[36:29]
Het was slechts een enkele kreet en ziet; zij waren als
uitgeblust.
[36:30]
Wee, over de mensen: er komt geen boodschapper tot hen of
zij bespotten hem.
[36:31]
Hebben zij niet gezien, hoeveel geslachten Wij
vóór hen hebben vernietigd, die niet tot hen terugkeren?
[36:32]
Maar gewis, allen zullen tezamen voor Ons worden gebracht.
[36:33]
En de dorre aarde is voor hen een teken; Wij doen deze
herleven en brengen graan uit haar voort, waarvan zij eten.
[36:34]
En Wij hebben er tuinen van dadelpalmen en druiven aangelegd
en Wji deden er bronnen ontspringen,
[36:35]
Opdat zij van de vruchten daarvan mogen eten, en genieten
van hetgeen hun handen toebereiden. Willen zij dan niet dankbaar zijn?
[36:36]
Glorie zij Hem, Die alles in paren schiep van hetgeen op
aarde groeit en van hen zelf en van hetgeen zijn nog niet kennen.
[36:37]
En voor hen is de nacht een teken. Wij nemen de dag weg en
ziet! zij zijn in duisternis.
[36:38]
En de zon beweegt zich naar haar bestemming. Dat is het
gebod van de Almachtige, de Alwetende.
[36:39]
En voor de maan hebben Wij fasen bepaald tot zij als een
oude tak van een palmboom wordt.
[36:40]
De zon mag de maan niet achterhalen noch kan de nacht de dag
voorbijstreven. Zij zweven elk in hun eigen baan.
[36:41]
En het is voor hen een teken, dat Wij hun nakomelingen in
het geladen schip dragen.
[36:42]
En Wij zullen voor hen nog iets dergelijks scheppen, waarop
zij zullen varen.
[36:43]
En indien Wij willen, zullen Wij hen doen verdrinken, er zal
dan voor hen geen helper zijn noch kunnen zij gered worden,
[36:44]
Dan door Onze barmhartigheid en als tijdelijk genot (voor
hen op aarde).
[36:45]
En wanneer er tot hen wordt gezegd: "Behoedt u tegen
hetgeen vóór u is en hetgeen achter u is, opdat u barmhartigheid
moge worden betoond."
[36:46]
Maar er komt geen teken tot hen van de tekenen van hun Heer,
of zij wenden er zich van af.
[36:47]
En wanneer er tot hen wordt gezegd: "Besteedt van
hetgeen God u heeft geschonken," zeggen de ongelovigen tot de gelovigen,
"Moeten wij hem voeden? Indien het God behaagde zou Hij hem hebben kunnen
voeden. Gij verkeert slechts in een klaarblijkelijke dwaling."
[36:48]
En zij zeggen: "Wanneer zal deze Belofte worden
vervuld, als gij de waarheid spreekt?"
[36:49]
Zij wachten slechts op een plotselinge straf die hen zal
overkomen terwijl zij nog aan het redetwisten zijn.
[36:50]
En zij zullen geen testament meer kunnen maken noch zullen
zij tot hun families terugkeren.
[36:51]
En de bazuin zal worden geblazen, en ziet! zij zullen zich
vanuit hun graven naar hun Heer haasten.
[36:52]
Zij zullen zeggen: "O wee ons, wie heeft ons van onze
slaapplaatgen gewekt? Dit is hetgeen de Barmhartige heeft beloofd, en de
boodschappers spraken de waarheid."
[36:53]
Het zal slechts een kreet zijn en ziet! zij zullen allen
voor Ons worden gebracht.
[36:54]
En op die Dag zal geen ziel onrecht worden aangedaan, noch
zult gij worden beloond, behalve overeenkomstig uw daden.
[36:55]
Voorwaar, op die Dag zullen de bewoners van de Hemel in (een
groot) werk hun geluk vinden.
[36:56]
Zij en hun echtgenoten zullen zich in de schaduw op tronen
nedervlijen.
[36:57]
Zij zullen daar vruchten hebben en alles waar zij om vragen
ontvangen.
[36:58]
Het woord van de Genadevolle Heer zal (klinken) "Vrede
(vrede)."
[36:59]
(En Hij zal zeggen): "Houdt u op deze dag terzijde, o gij
schuldigen."
[36:60]
Gelastte Ik u niet, o gij kinderen van Adam, dat gij Satan
niet zoudt dienen, daar hij een openlijke vijand van u is,
[36:61]
Maar dat gij Mij zoudt dienen? Dat was het rechte pad."
[36:62]
Toch deed hij een groot gedeelte uwer dwalen. Hadt gij dan
geen verstand?
[36:63]
Dit is de hel waarmede gij werdt bedreigd.
[36:64]
Gaat daar thans binnen, omdat gij haar placht te loochenen.
[36:65]
Op die Dag zullen Wij hun mond verzegelen, maar hun handen
zullen tot ons spreken en hun voeten zullen getuigenis afleggen van alles wat
zij hebben bedreven.
[36:66]
En als Wij het hadden gewild, konden Wij het licht in hun
ogen hebben gedoofd; dan zouden zij zich naar het pad hebben willen haasten.
Maar hoe konden zij zien?
[36:67]
En indien Wij wilden, zouden Wij hen op hun plaatsen hebben
doen verstijven zodat zij noch vóór- noch achteruit konden.
[36:68]
En wie Wij een lang leven schenken, doen Wij achteruitgaan
in kracht. Willen zij dan niet begrijpen?
[36:69]
En Wij hebben hem (de profeet) het dichten niet geleerd,
noch is het voor hem passend, dit is slechts een vermaning en een duidelijke
verkondiging;
[36:70]
Opdat de levenden mogen worden gewaarschuwd en opdat het
oordeel tegen de ongelovigen gerechtvaardigd moge zijn.
[36:71]
Hebben zij niet gezien, dat onder de dingen die Onze handen
gemaakt hebben, Wij vee hebben geschapen, waar zij meesters over zijn?
[36:72]
En Wij hebben het aan hen dienstbaar gemaakt, zodat sommige
rijdieren zijn, en sommige tot voedsel strekken.
[36:73]
En zij hebben er voordelen van en dranken. Willen zij dan
niet dankbaar zijn?
[36:74]
En zij hebben andere goden naast God genomen, hopende dat
zij mogen worden geholpen.
[36:75]
Dezen kunnen hen niet helpen maar zij zullen als een schare
tegen hen worden gebracht.
[36:76]
Laat daarom hun spraak u niet verdrieten. Voorwaar, Wij
weten wat zij verbergen en wat zij tonen.
[36:77]
Heeft de mens niet begrepen dat Wij hem hebben geschapen uit
een levenskiem? Doch ziet, hij is klaarblijkelijk een redetwister!
[36:78]
En hij zet Ons verhalen voor en vergeet zijn eigen ontstaan.
Hij zegt: "Wie kan de beenderen doen herleven als zij vergaan zijn?"
[36:79]
Zeg: "Hij, Die hen voor de eerste keer schiep zal hen
doen herleven; Hij heeft kennis van de gehele schepping.
[36:80]
Hij is het, Die uit een groene boom voor u vuur voortbrengt,
en ziet, gij steekt er (uw brandstof) van aan."
[36:81]
Is Hij, Die de hemelen en de aarde schiep, niet in staat hun
gelijken te scheppen? Ja, inderdaad Hij is de Schepper, de Alwetende.
[36:82]
Voorwaar, wanneer Hij Zich iets voorneemt is Zijn gebod
slechts: "Wees", en het wordt.
[36:83]
Glorie zij daarom Hem, in wiens hand de oppermacht over alle
dingen is! En tot Hem zult gij worden teruggebracht.
De
gerangschikten
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[37:1]
Bij hen, die zich in rijen scharen.
[37:2]
En bij hen die berispen.
[37:3]
En bij de verkondigers der Vermaning.
[37:4]
Voorwaar, (voorwaar), uw God is één (enig God),
[37:5]
Heer der hemelen en der aarde en van alles wat er tussen is,
de Heer van het Oosten.
[37:6]
Wij hebben de laagste hemel met sterren versierd.
[37:7]
Als bescherming tegen iedere opstandige Satan.
[37:8]
Zij kunnen van de verheven bijeenkomst niets horen en zij
worden van elke kant verdreven.
[37:9]
Als verworpenen en er is voor hen een voortdurende straf;
[37:10]
Maar hij die steelsgewijze opvangt, hem achtervolgt een
heldere vlam.
[37:11]
Vraag hun (de ongelovigen) of zij moeilijker zijn te
scheppen, dan andere (dingen) die Wij hebben geschapen. Voorzeker, Wij hebben
hen uit vaste klei geschapen.
[37:12]
Neen, gij verwondert u en zij spotten.
[37:13]
En wanneer zij vermaand worden, trekken zij er geen lering
uit.
[37:14]
En wanneer zij een teken zien, bespotten zij het.
[37:15]
En zij zeggen: "Dit is niets dan een klaarblijkelijke
tovenarij."
[37:16]
Zullen wij wanneer wij dood zijn en stof en beenderen zijn
geworden, worden opgewekt?
[37:17]
En onze voorvaderen ook?"
[37:18]
Zeg: "Ja, terwijl gij vernederd zult zijn."
[37:19]
Er zal slechts één roep zijn en ziet, zij zullen beginnen te
zien.
[37:20]
Dan zullen zij zeggen: "Wee ons! Dit is de Dag der
vergelding."
[37:21]
(God zal zeggen:) "Dit is de Dag der Beslissing die gij
placht te verloochenen.
[37:22]
Verzamelt de onrechtvaardigen, hun metgezellen en hetgeen
zij aanbaden
[37:23]
Naast God. Leidt hen dan naar het pad van het Vuur;
[37:24]
Doch houdt hen staande want zij moeten worden
ondervraagd."
[37:25]
Wat scheelt u dat gij elkander niet helpt?
[37:26]
Neen, op die Dag zullen zij onderworpen zijn.
[37:27]
Sommigen hunner zullen zich tot anderen wenden, elkander
wederkerig ondervragend.
[37:28]
Zij zullen zeggen: "Voorwaar, gij placht ons op de
goede weg tegen te houden."
[37:29]
Zij zullen antwoorden: "Neen, gij waart zelf geen
gelovigen."
[37:30]
En wij hadden geen macht over u, maar gij waart een
overtredend volk.
[37:31]
Nu is het woord van onze Heer omtrent ons werkelijkheid
geworden. Wij zullen gewis (de straf) smaken."
[37:32]
En wij deden u dwalen omdat wij zelf in dwaling waren."
[37:33]
Waarlijk, op die Dag zullen zij allen deelgenoten zijn in de
straf.
[37:34]
Zo behandelen Wij de schuldigen;
[37:35]
Voorzeker toen er tot hen werd gezegd: "Er is geen God
naast God", waren zij vanmatigend.
[37:36]
En zeiden: "Zullen wij onze Goden voor die waanzinnige
dichter opgeven?"
[37:37]
Neen, hij is met de Waarheid gekomen en heeft die van de
(vroegere) boodschappers bevestigd.
[37:38]
Gij zult de pijnlijke straf gewis ondergaan.
[37:39]
En gij zult slechts worden vergolden voor hetgeen gij deedt.
[37:40]
Maar de uitverkoren dienaren van God.
[37:41]
Zullen een bekende voorziening ontvangen;
[37:42]
Zij zullen vruchten ontvangen, en worden geëerd,
[37:43]
In tuinen van gunsten,
[37:44]
Op rustbanken. tegenover elkander.
[37:45]
En een beker zal hun worden rondgereikt uit een stromende
bron.
[37:46]
Helder, smakelijk voor de drinkenden,
[37:47]
Waardoor geen dronkenschap zal ontstaans noch zullen zij er
door worden uitgeput.
[37:48]
En naast hen zullen vrouwen zijn van bescheiden blik met
mooie ogen.
[37:49]
Rein, alsof zij zorgvuldig bewaarde eieren waren.
[37:50]
En enigen hunner zullen zich tot anderen wenden, elkander
ondervragend.
[37:51]
Een hunner zal zeggen: "Ik had een metgezel,
[37:52]
Die placht te zeggen: "Bevestigt gij inderdaad,
[37:53]
Dat wanneer wij dood zijn en tot stof en beenderen geworden,
ons inderdaad wordt vergolden?"
[37:54]
Hij zal vragen: "Wilt gij opzien?"
[37:55]
Dan zal hij kijken en hem in het midden van het Vuur zien.
[37:56]
Hij zal zeggen: "Bij God, gij deedt mij ook bijna te
niet gaan."
[37:57]
En ware het niet door de gunst van mijn Heer, ik zou ook tot
hen behoren die daar aanwezig zijn.
[37:58]
Zullen wij niet sterven,
[37:59]
Na onze eerste dood, noch worden gestraft?
[37:60]
Voorwaar, dit is de opperste zegepraal."
[37:61]
Laat daarom de werkers voor zo iets werken.
[37:62]
Is dit een beter onthaal of de boom van Zaqqoem?
[37:63]
Voorzeker, wij hebben deze tot een beproeving voor de
onrechtvaardigen gemaakt.
[37:64]
Het is een boom die uit de bodem der hel ontspringt.
[37:65]
De trossen er van zijn als de koppen van duivels.
[37:66]
En zij zullen er zeker van eten en er hun buik mee vullen.
[37:67]
Dan zullen zij bovendien een drank van kokend water
ontvangen.
[37:68]
Daarna zal hun terugkeer zeker naar het Vuur zijn.
[37:69]
Zij vonden inderdaad hun voorvaderen in dwaling.
[37:70]
En zij haastten zich in hun voetstappen voort.
[37:71]
En voorzeker dwaalden vóór hen velen der
ouden.
[37:72]
En Wij hadden waarschuwers tot hen gezonden.
[37:73]
Ziet dan hoe het einde was van hen die waren gewaarschuwd.
[37:74]
Met uitzondering der uitverkoren dienaren van God.
[37:75]
Noach riep Ons aan, en hoe uitmuntend zijn Wij in het
verhoren.
[37:76]
Wij redden hem en zijn familie uit de grote nood;
[37:77]
En Wji maakten zijn nakomelingen tot de overlevenden.
[37:78]
En Wij lieten voor hem onder de komende geslachten (de
groet):
[37:79]
Vrede zij Noach onder de volkeren."
[37:80]
Zo belonen Wij inderdaad hen die goed doen.
[37:81]
Hij was voorzeker één Onzer gelovige dienaren.
[37:82]
Dan deden Wij de anderen verdrinken.
[37:83]
En voorwaar, tot zijn partij behoorde Abraham;
[37:84]
Toen hij tot zijn Heer kwam met een deemoedig hart;
[37:85]
En hij tot zijn vader en tot zijn volk zeide: "Wat
aanbidt gij?
[37:86]
Kiest gij valse goden naast God?
[37:87]
Hoe denkt gij over de Heer der Werelden?"
[37:88]
En hij (Abraham) redetwistte over de sterren,
[37:89]
En zei: "Ik ben er ziek van."
[37:90]
En zij wendden zich van hem af en gingen weg.
[37:91]
En hij ging heimelijk tot hun goden en zeide: "Waarom
eet gij niet,
[37:92]
Wat scheelt u, dat gij niet spreekt?"
[37:93]
Dan begon hij hen met de rechter hand te slaan.
[37:94]
En zij (de afgodendienaren) haastten zich naar hem toe.
[37:95]
Hij zeide: "Aanbidt gij hetgeen gij zelf hebt
uitgebeeld,
[37:96]
Terwijl God u en uw handwerk heeft geschapen?"
[37:97]
Zij zeiden: "Laat ons een omheining bouwen en hem in
het vuur werpen."
[37:98]
En zij hadden een komplot tegen hem gesmeed, maar Wij
vernederden hen.
[37:99]
Hij zeide: "Ik ga naar mijn Heer, Die zal mij leiden.
[37:100]
Mijn Heer, schenk mij een nakomeling die goed zal
zijn."
[37:101]
Dan gaven Wij hem de blijde tijding van een verdraagzame
zoon.
[37:102]
En toen deze de knapenleeftijd bereikte, zeide hij: "O
mijn lieve zoon, ik heb in een droom gezien, dat ik u heb te offeren. Zie, wat
zegt gij daarvan?" Deze antwoordde: "O mijn vader doe zoals u bevolen
is, gij zult mij, indien God het wil, zeker geduldig vinden."
[37:103]
En toen zij zich beiden aan (Gods bevel) hadden onderworpen,
en hij hem plat op zijn voorhoofd had gelegd,
[37:104]
Riepen Wij hem toe: "O Abraham,
[37:105]
Gij hebt de droom reeds vervuld. Zo belonen Wij inderdaad
degenen, die goed doen."
[37:106]
Dit was voorzeker een grote beproenng.
[37:107]
En Wij verlosten hem door een groot offer.
[37:108]
En Wij lieten voor hem onder de komende geslachten (de
groet):
[37:109]
Vrede zij Abraham.
[37:110]
Zo belonen Wij hen die goed doen.
[37:111]
Voorwaar, hij was één Onzer gelovige dienaren.
[37:112]
Wij gaven hem het blijde nieuws van Izaäk, een profeet
onder de rechtvaardigen.
[37:113]
En Wij zegenden hem en Izaäk. En er zijn er onder hun
nageslacht die goed doen en anderen die zichzelf openlijk onrecht aandoen.
[37:114]
Wij bewezen inderdaad gunsten aan Mozes en Aäron.
[37:115]
En Wij redden hen beiden en hun volk uit een grote nood;
[37:116]
En Wij hielpen hen (tegen de Egyptenaren) en zij waren het
die de overwinning verkregen.
[37:117]
En Wij gaven hun het duidelijke boek.
[37:118]
En leidden hen op het rechte pad.
[37:119]
Wij lieten voor hen, onder de komende geslachten (de groet):
[37:120]
Vrede zij Mozes en Aäron.
[37:121]
Voorzeker zo belonen Wij degenen die goed doen.
[37:122]
Voorwaar zij behoorden tot Onze gelovige dienaren.
[37:123]
En Elias was óók een der boodschappers
[37:124]
Toen hij tot zijn volk zeide, "Wilt gij niet
godvruchtig zijn?
[37:125]
Wilt gij Baäl aanroepen en de beste Schepper verzaken,
[37:126]
God, uw Heer en de Heer uwer voorvaderen?"
[37:127]
Maar zij verloochenden hem en zij zullen zeker worden
overgeleverd.
[37:128]
Met uitzondering der uitverkoren dienaren van God.
[37:129]
En Wij lieten voor hem onder de komende geslachten (de
groet):
[37:130]
Vrede zij Elias.
[37:131]
Voorzeker zo belonen Wij degenen, die goed doen.
[37:132]
Voorwaar, hij was één Onzer gelovige dienaren.
[37:133]
En Lot was voorzeker óók een der
boodschappers.
[37:134]
Toen Wij hem en zijn familieleden redden,
[37:135]
Met uitzoudering van zijn vrouw die tot de achterblijvenden
beboorde.
[37:136]
En Wij vernietigden de anderen.
[37:137]
En gij gaat hen (de plaats waar dezen woonden) zeker ’s
morgens voorbij
[37:138]
En ’s avonds. Wilt gij dan niet begrijpen?
[37:139]
En Jonas was voorzeker ook een der boodchappers.
[37:140]
Toen hij in het geladen schip vluchtte,
[37:141]
En hij lootte en werd (overboord) geworpen.
[37:142]
Een grote vis slokte hem op terwijl hij zelfverwijt had.
[37:143]
Indien hij niet behoorde tot hen die Ons verheerlijken,
[37:144]
Dan zou hij in diens buik zijn gebleven tot de Dag der
Opstanding.
[37:145]
Wij wierpen hem op een kaal strand terwijl hij ziek was.
[37:146]
En Wij lieten een pompoen voor hem opgroeien.
[37:147]
En Wij zonden hem als boodschapper tot honderdduizend of
meer mensen.
[37:148]
En zij geloofden, daarom gaven Wij hun voor een korte tijd
de voorziening (van dit leven).
[37:149]
Vraag hun nu of hun Heer dochters heeft terwijl zij zonen
hebben?
[37:150]
Hebben Wij de engelen als vrouwelijke wezens geschapen,
terwijl zij getuigen waren?
[37:151]
Welnu, door hun verzinsel zeggen zij:
[37:152]
God heeft verwekt. Maar zij zijn stellig leugenaars.
[37:153]
Heeft Hij dochters gekozen boven zonen?
[37:154]
Wat scheelt u? Hoe oordeelt gij?
[37:155]
Wilt gij dan niet nadenken?
[37:156]
Of hebt gij een duidelijk bewijs?
[37:157]
Toont dan uw Boek, indien gij waarachtig zijt."
[37:158]
En zij beweren een bloedverwantschap tussen Hem en de djinn,
terwijl de djinn zeer goed weten, dat zij voor Hem zullen worden gebracht.
[37:159]
Verheven is God boven hetgeen zij zeggen.
[37:160]
Met uitzondering van de uitverkoren dienaren van God.
[37:161]
Voorwaar, gij en wat gij aanbidt,
[37:162]
Gij kunt niemand verleiden tegen Hem.
[37:163]
Behalve hem die het Vuur zal binnengaan.
[37:164]
En er is niet één onzer of hij heeft een vaste plaats.
[37:165]
Waarlijk wij zijn degenen die in rijen gerangschikt zijn.
[37:166]
En voorzeker wij verheerlijken (God).
[37:167]
En zij plachten te zeggen:
[37:168]
Als wij een vermaning hadden gehad van de ouden.
[37:169]
Zouden wij zeker God’s uitverkoren dienaren zijn
geworden."
[37:170]
Toch verwerpen zij deze, maar zij zullen het weldra te weten
komen.
[37:171]
En waarlijk, Ons woord aangaande Onze dienaren, de
boodschappers, is reeds uitgesproken.
[37:172]
Voorzeker, zij zijn het die geholpen zullen worden.
[37:173]
En Onze schare is gewis overwinnaar.
[37:174]
Wend u daarom voor een wijle van hen af.
[37:175]
En sla hen gade; want zij zullen het weldra inzien
[37:176]
Willen zij dan Onze straf verhaasten?
[37:177]
Maar wanneer deze op hun land nederdaalt zal de dag slecht
zijn voor degenen, die werden gewaarschuwd.
[37:178]
Wend u daarom voor een wijle van hen af.
[37:179]
En let op, zij zullen het weldra inzien.
[37:180]
Verheven is uw Heer, de Heer van Roem en Macht, boven
hetgeen zij zeggen!
[37:181]
En vrede zij de boodschappers!
[37:182]
En alle roem behoort aan God, de Heer der Werelden.
Saad
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[38:1]
Saad. Bij de Koran vol van aanzien.
[38:2]
Maar de ongelovigen zijn in valse trots en strijd.
[38:3]
Hoevele geslachten hebben Wij vernietigd vóór
hen! Zij schreeuwden het uit, toen er voor ontkomen geen tijd meer was.
[38:4]
En dezen verwonderen zich, omdat een waarschuwer uit hun
midden tot hen is gekomen; en de ongelovigen zeggen. "Dit is een tovenaar
en een leugenaar.
[38:5]
Heeft hij van vele Goden één God gemaakt? Dit is voorzeker
iets eigenaardigs."
[38:6]
En de leiders onder hen zeggen: "Gaat voort en houdt u
aan uw Goden. Dit is voorzeker gewenst.
[38:7]
Wij hebben hieromtrent in de laatste godsdienst niets
gehoord. Dit is niets anders dan een verzinsel.
[38:8]
Aan hem is onder ons de vermaning gezonden?" Neen, zij
twijfelen aan Mijn vermaning, zij hebben Mijn straf nog niet ondergaan.
[38:9]
Bezitten zij de schatten der barmhartigheid van uw Heer, de
Machtige, de Milddadige?
[38:10]
Of is het koninkrijk der hemelen en der aarde en alles wat
er tussen is van hen? Laat hen dan hun middelen vermeerderen.
[38:11]
Zij zijn een leger van bondgenoten dat zal worden verslagen.
[38:12]
Vóór hen loochende het volk van Noach, en Aad
en Pharao - de heer der scharen -
[38:13]
En de Samoed, en het volk van Lot, e: en de woudbewoners;
dezen waren bond genoten.
[38:14]
Allen verloochenden de boodschappers, daarom werd Mijn straf
verwerkelijkt.
[38:15]
En dezen wachten slechts op een enkele roep waarvoor geen
uitstel zal zijn.
[38:16]
Zij zeggen: "Onze Heer, geef ons spoedig ons deel
vóór de Dag der Afrekening."
[38:17]
Verdraag hetgeen zij zeggen en gedenk onze dienaar David,
heer van macht; voorzeker hij was altijd tot God geneigd.
[38:18]
Wij onderwierpen de bergen om met hem (God) te verheerlijken
bij avond en ochtend.
[38:19]
En de vogelen die tezamen verzameld waren, waren hem allen
gehoorzaam.
[38:20]
En Wij versterkten zijn koninkrijk en gaven hem wijsheid en
een beslissend oordeel.
[38:21]
En heeft het verhaal van de tegenstanders u bereikt? Hoe zij
over de muur van zijn kamer klommen;
[38:22]
Hoe zij bij David binnenkwamen en hij hen vreesde. Zij
zeiden: "Vrees niet, wij zijn twee procesvoerders, waarvan de ene de ander
onrecht heeft aangedaan; spreek daarom recht tussen ons in waarheid en handel
niet onrechtvaardig en leid ons naar het rechte pad."
[38:23]
Deze is mijn broeder; hij heeft negen en negentig ooien, en
ik heb maar één ooi. Toch zegt hij: ’Geef haar aan mij’ en hij was mij in het
dispuut de baas.
[38:24]
David zeide: "Voorzeker, hij heeft u onrecht aangedaan
door uw ooi te eisen naast zijn eigen ooien. En voorzeker, vele der mededingers
doen elkaar onrecht aan, met uitzondering van hen, die geloven en goede werken
doen: en zij zijn slechts weinigen." En David bemerkte, dat Wij hem hadden
beproefd, daarom vroeg hij om vergiffenis van zijn Heer en zich tot Hem
wendend, viel hij in gebed neder.
[38:25]
Daarom gaven Wij hem bescherming en inderdaad had hij een
dichte toenadering en een voortreffelijk toevlucht tot Ons.
[38:26]
(Wij zeiden): "O David, Wij hebben u als stedehouder op
aarde aangewezen, spreek daarom recht over de mensen naar waarheid en volg
(hun) begeerten niet, anders zullen zij u van de weg van God afleiden."
Degenen, die van de weg van God afdwalen zullen gewis een strenge straf
ontvangen, omdat zij de Dag des Oordeels vergeten.
[38:27]
En Wij hebben de hemelen en de aarde en alles wat er tussen
is niet tevergeefs geschapen - Dat is het vermoeden der ongelovigen. En wee de
ongelovigen vanwege het Vuur.
[38:28]
Zullen Wij degenen, die geloven en goede werken doen op
dezelfde wijze behandelen als de onheilstichters op aarde of moeten Wij de
godvruchtigen en de bozen gelijk stellen?
[38:29]
Het Boek dat Wij aan u hebben geopenbaard is vol van
zegeningen, laat hen dus over zijn verzen nadenken en laat de verstandigen er
lering uit trekken.
[38:30]
En aan David schonken Wij Salomo; een voortreffelijke
dienaar, die altijd (tot Ons) geneigd was.
[38:31]
Herinnert u, toen er renpaarden van het edelste ras en vlug
ter been op een avond voor hem werden gebracht,
[38:32]
Dat hij zeide: "Ik houd van goede dingen vanwege de
gedachtenis aan mijn Heer." Toen zij (de zon) door een sluier verborgen
waren, zei hij:
[38:33]
Brengt ze naar mij terug. Toen begon hij ze over hun benen
en nek te strijken.
[38:34]
Voorzeker Wij beproefden Salomo en op zijn troon zetten Wij
een zielloos lichaam. En hij (Salomo) wendde zich tot (God).
[38:35]
En zeide: "O mijn Heer, vergeef mij, en schenk mij een
koninkrijk hetwelk na mij voor niemand anders is; zeker, Gij zijt de
Milddadige."
[38:36]
Wij onderwierpen de wind aan hem, die op zijn gebod zachtjes
waaide waarheen hij wilde,
[38:37]
En deskundigen en allerlei bouwers en duikers,
[38:38]
Alsook anderen, die met ketenen geboeid waren.
[38:39]
Wij zeiden: "Dit is Onze gave. Wees vrijgevig of
spaarzaam, er zal daarover geen oordeel zjin."
[38:40]
En hij had inderdaad een dichte toenadering tot Ons en een
voortreffelijke toevlucht.
[38:41]
Herinnert u Onze dienaar Job, toen hij tot zijn Heer riep:
"Satan heeft mij met kommer en smart geslagen."
[38:42]
Wij zeiden: "Spoor uw rijdier met uw voet aan, hier is
koel water om u er mee te wassen en ook om te drinken."
[38:43]
Wij schonken hem zijn familie en evenveel bovendien, als een
barmhartigheid van Ons en als les voor mensen van begrip.
[38:44]
(En Wij zeiden:) "Neem een handvol gedroogde stengels
in uw hand en sla er mee, en breek uw eed niet." Wij vonden hem
standvastig. Hij was een voortreffelijke dienaar en altijd tot Ons geneigd.
[38:45]
En gedenk Onze dienaren Abraham, Izaak en Jacob, de
bezitters van macht en inzicht.
[38:46]
Wij verkozen hen in het bijzonder - ter vormaning
betreffende het laatste tehuis.
[38:47]
En waarlijk, zij zijn in Onze ogen de uitverkorenen en de goeden.
[38:48]
En gedenk Ismaël, Eliza en Zolkifl; zij behoren allen tot de
besten.
[38:49]
Dit is een aanmaning. En voor de godvruchtigen zal zeker een
voortreffelijke toevlucht zijn.
[38:50]
Tuinen der eeuwigheid met de poorten wijd voor hen open;
[38:51]
Op tronen rustend zullen zij daarin om overvloedig vruchten
en drank roepen.
[38:52]
En bij hen zullen vrouwen zijn, die haar blikken weerhouden,
metgezellen van gelijke leeftijd.
[38:53]
Dit is hetgeen u beloofd is voor de Dag des Oordeels.
[38:54]
Voorwaar dit is Onze voorziening die nooit uitgeput zal
zijn.
[38:55]
Dit is (voor de gelovigen). Maar voor de opstandigen zal er
een slechte plaats van terugkeer zijn.
[38:56]
De hel! daarin zullen zij branden, het is een slechte
rustplaats,
[38:57]
Deze! Laat hen daarom een kokende en een ijskoude drank
proeven.
[38:58]
En meer dergelijke van verschillende soorten.
[38:59]
Hier is een groep van uw volgelingen die er samen met u
ingestort zal worden. (Zij zullen zeggen:) "Geen welkom voor hen, zij
moeten in het Vuur branden."
[38:60]
Zij zullen antwoorden: "Wee, gij zijt het, voor wie
geen welkom is. Gij hebt dit voor ons bereid. En het is een slechte
plaats!"
[38:61]
Zij zullen zeggen: "Onze Heer, wie dit voor ons bereid
heeft, voeg hem een dubbele straf in het Vuur toe."
[38:62]
En zij zullen zeggen: "Hoe komt het dat wij de mensen
die wij onder de bozen rekenden, niet meer zien?"
[38:63]
Hebben wij hen ten onrechte bespot of zien onze ogen hen
niet?
[38:64]
Voorzeker, het onderlinge redetwisten van de mensen in het
Vuur is de waarheid.
[38:65]
Zeg: "Ik ben slechts een waarschuwer; en er is geen God
naast God, de Ene, de Onweerstaanbare;
[38:66]
De Heer van de hemelen en de aarde, en alles wat er tussen
is, de Machtige, de Vergevensgezinde.
[38:67]
Zeg: "Het is een belangrijke mededeling,
[38:68]
Doch gij wendt u er van af.
[38:69]
Ik heb geen kennis van de verheven vergadering toen zij
onderling redetwistten,
[38:70]
Slechts dit is aan mij geopenbaard dat ik een duidelijke
waarschuwer ben."
[38:71]
Toen uw Heer tot de engelen zeide: "Ik ga de mens uit
klei scheppen,
[38:72]
En wanneer Ik hem heb gevormd en hem van Mijn geest heb
ingeademd, werpt u dan in gehoorzaamheid voor hem neder.
[38:73]
Derhalve vielen alle engelen neder,
[38:74]
Doch Iblies niet, hij toonde hoogmoed en behoorde tot de
ongelovigen.
[38:75]
God zeide: "O Iblies, wat heeft u verhinderd te buigen
voor hem, die Ik met Mijn Hand heb geschapen? Zijt gij te trots of behoort gij
tot de (hoog) verhevenen?"
[38:76]
Hij zeide: "Ik ben beter dan hij, Gij hebt mij uit vuur
en hem uit klei geschapen."
[38:77]
God zeide: "Ga dan hier vandaan, voorzeker gij zijt de
verworpene.
[38:78]
En Mijn vloek zal op u rusten tot de Dag des Oordeels."
[38:79]
Hij zeide: "O mijn Heer, vergun mij dan uitstel tot de
Dag waarop zij zullen worden opgewekt."
[38:80]
God zeide: "U wordt uitstel verleend,
[38:81]
Tot de Dag van de bepaalde tijd."
[38:82]
Hij zeide: "Bij Uw eer, ik zal hen allen zeker doen
dwalen,
[38:83]
Behalve Uw oprechte dienaren."
[38:84]
God zeide: "Dit is de waarheid en Ik zeg de waarheid,
[38:85]
Dat Ik de hel zeker met u en allen die u volgen, zal
vullen."
[38:86]
Zeg: "Ik vraag u er geen loon voor, noch breng ik u in
moeilijkheden.
[38:87]
Dit is slechts een vermaning voor de werelden.
[38:88]
En na een wijle zult gij de tijding er van te weten
komen."
De groepen
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[39:1]
De openbaring van dit Boek is van God, de Almachtige, de
Alwijze.
[39:2]
Voorwaar, Wij hebben u het Boek met waarheid geopenbaard;
aanbid daarom God, oprecht zijnde jegens Hem in onderwerping.
[39:3]
Ziet, aan God alleen komt oprechte gehoorzaamheid toe. En
degenen, die naast Hem anderen als beschermers nemen, zeggende: "Wij
aanbidden dezen slechts opdat zij ons in God’s nabijheid brengen."
Voorzeker, God zal onder hen uitspraak doen betreffende datgene waarin zij
verschillen. Voorwaar, God leidt een ondankbare leugenaar niet.
[39:4]
Had God een zoon begeerd dan zou Hij uit wat Hij geschapen
heeft kunnen nemen, wie Hij wilde. Heilig is Hij. Hij is God, de Ene, de
Opperste.
[39:5]
Hij schiep de hemelen en de aarde in waarheid. Hij doet de
nacht over de dag komen, en de dag over de nacht; en Hij heeft de zon en de
maan in dienst gesteld; elk loopt een vaste baan. Voorzeker, Hij is de
Almachtige, de Vergevensgezinde.
[39:6]
Hij schiep u uit één ziel, dan maakte Hij daaruit
echtgenoten; en Hij zond voor u acht stuks vee in paren neder. Hij vormde u in
de baarmoeder van uw moeder, schepping naast schepping, in drievoudige
duisternis. Zo is God uw Heer, van Hem is het koninkrijk. Er is geen God naast
Hem. Waardoor wordt gij dan afgeleid?
[39:7]
Indien gij ondankbaar zijt; Allan is zeker onafhankelijk van
u. Maar Hij houdt niet van ondankbaarheid onder Zijn dienaren. En als gij
dankbaar zijt, zal Hij in u behagen hebben - En geen lastdragende kan de last
van een ander dragen - Dan is uw terugkeer tot uw Heer: en Hij zal u mededelen
wat gij deedt. Zeker, Hij weet goed wat in uw innerlijk is.
[39:8]
Wanneer een mens wordt benadeeld, roept hij zijn Heer aan,
zich tot Hem wendend. Dan, wanneer Hij hem een gunst bewijst van Zichzelf,
vergeet de mens waarvoor hij eerst (God) aanriep en stelt medegoden naast God,
om de mensen van Zijn weg af te leiden. Zeg: "Geniet door uw ongeloof voor
een wijle, gij behoort zeker tot de bewoners van het Vuur."
[39:9]
Is hij, die God vereert in de uren der nacht, nederknielende
en staande, die voor het Hiernamaals vreest en hoopt op de barmhartigheid van
zijn Heer. Zeg: "Zijn zij die weten gelijk aan hen die niet weten?"
Maar alleen de verstandigen trekken er lering uit.
[39:10]
Zeg: "O, Mijn gelovige dienaren, vreest uw Heer."
Voor hen, die in dit leven goed doen, is het goede. En God’s aarde is ruim.
Voorwaar, aan de standvastigen zal hun beloning zonder berekening worden uitbetaald.
[39:11]
Zeg: "Het is mij bevolen God te aanbidden oprecht
zijnde in onderwerping aan Hem.
[39:12]
En mij is bevolen de eerste der Moslims te zijn."
[39:13]
Zeg: "Indien ik mijn Heer niet gehoorzaam, vrees ik de
straf van de grote Dag."
[39:14]
Zeg: "God is het Die ik aanbid, oprecht zijnde in
gehoorzaamheid tot Hem."
[39:15]
Zeg: "Aanbidt wie gij wilt buiten Hem. Op de Dag der
Opstanding zullen zij de verliezers zijn, die zichzelf en hun familie hebben
benadeeld." Ziet toe, dit is het duidelijke verlies.
[39:16]
Zij zullen lagen van Vuur over en onder zich hebben.
Hiertegen waarschuwt God Zijn dienaren: "O Mijn dienaren, vreest Mij
derhalve."
[39:17]
En zij die vermijden valse goden te aanbidden, en zich tot
God wenden - voor hen zijn er blijde tijdingen. Daarom geef blijde tijding aan
Mijn dienaren,
[39:18]
Die naar het Woord luisteren en dit het best naleven. Zij
zijn het die God geleid heeft, en zij zijn de verstandigen.
[39:19]
Kunt gij hem, tegen wie de uitspraak van straf is bevestigd,
en die in het Vuur is redden?
[39:20]
Maar voor hen die hun Heer vrezen zijn woningen boven elkaar
gebouwd, waaronder rivieren stromen. Dit is God’s belofte en God breekt Zijn
belofte niet.
[39:21]
Hebt gij niet gezien, dat God water van de hemel nederzendt
en het in de aarde doet binnendringen tot (het vormen van) bronnen? Ook worden
er oogsten voortgebracht, die in hun kleuren variëren. Daarna drogen deze uit
en gij ziet ze geel worden; dan doet Hij ze in stukken breken. Voorwaar daarin
is een les voor de mensen van begrip.
[39:22]
Hij wiens hart God voor de Islam heeft verruimd, is in het
licht van zijn Heer. Wee dan degenen, wier hart verhard is bij de gedachtenis
aan God! Waarlijk, zij verkeren klaarblijkelijk in dwaling.
[39:23]
God heeft de beste verkondiging geopenbaard, een Boek (de
Koran), overeenkomstig met zichzelf, vaak herhalend (vermaningen) waarbij de
huid van hen die hun Heer vrezen ineenkrimpt, daarna ontspant zich hun huid en
hun hart wordt zacht bij de gedachte aan God. Dit is de leiding van God, Hij
leidt daarmee wie Hij wil. En wie God laat dwalen, zal geen leider hebben.
[39:24]
Is (deze beter) die voor zijn persoon bescherming zoekt op
de Dag der Opstanding voor de vreselijke straf? - terwijl tot de
onrechtvaardigen zal worden gezegd: "Ondergaat (nu) wat gij
verdiendet."
[39:25]
Ook degenen die vóór hen waren, verloochenden,
daarom kwam de straf over hen zonder dat zij bemerkten van waar.
[39:26]
En God vernederde hen in het leven dezer wereld; doch de
straf van het Hiernamaals zal zeker groter zijn. Als zij slechts wisten!
[39:27]
En voorzeker, Wij hebben allerlei gelijkenissen voor de
mensen in deze Koran vermeld, opdat zij er lering uit trekken.
[39:28]
Dit is een duidelijke verkondiging zonder afwijking opdat
men godvruchtig moge worden.
[39:29]
God geeft een gelijkenis; een man die aan meer
aanspraak-hebbenden toebehoort, die het met elkander oneens zijn, en een man
die geheel aan één man toebehoort. Zijn zij beiden in dezelfde toestand? Alle
roem behoort aan God. Maar de meesten onder hen begrijpen dit niet.
[39:30]
Waarlijk gij zult sterven en zij zullen ook sterven.
[39:31]
Dan zult gij op de Dag der Opstanding met elkander
redetwisten in het bijzijn van uw Heer.
Part 24
[39:32]
Wie is onrechtvaardiger dan hij, die een leugen over God
verzint of de Waarheid verloochent wanneer zij tot hem komt? Is er voor de
ongelovigen geen plaats in de hel?
[39:33]
En hij die de Waarheid brengt of deze bevestigt - dezen zijn
de godvruchtigen.
[39:34]
Zij zullen van hun Heer ontvangen wat zij begeren; dat is de
beloning dergenen die goed doen.
[39:35]
God zal het slechtste wat zij deden van hen verwijderen en
hun het loon geven beter dan hetgeen zij verdienden.
[39:36]
Is God niet toereikend voor Zijn dienaar? En zij trachten u
te doen vrezen voor hen (de afgoden) die buiten God zijn. Voor hem die God laat
dwalen is er geen leider.
[39:37]
En wie God leidt zal niemand kunnen doen afdwalen. Is God
niet Machtig, de Heer der Vergelding?
[39:38]
Indien gij hun vraagt: "Wie heeft de hemelen en de
aarde geschapen?", zullen zij voorzeker antwoorden: "God". Zeg:
"Vertelt mij (dan) wat gij naast God aanroept, kunnen zij, indien God mij
zou willen benadelen, Zijn schade verwijderen? Of als Hij mij barmhartigheid
wil tonen, kunnen zij Zijn barmhartigheid dan tegenhouden?" Zeg: "God
is mij voldoende. In Hem zullen de vertrouwenden hun vertrouwen stellen."
[39:39]
Zeg: "O, mijn volk, handel op uw plaats, ik ben ook
werkzaam, maar weldra zult gij weten
[39:40]
Tot wie de vernederende kastijding komt en op wie de
blijvende straf nederdaalt."
[39:41]
Voorwaar, Wij hebben u ten bate der mensen het Boek met
Waarheid nedergezonden. Hij die deze leiding volgt, volgt haar ten bate van
zijn eigen ziel en wie dwaalt, dwaalt ten nadele van haar. En gij zijt geen
voogd over hen.
[39:42]
God neemt de zielen van de mensen op wanneer zij sterven en
ook van hen die niet sterven tijdens hun slaap. Dan houdt Hij die, die Hij ten
dode heeft opgeschreven en zendt de overigen tot een bepaalde tijd (in het
lichaam) terug. Hierin zijn stellig tekenen voor een volk dat nadenkt.
[39:43]
Hebben zij bemiddelaars naast God genomen? Vraag:
"Zelfs indien zij (de afgoden) nergens macht over hebben en zonder
verstand zijn?"
[39:44]
Zeg: "Van God is iedere voorspraak. Hem behoort het
koninkrijk der hemelen en der aarde en naar Hem zult gij worden
teruggebracht."
[39:45]
En wanneer God wordt genoemd als de Enige, dan krimpt het
hart dergenen die in het Hiernamaals niet geloven samen, maar wanneer degenen
naast Hem genoemd worden, ziet, zij verheugen zich.
[39:46]
Zeg: "O, God! Schepper der hemelen en der aarde! Kenner
van het onzichtbare en het zichtbare! Slechts Gij oordeelt onder Uw dienaren
over datgene waarin zij verschillen."
[39:47]
En indien de onrechtvaardigen bezaten al hetgeen op de aarde
is en nog eens zoveel daarbij, zullen zij dit op de Dag der Opstanding als
losprijs voor de vreselijke straf willen aanbieden. En wat zij nooit dachten
zal hun door God onthuld worden.
[39:48]
De straf voor het kwaad dat zij bedreven zal hun duidelijk
worden en wat zij plachten te bespotten zal hen omringen.
[39:49]
Wanneer nu de mens tegenspoed treft, roept hij Ons aan. Als
Wij hem dan Onze gunst bewijzen zegt hij: "Dit is mij alleen wegens mijn
verdiensten geschonken." Neen, het is slechts een beproeving; maar de
meesten onder hen beseffen het niet.
[39:50]
Ook hun voorgangers zeiden hetzelfde, toch baatte hen
hetgeen zij deden niet;
[39:51]
En het kwaad dat zij deden trof hen en wat de
onrechtvaardigen onder dezen doen, zal hen ook treffen en zij kunnen Ons niet
ontsnappen.
[39:52]
Weten zij niet dat God de voorziening vermeerdert of
vermindert voor wie Hij wil; voorwaar, daarin zijn tekenen voor een volk dat
wil geloven.
[39:53]
Zeg: "O mijn dienaren die tegen u zelf buitensporig
zijt geweest, wanhoopt niet aan de barmhartigheid van God, voorzeker God
vergeeft alle zonden, waarlijk, Hij is de Vergevensgezinde, de Genadevolle.
[39:54]
Wendt u tot uw Heer en onderwerpt u aan Hem voordat de straf
over u komt, want dan zult gij niet meer worden geholpen.
[39:55]
En volgt het beste dat u geopenbaard is door uw Heer voordat
de straf onverwachts over u komt terwijl gij het (naderen er van) niet
bemerkt;"
[39:56]
Opdat geen ziel moge zeggen: "O wat een spijt heb ik
over hetgeen waarin ik te kort schoot tegenover God! En inderdaad behoorde ik
tot de spotters."
[39:57]
Of opdat zij niet moge zeggen: "Had God mij geleid dan
zou ik zeker tot de godvruchtigen hebben behoord."
[39:58]
Of opdat zij de straf ziende, niet moge zeggen: "Ik
wilde dat er voor mij een terugkeer was, dan zou ik tot de goeden
behoren."
[39:59]
(God zal antwoorden): "Neen, Mijn tekenen kwamen tot u,
doch gij verloochendet deze, gij waart hoogmoedig en behoordet tot de
ongelovigen.’’
[39:60]
En op de Dag der Opstanding zult gij de gezichten van hen
die over God leugens uitten zwart zien. Is er in de hel geen tehuis voor de
hoogmoedigen?
[39:61]
God zal de godvruchtigen vanwege hun geloof redden. Geen
kwaad zal over hen komen noch zullen zij treuren.
[39:62]
God is de Schepper van alles en de Voogd over alle dingen.
[39:63]
Aan Hem behoren de schatten der hemelen en der aarde; en zij
die de tekenen van God verwerpen zijn de verliezers.
[39:64]
Zeg: "O, gij onwetenden, beveelt gij mij iets buiten
God te aanbidden?"
[39:65]
En voorwaar, aan u zoals aan hen die vóór u
waren, is geopenbaard: "Als gij deelgenoten aan God toeschrijft, zal uw
werk stellig vruchteloos blijken en gij zult zeker tot de verliezers
behoren."
[39:66]
Neen, dient God alleen en behoort tot de dankbaren.
[39:67]
Zij waarderen God niet volgens Zijn Waardigheid. De gehele
aarde zal in Zijn greep zijn op de Dag der Opstanding, en de hemelen zullen
worden opgerold in Zijn hand. Glorie zij Hem en verheven is Hij boven hetgeen
zij met Hem vereenzelvigen.
[39:68]
En de bazuin zal worden geblazen en allen die in de hemelen
en op aarde zijn, zullen bezwijmen, behalve degenen die God wil. Dan zal er
nogmaals worden geblazen en ziet! Zij zullen staande herrijzen en wachten.
[39:69]
En de aarde zal door het licht van haar Heer schitteren, en
het Boek zal nedergelegd worden en de profeten en de getuigen zullen worden
gebracht en er zal tussen hen met rechtvaardigheid geoordeeld worden en hun zal
geen onrecht worden aangedaan.
[39:70]
Elke ziel zal volledig worden beloond voor hetgeen zij deed.
En Hij weet het beste wat zij volbrachten.
[39:71]
En de ongelovigen zullen naar de hel worden gedreven,
wanneer zij deze bereiken, zullen de poorten worden geopend en haar wachters
zullen tot hen zeggen: "Kwamen er geen boodschappers van uit uw midden tot
u, de tekenen van uw Heer verkondigende en u waarschuwende voor de komst van
deze Dag?" Zij zullen antwoorden: "Ja zeker!" Maar nu is de
uitspraak van de straf tegen de ongelovigen van kracht geworden.
[39:72]
Er zal worden gezegd: "Gaat de poorten der hel binnen
om er in te vertoeven, slecht is de verblijfplaats voor de hoogmoedigen."
[39:73]
En degenen die hun Heer vreesden zullen in groepen naar de
Hemel worden geleid; wanneer zij die bereiken zullen de poorten worden geopend
en zijn bewakers zullen tot hen zeggen: "Vrede zij u! Weest gelukkig en
gaat binnen om er voor (altijd) te verblijven."
[39:74]
Zij zullen zeggen: "Alle lof behoort aan God, Die Zijn
belofte aan ons heeft vervuld en ons het land als erfenis heeft gegeven om
daarin te vertoeven, waar wij ook willen." Hoe voortreffelijk is het loon
der (rechtvaardige) werkers.
[39:75]
En gij zult de engelen om de Troon zien dringen, hun Heer
lovende met de roem, die Hem toekomt. En er zal tussen hen met Waarheid worden
geoordeeld. En er zal worden gezegd: "Alle lof behoort aan God, de Heer
der Werelden."
De gelovige
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[40:1]
Haa Miem.
[40:2]
De openbaring van dit Boek is van God, de Almachtige, de
Alwetende.
[40:3]
De Vergever der zonden, de Aanvaarder van berouw, de
Gestrenge in het straffen, de Heer van genade. Er is geen God buiten Hem. Tot
Hem is de terugkeer.
[40:4]
Niemand betwist de woorden van God behalve de ongelovigen.
Laat hun bedrijvigheid in het land u niet bedriegen.
[40:5]
Het volk van Noach voor hen en andere groepen na hen
verloochenden ook en elk volk besloot zijn boodschapper te vangen en twistte
door leugen om de Waarheid er mee te niet te doen. Dan greep Ik hen en hoe
verschrikkelijk was Mijn straf!
[40:6]
Zo werd het woord van uw Heer bewaarheid ten opzichte van de
ongelovigen: dat zij de bewoners van het Vuur zouden zijn.
[40:7]
Zij, die de Troon dragen en zij die er omheen staan
verheerlijken hun Heer met de lof die Hem toekomt en zij geloven in Hem en
vragen vergiffenis voor de gelovigen, zeggende: "Onze Heer, Gij omvat alle
dingen in Uw barmhartigheid en kennis. Vergeef daarom hen die berouw tonen en
Uw weg volgen; en behoed hen voor de straf der hel,
[40:8]
Onze Heer, en doe hen de tuinen der Eeuwigheid ingaan, die
Gij hun hebt beloofd, alsook de deugdzamen onder hun ouders, hun echtgenoten en
hun kinderen. Zeker, Gij zijt de Almachtige, de Alwijze.
[40:9]
En behoed hen voor het kwade; en een ieder die Gij op die
Dag voor het kwade behoedt, hem betoont Gij zeker barmhartigheid. En dat is de
grootste zegepraal.
[40:10]
De ongelovigen zullen worden toegesproken: "Het
misnoegen van God was groter dan uw eigen misnoegen toen gij tot het geloof
werd geroepen doch gij dit verwierpt."
[40:11]
Zij zullen zeggen: "Onze Heer, Gij deedt ons tweemaal
sterven en Gij hebt ons tweemaal in het leven teruggeroepen en wij bekennen
onze zonden. Is er nu een uitweg?"
[40:12]
Dit kwam omdat gij niet geloofdet toen God de Ene werd
genoemd, maar toen Hem medegoden werden toegeschreven, geloofdet gij. Nu
behoort het oordeel aan God, de Allerhoogste, de
[40:13]
Hij is het Die u Zijn tekenen toont en voorziening voor u
van de hemel nederzendt; maar niemand trekt er lering uit behalve hij die zich
(tot God) wendt.
[40:14]
Roept alleen God aan, oprecht zijnde in gehoorzaamheid tot
Hem, hoewel de ongelovigen er tegen zijn.
[40:15]
Verheven boven alle graden is de Heer van de Troon. Hij
zendt het woord door Zijn gebod aan wie Hij wil van Zijn dienaren, opdat hij
moge waarschuwen voor de Dag der Ontmoeting.
[40:16]
De Dag waarop zij naar voren zullen komen - zal niets van
hen voor God verborgen zijn. "Van Wie is het Koninkrijk op deze Dag?"
"Van God, de Ene, de Onweerstaanbare."
[40:17]
Op deze Dag zal elke ziel worden beloond voor hetgeen zij
heeft verdiend. Geen onrecht zal geschieden op deze Dag. Voorzeker, God is snel
in het beoordelen.
[40:18]
Waarschuw hen voor de naderende Dag, wanneer het hart in de
keel klopt terwijl zij vol verdriet zullen zijn. De onrechtvaardigen zullen
geen boezemvrienden hebben, noch enige bemiddelaar naar wie zal worden
geluisterd.
[40:19]
Hij kent de oneerlijkheid der ogen en datgene wat de harten
verbergen.
[40:20]
En God richt naar waarheid, maar degenen die zij aanroepen
naast Hem kunnen in het geheel niet richten. Voorzeker, God is de Alhorende, de
Alziende.
[40:21]
Hebben zij niet over de aarde gereisd en gezien wat het
einde was van hen die vóór hen waren? Zij waren machtiger dan
dezen in kracht en in hun sporen op aarde. Toch greep God hen voor hun zonden
en zij hadden niemand om hen tegen God te beschermen.
[40:22]
Dat kwam omdat hun boodschappers tot hen kwamen met
duidelijke tekenen, doch zij verwierpen ze; daarom greep God hen. Voorzeker,
Hij is Machtig, Streng in het straffen.
[40:23]
En Wij zonden Mozes met Onze tekenen en een duidelijk gezag,
[40:24]
Tot Pharao en Hamaan en Korach, maar zij zeiden: "Hij
is een tovenaar en de grootste leugenaar."
[40:25]
En toen hij (Mozes) met Waarheid van Ons tot hen kwam,
zeiden zij: "Doodt de zonen der gelovigen met hem en ontziet hun
vrouwen." Maar het plan der ongelovigen is ijdel.
[40:26]
En Pharao zeide: "Laat mij Mozes doodslaan en laat hem
dan zijn Heer aanroepen. Ik vrees dat hij uw godsdienst zal veranderen of in
het land onrust zal stoken."
[40:27]
En Mozes zeide: "Ik zoek toevlucht bij mijn Heer en uw
Heer, tegen elke laatdunkende die aan de Dag des Oordeels niet gelooft."
[40:28]
En een gelovig man uit het volk van Pharao die zijn geloof
verborg, zeide: "Wilt gij een man doden omdat hij zegt: ’Mijn Heer is
God’; terwijl hij tot u gekomen is met duidelijke tekenen van uw Heer? Is hij
een leugenaar, dan rust zijn leugen op hem; maar als hij oprecht is, dan zal
iets van datgene, waarmee hij u bedreigt, u overkomen. Voorzeker, God leidt hem
die buitensporig en een grote leugenaar is, niet.
[40:29]
O mijn volk heden hebt gij de oppermacht en gij zijt de
hoogsten in het land. Maar wie zal ons beschermen tegen de straf van God als
zij over ons komt?" Pharao zeide: "Ik wijs u alleen dat aan wat ik
zelf zie en ik leid u slechts naar het pad der rechtschapenheid."
[40:30]
En de gelovige zeide: "O mijn volk, ik vrees voor u een
gebeurtenis zoals op de Dag der bondgenoten,
[40:31]
Zoals hoe geval was bij het volk van Noach, en Aad en Samoed
en degenen die na hen waren. God wil Zijn dienaren geen onrecht aandoen.
[40:32]
En o mijn volk, ik vrees voor u de Dag van het geweeklaag.
[40:33]
Een Dag waarop gij u zult afwenden om te vluchten. Dan zult
gij geen beschermer hebben tegen God. En hij die God laat dwalen zal geen
leider hebben.
[40:34]
En voordien kwam Jozef tot u met duidelijke tekenen, maar
gij bleeft twijfeles aan hetgeen hij u bracht doch toen hij stierf zeidet gjj:
"God zal na hem geen boodschapper meer zenden." Alzo laat God de
buitensporigen en de twijfelaars dwalen.
[40:35]
Degenen die twisten over de tekenen van God zonder dat enig
gezag (daarover) tot hen kwam; dit is afkeurenswaardig in de ogen van God en de
gelovigen. Alzo verzegelt God het hart van iedere hoogmoedige en onderdrukker.
[40:36]
En Pharao zeide: "O Hamaan, bouw mij een toren opdat ik
de toegangswegen moge naderen,
[40:37]
De toegangswegen der hemelen, opdat ik de God van Mozes moge
bereiken ofschoon ik zeker weet dat hij een leugenaar is." Zo werd voor
Pharao zijn slechte daad schoonschijnend gemaakt, hij werd van het rechte pad
afgeleid en Pharao’s plan eindigde slechts in ondergang.
[40:38]
En de gelovige zeide: "O, mijn volk, volg mij, ik zal u
op het pad van leiding voeren.
[40:39]
O mijn volk, dit leven dezer wereld is slechts een
voorbijgaand genoegen; en het Hiernamaals is het blijvende tehuis.
[40:40]
Wie kwaad doet zal naar evenredigheid hiervan worden
vergolden; maar wie goed doet, man of vrouw, en gelovig is zal het paradijs
binnengaan; daarin zullen zij van alles worden voorzien, zonder berekening.
[40:41]
En O mijn volk, hoe komt het toch dat ik u tot redding roep
en gij mij tot het Vuur wilt leiden?
[40:42]
Gij nodigt mij uit, God te verwerpen en iets met Hem te
vereenzelvigen waarvan ik geen kennis heb. En ik roep u tot de Almachtige, de
Vergevensgezinde."
[40:43]
Zeker, datgene waartoe gij mij uitnodigt heeft geen macht in
deze wereld of in het Hiernamaals; voorwaar, onze terugkeer is tot God, en de
overtreders zullen de bewoners van het Vuur zijn.
[40:44]
Weldra zult gij u herinneren wat ik u zeg. En ik vertrouw
mijn zaak aan God toe. Voorwaar, God ziet Zijn dienaren door en door."
[40:45]
Daarom beschermde God hem voor het kwade hunner plannen, en
een zware straf kwam over het volk van Pharao;
[40:46]
Aan het Vuur zullen zij morgen en avond worden blootgesteld.
En de Dag waarop het Uur zal komen, zal er worden gezegd: "Doet Pharao’s
volk de strengste straf ondergaan."
[40:47]
En wanneer zij met elkander in het Vuur zullen twisten,
zullen de zwakken tot de trotsen zeggen: "Voorzeker, wij waren uw
volgelingen; wilt gij dan nu een gedeelte van het Vuur van ons wegnemen?"
[40:48]
Zij die trots waren zullen zeggen: "Wij zijn er allen
in. God heeft nu over Zijn dienaren recht gesproken."
[40:49]
En degenen die in het Vuur zijn zullen tot de bewaarders der
hel zeggen: "Bidt uw Heer, een dag van onze straf te verlichten."
[40:50]
Zij zullen antwoorden: "Kwamen uw boodschappers niet
tot u met duidelijke bewijzen?" Zij zullen zeggen: "Ja zeker."
De bewaarders zullen antwoorden: "Bidt dan." Maar het bidden der
ongelovigen is nutteloos.
[40:51]
Voorwaar, Wij helpen Onze boodschappers en de gelovigen in
het leven dezer wereld en op de Dag waarop de getuigen zullen opstaan.
[40:52]
De Dag, waarop de verontschuldiging van de onrechtvaardigen
niets zal baten en voor hen zal de vloek en het kwade tehuis zijn.
[40:53]
En Wij gaven Mozes de leiding, en deden de kinderen van
Israël het Boek erven.
[40:54]
Als richtsnoer en aanmaning voor mensen van begrip.
[40:55]
Heb geduld, voorzeker, God’s belofte is waar. En vraag
bescherming tegen uw zonde en eert uw Heer ’s morgens en ’s avonds met de lof
die Hem toekomt.
[40:56]
Zij die over de tekenen van God twisten zonder dat hun het
gezag daartoe verleend is, hebben in hun innerlijk niets dan trots, die zij
niet kunnen verwerkelijken. Zoekt daarom uw toevlucht bij God. Waarlijk, Hij is
de Alhorende, de Alziende.
[40:57]
Voorzeker, de schepping der hemelen en der aarde is groter
dan de schepping der mensen maar de meeste mensen beseffen het niet.
[40:58]
De blinden en de zienden zijn niet gelijk; noch zijn zij,
die geloven en goede werken doen gelijk aan hen die kwaad doen. Gering is de
lering die gij hieruit trekt.
[40:59]
Het Uur zal zeker komen, daaraan is geen twifel; toch
geloven de meeste men sen het niet.
[40:60]
En uw Heer zegt: "Aanbidt Mij; Ik zal uw gebed verhoren.
Maar zij die te hoogmoedig zijn om Mij te aanbidden, zullen veracht de hel
binnengaan."
[40:61]
God is Degene Die de nacht voor u aanwees opdat gij er in
moogt rusten en de dag om u licht te geven. Voorwaar, God is vol genade voor de
mensen, toch zijn de meeste mensen ondankbaar.
[40:62]
Zo is God uw Heer, de Schepper aller dingen. Er is geen God
naast Hem. Waarheen wordt gij dan afgewend?
[40:63]
Zo worden degenen, die de tekenen van God verloochenen,
afgeleid.
[40:64]
God is het, Die de aarde voor u als een rustplaats heeft
gemaakt en de hemelen als gewelf, Die u gevormd heeft en u een schone vorm
heeft gegeven en u van goede dingen heeft voorzien. Dit is God uw Heer.
Gezegend is God, de Heer der Werelden.
[40:65]
Hij is de Levende, er is geen God naast Hem. Aanbidt daarom
Hem alleen, oprecht zijnde in gehoorzaamheid tot Hem. Alle lof behoort aan God,
de Heer der Werelden.
[40:66]
Zeg: "Het is mij verboden diegenen te aanbidden die gij
naast God aanroept daar er duidelijke bewjizen van mijn Heer tot mij zijn
gekomen; en het is mij geboden mij te onderwerpen aan de Heer der
Werelden."
[40:67]
Hij is het Die u uit stof schiep, dan uit een levenskiem en
uit een klonter bloed, vervolgens brengt Hij u voort als een kind, dan bereikt
gij de volwassenheid, daarna wordt gij oud. Sommigen sterven eerder, en anderen
onder u zullen een vastgestelde tijd bereiken; opdat gij tot inzicht komt.
[40:68]
Hij is het Die leven geeft en doet sterven. En wanneer Hij
iets besluit, zegt Hij slechts: "Wees", en het wordt.
[40:69]
Hebt gij degenen niet gezien, die over de tekenen van God
redetwisten? Hoe worden zij afgewend!
[40:70]
Degenen die het Boek en hetgeen waarmee Wij Onze
boodschappers zonden, verloochenden, zullen weldra (de waarheid) te weten
komen,
[40:71]
Wanneer zij met boeien en kettingen om hun hals zullen
worden gesleept
[40:72]
In kokend water; dan zullen zij in het vuur worden geworpen.
[40:73]
Dan zal er tot hen worden gezegd: "Waar zijn (de
afgoden), die gij met God hadt vereenzelvigd?"
[40:74]
Naast God? Zij zullen zeggen: "Zij zijn verloren
gegaan. Neen, wij plachten voorheen niets te aanbidden." Zo laat God de
ongelovigen dwalen.
[40:75]
Er zal tot hen worden gezegd: "Dit is omdat gij op
aarde ten onrechte placht te jubelen en omdat gij hoovaardig waart."
[40:76]
Gaat de poorten der hel binnen daarin vertoevende. Kwaad is
nu het tehuis voor de laatdunkenden.
[40:77]
Heb daarom geduld, God’s belofte is zeker waar. Of Wij u de
straf waarmede Wij hen bedreigen gedeeltelijk tonen of u (vóór
dien) doen sterven, zij zullen toch tot Ons worden teruggebracht.
[40:78]
En Wij zonden boodschappers vóór u, sommigen
van hen hebben Wij vermeld en anderen hebben Wij niet genoemd en geen
boodschapper kan een teken brengen zonder God’s gebod. En wanneer God’s gebod
komt, wordt er in waarheid geoordeeld en dan gaan de leugenaars verloren.
[40:79]
Het is God, Die u vee heeft gegeven, opdat gij op sommige
dieren moogt rijden en andere als voedsel gebruiken.
[40:80]
En gij hebt andere voordelen van hen - zodat gij door hen
elke behoefte die in uw innerlijk is, tevreden moogt stellen. En door hen (te
land) en op schepen (ter zee) wordt gij gedragen.
[40:81]
En Hij toont u Zijn tekenen; welke van de tekenen van God
wilt gij dan ontkennen?
[40:82]
Hebben zij niet op aarde gereisd en gezien wat het einde was
van degenen die voor hen waren? Zij waren groter in aantal dan dezen en
machtiger in kracht, en in de sporen die zij op aarde achterlieten. Maar alles
wat zij verwierven baatte hen niet.
[40:83]
En toen hun boodschappers met duidelijke tekenen tot hen
kwamen, namen zij genoegen met de kennis die zij bezaten. en de straf waarover
zij spotten, verstrikte hen.
[40:84]
En toen zij Onze straf zagen zeiden zij: "Wij geloven
in God als de Enige en wij verwerpen alles wat wij vroeger met Hem plachten te
vereenzelvigen."
[40:85]
Maar nadat zij Onze straf hadden gezien kon hun geloof hun
niet meer baten. Dit is God’s wet die haar loop neemt ten opzichte van Zijn
dienaren en zo gingen de ongelovigen verloren.
Fussilat
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[41:1]
Haa Miem.
[41:2]
Een openbaring van de Barmhartige, de Genadevolle.
[41:3]
Een Boek waarvan de verzen zijn verklaard als duidelijke
verkondiging voor mensen die kennis bezitten.
[41:4]
Als drager van goede tijding en als waarschuwer. Maar de
meesten hunner wenden zich af, zodat zij niet luisteren.
[41:5]
Zij zeggen: "Onze harten zijn gesluierd voor datgene
waartoe gij ons roept en er is doofheid in onze oren en tussen u en ons is een
scherm. Daarom ga door met uw werk, wij werken ook."
[41:6]
Zeg: "Ik ben slechts een mens zoals gij. Het is mij
geopenbaard dat uw God slechts één God is; weest derhalve oprecht jegens Hem en
vraagt vergiffenis van Hem." En wee de afgodendienaren.
[41:7]
Die geen Zakaat geven en aan het Hiernamaals niet geloven.
[41:8]
Wat hen betreft, die geloven en goede werken doen, zij
zullen zeker een loon ontvangen dat nooit zal ophouden.
[41:9]
Zeg: "Verwerpt gij werkelijk Hem Die de aarde in twee
dagen schiep? En richt gij gelijken aan Hem op, hoewel Hij de Heer der Werelden
is?
[41:10]
Hij heeft de bergen daarop gesteld en heeft deze gezegend en
er op (de aarde) de voedingsmiddelen bepaald, in vier dagen, gelijkelijk voor
de zoekenden.
[41:11]
Dan wendde Hij Zich tot de hemel terwijl deze een soort damp
was en zeide hiertegen en tot de aarde: "Komt beiden, willens of
onwillens."
[41:12]
Zij zeiden: "Wij komen gewillig." Zo voltooide Hij
hen als de zeven hemelen in twee dagen, en Hij wees elke hemel zijn werk aan.
En Wij versierden de laagste hemel met lichten ter bescherming. Dat is de
verordening van de Almachtige, de Alwetende.
[41:13]
Maar indien zij zich afwenden, zeg dan: "Ik waarschuw u
voor een bliksemstraal, zoals de bliksem die Aad en Samoed achterhaalde. "
[41:14]
Toen hun boodschappers van vóór hen en achter
hen tot hen kwamen, zeggende: "Aanbidt niets dan God", zeiden zij:
"Als onze Heer het had gewild, zou Hij beslist engelen hebben
nedergezonden. Derhalve verwerpen wij datgene waarmede gij gezonden zijt."
[41:15]
Maar de Aad handelden ten onrechte laatdunkend op aarde en
zeiden: "Wie is machtiger dan wij?" Wisten zij niet dat God, Die hen
schiep machtiger was dan zij? Doch zij plachten Onze tekenen te verwerpen.
[41:16]
Daarom zonden Wij tegen hen een razende wind gedurende
verscheidene noodlottige dagen, opdat Wij hen in dit leven de straf der
vernedering mochten doen ondergaan. De straf van het Hiernamaals zal zeker nog
vernederender zijn en zij zullen niet worden geholpen.
[41:17]
En wat de Samoed betreft, Wij gaven leiding, maar zij
verkozen blindheid boven het rechte pad, daarom trof hen de bliksem van de
straf der vernedering, voor hetgeen Zij hadden verdiend.
[41:18]
En Wij redden de gelovigen, die godvruchtig waren;
[41:19]
Op de dag waarop God’s vijanden, in groepen verdeeld naar
het Vuur zullen worden gebracht,
[41:20]
Tot zij het bereiken, zullen hun oren, ogen en huiden tegen
hen getuigenis afleggen over wat zij plachten te doen.
[41:21]
En zij zullen tot hun huiden zeggen: "Waarom getuigt
gij tegen ons?" Deze zullen antwoorden: "God Die alles heeft doen
spreken - deed ook ons spreken. En Hij is het Die u de eerste keer schiep en
gij zijt tot Hem teruggebracht.
[41:22]
Gij waart niet in staat u te verschuilen, opdat uw oren, uw
ogen en uw huiden geen getuigenis tegen u zouden afleggen, maar gij dacht, dat
God onbekend was met het geen gij deedt.
[41:23]
En deze gedachte van u, die gij over uw Heer koesterdet,
heeft u tot verderf gebracht, daarom behoort gii tot de verliezers.
[41:24]
Indien zij nu volharden, is het Vuur hun tehuis; en als zij
om verontschuldiging vragen, behoren zij niet tot hen aan wie deze wordt
verleend.
[41:25]
Wij stelden gezellen (duivelen) voor hen aan, die hetgeen
vóór hen en achter hen was schoonschijnend maakten, en het woord
werd tegen hen van kracht, met de volkeren van djinn en mensen die
vóór hen leefden. Zeker, zij waren verliezers.
[41:26]
En de ongelovigen zeggen: "Luistert niet naar deze
Koran, maar maakt leven daarbij opdat gij de overhand moogt krijgen."
[41:27]
Maar Wij zullen zeker de ongelovigen een strenge straf doen
toekomen en Wij zullen hun slechtste daden vergelden.
[41:28]
Dat is het loon van God’s vijanden: het Vuur. Daar zullen
zij een langdurig tehuis hebben; een vergelding, omdat zij Onze tekenen niet
erkenden.
[41:29]
En de ongelovigen zullen zeggen: "Onze Heer, toon ons
degenen der djinn en der mensen die ons deden dwalen, opdat wij hen onder onze
voeten mogen plaatsen zodat zij tot de vernederden behoren."
[41:30]
Voorzeker zij, die zeggen: "Onze Heer is God," en
daarin standvastig blijven, op hen zullen de engelen nederdalen: "Vreest
niet, noch treurt; maar verheugt u over het paradijs dat u wordt beloofd.
[41:31]
Wij zijn uw vrienden in dit leven en in het Hiernamaals.
Daarin zult gij alles krijgen wat uw ziel zal wensen, en daarna zult gij alles
hebben waarom gij vraagt.
[41:32]
Als onthaal van de Vergevensgezinde, de Genadevolle.
[41:33]
En wie spreekt beter woord dan hij die mensen tot God
uitnodigt en goede werken doet en zegt: "Waarlijk, ik behoor tot de
Moslims."
[41:34]
Het goede en kwade zijn niet gelijk. Daarom weerstaat (het
kwade) door hetgeen best is. Dan ziet, degene met wie gij vijandschap hebt, hij
zal als uw boezemvriend worden.
[41:35]
Maar het is niemand gegeven behalve de geduldigen noch is
het iemand gegeven behalve zij die een grote gave hebben.
[41:36]
En als een ophitsing van Satan u treft, zoek dan toevlucht
tot God. Waarlijk, Hij is de Alhorende, de Alwetende.
[41:37]
En onder Zijn tekenen zijn de dag en de nacht, de zon en de
maan; derhalve werpt u niet neder voor de zon of de maan maar werpt u neder
voor God Die hen schiep, indien gij Hem wilt aanbidden.
[41:38]
Maar al tonen zij (de ongelovigen) hoogmoed, degenen die bij
uw Heer zijn, verheerlijken Hem dag en nacht, en zij vervelen zich nooit.
[41:39]
Dit behoort tot Zijn tekenen, dat gij de aarde droog en
verschroeid ziet, maar wanneer Wij er water op nederzenden, beweegt zij zich en
zet uit. Zeker Hij, Die haar leven geeft, zal ook de doden opwekken. Voorwaar,
Hij heeft macht over alle dingen.
[41:40]
Voorzeker, zij die Onze tekenen verdraaien zijn niet voor
Ons verborgen. Is dan hij die in het Vuur geworpen wordt beter dan degene die
veilig blijft op de Dag der Opstanding? Doet wat gij wilt. Voorwaar, Hij ziet
alles wat gij doet.
[41:41]
Voorzeker, zij die niet in de Vermaning geloven als deze tot
hen komt (zijn de verliezers); waarlijk het is een machtig Boek.
[41:42]
Geen valsheid kan het beroeren, van voren noch van achteren.
Het is een Openbaring van de Alwijze, de Geprezene.
[41:43]
Er is niets tot u gezegd behalve het geen aan de
boodschappers vóór u was gezegd. Uw Heer is de Heer der
vergevensgezindheid en der pijnlijke straf.
[41:44]
Indien Wij deze Koran in een vreemde taal hadden gegeven,
zouden zij zeker hebben gezegd: "Waarom zijn zijn verzen niet duidelijk gemaakt?
Is Arabisch en niet-Arabisch gelijk?" Zeg: "Het is een leiding en een
genezing voor de gelovigen." Maar de ongelovigen hebben doofheid in hun
oren en het is duister voor hen. Zij worden aangeroepen vanaf een verre plaats.
[41:45]
En Wij gaven Mozes het Boek, maar men verschilde er over van
mening; en indien het woord van uw Heer er niet aan was voorafgegaan zou er
zeker over hen geoordeeld zijn, want waarlijk zij verkeerden er in een
verontrustende twijfel over.
[41:46]
Wie goed doet, doet dit voor zijn eigen ziel; en wie kwaad
bedrijft, het is er tegen. En uw Heer is in het geheel niet onrechtvaardig
jegens Zijn dienaren.
Part 25
[41:47]
Naar Hem alleen wordt de kennis van het Uur verwezen. En
geen vruchten komen voort uit hun bloemscheden noch wordt een enkele vrouw
zwanger noch wordt zij verlost, dan met Zijn kennis. En de Dag waarop Hij tot
hen zal roepen: "Waar zijn Mijn medegoden?" zullen zij antwoorden:
"Wij verklaren U, dat niemand van ons getuige is."
[41:48]
En de afgoden welke zij voorheen plachten aan te roepen,
gaan voor hen verloren en zij zullen weten dat zij gee toevluchtsoord hebben.
[41:49]
De mens wordt niet moe het goede te vragen; maar als het
kwade hem treft vertwijfelt hij en wordt wanhopig.
[41:50]
En als Wij hem barmhartigheid tonen nadat enige kommer over
hem is gekomen, zal hij zeker zeggen: "Dit komt mij toe en ik denk niet
dat het Uur zal plaatsvinden. Maar indien ik tot mijn Heer word teruggebracht
zal ik zeker bij Hem het allerbeste vinden." Doch Wij zullen stellig de
ongelovigen alles vertellen wat zij deden en Wij zullen hen zeker een zware
straf doen ondergaan.
[41:51]
Wanneer Wij gunsten aan de mens verlenen wendt hij zich af
en gaat terzijde, maar wanneer het kwade hem raakt, ziet! dan offert hij lange,
lange gebeden.
[41:52]
Zeg: "Bedenkt u: Als dit (de Koran) van God is en gij
verwerpt het - wie begaat grotere dwaling dan hij die zich hevig daartegen
verzet?"
[41:53]
Weldra zullen Wij hun Onze tekenen in henzelf en over
afgelegen streken tonen, tot het hun duidelijk wordt dat dit de Waarheid is. Is
het niet genoeg dat uw Heer Getuige over alle dingen is?
[41:54]
Ziet toe! Zij zijn in twijfel over de ontmoeting met hun
Heer. Voorwaar, Hij omvat alle dingen.
De consultatie
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[42:1]
Haa Miem.
[42:2]
Ain Sien Qaaf.
[42:3]
Zo heeft God, de Machtige, de Wijze aan u en aan degenen die
vóór u waren, geopenbaard.
[42:4]
Aan Hem behoort hetgeen in de hemelen en op aarde is en Hij
is de Hoogste, de Grootste.
[42:5]
Het is nabij dat de hemelen zullen worden uiteengescheurd
boven hen, maar de engelen verheerlijken hun Heer met de lof die Hem toekomt en
vragen vergiffenis voor hen die op aarde zijn. Ziet toe! God is de
Vergevensgezinde, de Genadevolle.
[42:6]
En degenen, die naast Hem beschermers tot zich nemen, over
hen waakt God: maar gij (profeet) zijt geen voogd over hen.
[42:7]
Zo hebben Wij u de Koran in het Arabisch geopenbaard, opdat
gij de Moeder der steden (Makka) en al het omringende moogt waarschuwen; dus
waarschuwt (hen) voor de Dag der Verzameling waaromtrent geen twijfel is. Een
deel zal in het paradijs zijn, en een ander deel in het laaiend Vuur.
[42:7]
Zo hebben Wij u de Koran in het Arabisch geopenbaard, opdat
gij de Moeder der steden (Makka) en al het omringende moogt waarschuwen; dus
waarschuwt (hen) voor de Dag der Verzameling waaromtrent geen twijfel is. Een
deel zal in het paradijs zijn, en een ander deel in het laaiend Vuur.
[42:8]
Indien God wilde kon Hij hen tot een enkel volk hebben
gemaakt, maar Hij laat in Zijn barmhartigheid toe wie Hij wil. Doch de
onrechtvaardigen zullen geen beschermer of helper hebben.
[42:9]
Hebben zij naast Hem besehermers tot zich genomen terwijl
God de Besehermer is? Hij maakt de doden levend en heeft macht over alle
dingen,
[42:10]
En waarover gij ook moogt verschillen, de beslissing ervan
rust bij God. Zeg: "Zo is God, mijn Heer. In Hem stel ik mijn vertrouwen,
en tot Hem wend ik mij."
[42:11]
Hij is de Schepper der hemelen en der aarde. Hij heeft u tot
paren gemaakt, evenals het vee, te uwen behoeve. Daardoor vermenigvuldigt Hij
u. Er is niets aan Hem gelijk en Hij is de Alhorende, de Alziende.
[42:12]
Aan Hem behoren de schatten van de hemelen en de aarde. Hij
vergroot en bekrimpt de voorziening voor wie Hij wil. Hij heeft voorzeker
kennis van alle dingen.
[42:13]
Hij schreef u dezelfde godsdienst voor, die Hij aan Noach
oplegden en die Wij bovendien aan u openbaren en die Wij Abraham, Mozes en
Jezus oplegden: "Bevestigt deze godsdienst en weest er niet in
verdeeld." Voor de afgodendienarenis dat moeilijk waartoe gij hen roept.
God kiest voor Zich wie Hij wil en leidt hem die zich (in berouw) tot Hem
wendt.
[42:14]
En zij waren slechts verdeeld, nadat de kennis tot hen was
gekomen, door zelfzuchtige afgunst onder elkander. En ware het niet dat een
Woord reeds van uw Heer was uitgegaan voor een vastgestelde tijd, dan zou de
zaak voorzeker tussen hen geoordeeld zijn. En waarlijk, zij die het Boek
erfden, na hen, zijn er in een verontrustende twijfel over.
[42:15]
Nodig hen daarom hiertoe uit. En wees standvastig zoals u is
geboden en volg hun slechte begeerten niet, maar zeg: "Ik geloof in elk
Boek dat God heeft neder gezonden en het is mij geboden rechtvaardig tegenover
u te handelen. God is onze Heer en uw Heer. Aan ons onze werken en aan u uw werken.
Laat er geen twist tussen u en ons bestaan. God zal ons tezamen brengen en tot
Hem is de terugkeer.
[42:16]
En zij die over God twisten nadat zij Hem aanvaard hebben,
hun twist is waardeloos in de ogen van hun Heer; er is toorn over hen en er zal
een strenge straf voor hen zijn.
[42:17]
God is het Die dit Boek (de Koran) met de Weegschaal in
waarheid heeft nedergezonden. Wat weet gij waarschijnlijk is het Uur nabij.
[42:18]
De ongelovigen vragen het te verhaasten maar de gelovigen
vrezen er voor en weten dat het de Waarheid is. Ziet toe! Zij die over het Uur
redetwisten zijn ver afgedwaald.
[42:19]
God is Zorgzaam tegenover Zijn dienaren. Hij zorgt voor wie
Hij wil. Hij is de Sterke, de Machtige.
[42:20]
Wie de oogst van het Hiernamaals wenst, diens oogst doen Wij
toenemen, doch wie naar de oogst der wereld verlangt ook hem geven Wij daarvan,
maar hij zal in het Hiernamaals geen deel hebben.
[42:21]
Hebben zij (afgodendienaren) dan medegoden, die hun een
godsdienst hebben voorgeschreven welke God verboden heeft? Ware Ons gebod voor
het laatste gericht niet uitgevaardigd,dan zou de zaak onder hen geoordeeld
zijn geweest. Want de onrechtvaardigen zullen zeker een pijnlijke straf
ontvangen.
[42:22]
Gij zult de onrechtvaardigen in vrees zien voor hetgeen zij
hebben verdiend op de Dag des Oordeels en het zal hen zeker treffen. Maar
degenen, die geloven en goede werken doen, zullen in de tuinen van het paradijs
zijn. Zij zullen bij hun Heer alles vinden wat zij wensen. Dat is de grote
genade.
[42:23]
Dit is het waarvan God aan Zijn dienaren die geloven en
goede werken doen, de blijde tijdingen geeft. Zeg: "Ik vraag u geen loon
voor (mijn prediking), behalve liefde van verwanten." En hij die het goede
verricht zullen Wij in goedheid doen toenemen. Voorzeker, God is
Vergevensgezind, Waarderend.
[42:24]
Zeggen zij: "Hij heeft een leugen over God
verzonnen?" Als God het wilde kon Hij uw hart verzegelen. Maar God zal de
leugen uitvagen en de Waarheid door Zijn woord bevestigen. Voorzeker, Hij weet
wat in de harten is.
[42:25]
Hij Die berouw aanvaardt van Zijn dienaren en (hun) zonden
vergeeft. Hij weet wat gij doet.
[42:26]
En Hij verhoort de gelovigen die goede werken doen en geeft
nog meer uit Zijn overvloed maar de ongelovigen zullen een strenge straf
ontvangen.
[42:27]
Indien God de voorziening voor Zijn dienaren zou hebben
vergroot, zouden zij op aarde verderf hebben veroorzaakt: Hij zendt echter met
mate neder zoals Hij dat wil. Hij kent en ziet Zijn dienaren inderdaad goed.
[42:28]
Hij is het, Die regen nederzendt en Zijn barmhartigheid
uitspreidt nadat men daaraan gewanhoopt heeft. Hij is de Beschermer, de
Geprezene.
[42:29]
En onder Zijn tekenen is de Schepping der hemelen en der
aarde, en der levende wezens die Hij daarin heeft verspreid. En Hij heeft macht
hen te verzamelen wanneer Hij wil.
[42:30]
Welke ramp u ook overkomt, het is door hetgeen uw handen
hebben gewrocht. Doch Hij vergeeft vele dingen.
[42:31]
En gij kunt op aarde niet ontkomen noch hebt gij een enkele
vriend of helper buiten God.
[42:32]
En onder Zijn tekenen zijn de schepen als
[42:33]
Als Hij wil
[42:34]
Of Hij
[42:35]
Opdat zij die over de tekenen van God redetwisten, mogen
inzien dat zij geen toevlucht hebben.
[42:36]
Wat u is gegeven is slechts een voorziening voor dit leven,
en hetgeen bij God is, is beter en van langere duur voor de gelovigen die in
hun Heer vertrouwen stellen.
[42:37]
Voor degenen die de zwaarste zonden en gruweldaden vermijden
en die wanneer zij vertoornd zijn, vergeven;
[42:38]
En voor degenen die naar hun Heer luisteren en hun gebeden
houden en wier manier van handelen een zaak van wederzijds overleg is en voor
degenen die geven van hetgeen waarmee Wij hen hebben voorzien;
[42:39]
En voor degenen die, als een aanval hen treft, zich
verdedigen.
[42:40]
Doch de vergelding van het kwade is het daaraan gelijke;
maar wie vergeeft en verbetering voor ogen houdt, zijn loon rust bij God.
Voorzeker, Hij houdt niet van de onrechtvaardigen.
[42:41]
Maar er is geen verwijt tegen hen die zich verdedigen nadat
hun onrecht is aangedaan.
[42:42]
Het verwijt is slechts tegen hen, die de mensen onrecht
aandoen en ten onrechte in het land opstand veroorzaken. Dezen zullen een
pijnlijke straf ontvangen.
[42:43]
En hij die geduldig is en vergeeft, - dat is voorzeker een
(teken) van een sterk karakter.
[42:44]
Hij die God laat dwalen, zal buiten Hem geen beschermer
hebben. En gij zult de onrechtvaardigen zien die, wanneer zij de straf zullen
aanschouwen, zeggen: "Is er geen weg tot terugkeer?"
[42:45]
En gij zult hen aan het Vuur zien blootgesteld, door schande
vernederd, terwijl zij er met neergeslagen ogen naar kijken. De gelovigen
zullen zeggen: "De verliezers zijn inderdaad zij die zichzelf en hun
familie op de Dag der Opstanding hebben verloren." Ziet toe! de
onrechtvaardigen zullen een blijvende straf ontvangen.
[42:46]
Zij hebben buiten God geen vrienden die hen kunnen helpen.
En er is voor hen die God laat dwalen geen uitweg.
[42:47]
Luistert naar uw Heer voordat God’s Dag komt die niemand zal
kunnen tegenhouden. Op die Dag zal er voor u geen toevlucht zijn, noch enige
kans op ontkenning.
[42:48]
Maar indien zij zich afwenden hebben Wij u niet als wachter
over hen gezonden. Het is alleen uw plicht de boodschap over te brengen. En
waarlijk, wanneer Wij de mens Onze barmhartigheid betuigen, verheugt hij zich
er in. Maar indien hun een kwaad overkomt door hetgeen hun handen hebben
bedreven, dan voorzeker, is de mens ondankbaar.
[42:49]
Aan God behoort het koninkrijk der hemelen en der aarde. Hij
schept wat Hij wil. Hij schenkt vrouwelijke en mannelijke kinderen aan wie Hij
wil.
[42:50]
Of Hij mengt ze, mannelijk en vrouwelijk en Hij maakt
onvruchtbaar wie Hij wil. Voorwaar, Hij is Alwetend, Almachtig.
[42:51]
Het is voor een mens niet mogelijk dat God tot hem zou
spreken anders dan door ingeving of van achter een sluier of door een
boodschapper te zenden om door Zijn gebod te openbaren wat Hij wil. Voorwaar,
Hij is de Verhevene, de Alwijze.
[42:52]
En zo hebben Wij u een woord door ons gebod geopenbaard. Gij
wist niet wat het Boek noch wat het geloof was. Maar Wij maakten het tot een
licht waarbij Wij leiding verlenen aan diegenen Onzer dienaren die Wij willen.
Voorzeker, gij leidt de mens zeker naar het rechte pad,
[42:53]
Het pad van God, aan Wie hetgeen in de hemelen en op aarde
is, toebehoort. Ziet toe, tot God is de terugkeer van alle dingen.
De gouden
juwelen
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[43:1]
Haa Miem.
[43:2]
Bij het duidelijke Boek;
[43:3]
Voorzeker, Wij hebben het tot een duidelijke verkondiging
gemaakt, opdat gij het moogt begrijpen.
[43:4]
En voorwaar, dit is in het Boek der Boeken bij Ons,
verheven, vol van wijsheid.
[43:5]
Zullen Wij u dit dan niet in herinnering brengen, omdat gij
een buitensporig volk zijt?
[43:6]
Hoevele profeten hebben Wij tot de vroegere geslachten
gezonden!
[43:7]
En er kwam tot hen nooit een profeet of zij bespotten hem.
[43:8]
Daarom vernietigden Wij de sterksten onder hen ofschoon het
voorbeeld van de vroegere volkeren reeds voorafgegaan was.
[43:9]
En indien gij hun vraagt: "Wie schiep de hemelen en de
aarde?" zullen zij zeker zeggen: "De Machtige, de Alwetende."
[43:10]
Die de aarde voor u als wieg heeft gemaakt en uw wegen
daarop (aangaf), opdat gij de goede weg moogt volgen.
[43:11]
En Die water in juiste maat van de hemel nederzendt, waardoor
Wij een dood land doen herleven. Zo zult ook gij worden opgewekt.
[43:12]
En Die alles in paren schiep en u schepen heeft gegeven en
dieren waarop gij rijdt,
[43:13]
Opdat gij stevig op hun rug moogt zitten en dan, wanneer gij
er stevig op zit, de gunst van uw Heer moogt gedenken en zeggen: "Glorie
zij Hem, Die dit in onze dienst heeft gesteld want wij konden die zelf niet
onderwerpen.
[43:14]
En voorzeker wij moeten tot onze Heer wederkeren."
[43:15]
En sommigen maken van Zijn dienaren gelijken aan God.
Waarlijk de mens is klaarblijkelijk ondankbaar.
[43:16]
Heeft Hij uit de wezens die Hij schiep dochters genomen en u
met zonen geëerd?
[43:17]
Doch wanneer aan een hunner nieuws wordt gegeven van hetgeen
hij over de Barmhartige vertelt, is hij toornig en wordt zijn gelaat donker.
[43:18]
(Schrijft gij iemand aan God toe) die omhangen met sieraden
wordt grootgebracht en die zich bij een twist moeilijk kan uiten?
[43:19]
En zij maakten de engelen, die dienaren zijn van de
Barmhartige, tot vrouwelijke wezens. Waren zij dan van hun schepping getuige?
Hun getuigenis zal worden opgetekend en zij zullen tot rekenschap worden
geroepen.
[43:20]
Zij zeggen: "Indien de Barmhartige had gewild zouden
wij hen niet hebben aanbeden." Zij hebben daar in het geheel geen kennis
van, zij vermoeden slechts.
[43:21]
Hebben Wij hun ooit te voren een Boek gegeven waar zij zich
aan vasthouden?
[43:22]
Neen, zij zeggen: "Wij zagen onze vaderen een
godsdienst volgen en wij richten ons naar hun voetstappen."
[43:23]
En evenzo zonden Wij geen waarschuwer naar een stad
vóór u of de rijken hiervan zeiden: "Wij zagen onze vaderen
een godsdienst volgen, en wij treden in hun voetstappen."
[43:24]
Zij (de boodschappers) zeiden: "Hoewel wij u een betere
leiding brengen dan hetgeen gij uw vaderen hebt zien volgen?" Zij zeiden:
"Waarlijk, wij verwerpen datgene waarmede gij gezonden zijt."
[43:25]
Daarom straften Wij hen; ziet dan hoe het einde der
loochenaars was,
[43:26]
En (gedenkt) hoe Abraham tot zijn vader en zijn volk zeide:
"Ik heb voorzeker iets uitstaande met hetgeen gij aanbidt,
[43:27]
Doch Hij, Die mij schiep zal mij zeker
[43:28]
En Hij maakte dit een blijvende leer voor zijn nakomelingen,
opdat zij zich mochten bekeren.
[43:29]
Waarlijk, Ik liet dezen en hun vaderen in welvaart leven
totdat de Waarheid en een welsprekende boodschapper, die alles verduidelijkte,
tot hen kwam.
[43:30]
Maar nu de Waarheid tot hen is gekomen, zeggen zij:
"Dit is tovenarij en wij zullen er niet in geloven."
[43:31]
En men zegt: "Waarom is deze Koran niet aan een groot
man uit de twee steden geopenbaard?"
[43:32]
Delen deze de barmhartigheid van uw Heer uit? Wij zijn het,
Die in het tegenwoordige leven middelen van bestaan onder hen uitdelen en Wij
verheffen sommigen hunner boven anderen in graden, opdat sommigen hunner
anderen te werk mogen stellen. En de barmhartigheid van uw Heer is beter dan
hetgeen zij vergaren.
[43:33]
Ware er niet (het gevaar) dat alle mensen één groep zouden
vormen, Wij zouden voor degenen die de Barmhartige verwerpen, daken voor hun
huizen en trappen waarop zij naar boven konden lopen van zilver hebben gemaakt,
[43:34]
En deuren voor hun huizen; en rustbanken, waarop zij konden
rusten,
[43:35]
En versieringen. Maar dat alles is niets dan een voorziening
voor het tegenwoordige leven, doch het Hiernamaals bij uw Heer is voor de
godvruchtigen.
[43:36]
En wie zich van de aanbidding van de Barmhartige afkeert,
achter hem zetten Wij een satan, die zijn metgezel wordt.
[43:37]
En voorwaar, deze leidt hem van de rechte weg af, en toch
denkt hij dat hij juist geleid wordt.
[43:38]
Wanneer zo iemand bij Ons komt, zegt hij tegen zijn
metgezel: "O, ware er tussen u en mij een afstand van het Oosten naar het
Westen geweest. Wat is dit een boze metgezel!"
[43:39]
Indien gij onrechtvaardig handeldet, zal het u heden niet
baten dat gij samen dezelfde straf ondergaat.
[43:40]
Kunt gij dan de doven doen horen en de blinden en degenen
die klaarblijkelijk dwalen, leiden?
[43:41]
En indien Wij u wegnemen (uit hun midden) zullen Wij hen
gewis bestraffen.
[43:42]
En indien Wij u datgene tonen waarmede Wij hen bedreigen dan
voorzeker hebben Wij macht over hen.
[43:43]
Houd u daarom vast aan hetgeen u is geopenbaard; gij zijt
voorzeker op het rechte pad.
[43:44]
Waarlijk, het is een eer voor u en voor uw volk en gij zult
weldra (daarover) worden ondervraagd.
[43:45]
En vraagt aan Onze boodschappers die Wij vóór
u zonden: "Stelden wij naast de Barmhartige andere goden om te worden
aanbeden?"
[43:46]
Wij zonden Mozes met Onze tekenen naar Pharao en zijn leiders,
en hij zeide: "Ik ben waarlijk een boodschapper van de Heer der
Werelden."
[43:47]
Maar toen hij met Onze tekenen tot hen kwam, ziet, bespotten
zij hem.
[43:48]
En Wij toonden hun geen teken of het ene was groter dan het
andere en Wij deden hen een straf ondergaan opdat zij zich mochten bekeren.
[43:49]
En zij zeiden (tot Mozes): "O, gij tovenaar, bid voor
ons tot uw Heer overeenkomstig het verdrag dat Hij met u heeft gesloten, wij
zullen zeker de leiding volgen.
[43:50]
Maar toen Wij de straf van hen wegnamen, ziet, zij braken
hun woord.
[43:51]
En Pharao riep tot zijn volk: "O, mijn volk! Behoort
het koninkrijk van Egypte niet aan mij toe? En stromen deze rivieren niet op
mijn bevel? Kunt, gij dat niet inzien?
[43:52]
Of ben ik niet beter dan deze onaanzienlijke man die zich
nauwelijks
[43:53]
Waarom zijn hem dan geen armbanden van goud geschonken of
komen engelen niet in processie met hem?"
[43:54]
Zo maakte hij zijn volk tot dwazen en zij gehoorzaamden hem.
Zij waren inderdaad een overtredend volk.
[43:55]
Toen zij Ons vertoornden, straften Wij hen en verdronken hen
allen.
[43:56]
Wij deden hen vergaan en maakten dit tot een voorbeeld voor
de komende (geslachten).
[43:57]
En wanneer de zoon van Maria als voorbeeld wordt genoemd,
ziet, uw volk rijst op en keerde zich of in ofschuw.
[43:58]
En zij roepen: "Zijn onze goden beter of is hij
beter?" Zij zeggen dit tot u alleen om te twisten. Waarlijk zij zijn een
twistziek volk.
[43:59]
Hij (Jezus) is niets dan een dienaar wie Wij Onze gunst
schonken en Wij stelden hem tot voorbeeld voor de kinderen van Israël.
[43:60]
En indien Wij het wilden, konden Wij engelen uit uw midden
tot opvolgers op aarde maken.
[43:61]
Maar dit is een teken van het Uur. Twijfelt er daarom niet
aan, maar volgt Mij. Dit is het rechte pad.
[43:62]
En laat Satan u niet verleiden. Voorzeker, hij is voor u een
openlijke vijand.
[43:63]
Toen Jezus met duidelijke bewijzen kwam, zeide hij:
"Waarlijk ik ben met wijsheid tot u gekomen opdat ik u iets van hetgeen
waarover gij onderling verschilt duidelijk moge maken. Vreest daarom God en
gehoorzaamt mij.
[43:64]
Voorwaar, God is mijn Heer en uw Heer. Dient Hem daarom. Dit
is het rechte pad."
[43:65]
Maar vele groepen uit hun midden werden onenig. Wee de
onrechtvaardigen wegens de straf van een smartelijke Dag!
[43:66]
Zij wachten slechts tot het Uur plotseling over hen komt,
terwijl zij het niet voorzien.
[43:67]
Vrienden zullen op die Dag elkanders vijanden zijn. Doch de
godvruchtigen:
[43:68]
O Mijn dienaren, geen vrees zal op deze Dag over u komen
noch zult gij treuren.
[43:69]
Die in Onze tekenen geloofdet en onderdanig waart,
[43:70]
Gaat het paradijs binnen, gji en uw echtgenoten, gelukkig
zijnde.
[43:71]
Er zullen gouden schalen en bekers worden rondgereikt en er
zal daarin alles zijn wat de zielen zich wensen en waar de ogen van genieten.
En gij zult daarin vertoeven.
[43:72]
Dit is de Tuin, die u is gegeven (als beloning) voor hetgeen
gij deedt.
[43:73]
Er is daarin een overvloed van fruit voor u waarvan gij kunt
eten."
[43:74]
De schuldigen zullen gewis de kastijding der hel blijven
ondergaan.
[43:75]
En deze zal voor hen niet verlicht worden en zij zullen
daarin vertwijfelen.
[43:76]
Wij deden hun geen onrecht, doch zij waren tet die zichzelf
onrecht plachten te doen.
[43:77]
En zij zullen schreeuwen: "O, Malik, laat uw Heer een
einde aan ons maken." Deze zal antwoorden: "Gij moet blijven."
[43:78]
Wij brachten u zeker de Waarheid maar de meesten uwer waren
er afkerig van.
[43:79]
Hebben zij een richting bepaald? Dan doen Wij dat ook.
[43:80]
Denken zij dat Wij hun heimelijk overleg en hun
beraadslaging niet horen? Ja zeker! Onze boodschappers bij hen schrijven alles
op.
[43:81]
Indien de Barmhartige een zoon had, dan zou ik de eerste der
aanbidders zijn.
[43:82]
Verheven is de Heer der hemelen en der aarde, de Heer van de
Troon, boven al hetgeen zij vertellen.
[43:83]
Laat hen praten en zich vermaken totdat de Dag komt die hun
is beloofd.
[43:84]
En Hij is God in de hemel en op aarde en Hij is de Alwijze,
de Alwetende,
[43:85]
En zalig is Hij, Wie het Koninkrijk der hemelen en der aarde
en alles, wat er tussen is, toebehoort, en bij Hem is de kennis van het Uur, en
tot Hem zult gij worden teruggebracht.
[43:86]
En degenen die zij naast God aanroepen bezitten geen macht
tot bemiddeling, behalve hij, die de Waarheid getuigt; en dat weten zij.
[43:87]
En indien gji hun vraagt: "Wie schiep hen?",
zullen zij zeker zeggen: "God". Waarheen worden zij dan afgewend?
[43:88]
En zijn (des Profeten) gezegde: "O, mijn Heer, dit is
een volk dat niet gelooft."
[43:89]
Wend u dan van hen af en zeg: "Vrede": en weldra
zullen zij (hun dwaijling) te weten komen.
De rook
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[44:1]
Haa Miem.
[44:2]
Bij het duidelijke Boek.
[44:3]
Waarlijk, Wij openbaarden het in een gezegende nacht en Wij
zijn de Waarschuwer.
[44:4]
Waarin al het wijze tot in bijzonderheden is uitgelegd.
[44:5]
Door Ons gebod. - Voorzeker, Wij zenden (de profeten)
[44:6]
Als een barmhartigheid van uw Heer; waarlijk, Hij is de
Alhorende, de Alwetende.
[44:7]
Van de Heer der hemelen en der aarde en alles wat er tussen
is, indien gij er vertrouwen in stelt.
[44:8]
Er is geen God naast Hem. Hij doet leven en sterven, uw Heer
en de Heer uwer voorvaderen.
[44:9]
Doch zij vermaken zich door te twijfelen.
[44:10]
Maar wacht op de Dag waarop de hemel een zichtbare damp zal
voortbrengen,
[44:11]
Die het volk zal omhullen. Dit zal een pijnlijke straf zijn.
[44:12]
Onze Heer, neem de marteling van ons weg; waarlijk wij zijn
gelovigen, (zullen zij zeggen).
[44:13]
Hoe kan er lering voor hen zijn, terwijl er tot hen een
boodschapper is gekomen, die alles duidelijk maakt.
[44:14]
En zij hebben zich van hem afgewend zeggende: "Hij is
(door mensen) onderwezen, een bezetene."
[44:15]
Wij zullen de straf voor een wijle wegnemen, maar zij zullen
stellig terugvallen.
[44:16]
De de dag, waarop Wij hen met een machtige greep aanvallen,
zullen Wij hen zeker straffen.
[44:17]
Wij hebben het volk van Pharao reeds vóór hen
beproefd en er kwam een eerwaardige boodschapper tot hen zeggende:
[44:18]
Geeft mij de dienaren van God, voorwaar, ik ben voor u een
betrouwbare Boodschapper.
[44:19]
En verheft u niet tegen God. Zeker, ik kom tot u met
duidelijk gezag.
[44:20]
En ik zoek toevlucht tot mijn en uw Heer, vrezende dat gij
mij zult stenigen.
[44:21]
En laat mij alleen, indien gij mij niet gelooft."
[44:22]
Toen bad hij tot zijn Heer: "Dit is inderdaad een
zondig volk."
[44:23]
God zeide: "Trek met Mijn dienaren ’s nachts weg want
gij zult gewis worden achtervolgd.
[44:24]
En doorwaad de zee terwijl deze rustig is. Voorzeker, zij
zijn een schare die zal verdrinken."
[44:25]
Hoevele tuinen en bronnen lieten zij achter!
[44:26]
En de korenvelden en de schone plaatsen!
[44:27]
En de aangename dingen, waarvan zij genoten!
[44:28]
Zo was het, maar Wij deden ze een ander volk erven.
[44:29]
De hemel en de aarde weenden niet om hen noch werd hun
uitstel gegeven.
[44:30]
En zo redden Wij de kinderen van Israël van een vernederende
kwelling.
[44:31]
Door Pharao: want hij was trots en één der buitensporigen.
[44:32]
En Wij verkozen hen doelbewust boven andere volkeren.
[44:33]
En Wij gaven hun tekenen, waar een duidelijke beproeving in
lag.
[44:34]
Deze mensen (de ongelovigen) zeggen:
[44:35]
Het is slechts onze enige dood want wij zullen niet worden
opgewekt.
[44:36]
Breng onze voorvaderen dan terug indien gij de waarheid
spreekt."
[44:37]
Zijn zij beter of het volk van Tobba of zij die
vóór hen zijn geweest? Wij vernietigden hen omdat zij schuldig
waren.
[44:38]
En Wij hebben de hemelen en de aarde en alles wat er tussen
is niet als spel geschapen.
[44:39]
Wij schiepen ze slechts in waarheid, maar de meesten hunner
begrijpeen het niet.
[44:40]
Voorwaar, de Dag der beslissing is voor hen allen de
vastgestelde tijd.
[44:41]
De Dag waarop een vriend de vriend niets zal baten noch
zullen zij worden geholpen.
[44:42]
Met uitzondering van hen, die God genadig zal zijn.
Voorwaar, Hij is de Almachtige, de Genadevolle.
[44:43]
De boom van Zaqqoem,
[44:44]
Zal het voedsel voor de zondaar zijn,
[44:45]
Als gesmolten koper zal het in de buik koken,
[44:46]
Gelijk het koken van ziedend water.
[44:47]
Grijpt hem en sleurt hem in het midden van het laaiend Vuur;
[44:48]
Giet daarna als marteling kokend water op zijn hoofd."
[44:49]
Proef dit! Voorzeker gij waart eens de machtige, de
eerwaardige.
[44:50]
Dit is inderdaad datgene waaraan gij twijfeldet.
[44:51]
Voorwaar, de rechtvaardigen zullen in een woning van vrede
en veiligheid zijn,
[44:52]
Tussen tuinen en bronnen,
[44:53]
Gekleed in fijne zijde en zwaar goudlaken naar elkander
toegekeerd.
[44:54]
Zo zal het zijn. En Wij zullen hen met schone meisjes die
grote, mooie ogen hebben, verenigen.
[44:55]
Zij zullen daar naar alle fruitsoorten vragen (en deze
ontvangen) in vrede en veiligheid.
[44:56]
Zij zullen daarin geen andere dood smaken na de eerste dood.
En Hij heeft hen voor de straf van het laaiend Vuur behoed.
[44:57]
Als een genade van uw Heer. Dit is de grootste zegepraal.
[44:58]
Wij hebben hem (de Koran) gemakkelijk voor uw tong gemaakt,
opdat men er lering uit moge trekken.
[44:59]
Wacht daarom, zij wachten ook.
Het knielen
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[45:1]
Haa Miem.
[45:2]
De openbaring van dit Boek is van God, de Almachtige, de
Alwijze.
[45:3]
Voorwaar, in de hemelen en op aarde zijn tekenen voor de
gelovigen.
[45:4]
En in de schepping van uzelf en alle medeschepselen, die Hij
verspreidt (over de aarde), zijn tekenen voor een volk dat zekerheid van geloof
wil hebben.
[45:5]
En in de wisseling van nacht en dag en de voorziening die
God uit de hemel nederzendt waardoor Hij de aarde doet herleven na haar dood en
in de verandering van de winden, zijn eveneens tekenen voor een volk, dat zijn
verstand gebruikt.
[45:6]
Dit zijn de tekenen van God, die wij naar waarheid aan u
voordragen. In welk woord buiten God en Zijn tekenen zullen zij dan geloven?
[45:7]
Wee elke zondige leugenaar,
[45:8]
Die de woorden van God, die hem worden voorgedragen, hoort
en niettemin minachtend ze trotseert alsof hij ze niet hoorde. - Geef hem
tijding van een pijnlijke straf. -
[45:9]
En die, wanneer hij van Onze tekenen kennis krijgt er mee
spot. Voor dezulken is er een vernederende straf.
[45:10]
Zij hebben de hel in het vooruitzicht; hetgeen zij
verwierven zal hen niet baten noch de afgoden die zij buiten God tot
beschermers namen, terwijl zij een grote straf zullen ontvangen.
[45:11]
Dit is de leiding. En voor degenen die de tekenen van hun
Heer verwerpen, is de kwelling van een pijnlijke straf gereed.
[45:12]
God is Hij, Die de zee in uw dienst heeft gesteld, zodat
schepen er op varen door Zijn gebod opdat gij naar Zijn overvloed zult zoeken
en dat gij dankbaar moogt zjin.
[45:13]
En Hij heeft alles van Hem afkomstig in de hemelen en op
aarde aan u onderworpen. Daarin zijn zeker tekenen voor een volk, dat nadenkt.
[45:14]
Zeg tegen de gelovigen, dat zij diegenen, die de dagen van
God niet vrezen, moeten vergeven, zodat Hij Zelf het volk moge vergelden voor
hetgeen zij verrichten.
[45:15]
Wie goed doet, doet dat ten voordele van zijn eigen ziel: en
wie kwaad doet, doet dat tegen zijn eigen ziel. Ten slotte zult gij tot uw Heer
worden teruggebracht.
[45:16]
Wij gaven het Boek en de heerschappij en het profetenambt
aan de kinderen van Israël en Wij hadden hen van goede dingen voorzien: Wij
begunstigden hen boven de andere volkeren.
[45:17]
En Wij gaven hun duidelijke uitleg over de godsdienst. En
zij werden onenig slechts nadat kennis tot hen was gekomen door onderlinge
afgunst. Voorwaar, uw Heer zal op de Dag der Opstanding over hen uitspraak doen
omtrent datgene waarover zij het met elkaar oneens waren.
[45:18]
Dan hebben Wij u (o Mohammed) een duidelijke weg gewezen;
volg die daarom, maar volg de begeerten der onwetenden niet.
[45:19]
Voorwaar, zij zullen u niets tegen God baten. En voorzeker, de
onrechtvaardigen zijn vrienden onder elkander, maar God is de Vriend der
godvruchtigen.
[45:20]
Dit zijn de duidelijke bewijzen voor de mensen en een
richtsnoer en barmhartigheid aan een volk dat zekerheid van geloof heeft.
[45:21]
Verbeelden diegenen die slechte daden doen, dat Wij hen
zullen behandelen zoals hen, die geloven en goede werken verrichten, zodat hun
leven en hun dood gelijk zullen zijn? Verkeerd is hun oordeel.
[45:22]
God heeft de hemelen en de aarde in waarheid geschapen, zo
dat elke ziel voor hetgeen zij verdient vergolden moge worden en hun zal geen
onrecht worden aangedaan.
[45:23]
Hebt gij hem gezien, die zijn eigen begeerte tot zijn God
maakt, en die God liet dwalen, ondanks zijn kennis, en wiens oren en wiens hart
Hij heeft verzegeld en op wiens ogen Hij een sluier heeft gelegd? Wie zal hem
buiten God kunnen
[45:24]
En zij zeggen: "Er is niets dan dit tegenwoordige
leven, wij leven en sterven; alleen de tijd vernietigt ons." Maar zij hebben
[45:25]
En wanneer Onze duidelijke woorden aan hen worden
voorgedragen, is hun enige tegenwerping: "Brengt onze vaderen terug, als
gij de waarheid spreekt."
[45:26]
Zeg: "Het is God, Die u leven geeft en u daarna doet
sterven, daarna zal Hij u tezamen verzamelen op de Dag der Opstanding waarover
geen twijfel is. Maar de meeste mensen begrijpen het niet.
[45:27]
Aan God behoort de heerschappij der hemelen en der aarde; de
Dag waarop het Uur aanbreekt, zullen zij die leugens volgen, vergaan.
[45:28]
En gij zult ieder volk zien knielen. Elk volk zal tot zijn
boek worden geroepen en er zal tot hen worden gezegd: "Heden zult gij voor
hetgeen gij deedt worden beloond.
[45:29]
Dit is Ons Boek: het spreekt tot u; met waarheid. Wij hebben
opgetekend, wat gij deedt.
[45:30]
Maar wat hen betreft, die geloofden en goede daden
verrichtten, hun Heer zal hen in Zijn barmhartigheid toelaten. Dat is de
openlijke zegepraal.
[45:31]
Maar tot de ongelovigen (zal gezegd worden): "Werden
Mijn woorden niet aan u voorgedragen? Doch gij waart hoogmoedig en werdt een
schuldig volk."
[45:32]
En toen er werd gezegd: "De belofte van God is zeker
waar en aan het Uur is geen twijfel," zeidet gij: "Wij weten niet wat
het Uur is: wij vermoeden het slechts en zijn er niet zeker van."
[45:33]
En het boze hunner daden zal hun duidelijk worden en hetgeen
zij plachten te bespotten zal hen omringen.
[45:34]
En er zal worden gezegd: "Deze Dag zullen Wij u
vergeten zoals gij de ontmoeting met deze Dag vergeten hebt. Uw toevlucht is
(slechts) het Vuur en gij hebt daar geen helpers."
[45:35]
Dit is omdat gij de tekenen van God bespottet, daardoor
heeft het leven der wereld u misleid. Daarom zullen zij op die Dag niet uit het
Vuur worden genomen, noch zal hun verontschuldiging worden toegestaan.
[45:36]
Alle lof komt God toe, de Heer der hemelen en der aarde; de
Heer der Werelden.
[45:37]
Hem behoort de Grootheid in de hemelen en op aarde: en Hij
is de Machtige, de Alwijze.
Part 26
Bochtige
zandpaden
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[46:1]
Haa Miem.
[46:2]
De openbaring van dit Boek is van God, de Machtige, de
Alwijze.
[46:3]
Wij hebben de hemelen en de aarde en alles wat er tussen is
niet anders dan in waarheid geschapen en voor een vastgestelde tijd; maar de
ongelovigen wenden zich af van hetgeen, waardoor zij zijn gewaarschuwd.
[46:4]
Zeg: "Weet gij wat gij naast God aanroept? Toont mij,
welk deel zij van de aarde hebben geschapen. Of hebben zij aandeel aan de
hemelen? Brengt mij een boek, dat vóór dit is geopenbaard of een
spoor van kennis, indien gij de waarheid spreekt."
[46:5]
Wie is verder afgedwaald dan hij die buiten God (afgoden)
aanroept, die tot de Dag der Opstanding hem nooit zullen kunnen antwoorden en
die niet wet,en dat men hen aanroept?
[46:6]
En wanneer de mensen worden verzameld zullen dezen (de
afgoden) hun vijanden worden en hun aanbidding ontkennen.
[46:7]
En wanneer Onze duidelijke woorden aan hen worden
medegedeeld, zeggen degenen, die de Waarheid, toen zij tot hen kwam,
verwierpen: "Dit is klaarblijkelijk tovenarij."
[46:8]
Zeggen zij: "Hij heeft dit verzonnen," Zeg:
"Als ik het heb verzonnen, kunt gij mij tegen God niets baten. Hij weet
het beste, wat gij daaromtrent zegt. Hij is voldoende als Getuige tussen u en
mij. Hij is de Vergevensgezinde, de Genadevolle."
[46:9]
Zeg: "Ik ben geen nieuwe boodschapper, noch weet ik wat
met u of mij zal geschieden. Ik volg alleen hetgeen mij is geopenbaard; en ik
ben slechts een duidelijke waarschuwer."
[46:10]
Ziet, indien hij van God is en gij hem verwerpt, hoewel een
getuige vanuit de kinderen Israëls (Mozes) heeft getuigd van een aan hem
gelijke en hij geloofde (in hem) maar gij zijt hoovaardig? Voorwaar God leidt
het onrechtvaardige volk niet.
[46:11]
En de ongelovigen zeggen over de gelovigen: Indien dit goed
was, zouden zij ons daarin niet voorgegaan zijn. "" En omdat zij de
rechte weg niet hebben gevolgd, zeggen zij: ""Dit is een oude
leugen."""
[46:12]
En voordien was het Boek van Mozes een leiding en een
barmhartigheid: en dit Boek (de Koran) is bevestigend in duidelijke taal, om de
onrechtvaardigen te waarschuwen en als verblijdend nieuws voor de goeden.
[46:13]
Voorwaar, zij, die zeggen: "Onze Heer is God", en
dan standvastig blijven - over hen zal geen vrees komen, noch zullen zij
treuren.
[46:14]
Dezen zijn de bewoners van het paradijs: zij zullen daarin
vertoeven als beloning voor hetgeen zij plachten te doen.
[46:15]
En Wij hebben de mens vriendelijkheid jegens zijn ouders
geboden. Zijn moeder draagt hem met ongemak en baart hem met smart. En zijn
dragen en spenen nemen dertig maanden in beslag totdat, wanneer hij zijn volle
kracht bereikt heeft en veertig jaren wordt, hij zegt: "Mijn Heer, stel
mij in staat, dat ik dankbaar moge zijn voor de gunsten die Gij mij en mijn
ouders hebt bewezen en dat ik het goede moge doen, dat U behaagt. En laat mijn
nakomelingen rechtvaardig zijn. Ik wend mij tot U: en waarlijk, ik behoor tot
de Moslims.
[46:16]
Van dezulken aanvaarden Wij de goede werken die zij
verrichten en Wij zien hun slechte daden over het hoofd. Zij behoren tot de bewoners
van het paradijs, volgens de ware belofte die hun was toegezegd.
[46:17]
- Maar degene, die tot zijn ouders zegt: "Foei gij
beiden! Dreigt gij mij dat ik opgewekt zal worden, terwijl geslachten reeds
vóór mij zijn vergaan" En beiden roepen tot God om hulp:
"Wee u! Geloof: want de belofte van God is waar." Maar hij (de zoon)
ze
[46:18]
Dezulken zijn het tegen wie het woord van kracht is
geworden, tezamen met de volkeren van de djinn en de mensen die
vóór hen zijn heengegaan, dat zij zeker de verliezers zullen
zijn.
[46:19]
En voor allen zijn er graden overeenkomstig hetgeen zij
doen, opdat God hun daden volledig moge belonen en hun zal geen onrecht worden
aangedaan.
[46:20]
De Dag, waarop de ongelovigen aan het Vuur zullen worden
blootgesteld, zal er tot hen worden gezegd: "Gij buittet uw goede dingen
in het leven der wereld uit en gij hebt het genoten. Deze Dag zult gij met de
straf der vernedering worden vergolden omdat gij ten onrechte op aarde
hoogmoedig en opstandig waart."
[46:21]
En gedenk de broeder van Aad, toen hij zijn volk in de
zandheuvels waarschuwde - en er zijn waarschuwers vóór en na hem
geweest - "Dient God alleen, want ik vrees de straf van een grote Dag voor
u."
[46:22]
Toen zeiden zij: "Zijt gij tot ons gekomen om ons van
onze goden afvallig te maken? Breng hetgeen waarmee gij ons bedreigt dan over
ons, als gij waarachtig zijt."
[46:23]
Hij zeide: "De kennis daarvan is slechts bij God, ik
breng waarmede ik ben gezonden aan u over, maar ik zie dat gij een onwetend
volk zijt."
[46:24]
Toen zij een wolk naar hun valleien zagen komen, zeiden zij:
"Dit is een wolk, die ons regen zal geven." Neen, dat is hetgeen gij
zocht te verhaasten, een wind, die een smartelijke straf bevat.
[46:25]
Deze zal alles door het gebod van zijn Heer vernietigen. En
het kwam met hen zó ver dat slechts hun lege woningen waren te zien. Zo
straffen Wij het schuldige volk.
[46:26]
En Wij hadden hen stevig gevestigd in hetgeen waarin Wij u
niet hebben gevestigd en Wij hadden hun oren, ogen en een hart gegeven. Maar hun
oren, noch hun ogen noch hun hart baatten hen iets, daar zij de tekenen van God
verwierpen en hetgeen waarover zij plachten te spotten, (de straf) omringde
hen.
[46:27]
En waarlijk, Wij hebben om hen heen de steden vernietigd, en
Wij hebben de tekenen uitgelegd opdat zij zich mochten bekeren.
[46:28]
Waarom hielpen degenen, die zij buiten God tot goden hadden
aaagenomen, om in Zijn nabijheid, te komen, hen dan niet? Neen, zij faalden
hier geheel in. -Dat was hun leugen - en wat zij plachten te verzinnen (faalde
eveneens).
[46:29]
En toen Wij een aantal van de djinn naar u deden komen, die
de Koran wensten te horen en, toen zij bij u kwamen, zeiden zij: "Weest
stil" en toen het (de prediking) beëindigd was, gingen zij naar hun volk
terug en waarschuwden dit.
[46:30]
Zij zeiden: "O, ons volk, wij hebben een Boek horen
voorlezen, dat na Mozes nedergezonden is, en dat het voorafgaande vervult, het
leidt tot de Waarheid en tot de rechte weg."
[46:31]
O, ons volk, geef gehoor aan God’s verkondiger en geloof in
hem. Hij (God) zal u uw zonden vergeven en u voor een pjinlijke straf behoeden.
[46:32]
En wie aan God’s verkondiger geen gehoor geeft
[46:33]
Hebben zij niet ingezien dat God, Die de hemelen en de aarde
schiep en niet moe werd door hen te scheppen, macht heeft de doden te doen
herleven? Ja, inderdaad, Hij heeft macht over alle dingen.
[46:34]
En de Dag, waarop de ongelovigen aan het Vuur zullen worden
blootgesteld zal er worden gezegd: "Is dit niet de waarheid?" Zij
zullen antwoorden: "Ja zeker, bij onze Heer." Hij zal zeggen:
"Ondergaat dan de straf omdat gij (ons woord) verwierpt."
[46:35]
Wees daarom geduldig (o profeet) zoals de boodschappers, die
mannen van karaktervastheid waren, en wees omtrent hen niet haastig. De Dag,
waarop zij zullen zien waarmede zij worden bedreigd, zal het hun toeschijnen
alsof zij slechts een uur van een dag hadden geleefd (in deze wereld). De
verkondiging is aan u en niemand wordt vernietigd dan het overtredende volk.
Mohamed
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[47:1]
Zij, die (de Waarheid) verwerpen en mensen van God’s weg
afleiden, hun werk zal Hij vruchteloos maken.
[47:2]
Maar zij, die geloven en goede werken doen en in hetgeen aan
Mohamed is ge openbaard, geloven - dit is de Waarheid van hun Heer - hun fouten
zal Hij van hen wegnemen en hun toestand verbeteren.
[47:3]
Dat is omdat de ongelovigen de leugen volgen, terwijl de
gelovigen de Waarheid van hun Heer volgen. Zo deelt God aan de mensen hun
toestand mede.
[47:4]
Wanneer gij de ongelovigen (in oorlog) ontmoet, treft dan
hun nek en wanneer gij overwinnaar zijt, bindt hen dan vast. En wanneer de
oorlog opgehouden is, laat hen dan vrij uit gunst of voor een losprijs. Zo zij
het. En indien God wilde, had Hij hen Zelf kunnen bestraffen. Doch Hij wilde
sommigen uwer door anderen op de proef stellen. En degenen die terwille van God
worden gedood, hun werken zal Hij zeker niet vruchteloos maken.
[47:5]
Hij zal hen
[47:6]
En hen in het paradijs, dat Hij hun heeft bekend gemaakt,
toelaten.
[47:7]
gij, die gelooft, indien gij de zaak van God steunt zal Hij
u helpen en standvastig doen blijven.
[47:8]
Maar de ongelovigen wacht vernietiging en Hij zal hun werken
vruchteloos maken.
[47:9]
Dat is omdat zij, hetgeen God heeft geopenbaard, haten,
daarom maakte Hij hun werken vruchteloos.
[47:10]
Hebben zij op aarde niet gereisd en gezien wat het einde was
van degenen, die vóór hen waren? God vernietigde hen geheel en
hetzelfde zal voor de ongelovigen gelden.
[47:11]
Dat is, omdat God de Beschermer is van de gelovigen en voor
de ongelovigen is er geen Beschermer.
[47:12]
Voorwaar, God zal hen die geloven en goede werken doen in
het paradijs toelaten, waardoorheen rivieren vloeien: terwijl de ongelovigen
zich vermaken en eten zoals het vee; het Vuur zal hun tehuis zijn.
[47:13]
En hoevele steden die sterker waren dan de stad die u heeft
uitgedreven, hebben Wij vernietigd, en zij hadden geen helper!
[47:14]
Zijn zij die op een duidelijk bewijs van hun Heer steunen
als zij voor wie hun slechte daden schoonschijnend zijn gemaakt en die hun
eigen begeerten volgen?
[47:15]
Het beeld van het paradijs dat aan de godvruchtigen is beloofd:
er zijn daarin stromen water dat niet bederft; en stromen melk waarvan de smaak
niet verandert en stromen wijn, smakelijk voor degenen die drinken en rivieren
van zuivere honing. En zij zullen er allerlei vruchten in hebben en vergiffenis
van hun Heer. Kunnen zij gelijk zijn aan degenen die in het Vuur vertoeven en
die kokend water te drinken krijgen zodat het hun ingewanden verscheurt?
[47:16]
En sommigen onder hen luisteren naar u doch wanneer zij van
u weggaan, zeggen zij tot hen aan wie kennis is gegeven: "Wat zeide hij zo
juist?" God heeft hun hart verzegeld, zij volgen hun eigen neigingen.
[47:17]
Maar van hen die de leiding volgen vermeerdert Hij de
leiding en schenkt hun rechtvaardigheid.
[47:18]
Zij (de ongelovigen) wachten op niets dan het Uur dat
onverwachts over hen kan komen. De tekenen er van zijn reeds gekomen, maar hoe
zal voor hen de herinnering zijn wanneer het (Uur) werkelijk tot hen komt?
[47:19]
Weet, dat er buiten God geen God bestaat en vraag
bescherming voor uw tekortkoming en voor die van gelovige mannen en vrouwen.
God kent de plaats uwer handelingen en uw rustplaats.
[47:20]
En de gelovigen zeggen: "Waarom is er geen Soerah
geopenbaard?" Maar wanneer een beslissende Soerah wordt geopenbaard en
daarin over vechten wordt gesproken, zult gij hen in wier hart een ziekte is
naar u zien kijken als iemand die bezwijmt in de dood. Maar voor hen ware het
beter,
[47:21]
Gehoorzaamheid (te betonen) en goede woorden (te spreken).
En wanneer de zaak is beslecht, is het voor hen beter indien zij God trouw
blijven.
[47:22]
Zult gij dan niet door u af te wenden verderf in het land
brengen en uw familiebanden verbreken?
[47:23]
Dezen zijn het, die God heeft vervloekt, zodat Hij hen doof
heeft gemaakt en hun ogen verblind.
[47:24]
Willen zij dan niet over de Koran nadenken, of zijn er
sloten op hun hart?
[47:25]
Waarlijk, voor hen die hun rug omkeren nadat de leiding hun
duidelijk is geworden, heeft Satan het gemakkelijk gemaakt en hun verlangens
opgewekt.
[47:26]
Dat is doordat zij tot degenen die haten wat God heeft
geopenbaard, zeggen: "Wij willen u in sommige zaken gehoorzamen."
Maar God kent hun geheimen.
[47:27]
En hoe (zal het zjin) wanneer de engelen bij de dood hun
ziel zullen nemen, hun aangezicht en hun rug treffend?
[47:28]
Omdat zij datgene volgen wat God vertoornt en haten wat Hem
behaagt, daarom heeft Hij hun werken vruchteloos gemaakt.
[47:29]
Denken zij wier hart ziek is, dat God hun boosaardigheden
niet aan het licht zou brengen?
[47:30]
En indien Wij wilden, konden Wij hen (de huichelaars) aan u
tonen, zodat gij hen aan hun merkteken zoudt kennen. Maar gij zult hen gewis
aan hun woorden herkennen. En God heeft kennis van hetgeen gij doet.
[47:31]
En Wij zullen u zeker beproeven totdat Wij diegenen onder u
onderscheiden die ijverig streven en standvastig zijn. En Wij zullen uw feiten
aan u openbaar maken.
[47:32]
Voorzeker, zij die niet geloven en (anderen) van God’s pad
afleiden en die de boodschapper tegenwerken, nadat de leiding hun duidelijk is
geworden, zullen God stellig niet schaden doch Hij zal hun werken vruchteloos
maken.
[47:33]
O. gij die gelooft, gehoorzaamt God en de boodschapper en
maakt uw werken niet nutteloos.
[47:34]
Waarlijk, de ongelovigen, die van het pad van God afleiden
en sterven, terwiil zij ongelovig zijn, God zal hen zeker niet vergeven.
[47:35]
Weifelt daarom niet noch roept om vrede, want gij zult de
overhand hebben. God is met u en Hij zal uw daden niet teniet doen.
[47:36]
Het leven dezer wereld is slechts een spel en een (ijdel)
vermaak, en indien gij gelooft en (God) vreest, zal Hij u belonen en zal u niet
om uw (gehele) bezit vragen.
[47:37]
Want indien Hij dit van u zou vragen en er op zou
aandringen, zoudt gij vrekkig worden en Hij zou uw boosaardigheden aan het
licht brengen.
[47:38]
Ziet, gij zijt het, die geroepen wordt ter wille van God
(een deel van uw vermogen) te geven, maar er zijn sommigen onder u die vrekkig
zijn. En wie vrekkig is, is dit slechts tegen zichzelf. God is Zichzelf -
genoeg en gij zijt nooddruftig. En indien gij u (van de Waarheid) afwendt, zal
Hij een ander volk in uw plaats brengen en dezen zullen uw gelijken niet zijn.
De overwinning
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[48:1]
Voorwaar, Wij hebben u een klaarblijkelijke overwinning
verleend.
[48:2]
Zodat God u tegen uw voorafgaande en toekomstige (aan u
toegeschrevene) zonden moge behoeden en dat Hij Zijn gunst aan u moge
vervolmaken en u op het juiste pad moge
[48:3]
En dat God u met een machtige hulp moge ondersteunen.
[48:4]
Hij is het, Die rust in het hart der gelovigen heeft
nedergezonden, opdat zij geloof aan hun geloof mogen toevoegen - en aan God
behoren de scharen der hemelen en der aarde en God is Alwetend, Alwijs.
[48:5]
Zodat Hij de gelovige mannen en vrouwen in tuinen moge
toelaten waar doorheen rivieren vloeien om daarin te vertoeven, en hun feilen
van hen moge wegnemen; dat is in de ogen van God de grootste zegepraal.
[48:6]
En dat Hij de huichelaars en huichelaarsters en de
afgodendienaren en -dienaressen moge straffen, die boze gedachten jegens God
koesteren. Over dezulken zal tegenspoed en de toorn van God komen. Hij heeft
hen vervloekt en de hel voor hen gereed gemaakt. En dit is een slechte be
stemming.
[48:7]
Aan God behoren de scharen der hemelen en der aarde; God is
de Almachtige, de Alwijze.
[48:8]
Wij hebben u als getuige en drager van blijde. tijdingen en
als waarschuwer gezonden.
[48:9]
Opdat gji in God en Zijn boodschapper zoudt geloven, hem
steunen en eren en Hem ’s morgens en ’s avonds zoudt verheerlijken.
[48:10]
Voorwaar, zij die u trouw zweren, zweren trouw aan God;
God’s hand rust op hun handen. Doch wie zijn eed schendt, doet dit tot zijn
eigen nadeel en wie zijn belofte aan God vervult, Hij zal hem een grote
beloning geven.
[48:11]
Degenen onder de bewoners der woestijn die achterbleven,
zullen tot u zeggen: "Onze bezittingen en onze gezinnen hielden ons bezig
(zodat wij u niet konden helpen); vraag daarom voor ons vergiffenis." Zij
zeggen met hun tong hetgeen niet in hun hart is. Zeg: "Wie kan u iets
baten tegen God indien Hij voor u voordeel of nadeel beoogt?" Neen, God is
goed onderricht van hetgeen gij doet.
[48:12]
Neen, gij dacht dat de boodschapper en de gelovigen nooit
tot hun gezinnen zouden terugkeren en dat was voor uw hart schoonschjinend
gemaakt doch gij hadt een slechte gedachte gekoesterd, daarom werdt gij een
volk dat ten gronde gaat."
[48:13]
En voor degenen, die niet in God en Zijn boodschapper
geloven hebben Wij voorzeker een laaiend Vuur bereid.
[48:14]
Van God is het koninkrijk der hemelen en der aarde. Hij vergeeft
en straft wie Hij wil. En God is Vergevensgezind, Genadevol.
[48:15]
Zij, die werden achtergelaten zullen zeggen, wanneer gij
zoudt uitgaan op een expeditie waarbij gij gemakkelijk buit kunt maken:
"Sta ons toe u te volgen." Zij wensen de uitspraak van God te
veranderen. Zeg: "Gij zult ons zeker niet volgen. God heeft het voorheen
zo bepaald." Dan zullen zij zeggen: "Neen, doch gij benijdt
ons." Neen, zij begrijpen slechts weinig.
[48:16]
Zeg tot de Arabieren der woestijn die werden achtergelaten: "Gij
zult tegen een volk van geduchte krijgslieden worden opgeroepen om te vechten
totdat zij zich overgeven. Dan, als gij gehoorzaamt, zal God u een goede
beloning geven, maar indien gij u omkeert zoals gij voorheen deedt, zal Hij u
door een pijnlijke straf kastijden."
[48:17]
Er rust geen schuld op de blinde, noch op de lamme, noch op
de zieke. En wie God en Zijn boodschapper gehoorzaamt, hem zal Hij in tuinen
toelaten waar doorheen rivieren stromen: maar wie zich omkeert, hem zal Hij
door een smartelijke straf straffen.
[48:18]
Voorzeker, God had aan de gelovigen welgevallen, toen zij u
onder de boom trouw zwoeren en Hij wist wat in hun hart was en Hij zond op hen
kalmte neder en Hij beloonde hen met een spoedige overwinning.
[48:19]
En een grote buit die zij konden bemachtigen. En God is
Almachtig, Alwijs;
[48:20]
God heeft u een grote buit beloofd die gij moogt nemen en
Hij heeft u deze voorlopig gegeven en heeft de handen der vijanden van u
weerhouden opdat het een teken moge zijn voor de gelovigen en dat Hij u op het
rechte pad moge leiden.
[48:21]
En een andere overwinning, die gij nog niet hebt kunnen
behalen, maar God heeft deze in zijn hand; God heeft macht over alle dingen.
[48:22]
Indien de ongelovigen u bestrijden zullen zij u zeker de rug
toekeren; daarbij zullen zij beschermer noch helper vinden.
[48:23]
Zo is de handelwijze van God zoals die ook vroeger is
geweest want gij zult in God’s handelwijze geen verandering vinden.
[48:24]
En Hij is het, Die in het dal van Makka hun handen van u en
uw handen van hen afhield, nadat Hij u de overwinning over hen had gegeven. En
God ziet hetgeen gij doet.
[48:25]
Zij zijn het die niet geloofden en u van de Heilige Moskee
afhielden en de offeranden verhinderden hun bestemming te bereiken. En ware het
niet om de gelovige mannen en vrouwen die gij niet kent en die gij hadt kunnen
vertrappen zodat wegens hen een blaam aan u kon hebben gekleefd zonder dat gij
het wist, (zou Hij u hebben toegestaan te vechten, maar Hij deed dat niet)
opdat Hij in Zijn barmhartigheid zou opnemen wie Hij wil. Als zij gescheiden
waren zouden Wij de ongelovigen onder hen voorzeker met een smartelijke straf
hebben gestraft.
[48:26]
Toen de ongelovigen verwaandheid in hun hart verborgen- de
verwaandheid der onwetendheid - zond God Zijn kalmte over Zijn boodschapper en
over de gelovigen neder en deed hen het woord der rechtvaardigheid nakomen. En
zij hadden er recht op en waren het waardig. God heeft kennis van alle dingen.
[48:27]
Voorwaar, God vervulde het visioen van Zijn boodschapper naar
waarheid. Voorzeker gij zult de Heilige Moskee (te Makka) in vrede binnengaan
met haar geknipt of geschoren zonder vrees. Dus Hij wist wat u onbekend was en
Hij heeft u hiervoor een nabijzijnde overwinning toegezegd.
[48:28]
Hij is het, Die Zijn boodschapper met leiding en de
godsdienst der Waarheid heeft gezonden, opdat Hij hem moge doen zegevieren over
alle (andere) godsdiensten. En God is als Getuige voldoende.
[48:29]
Mohamed is de boodschapper van God. En zij, die met hem
zijn, zijn hard tegen de ongelovigen en zachtmoedig onder elkander. Gij ziet
hen zich buigen en nederwerpen (in gebed), God’s genade en Zijn welbehagen
zoekende - Op hun aangezicht zijn de sporen van het zich ter aarde werpen. Dit
is hun beschrijving in de Torah. En hun beschrijving in het Evangelie is als
het zaad van koren, dat zijn scheut uitspruit, en dien versterkt, waardoor zij
dik wordt en op eigen stengel komt te staan, tot vreugde der zaaiers en woede
der ongelovigen. God heeft aan de gelovigen die goede werken doen, vergiffenis
en een grote beloning beloofd.
De binnenkamers
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[49:1]
O, gij die gelooft, weest niet voorbarig bij God en Zijn
boodschapper, maar vreest God. Voorwaar Hij is Alhorend, Alwetend.
[49:2]
O gij gelovigen, verheft uw stem niet boven de stem van de
profeet en spreekt niet hardop tot hem, zoals gij hardop tot elkander spreekt,
opdat uw werken niet vruchteloos mogen worden zonder dat gij het bemerkt.
[49:3]
Waarlijk, zij die hun stem verzachten in het bijzijn van de
boodschapper van God, zijn degenen wier hart God tot rechtvaardigheid heeft
gezuiverd. Voor hen is er vergiffenis en een grote beloning.
[49:4]
Zij, die van buiten de huizen uit naar u schreeuwen - de
meesten hunner hebben geen verstand.
[49:5]
Als zij geduld tonen totdat gij tot hen komt, zou het beter
voor hen zijn. Maar God is Vergevensgezind, Genadevol.
[49:6]
O gij gelovigen, indien een slecht persoon u nieuws brengt,
onderzoekt het nauwkeurig opdat gij sommige mensen niet in onwetendheid schaadt
en naderhand spijt krijgt van hetgeen gij hebt gedaan.
[49:7]
En weet, dat de boodsehapper van God onder u is; als hij in
verschillende opzichten aan uw wensen gehoor zou geven zoudt gij zeker in
moeilijkheden zijn geraakt, maar God heeft in uw hart het geloof dierbaar en
schoon gemaakt, en ongeloof, buitensporigheid en ongehoorzaamheid
afkeurenswaardig. Zo zijn zij, die het rechte pad volgen,
[49:8]
Door de genade en gunst van God. God is Alwetend, Alwijs.
[49:9]
Indien twee partijen van gelovigen beginnen te vechten treft
dan een schikking onder hen, maar indien één hunner tegen de andere in
overtreding is, bestrijdt dan de overtredende partij totdat zij tot de
verordening van God terugkeert. En indien zij terugkomt, sluit dan een
rechtvaardige vrede en behandelt hen billijk. Voorwaar, God heeft de
rechtvaardigen lief.
[49:10]
De gelovigen zijn voorzeker broeders. Bewaart daarom vrede
onder uw broeders en weest godvruchtig opdat u barmhartigheid moge worden
betoond.
[49:11]
O, gij die gelooft! Laat een volk het andere volk dat
waarschijnlijk beter is dan zij, niet bespotten, noch vrouwen andere vrouwen,
die misschien beter zijn dan zij. En belastert elkander niet, noch noemt elkaar
bij scheldnamen. Kwaad is (het geven van) een slechte naam na de aanvaarding
van het geloof, en zij die geen berouw tonen zijn de onrechtvaardigen.
[49:12]
O, gij die gelooft! Vermijdt in het algemeen verdenking want
achterdoeht is een zonde. En spionneert niet, noch belastert elkander. Lust
iemand onder u het vlees van zijn dode broeder? Gij verafschuwt het zekerlijk.
Vreest God voorzeker, God is Berouwaanvaardend, Genadevol.
[49:13]
O, mensdom! Wij hebben u uit man en vrouw geschapen en Wij
hebben u tot volkeren en stammen gemaakt, opdat gij elkander moogt kennen.
Voorzeker, de godvruchtigste onder u is de eerwaardigste bij God. Voorwaar, God
is Alwetend, Alkennend.
[49:14]
De bewoners der woestijn zeggen: "Wij geloven."
Zeg: "Gij gelooft nog niet, maar zegt liever: Wij hebben ons onderworpen
want het geloof is uw hart nog niet binnengedrongen. Maar indien gij God en
Zijn boodschapper gehoorzaamt, zal Hij u van uw goede daden niets afnemen.
" Voorzeker, God is de Vergevensgezinde, de Genadevolle.
[49:15]
De ware gelovigen zijn slechts degenen, die in God en Zijn
boodschapper geloven en daarna niet twijfelen, doch met hun bezittingen en
persoon voor de zaak van God strijden. Zij zijn de waarachtigen.
[49:16]
Zeg: "Wilt gij God uw geloof doen weten, terwijl Hij
weet wat in de hemelen en op aarde is; waarlijk God heeft kennis van alle
dingen."
[49:17]
Zij achten het een gunst voor u dat zij de Islam hebben
omhelsd. Zeg: "Acht het aannemen van de Islam geen gunst voor mij. Neen,
God heeft u een gunst bewezen doordat Hij u tot het geloof heeft geleid als gij
waarachtig zijt."
[49:18]
Voorwaar, God kent de geheimen der hemelen en der aarde.
Waarlijk God ziet al hetgeen gij doet.
Qaaf
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[50:1]
Qaaf. Bij de glorierijke Koran.
[50:2]
Zullen wij in het leven worden geroepen wanneer wij dood gaan
en stof zijn geworden? Zulk een terugkeer is onmogelijk."
[50:3]
Zullen wij in het leven worden geroepen wanneer wij dood
gaan en stof zijn geworden? Zulk een terugkeer is onmogelijk."
[50:4]
Wij weten wat de aarde van hen verteert en bij Ons is een
Boek dat alles bewaart.
[50:5]
Neen, zij hebben de Waarheid verloochend toen deze tot hen
kwam, derhalve zijn zij in een verwarde toestand geraakt.
[50:6]
Zien zij niet naar de hemel boven hen hoe Wij deze hebben
opgericht en versierd en dat dezelve geen gebreken heeft?
[50:7]
En de aarde - Wij hebben haar uitgespreid en stevige
[50:8]
Als inzicht en les voor iedere dienaar die zich er toe
wendt.
[50:9]
En Wij zenden water vol zegeningen uit de hemel neder en Wij
brengen daarmee tuinen en graan voort waarvan
[50:10]
En hoge palmbomen met bloeikolve over elkander gegroeid
[50:11]
Als voorziening voor Onze dienaren en Wij verkwikken daarmee
een dood land. - Zo zal ook de Opstanding zijn.
[50:12]
Vóór hen verloochende ook het volk van Noach,
de mensen van de Bron en het volk van Samoed,
[50:13]
Het volk van Aad, en Pharao en de broeders van Lot eveneens,
[50:14]
En de Bosbewoners, en het volk van Tobba, elk hunner verloochende
de boodschapper. Daarom ging de bedreiging in vervulling.
[50:15]
Zijn Wij dan uitgeput door de eerste schepping? Neen, zij
zijn in twijfel omtrent de nieuwe schepping.
[50:16]
En voorzeker, Wij hebben de mens geschapen en Wij weten
alles wat zijn Ik hem toefluistert. En Wij zijn nader tot hem dan zijn
halsader.
[50:17]
Wanneer de twee (engelen) die te boek stellen, schrijven,
zit de een aan de rechter-, de andere aan de linkerzijde.
[50:18]
Hij uit geen woord of er is een bewaker bij hem, die altijd klaar
staat.
[50:19]
En de bezwijming des doods komt waarlijk. "Dit is
hetgeen gij wildet ontvrluchten."
[50:20]
En er zal op de bazuin worden geblazen. "Dit is de Dag
der Bedreiging."
[50:21]
En iedere ziel zal tezamen komen met een geleider en een
getuige.
[50:22]
Er zal worden gezegd: "Gij waart hieromtrent achteloos.
Nu hebben Wij uw sluier van u weggenomen en uw oog ziet deze Dag scherp."
[50:23]
En zijn metgezel zal zeggen: "Dit is hetgeen bij mij
gereed is."
[50:24]
Werpt, werpt in de hel elke ondankbare vijand.
[50:25]
Die het goede belette, de overtreder, de twijfelaar,"
[50:26]
Die een andere God naast God oprichtte, doet hem de strenge
marteling ondergaan.
[50:27]
Zijn metgezel zal zeggen: "O, onze Heer, ik maakte hem
niet opstandig maar hij was te ver afgedwaald."
[50:28]
God zal antwoorden: "Redetwist niet in Mijn
tegenwoordigheid, terwijl Ik u de waarschuwing vooraf heb gezonden.
[50:29]
Het vonnis door Mij geveld kan niet worden veranderd en Ik
ben in het geheel niet onrechtvaardig jegens Mijn dienaren."
[50:30]
Op die Dag zullen Wij tot de hel zeggen: "Zijt gij
gevuld?" En zij zal antwoorden: "Is er nog iets?"
[50:31]
En de Hemel zal dicht bij de rechtvaardigen worden gebracht
en niet ver verwijderd.
[50:32]
Dit is hetgeen was beloofd voor een ieder die zich bekeerde
en die waakzaam was,
[50:33]
Die de Barmhartige in het verborgene vreesde en met een
berouwvol hart tot Hem kwam.
[50:34]
Gaat hier in vrede binnen. Dit is de Dag der Eeuwigheid.
[50:35]
Voor hen zal daarin zijn wat zij wensen en bij Ons is nog
meer.
[50:36]
Maar hoevele geslachten hebben Wij (niet) vóór
hen vernietigd, die machtiger in gezag waren dan dezen! Zij trokken door het
land, maar was er een toevluchtsoord voor hen?
[50:37]
Daarin is voorwaar een vermaning voor hem die een hart heeft
of die luistert en oplettend is.
[50:38]
En voorwaar, Wij schiepen de hemelen en de aarde en alles
wat er tussen is in zes dagen en geen vermoeidheid raakte Ons.
[50:39]
Heb dus geduld met wat zij zeggen en verheerlijk uw Heer met
de lof die Hem toekomt, vóór zonsop- en ondergang.
[50:40]
En verheerlijk Hem ’s nachts en na de gebeden.
[50:41]
En luister! De Dag, waarop de omroeper vanuit een
dichtbijzijnde plaats zal roepen,
[50:42]
De Dag, waarop zij de kreet in werkelijkheid zullen horen,
dat zal de Tijd zijn van het voor den dag komen.
[50:43]
Voorwaar, Wij zijn het die leven geven en de dood
veroorzaken, en tot Ons is de terugkeer.
[50:44]
De Dag, waarop de aarde onder hen vaneen zal splijten, is
het verzamelen gemakkelijk voor Ons.
[50:45]
Wij weten het beste wat zij zeggen en gij zijt er niet om
hen te dwingen. Vermaan dus met de Koran hem die Mijn bedreiging vreest.
De
verspreidende winden
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[51:1]
(Wij roepen als getuigen) degenen die wijd en zijd
verspreiden,
[51:2]
En degenen die de last dragen,
[51:3]
En degenen die rustig voortgaan,
[51:4]
En degenen die de zaak uitdelen.
[51:5]
Voorzeker, hetgeen u is beloofd, is waar,
[51:6]
En voorwaar, het gericht zal zeker plaats hebben.
[51:7]
Bij de hemelen vol van paden,
[51:8]
Waarlijk gij hebt uiteenlopende meningen,
[51:9]
Daarvan wordt afgewend wie zich (van het ware geloof)
afwendt.
[51:10]
Vervloekt zijn zij die vermoedens uiten.
[51:11]
Die onachtzaam zijn in onwetendheid.
[51:12]
Zij vragen: "Wanneer zal de Tijd des Gerichts
zijn?"
[51:13]
Het zal op de Dag zijn, wanneer zij in het Vuur zullen
worden beproefd.
[51:14]
Ondergaat uw beproeving. Dit is hetgeen gij verhaasttet.
[51:15]
Maar de rechtvaardigen zullen te midden van tuinen en
bronnen verkeren,
[51:16]
Nemend hetgeen hun Heer zal geven omdat zij voorheen goed
plachten te doen.
[51:17]
Gedurende de nacht sliepen zij weinig.
[51:18]
Tijdens de morgenstond zochten zij vergiffenis.
[51:19]
En van hun rijkdommen was een deel voor de bedelaars en ook
voor degenen die niet konden bedelen.
[51:20]
En er zijn tekenen op aarde voor hen die zekerheid van
geloof willen hebben,
[51:21]
En ook in uzelf, wilt gij dat niet inzien?
[51:22]
En in de hemel is uw onderhoud en hetgeen u is beloofd.
[51:23]
Bij de Heer van de hemel en de aarde - dit is inderdaad de
waarheid zoals gij spreekt.
[51:24]
Heeft het verhaal van Abrahams geeerde gasten u bereikt?
[51:25]
Toen zij bij hem binnentraden en zeiden: "Vrede",
antwoordde hij: "Vrede". Hij zeide (bij zichzelven): "Vreemde
mensen."
[51:26]
Maar hij ging rustig naar zijn gezin en bracht een
(toebereid) vet kalf.
[51:27]
En plaatste het voor hen. Hij zeide: "Wilt gij niet
eten?"
[51:28]
Daarop begon hij hen te vrezen. Zij zeiden: "Vrees
niet" en zij gaven hem blijde tijding over een wijze zoon.
[51:29]
Toen kwam zijn vrouw, in verbijstering en sloeg de hand voor
het gezicht en zeide: "Een verwelkte, bejaarde vrouw!"
[51:30]
Uw Heer heeft het zo gezegd, zeiden zij. "Voorzeker,
Hij is de Alwijze, de Alwetende."
Part 27
[51:31]
Abraham zeide: "Wat is uw taak, o boodsehappers?"
[51:32]
Zij antwoordden: "Wij zijn naar een schuldig volk
gezonden
[51:33]
Om brokken klei op hen neder te zenden
[51:34]
Door uw Heer gemerkt (ter verdelging) voor de
buitensporigen."
[51:35]
De gelovigen die daarin waren lieten Wij (veilig) weggaan.
[51:36]
Maar Wij vonden er slechts één huis der Moslims.
[51:37]
En Wij lieten daarin een teken achter voor hen, die de
pijnlijke straf vrezen.
[51:38]
En in Mozes (is eveneens een teken), toen Wij hem tot Pharao
zonden met openlijk gezag.
[51:39]
Maar deze wendde zich af om zijn macht en zeide: "Een
tovenaar of een waanzinnige."
[51:40]
Daarom grepen Wij hem en zijn scharen en wierpen hen in de
zee, waardoor hij zelfverwijt kreeg.
[51:41]
En er was een teken in de Aad, toen Wij een orkaan tegen hen
zonden.
[51:42]
Deze liet van hetgeen hij teisterde niets over of hij maakte
het als as,
[51:43]
En er was een teken in de Samoed toen er tot hen werd
gezegd: "Vermaakt u voor een wijle."
[51:44]
Maar zij overtraden het gebod van hun Heer. Daarom
achterhaalde hen de bliksem terwijl zij er naar keken,
[51:45]
En zij konden niet opstaan noch konden zij zich hiertegen
beschermen.
[51:46]
En in het volk van Noach (is ook een teken), voorwaar zij
waren een ongehoorzaam volk.
[51:47]
Voorzeker Wij bouwden de hemel door Onze macht en waarlijk
Wij zin het, Die hem hebben uitgebreid.
[51:48]
En Wij hebben de aarde uitgespreid en hoe uitmuntend hebben
Wij dit gedaan.
[51:49]
En Wij hebben alles in paren geschapen opdat gij er lering
uit moogt trekken.
[51:50]
Haast u daarom tot God. Waarlijk ik ben voor u een
duidelijke waarschuwer van Hem.
[51:51]
En werpt geen andere God op naast God, waarlijk ik ben voor
u een duidelijke waarschuwer van Hem.
[51:52]
En er kwam tot degenen, die vóór hen waren,
geen boodschapper of zij zeiden: "Dit is een tovenaar of een
bezetene!"
[51:53]
Hebben zij elkander er toe aangespoord? Neen, zij zijn een
opstandig volk.
[51:54]
Wend u daarom van hen af en u zal niets worden verweten.
[51:55]
Maar ga door met het vermanen want de vermaning helpt
degenen die willen geloven.
[51:56]
En ik heb de djinn en de mensen slechts tot Mijn aanbidding
geschapen.
[51:57]
Ik wens van hen geen onderhoud noch wens Ik dat zij Mij
zullen voeden.
[51:58]
Voorzeker, God is de grootste Voorziener, de Almachtige, de
Alsterke.
[51:59]
Voorzeker het lot der onrechtvaardigen is gelijk aan dat van
hun gezellen. Laat hen derhalve niet wensen dit te verhaasten.
[51:60]
Wee over de ongelovigen vanwege de Dag waarmede zij worden bedreigd!
De berg
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[52:1]
Bij de Berg
[52:2]
En bij het geschreven Boek,
[52:3]
Op uitgebreide perkament.
[52:4]
En bij het veelbezochte huis
[52:5]
En bij het hoogverheven dak
[52:6]
En bij de boordevolle oceaan,
[52:7]
Voorzeker, de straf van uw Heer zal worden voltrokken.
[52:8]
Er is niemand die haar kan afwenden.
[52:9]
De Dag waarop de hemel in beweging zal komen.
[52:10]
En de bergen zullen vergaan.
[52:11]
Dan wee op die Dag de loochenaars,
[52:12]
Die zich in ijdel gesprek vermaken.
[52:13]
De Dag waarop zij in het Vuur der hel zullen worden
geslingerd:
[52:14]
(Men zal zeggen:) "Dit is het Vuur dat gij placht te
loochenen."
[52:15]
Is dit dan toverkunst of ziet gij niet?
[52:16]
Brandt daarin; en het zal voor u hetzelfde zijn, of gij
geduld of ongeduld toont. U is slechts vergolden voor hetgeen gij placht te
doen.
[52:17]
Voorwaar, de godvruchtigen zullen in tuinen en
gelukzaligheid zijn,
[52:18]
Genietende van de gaven, die hun Heer hun heeft geschonken
en hun Heer heeft hen voor de marteling van het Vuur behoed.
[52:19]
Eet en drinkt met genoegen wegens hetgeen gij placht te
doen.
[52:20]
(U) op tronen nedervlijend die in rijen zijn gerangschikt.
En Wij zullen hen met schone meisjes verenigen die grote, mooie ogen hebben.
[52:21]
En met de gelovigen zullen Wij hun nageslacht, dat hun in
het geloof volgt, verenigen. En Wij zullen zeker niets aan hun werken afdoen.
Elk mens is onderpand voor zijn daden.
[52:22]
En Wij zullen hun een overvloed van fruit en vlees schenken,
volgens hun wensen.
[52:23]
Daar zullen zij elkander een beker van hand tot hand reiken
waarin ijdelheid noch zonde zal zijn.
[52:24]
En er zullen knapen rondgaan alsof zij welbewaakte paarlen
zijn.
[52:25]
En zij zullen zich vragend tot elkander wenden.
[52:26]
Zij zullen zeggen: "Voorheen vreesden wij ter wille van
onze families.
[52:27]
Maar God is ons genadig geweest en heeft ons voor de
marteling van de brandende wind behoed.
[52:28]
Wij plachten voorheen Hem te aanbidden. Voorzeker, Hij is de
Goede, de Genadevolle.
[52:29]
Waarschuw daarom (o, profeet). Bij de gratie van uw Heer
zijt gij noch een waarzegger noch een bezetene.
[52:30]
Zeggen zij: "Hij is een dichter en wij wachten of te
zijner tijd een ramp over hem komt?"
[52:31]
Zeg: "Wacht! Ik wacht ook met u."
[52:32]
Is het hun verstand, dat hun dit oplegt of zijn zij een
opstandig volk?
[52:33]
Of zeggen zij: "Hij heeft het verzonnen"? - Neen,
zij willen niet geloven -
[52:34]
Laat hen dan een woord hieraan gelijk naar voren brengen,
als zij waarachtig zijn.
[52:35]
Zijn zij door niets geschapen of zijn zij (hun eigen)
schepper?
[52:36]
Schiepen zij de hemelen en de aarde? Neen, zij willen geen
zekerheid hebben.
[52:37]
Bezitten zij de schatten van uw Heer of zijn zij de
bewaarders hiervan?
[52:38]
Hebben zij een ladder naar de hemel waardoor zij kunnen
luisteren? Laat hun luisteraar dan openlijk gezag tonen.
[52:39]
Heeft Hij (God) dochters terwijl gij zonen hebt?
[52:40]
Vraagt gij loon van hen, zodat zij onder schulden gebukt gaan?
[52:41]
Bezitten zij het onzichtbare, zodat zij het kunnen
neerschrijven?
[52:42]
Willen zij een plan smeden (tegen u)? Maar de ongelovigen
zullen door hun eigen plan worden gevangen.
[52:43]
Hebben zij een andere God buiten God? God is verheven boven hetgeen
zij met Hem vereenzelvigen.
[52:44]
En indien zij een stuk van de hemel zien vallen, zullen zij
zeggen "Opgehoopte wolken."
[52:45]
Laat hen daarom, totdat zij hun Dag ontmoeten waarop zij in
onmacht zullen neervallen.
[52:46]
De Dag, waarop hun samenzwering hen niets zal baten noch
zullen zij worden geholpen.
[52:47]
En voorwaar, voor de onrechtvaardigen is hiervoor een straf.
Maar de meesten hunner beseffen het niet.
[52:48]
Wacht daarom geduldig op het oordeel van uw Heer. want gij
zijt onder Onze ogen en verheerlijk uw Heer wanneer gij opstaat met de lof die
Hem toekomt,
[52:49]
En verheerlijk Hem ’s nachts en na het verbleken der
sterren.
De ster
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[53:1]
Bij de ster wanneer zij valt,
[53:2]
Uw metgezel is noch afgedwaald noch afgeweken,
[53:3]
Noch spreekt hij naar eigen begeerte.
[53:4]
Het is slechts de Openbaring die wordt nedergezonden.
[53:5]
Hij, die grote macht heeft, onderwees hem,
[53:6]
Die kracht bezit. Zo is hij volmaakt geworden
[53:7]
En hij staat aan de hoogste horizon.
[53:8]
Hij naderde en kwam steeds nader.
[53:9]
En werd als de spanning van twee bogen, Ja, nog dichter bij,
[53:10]
En Hij (God) openbaarde aan Zijn dienaar hetgeen Hij wilde
openbaren.
[53:11]
Het hart loog niet over wat het zag.
[53:12]
Wilt gij dan met hem redetwisten over hetgeen hij heeft
gezien?
[53:13]
En voorzeker, hij zag hem ook bij een andere nederdaling.
[53:14]
Bij de Lotusboom waar niemand voorbij mag gaan,
[53:15]
Waarnaast de Tuin van Verblijf is.
[53:16]
Toen het goddelijke Licht de Lotusboom overstraalde
[53:17]
Wendde zijn oog zich niet af, noch ging het de grens te
buiten.
[53:18]
Voorwaar, hij zag de grote tekenen van zijn Heer.
[53:19]
Ziet, de Laat en de Ozza,
[53:20]
En een ander, de derde, Manaat?
[53:21]
Zijn voor u de mannelijke wezens en voor Hem de vrouwelijke?
[53:22]
Dat is dan een onrechtvaardige verdeling;
[53:23]
Dit zijn slechts namen die gij uitgedacht hebt - gij en uw
vaderen - waarvoor God geen gezag heeft nedergezonden. Zij volgen slechts hun
vermoedens en begeerten. En voorzeker de leiding van hun Heer is nu tot hen
gekomen.
[53:24]
Krijgt de mens alles waarnaar hij verlangt?
[53:25]
Neen, aan God behoren het Hiernamaals en deze wereld.
[53:26]
En hoevele engelen zijn er niet in de hemelen wier
voorspraak van geen nut zal zijn, behalve nadat God verlof heeft gegeven aan
wie Hij wil en wie Hem behaagt.
[53:27]
Zij, die niet in het Hiernamaals geloven geven de engelen
vrouwelijke namen,
[53:28]
Maar zij hebben daar geen kennis van. Zij volgen alleen een
vermoeden en het vermoeden
[53:29]
Wend u daarom van hem af die zich van de gedachtenis aan Ons
afwendt, en die niets wenst dan het leven dezer wereld.
[53:30]
Zo ver reikt hun kennis. Voorwaar, uw Heer kent het beste
degene die van Zijn pad afdwaalt en Hij kent het beste degene die Zijn leiding
volgt.
[53:31]
En aan God behoort hetgeen in de hemelen en hetgeen op aarde
is, opdat Hij degenen die slecht deden moge vergelden voor hetgeen zij hebben
gewrocht en opdat Hji degenen die goed doen, met het beste moge belonen.
[53:32]
Zij, die behalve kleine feilen, de ergste zonden en
slechtheden vermijden - voorwaar, uw Heer is de Heer der Alomvattende
Vergiffenis. Hij kende u toen H. u uit aarde deed ontstaan en toen gij een
embryo waart in de baarmoeder uwer moeder. Prijst daarom uzelf niet om
reinheid. Hij kent de godvruchtigen het beste.
[53:33]
Ziet gij hem die zich afwendt (van het rechte pad)
[53:34]
En die weinig geeft en vrekkig is?
[53:35]
Bezit hij de kennis van het onzichtbare, zodat hij kan zien?
[53:36]
Is hem niet verteld over hetgeen in de geschriften van Mozes
staat,
[53:37]
En van Abraham, die de geboden hield?
[53:38]
Dat geen drager van last de last van een ander zal dragen;
[53:39]
En dat de mens niet meer
[53:40]
En dat zijn streven spoedig zal worden opgemerkt;
[53:41]
Dan zal hij er volledig voor worden beloond.
[53:42]
En dat alles uiteindelijk tot uw Heer komt,
[53:43]
En dat Hij het is, Die doet lachen en wenen
[53:44]
En dat Hij het is, Die de dood veroorzaakt en het leven
geeft.
[53:45]
En dat Hij de twee echtgenoten schept, de vrouwelijke en de
mannelijke
[53:46]
Uit een levenskiem wanneer deze uitgegoten wordt:
[53:47]
En dat de volgende opwekking (tot leven) op Hem rust:
[53:48]
En dat Hij het is Die voldoening en rijkdom geeft
[53:49]
En dat Hij de Heer van Sirius is.
[53:50]
En dat Hij de oude (stam van Aad) vernietigde
[53:51]
En Samoed, en Hij spaarde (hen) niet,
[53:52]
Evenals het volk van Noach vóórdien; waarlijk
zij waren uiterst onrechtvaardig en opstandig
[53:53]
En Hij bracht de verwoeste steden ten val,
[53:54]
Zodat hetgeen bedekken kon, hen bedekte.
[53:55]
Over welke gaven van uw Heer wilt gij dan redetwisten?
[53:56]
Deze waarschuwer is gelijk aan de vroegere waarschuwers.
[53:57]
Het Uur nadert,
[53:58]
Niemand behalve God
[53:59]
Verwondert gij u dan over deze aankondiging?
[53:60]
En lacht gij in plaats van te wenen,
[53:61]
Terwijl gij achteloos zijt?
[53:62]
Werpt u voor God neder en aanbidt (Hem).
De maan
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[54:1]
Het Uur is nabij, en de Maan is opengespleten.
[54:2]
Maar als zij (de ongelovigen) een teken zien wenden zij zich
er van af en zeggen: "Een voortdurende toverkunst."
[54:3]
Zij verloochenen en volgen hun eigen begeerten. Maar elke
verordening (Gods) zal plaats hebben.
[54:4]
En er zijn reeds tijdingen tot hen gekomen waarin een
waarschuwing ligt.
[54:5]
Volmaakte wijsheid; maar de waarschuwingen helpen hen niet.
[54:6]
Wend u daarom van hen af. De Dag waarop de aankondiger hen
zal roepen tot iets onaangenaams,
[54:7]
Dan zullen zij met nedergeslagen ogen uit hun graven komen
als verstrooide sprinkhanen,
[54:8]
Zich naar de omroeper haastend. De ongelovigen zullen zeggen
"Dit is een moeilijke dag."
[54:9]
Vóór hen verloochende het volk van Noach, zij
verloochenden Onze dienaar en zeiden: "Een waanzinnige." En hij werd
verdreven.
[54:10]
Daarom bad hij tot zijn Heer: "Ik ben gewis verslagen,
sta mij bij."
[54:11]
Toen openden Wij de poorten van de hemel voor het stromende
water.
[54:12]
En Wij spleten de aarde door bronnen, waar door de wateren
elkander ontmoetten volgens een vastgesteld plan.
[54:13]
En Wij droegen hem op iets, bestaande uit planken en
spijkers.
[54:14]
Het dreef onder Onze ogen voort als een beloning voor hem,
die verworpen was.
[54:15]
En Wij maakten dit tot een teken. Is er iemand die er lering
uit trekt?
[54:16]
Hoe vreselijk was Mijn straf en Mijn waarschuwing!
[54:17]
En Wij hebben inderdaad de Koran gemakkelijk gemaakt ter
vermaning. Is er iemand die er lering uit trekt?
[54:18]
Aad verloochende eveneens. Hoe (ernstig) was Mijn straf en
Mijn waarschuwing!
[54:19]
Wij zonden een woedende wind tegen hen, op een kwade,
onvergetelijke dag.
[54:20]
Die mensen wegtrok als waren zij de stammen van ontwortelde
palmbomen.
[54:21]
Hoe groot was toen Mijn straf en Mijn waarschuwing!
[54:22]
En Wij hebben inderdaad de Koran gemakkelijk gemaakt ter
vermaning. Is er iemand die er lering uit trekt?
[54:23]
Ook (het volk van) Samoed verloochende de waarschuwers.
[54:24]
En zij zeiden: "Moeten wij een man uit ons midden
volgen? Dan zouden wij inderdaad verdwaald en krankzinnig zijn.
[54:25]
Is de vermaning hem alleen gegeven? Neen, hij is een grote
leugenaar en misdadiger."
[54:26]
Morgen zullen zij weten wie de grote leugenaar en misdadiger
is!
[54:27]
Wij zullen de kameel zenden om hen op de proef te stellen.
Let daarom op hen en heb geduld.
[54:28]
En zeg hun, dat het water tussen hen is verdeeld en dat de
tijd van elke drinkbeurt in acht moet worden genomen.
[54:29]
Maar zij riepen hun metgezel, deze nam het (kameel) en
verlamde het.
[54:30]
Hoe vreselijk was toen Mijn straf en Mijn waarschuwing!
[54:31]
Wij zonden een enkele straf tegen hen en zij werden als
droog, vertrapt stro.
[54:32]
En Wij hebben inderdaad de Koran gemakkelijk gemaakt ter
vermaning. Is er iemand die er lering uit trekt?
[54:33]
Het volk van Lot verloochende de waarschuwers ook.
[54:34]
En Wij zonden een storm van stenen over hen allen met
uitzondering van de familie van
[54:35]
Als een gunst van Ons. Zo belonen Wij hen die dank betuigen.
[54:36]
En Lot had hen inderdaad voor Onze straf gewaarschuwd doch
zij trokken de waarschuwingen in twijfel.
[54:37]
En zij trachtten hem van zijn gasten af te keren. Daarom
verblindden Wij hun ogen en zeiden: "Ondergaat nu Mijn straf en Mijn
waarschuwing."
[54:38]
En de volgende morgen vroeg kwam er een blijvende straf over
hen.
[54:39]
Ondergaat nu Mijn straf en Mijn waarschuwing.
[54:40]
En Wij hebben inderdaad de Koran gemakkelijk gemaakt ter
vermaning. Is er iemand die er lering uit trekt?
[54:41]
Er kwamen ook waarschuwers tot het volk van Pharao.
[54:42]
Zij verwierpen al Onze tekenen, daarom grepen Wij hen gelijk
het grijpen van een krachtige en machtige.
[54:43]
Zijn uw ongelovigen beter dan dezen? Of zijt gij vrijgesteld
in de geschriften?
[54:44]
Zeggen zij: "Wij zijn een overwinnende schare?"
[54:45]
De scharen zullen allen op de vlucht worden gejaagd en zij
zullen hun rug tonen.
[54:46]
Neen, het Uur is hun vastgestelde tijd en het Uur zal
uiterst rampzalig en bitter zijn.
[54:47]
Voorzeker, de overtreders zullen in dwaling verkeren en zich
in een vlammend Vuur bevinden.
[54:48]
De Dag, waarop zij met hun aangezicht in het Vuur zullen
worden gesleurd, zal er tot hen worden gezegd: "Voelt de aanraking der
hel."
[54:49]
Voorwaar, Wij hebben alles naar maat geschapen.
[54:50]
En Ons gebod komt in één oogwenk.
[54:51]
En Wij hebben inderdaad uw gelijken vernietigd. Is er iemand
die er lering uit trekt?
[54:52]
En al hetgeen zij deden staat in de geschriften.
[54:53]
En alles, groot of klein, is nedergeschreven.
[54:54]
Voorwaar, de rechtvaardigen zullen te midden van tuinen en
rivieren zijn.
[54:55]
Op de juiste plaats in de tegenwoordigheid van de Almachtige
Koning.
De barmhartige
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[55:1]
De Barmhartige
[55:2]
Heeft de Koran onderwezen.
[55:3]
Hij heeft de mens geschapen
[55:4]
En heeft hem de uiteenzetting (er van) geleerd.
[55:5]
De zon en de maan doorlopen hun banen volgens het plan.
[55:6]
En planten en bomen aanbidden Hem.
[55:7]
Hij heeft de hemel hoog er boven verheven en een evenwicht
bepaald
[55:8]
Opdat gij het evenwicht niet zoudt verstoren.
[55:9]
Houdt de weegschaal naar recht en doet aan de maat niet
tekort.
[55:10]
En Hij heeft de aarde voor Zijn schepselen gemaakt:
[55:11]
Daarop zijn vruchten en palmbomen met scheden,
[55:12]
En gebolsterd graan en geurige bloemen,
[55:13]
Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen?
[55:14]
Hij schiep de mens uit droge klei, als aardewerk.
[55:15]
En Hij schiep de djinn uit de vlam van Vuur.
[55:16]
Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen?
[55:17]
De Heer van de twee Oosten en de Heer van de twee Westen!
[55:18]
Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen?
[55:19]
Hij heeft de twee zeeën gescheiden, die elkander eens zullen
ontmoeten.
[55:20]
Daartussen is een versperring geplaatst welke zij niet
kunnen passeren.
[55:21]
Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen?
[55:22]
Er komen paarlen en koraal uit beide (zeeën) vandaan.
[55:23]
Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen?
[55:24]
En van Hem zijn de bergenhoge schepen op zee.
[55:25]
Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen?
[55:26]
Al hetgeen is, zal vergaan.
[55:27]
En er blijft alleen het Aangezicht van uw Heer, de Bezitter
van Heerlijkheid en Eer.
[55:28]
Welke van de gunsten van uw Heer uilt gij dan ontkennen?
[55:29]
Van Hem smeken allen, die in de hemelen en op aarde zijn,
(gunsten) af. Elk dag toont Hij een andere Heerlijkheid.
[55:30]
Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen?
[55:31]
Wij zullen spoedig met u afrekenen, o gij twee volkeren!
[55:32]
Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen?
[55:33]
O, groep van djinn en mensen; als gij de grenzen der hemelen
en der aarde wilt overschrijden, probeert dit dan. Doch gij zult dit zonder
gezag stellig niet kunnen doen.
[55:34]
Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen?
[55:35]
Er zullen vurige vlammen en gesmolten koper tegen u worden
gezonden en gij zult u niet kunnen verweren.
[55:36]
Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen?
[55:37]
En wanneer de hemel uiteengespleten en rosssig wordt als een
roodgeverfde huid.
[55:38]
Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen?
[55:39]
Op die Dag zullen mens noch djinn worden ondervraagd over
hun zonden.
[55:40]
Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen?
[55:41]
De schuldigen zullen aan hun kenmerken worden herkend en zij
zullen worden gegrepen bij haren en voeten.
[55:42]
Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen?
[55:43]
Dit is de hel door de schuldigen verloochend.
[55:44]
Zij zullen daar tussen vuur en fel kokend water rondgaan.
[55:45]
Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen?
[55:46]
Maar er zullen voor hem die het verschijnen voor zijn Heer
vreest, twee tuinen zijn,
[55:47]
Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen?
[55:48]
Van verschillende soort.
[55:49]
Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen?
[55:50]
In beide zullen twee fonteinen stromen.
[55:51]
Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen?
[55:52]
Daarin zullen alle vruchten tweesoortig zijn.
[55:53]
Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen?
[55:54]
Zij zullen zich nedervlijen op divans met tapijten waarvan
de voeringen van dikke zijde zullen zijn. En het fruit der tuinen zal dicht bij
de hand liggen.
[55:55]
Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen?
[55:56]
Daarin zullen kuise meisjes zijn met zedige blik, door mens
noch djinn ooit aangeraakt.
[55:57]
Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen?
[55:58]
Als waren zij robijnen en koralen.
[55:59]
Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen?
[55:60]
De beloning van goedheid
[55:61]
Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen?
[55:62]
En naast deze twee zijn er nog twee tuinen.
[55:63]
Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen?
[55:64]
Donkergroen van gebladerte,
[55:65]
Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen?
[55:66]
Daarin zullen ook twee bronnen zijn die water in overvloed
spuiten.
[55:67]
Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen?
[55:68]
In beide zullen er vruchten, dadels en granaatappels zijn.
[55:69]
Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen?
[55:70]
Daarin zullen goede en schone meisjes zijn.
[55:71]
Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen?
[55:72]
Schonen in paviljoenen gehuisvest.
[55:73]
Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen?
[55:74]
Die vóór hen mensen noch djinn hebben
aangeraakt.
[55:75]
Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen?
[55:76]
Rustend op groene kussens en prachtige tapijten.
[55:77]
Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen?
[55:78]
Gezegend zij de naam van uw Heer, de Bezitter van
Heerlijkheid en Eer.
De
onoverkomelijke gebeurtenis
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[56:1]
Als de Gebeurtenis plaats vindt
[56:2]
Zal er niets dit plaatsvinden kunnen tegenhouden -
[56:3]
Enigen zal het vernederen, anderen zal het verheffen.
[56:4]
Wanneer de aarde hevig zal worden geschokt,
[56:5]
En de
[56:6]
Zullen deze als stof worden verstrooid,
[56:7]
En gij zult in drie soorten worden verdeeld.
[56:8]
De mensen aan de rechter kant - hoe (gelukkig zijn) de
mensen aan de rechter kant!
[56:9]
En de mensen aan de linker kant - hoe (ongelukkig) zijn de
mensen aan de linker kant!
[56:10]
De voorbijstrevenden (in het geloof) zullen de eersten zijn,
[56:11]
Dezen zijn de gunstelingen die God dicht zullen naderen.
[56:12]
In tuinen van verrukking.
[56:13]
Het zijn een groot aantal van de eersten.
[56:14]
En weinigen uit later tijd.
[56:15]
Op sofa’s doorvlochten met goud en edelgesteenten
[56:16]
Daarop nederliggende, naar elkander toegewend!
[56:17]
Daar zullen jonge mannen onder hen rondgaan die niet zullen
verouderen
[56:18]
Met bekers, kannen en kopjes gevuld uit een zilveren bron -
[56:19]
Zij zullen daarvan geen hoofdpijn krijgen noch zullen zij
dronken worden -
[56:20]
En met fruit dat zij het liefst hebben -
[56:21]
En met vlees van vogelen dat zij begeren.
[56:22]
En er zullen schonen zijn met grote, mooie ogen,
[56:23]
Als verscholen paarlen.
[56:24]
Als beloning voor hetgeen zij plachten te doen.
[56:25]
Zij zullen daar geen ijdele gesprekken of zondige taal
horen,
[56:26]
Doch het woord "vrede, vrede."
[56:27]
En zij die rechts zullen staan - hoe (gelukkig) zijn deze
die rechts staan!
[56:28]
Zij zullen zich bevinden tussen doornloze lotusbomen
[56:29]
En trossen bananen,
[56:30]
En dekkende schaduwen,
[56:31]
En stromende wateren,
[56:32]
En overvloedig fruit,
[56:33]
Noch afgesneden, noch verboden,
[56:34]
En edele vrouwen.
[56:35]
Voorwaar, Wij hebben dezen tot een wonderligke schepping
gemaakt,
[56:36]
Wij maakten haar maagden,
[56:37]
Beminnelijk, van gelijke leeftijd.
[56:38]
Tot degenen aan de rechter kant.
[56:39]
(Behoort) een groot aantal van de eersten (gelovigen).
[56:40]
En een groot aantal uit latere tijden.
[56:41]
De mensen aan de linker kant - hoe (ongelukkig) zijn degenen
die aan de linker kant staan!
[56:42]
Te midden van verschroeiende winden en kokend water.
[56:43]
En in de schaduw van zwarte rook,
[56:44]
Noch koel, noch verfrissend.
[56:45]
Voordien waren zij inderdaad in weelde (op aarde),
[56:46]
En volhardden in grote zonde.
[56:47]
En zij plachten te zeggen: "Als wij dood zijn en stof
en beenderen zijn geworden, zullen wij inderdaad herrijzen?
[56:48]
En ook onze voorvaderen?"
[56:49]
Zeg: "Ja, de vroegeren en de lateren
[56:50]
Zullen tezamen worden verzameld op de vastgestelde tijd van
een bepaalde Dag."
[56:51]
Dan, o gij, die waart verdwaald en hebt verloochend,
[56:52]
Gij zult. zeker van de boom van Zaqqoem eten,
[56:53]
En zult er uw buik mee vullen,
[56:54]
En daama kokend water drinken,
[56:55]
(Drinkende,) zoals dorstige kamelen drinken,
[56:56]
Dit zal hun onthaal zijn op de Dag des Gerichts.
[56:57]
Wij schiepen u, maar waarom wildet gij deWaarheid niet
erkennen?
[56:58]
Zeg mij wat gij verwekt,
[56:59]
Schept gij het of zijn Wij de Schepper er van?
[56:60]
Wij hebben de dood onder u verordend en Wij kunnen niet
worden tegengehouden
[56:61]
Om anderen als gij in uw plaats te stellen en u in een
toestand te brengen die gij niet kent.
[56:62]
En zeker kent gij de eerste schepping. Waarom trekt gij er
dan geen lering uit?
[56:63]
Hebt gij gezien wat gij zaait?
[56:64]
Doen Wij het groeien of doet gij dat?
[56:65]
Als Wij het willen, kunnen Wij dat alles tot stof maken, dan
blijft gij jammeren.
[56:66]
(Zeggende): "Wij zijn beladen met borgstelling,
[56:67]
Meer nog, wij zijn van alles beroofd."
[56:68]
Ziet, het water dat gij drinkt,
[56:69]
Zijt gij het die het uit de wolken nederzendt, of zijn Wij
de Zender?
[56:70]
Indien Wij het willen, kunnen Wij het bitter maken. Waarom
zijt gij dan niet dankbaar?
[56:71]
En zeg mij; het vuur dat gij aansteekt,
[56:72]
Zijt gij het die de boom er voor doet groeien of zijn Wij
het?
[56:73]
Wij hebben het tot een aanmaning en een weldaad gemaakt voor
de reizigers in de wildernissen.
[56:74]
Daarom verheerlijk de naam van uw Heer, de Verhevene.
[56:75]
En Ik roep het verschieten der sterren tot getuige
[56:76]
En inderdaad is dat een grote eed, indien gij het beseft -;
[56:77]
Voorzeker, dit is (de) verheven Koran,
[56:78]
Een beschermd Boek,
[56:79]
Dat niemand zal aanraken behalve zij die zich louteren.
[56:80]
Een Openbaring van de Heer der Werelden.
[56:81]
Veracht gij dan deze aankondiging?
[56:82]
En verzekert gij door de ontkenning ervan uw
levensonderhoud?
[56:83]
Waarom dan, wanneer de ziel van (de stervende) zijn keel
bereikt
[56:84]
En gij ziet toe - op dat ogenblik
[56:85]
Zijn Wij dichter bij hem dan gij, maar gij ziet dit niet,
[56:86]
Waarom dan, als gij niet onderdanig zijt,
[56:87]
Brengt gij haar niet terug indien gij waarachtig zijt?
[56:88]
Als hij nu behoort tot degenen, die dicht bij God zijn,
[56:89]
Dan is voor hem geluk en geur en een tuin van verrukking;
[56:90]
En indien hij behoort tot degenen aan de rechter kant,
[56:91]
Dan luidt het "Vrede zij u" van degenen aan de
rechter kant.
[56:92]
Maar als hij behoort tot de dwalenden die (de Waarheid)
hadden verloochend,
[56:93]
Dan is voor hem een onthaal op kokend water
[56:94]
En branden in de hel.
[56:95]
Voorzeker dit is de werkelijkheid.
[56:96]
Verheerlijk daarom de naam van uw Heer, de Verhevene.
Het ijzer
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[57:1]
Wat er ook in de hemelen en op aarde is, verheerlijkt God;
Hij is de Almachtige, de Alwijze.
[57:2]
Van Hem is het koninkrijk der hemelen en der aarde. Hij doet
sterven en leven en Hij heeft macht over alle dingen.
[57:3]
Hij is de Eerste en de Laatste, de Zich Manifesterende en de
Verborgene, en Hij heeft kennis van alle dingen.
[57:4]
Hij is het Die de hemelen en de aarde in zes dagen schiep;
daarna zette Hij zich op de Troon neder. Hij weet wat de aarde ingaat en wat er
uit voortkomt, en wat van de hemelen nederkomt en wat er naar toe opstijgt. Hij
is met u waar gij ook zijn moogt, want God ziet alles wat gij doet.
[57:5]
Van Hem is het koninkrijk der hemelen en der aarde en naar
God worden alle dingen teruggebracht.
[57:6]
Hij laat de nacht in de dag overgaan en de dag in de nacht:
en Hij is de Kenner van het innerlijk.
[57:7]
Gelooft in God en Zijn boodschapper en geeft weg van datgene
waarvan Hij u erfgenamen heeft gemaakt. En zij onder u die geloven en besteden
(als weldaad) zullen een grote beloning ontvangen.
[57:8]
Wat scheelt u dat gij niet in God gelooft, terwijl de
boodschapper u roept om in uw Heer te geloven en Hij een verbond met u heeft
gesloten, indien gij gelovig zijt?
[57:9]
Hij is het Die duidelijke tekenen nederzendt aan Zijn
dienaar om u van de Duisternissen in het Licht te brengen en voorwaar, God is
Liefderijk Genadevol.
[57:10]
Waarom geeft gij niet terwille van God, terwijl aan God de
erfenis van de hemelen en de aarde behoort? Degenen onder u die (geld)
besteedden en streden vóór de overwinning zijn niet gelijk maar
hoger in rang dan degenen die nadien (geld) besteedden en streden. En God heeft
aan allen het goede beloofd. En God is op de hoogte van hetgeen gij doet.
[57:11]
Ieder die met God een goede lening sluit - Hij zal deze voor
hem vermenigvuldigen en hem zal bovendien een voortreffelijke beloning ten deel
vallen.
[57:12]
En de Dag waarop gij de gelovige mannen en vrouwen zult
zien, hun licht vóór hen en aan hun rechter handen uitstralende;
verblijdend nieuws is er voor u op deze Dag! Tuinen waar doorheen rivieren
stromen, waarin gij zult vertoeven. Dat is de opperste zegepraal.
[57:13]
Op de Dag, waarop huichelaars en huichelaarsters tot de
gelovigen zullen zeggen: "Laat ons iets van uw licht nemen," zal er
gezegd worden: "Gaat terug en zoekt licht." Dan zal er tussen hen een
muur worden opgericht met een poort er in. Aan de binnenkant zal barmhartigheid
zijn en aan de buitenkant zal straf zijn.
[57:14]
(De huichelaars zullen tot de gelovigen) roepen: "Waren
wij niet met u?" Zij zullen antwoorden: "Ja, maar gij hebt uzelf in
verzoeking laten brengen en gewacht en getwijfeld en uw begeerte bedroog u,
totdat de verordening van God kwam. En de bedrieger bedroog u ten opzichte van
God.
[57:15]
Derhalve zal op deze Dag geen losgeld van u worden aangenomen,
noch van degenen die ongelovig waren. Uw tehuis zal het Vuur zijn; dat is uw
vriend en het is een slechte bestemming!"
[57:16]
Is voor de gelovigen de tijd nog niet aangebroken dat hun
hart nederig worde om God gedachtig te zijn en de Waarheid (op te nemen), die
nedergedaald is? En laten zij niet worden zoals zij die het Boek
vóórdien ontvingen - voor dezen was de termijn (te) lang geworden
waardoor hun hart werd verhard en velen van hen ongehoorzaam werden.
[57:17]
Weet, dat God de aarde doet herleven na haar dood. Wij
hebben de tekenen duidelijk voor u verklaard, opdat gij begrijpen moogt.
[57:18]
De mannen en vrouwen die aalmoezen geven en degenen die met
God een goede lening sluiten - deze zal voor hen vermenigvuldigd worden,
bovendien zullen zij een eervolle beloning ontvangen.
[57:19]
En zij, die in God en Zijn boodschappers geloven, zijn de
waarachtigen en de martelaren in de ogen van hun Heer; zij zullen hun beloning
en hun licht ontvangen. Maar zij die Onze boodschappen verwierpen en
verloochenden, zullen de bewoners der hel zijn.
[57:20]
Weet, dat het wereldse leven, alleen spel, vermaak,
praalvertoon, pochelij onder elkander, wedijver in vermeerdering van rijkdom en
kinderen, is als de regen waardoor het plantenleven de kwekers verblijdt. Dan droogt
het op, gij ziet het geel worden en vergaan. En in het Hiernamaals is er een
strenge straf en God’s vergiffenis en welbehagen. En het leven dezer wereld is
niets anders dan een zaak van begoocheling.
[57:21]
Wedijvert om vergiffenis van uw Heer (te verkrijgen) en voor
het paradijs, waarvan de breedte gelijk is aan de breedte tussen hemel en
aarde, bereid voor degenen, die in God en Zijn boodschappers geloven. Dat is de
genade van God. Hij schenkt deze aan wie Hij wil en God is de Heer van grote
genade.
[57:22]
Er gebeurt geen ongeluk op aarde of aan uzelf zonder dat het
is opgetekend in het Boek voordat Wij het openbaren. Voorzeker - dat is
gemakkelijk voor God -
[57:23]
Opdat gij niet moogt treuren over hetgeen gij verloren hebt
noch juichen over hetgeen Hij u heeft gegeven, want God heeft geen pocher of
opschepper lief
[57:24]
(Noch degenen,) die vrekkig zijn en de mensen aansporen
vrekkig te worden en wie zich van Hem afwendt; voorzeker God is
Zichzelf-genoeg, Geprezen.
[57:25]
Voorwaar, Wij zonden Onze boodschappers met duidelijke
bewijzen en openbaarden hun het Boek en de Weegschaal opdat het mensdom
rechtvaardig moge zijn. Wij hebben ijzer nedergezonden, waardoor grote strijd
doch ook grote voordelen voor het mensdom ontstaan, opdat God degenen moge
onderscheiden, die in het ongeziene Hem en Zijn boodschappers helpen. Zeker,
God is Sterk, Almachtig.
[57:26]
En Wij zonden Noach en Abraham, en Wij plaatsten in hun
nageslacht het profetenambt en het Boek. En enigen van hen waren op het rechte
pad, maar de meesten hunner waren overtreders.
[57:27]
Dan deden Wij Onze boodschappers in hun voetsporen treden en
Wij deden Jezus, de zoon van Maria, opvolgen en Wij gaven hem het Evangelie. En
Wij legden zachtmoedigheid en barmhartigheid in het hart zijner volgelingen.
Doch het kloosterleven schreven Wij hun niet voor, maar zij vonden dit zelf uit
om God’s welbehagen te zoeken. Zij namen dit echter niet in acht zoals het
behoorde. Toen gaven Wij de gelovigen onder hen een beloning, maar velen onder
hen waren overtreders.
[57:28]
O gij gelovigen, vreest God en gelooft in Zijn boodschapper.
Hij zal u een dubbel aandeel van Zijn barmhartigheid geven en u een licht
verschaffen waarin gij wandelen zult en Hij zal u vergeven: - Voorwaar, God is
Vergevensgezind, Genadevol.
[57:29]
Opdat de mensen van het Boek mogen weten, dat zij geen macht
hebben over de genade van God - Voorzeker de genade is in God’s handen, Hij
geeft deze aan wie Hij wil. En God is de Heer van grote genade.
Part 28
De pleitende
vrouw
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[58:1]
God heeft het woord gehoord van degene die met u aangaande
haar man twistte en tot God klaagde. En God heeft uw gesprek gehoord. Voorwaar,
God is Alhorend, Alziende.
[58:2]
Degenen onder u, die hun vrouwen moeders noemen - dezen zijn
hun moeders niet; hun moeders zijn alleen degenen die hen baarden, - en
voorzeker zij zeggen iets onbetamelijks en een leugen; doch God is
Verdraagzaam, Vergevensgezind.
[58:3]
Degenen, die hun vrouwen moeders noemen en willen terugnemen
wat zij zeiden, moeten hiervoor een slaaf bevrijden voordat zij elkander
aanraken. Dit is een vermaning voor u. En God is goed op de hoogte van hetgeen
gij doet.
[58:4]
Maar wie geen slaaf vindt, laat hem twee achtereenvolgende
maanden vasten, voordat zij elkander aanraken. En wie dat niet doen kan, moet
zestig arme mensen voeden. Dit is een bevel, opdat gij moogt geloven aan God en
Zijn boodschapper. Dit zijn de verordeningen van God; en er is een pijnlijke
straf voor de ongelovigen.
[58:5]
Degenen, die tegen God en Zijn boodschapper ingaan, zullen
zeker vernederd worden zoals degenen die hen vooraf gingen vernederd werden;
want Wij hebben reeds duidelijke tekenen nedergezonden. En de ongelovigen
zullen een onterende straf ontvangen.
[58:6]
De Dag, waarop God hen allen tezamen zal opwekken, zal Hij
hun over alles wat zij deden, inlichten. God heeft het opgetekend, terwijl zij
het vergeten zijn. En God is Getuige van alle dingen.
[58:7]
Ziet gij niet, dat God alles weet wat in de hemelen en op
aarde is? Er is geen geheim gesprek van drie (personen) zonder dat Hij de
vierde is, noch van vijf, zonder dat Hij de zesde is, noch van minder noch van
meer, zonder dat Hij met hen is, waar zij ook mogen zijn. Dan zal Hij hun op de
Dag der Opstanding mededelen wat zij deden. Voorzeker, God heeft kennis van
alle dingen.
[58:8]
Hebt gij degenen niet waargenomen, wie de geheime
samenzwering was verboden maar die daarna terugkeerden naar hetgeen hun
verboden was en heimelijk beraadslagen in zonde, overtreding en
ongehoorzaamheid jegens de boodschapper? En als zij tot u komen, groeten zij u
met een groet, waar God u niet mee begroet; maar onder elkander zeggen zij:
"Waarom straft God ons niet voor hetgeen uw (tegen de profeet)
zeggen?" Genoegzaam voor hen is de hel waarin zij zullen branden; en deze
is een slechte bestemming!
[58:9]
O. gij die gelooft, als gij tezamen beraadslaagt, spreekt
dan niet over zonde, overtreding en ongehoorzaamheid jegens de boodschapper,
maar beraadslaagt over deugd en rechtvaardigheid, en vreest God tot Wie gij
zult worden verzameld.
[58:10]
Geheime samenzwering gaat alleen uit van Satan, opdat hij
verdriet moge veroorzaken aan de gelovigen maar het
[58:11]
O, gij die gelooft, als er u gezegd wordt: "Maakt
plaats in vergaderingen, maakt dan plaats; God zal rijkelijk plaats voor u
maken. En als er gezegd wordt "Staat op" staat dan op; God zal de
gelovigen onder u en hen die kennis werd gegeven in rang verheffen. En God is
goed op de hoogte van hetgeen gij doet.
[58:12]
O, gij die gelooft, indien gij de boodschapper (in het
bijzonder) wiltraadplegen, geeft dan een liefdegift vóór uw
raadpleging. Dat is beter voor u en reiner. Maar als gij niets bezit dan is God
Vergevensgezind, Genadevol.
[58:13]
Zijt gij bezorgd inzake het geven van liefdegiften voor uw
bijzondere raadpleging? Indien gij dat niet doet en God heeft zich met
barmhartigheid tot u gewend, houdt dan het Gebed en betaalt de Zakaat en
gehoorzaamt God en Zijn boodschapper. En God is goed op de hoogte van hetgeen
gij doet.
[58:14]
Hebt gij degenen niet gezien, die zich bevrienden met een
volk, waarop God vertoornd was? Zij zijn noch de uwen noch de hunnen, zij
zweren bij de leugen tegen beter weten in.
[58:15]
God heeft voor hen een zware straf bereid. Slecht is
inderdaad hetgeen zij doen.
[58:16]
Zij hebben van hun
[58:17]
Noch hun bezittingen, noch hun kinderen zullen hen tegen God
iets baten, dit zijn de bewoners van het Vuur en zij zullen daarin vertoeven.
[58:18]
De Dag waarop God hen allen zal opwekken, zullen zij tot Hem
zweren zoals zij dit tot u deden en zij zullen denken dat zij iets bereiken.
Ziet toe, zij zijn zeker leugenaars.
[58:19]
Satan heeft hen volledig in zijn macht, en heeft hen de
gedachtenis aan God doen vergeten. Zij behoren tot Satans partij. Ziet toe,
Satans partij is de verliezer.
[58:20]
Waarlijk, degenen die God en Zijn Boodschapper tegenwerken
zullen worden vernederd.
[58:21]
God heeft verordend: "Voorwaar Ik en Mijn boodschappers
zullen zegevieren." Voorzeker God is Sterk, Almachtig.
[58:22]
Gij zult geen mensen vinden die in God en de Laatste Dag
geloven, terwijl zij iemand liefhebben die God en Zijn boodschapper tegenwerkt,
zelfs al waren dezen hun vader of hun kinderen, of hun broeders, of hun
verwanten. Dezen zijn degenen, in wier hart God geloof heeft ingegrift en die
Hij gesterkt heeft met Zijn Geest. En Hij zal hen toelaten in tuinen waardoor
rivieren stromen. Daarin zullen zij vertoeven. God heeft welbehagen in hen en
zij hebben welbehagen in Hem. Zij behoren tot God’s partij. Voorwaar, God’s
partij zal zegevieren.
De bijeenkomst
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[59:1]
Alles wat in de hemelen en op aarde is, verheerlijkt God; en
Hij is de Almachtige, de Alwijze.
[59:2]
Hij is het Die de ongelovigen onder de mensen van het Boek,
uit hun huizen zette bij de eerste verbanning. Gij dacht niet dat zij zouden
weggaan en zij dachten dat hun vestingen hen zouden beschermen tegen God. Maar
God kwam tot hen, vanwaar zij Hem niet verwachtten, en wierp schrik in hun
hart, zodat zij hun huizen met hun eigen handen en met die van de gelovigen
vernielden. Trekt er daarom een lering uit, o gij die ogen hebt.
[59:3]
En indien God hun geen verbanning voorgeschreven had, zou
Hij hen zeker in deze wereld (nog zwaarder) hebben bestraft. En voor hen is in
het Hiernamaals de straf van het Vuur.
[59:4]
Dat is omdat zij God en Zijn boodschapper tegenwerkten - en
hij die God tegenwerkt - waarlijk, God is streng in het straffen.
[59:5]
Welke palmbomen gij ook hebt nedergehouwen of op hun wortels
hebt laten staan, het was met God’s toelating, opdat Hij de overtreders mocht
vernederen.
[59:6]
Hetgeen God van hen als buit aan, Zijn boodschapper heeft
gegeven daarvoor spoordet gij noch paard noch kamelen aan; maar God geeft macht
aan Zijn boodschappers over wie Hij wil. En God heeft macht over alle dingen.
[59:7]
Wat God aan Zijn boodschapper heeft gegeven als buit van het
volk van de stadsgebieden, is voor God en Zijn boodschapper en voor de naaste
familieleden en de wezen en de armen en de reiziger, opdat het niet alleen in
omloop moge zijn tussen de rijken onder u. En wat de boodschapper u ook moge
geven, neemt het en wat Hij u ook verbiedt, onthoudt u daarvan. En vreest God,
zeker, God is streng in het straffen.
[59:8]
Een deel behoort aan de arme vluchtelingen die van hun
huizen en hun eigendommen zijn verdreven, terwijl zij de genade van God en Zijn
welbehagen zochten en God en Zijn boodschapper hielpen; dit zijn de
waarachtigen.
[59:9]
En degenen die zich in de stad hebben gehuisvest en(anderen)
vóórgingen in het geloof, hebben diegenen lief, die tot hen de
toevlucht nemen, en gevoelen geen behoefte in hun hart aan hetgeen hun gegeven
wordt, zij geven anderen de voorkeur boven zichzelf, al verkeren zij zelf in
armoede. En wie voor zijn eigen vrekkigheid wordt behoed, hij is voorzeker
geslaagd.
[59:10]
En degenen die na hen kwamen, zeggen: "Onze Heer,
vergeef ons en onze broeders, die ons voorafgingen in het geloof, en laat geen
wrok in ons hart blijven tegen de gelovigen. Onze Heer! Gij zijt inderdaad
Liefderijk, Genadevol."
[59:11]
Hebt gij de huichelaars gezien? Zij zeggen tegen hun
ongelovige broeders onder de mensen van het Boek: "Indien gij verdreven
wordt, zullen wij zeker met u medegaan, en wij zullen nooit iemand ten (nadele
van) uw zaak gehoorzamen en als gij wordt aangevallen zullen wij u beslist
helpen." Maar God is getuige dat zij leugenaars zijn.
[59:12]
Als zij (de ongelovigen) verbannen zouden worden, zouden (de
huichelaars) nooit met hen medegaan en als zij aangevallen zouden worden,
zouden zij hen nooit helpen. En indien zij hielpen zouden zij zeker op de
vlucht slaan en dan zullen zij niet geholpen worden.
[59:13]
Voorzeker zij hebben meer angst in hun hart voor u (Moslims)
dan voor God. Dat is omdat zij een volk zijn dat niet begrijpt.
[59:14]
Zij zullen u niet bestrijden zelfs allen tezamen, tenzij in
versterkte steden of achter muren, ofschoon zij onderling grote dapperheid
tonen. Gij denkt dat zij eensgezind zijn maar hun harten zijn verdeeld. Dat is
omdat zij een volk zijn dat niet begrijpt.
[59:15]
Evenals voor degenen die kort vóór hen het
kwade gevolg hunner daden ondergingen, is er voor hen een pijnlijke straf.
[59:16]
Evenals Satan, wanneer hij tegen de mens zegt: "Verwerp
(de waarheid)"; maar wanneer deze haar verwerpt zegt hij: "Ik heb
niets met u uitstaande, voorzeker, ik vrees God, de Heer der Werelden."
[59:17]
Daarom zal het einde van beiden wezen, dat zij samen in het
Vuur zullen vertoeven; dit is het loon der onrechtvaardigen.
[59:18]
O gij die gelooft, vreest God; en laat iedere ziel acht
geven op hetgeen zij voor morgen voorbereidt. En vreest God, voorzeker God is
op de hoogte van hetgeen gij doet.
[59:19]
En weest niet als degenen die God vergaten, zodat Hij hun
hun eigen ziel heeft doen vergeten. Zij zijn de overtreders.
[59:20]
De bewoners van het Vuur en de bewoners van het paradijs
zijn niet gelijk: de bewoners van het paradijs zullen slagen.
[59:21]
Indien Wij deze Koran op een berg hadden doen neerkomen, dan
hadt gij de berg zich zien vernederen en splijten uit vrees voor God. Deze
gelijkenissen zetten Wij aan de mensen voor opdat zij er over nadenken.
[59:22]
Hij is God, naast Wie er geen God is, de Kenner van het
onzienlijke en het zienlijke, Hij is de Barmhartige, de Genadevolle.
[59:23]
Hij is God, naast Wie er geen God is, de Koning, de Heilige,
de Brenger van Vrede, de Schenker van Veiligheid, de Beschermer, de Machtige,
de Krachtige, Bezitter van Grootheid. Verheven is God boven hetgeen zij met Hem
vereenzelvigen.
[59:24]
Hij is God, de Schepper, de Maker, de Vormer. Hij heeft de
schoonste namen. Alles wat in de hemelen en op aarde is verheerlijkt Hem en Hij
is de Almachtige, de Alwijze.
De vrouw die
verhoord zal worden
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[60:1]
O gij die gelooft, neemt Mijn vijanden en uw vijanden niet
tot vrienden! Biedt gij hun vriendschap aan, hoewel zij de Waarheid die tot u
is gekomen hebben verworpen en de boodschapper en uzelf verdrijven, omdat gij
in God uw Heer gelooft? Indien gij optreedt om voor Mijn zaak te strijden en
Mijn welbehagen te zoeken, zoudt gij hun dan in het geheim vriendschap betuigen?
En Ik weet het beste wat gij verbergt en wat gij openbaar maakt. En wie van u
zo handelt, is zeker van de rechte weg afgedwaald.
[60:2]
Als zij de overhand over u krijgen zullen zij als vijanden
tegenover u handelen, en zij zullen hun handen en tong naar u uitsteken om u
kwaad te berokkenen, en zij wensen vurig dat gij ongelovigen zult worden.
[60:3]
Noch uw familiebanden noch uw kinderen zullen u op de Dag
der Opstanding iets baten. Hij zal over u beslissen. En God ziet alles wat gij
doet.
[60:4]
Er is een goed voorbeeld voor u in Abraham en degenen die
met hem waren toen zij tegen hun volk zeiden: "Wij hebben niets uitstaande
met u en hetgeen gij buiten God aanbidt. Wij verwerpen u en er is tussen u en
ons eeuwige vijandschap en haat ontstaan, tenzij gij in God, de Enige
gelooft." - uitgezonderd het woord van Abraham tot zijn vader: "Ik
zal zeker om vergiffenis voor u vragen, ik heb niets van God ten uwen behoeve.
- Onze Heer, in U stellen wij ons vertrouwen en tot U wenden wij ons, en naar U
is de terugkeer.
[60:5]
Onze Heer, maak ons niet tot een voorwerp van beproeving
voor de ongelovigen en vergeef ons o, Heer, voorzeker Gij, Gij zijt de
Almachtige, de Alwijze."
[60:6]
Voorzeker, zij zijn een goed voorbeeld voor een ieder onder
u die God en de Laatste Dag vreest. En wie zich (van de Waarheid) afwendt, -
waarlijk, God is zich zelf genoeg, Geprezen.
[60:7]
Het is mogelijk dat God liefde zal kweken tussen u en
diegene van hen met wie gij in vijandschap verkeert; want God is Almachtig en
God is Vergevensgezind, Genadevol.
[60:8]
God verbiedt u niet, degenen, die niet tegen u om de
godsdienst hebben gevochten, noch u uit uw huizen hebben verdreven, goed te
doen en rechtvaardig te behandelen; voorzeker, God heeft de rechtvaardigen
lief.
[60:9]
Maar God verbiedt u vriendschap te betonen aan degenen, die
tegen u gevochten hebben om de godsdienst, en die u uit uw huizen hebben
verdreven of geholpen hebben u te verdrijven. En wie hun ook vriendschap
aanbiedt, dezen zijn de boosdoeners.
[60:10]
O, gij die gelooft wanneer gelovige vrouwen tot u komen als
vluchtelingen, beproeft haar (geloof); God kent hun geloof het beste. Als gij
dan vindt dat zij gelovig zijn, zendt haar niet terug naar de ongelovigen. Deze
vrouwen zijn voor hen niet wettig, noch zijn de ongelovigen wettig voor deze
vrouwen. Maar betaalt (aan de echtgenoten) wat zij besteed hebben. En het is
geen zonde voor u haar te huwen als gij haar haar huwelijksgift hebt gegeven.
En houdt niet vast aan huwelijksbanden met ongelovige vrouwen; maar vraagt om hetgeen
gij besteed hebt; en laten zij vragen om hetgeen zij besteed hebben. Dat is het
gebod van God.
[60:11]
En als enig bezit door uw vrouwen van u overgaat in de
handen der ongelovigen geeft dan in het omgekeerde geval aan diegenen, wier
vrouwen zijn weggegaan hetzelfde als z. aan hun vrouwen besteed hadden. En
vreest God in Wie gij gelooft.
[60:12]
O profeet! Wanneer gelovige vrouwen tot u komen, haar eed
van trouw aan u afleggende: dat zij niets met God zullen vereenzelvigen, en dat
zij noch zullen stelen, noch overspel plegen, noch hun kinderen doden, noch
laster die zij moedwillig hebben verzonnen, zullen uiten, noch ongehoorzaam
zullen zijn aan u in wat recht is, neem dan haar trouw aan en vraag vergiffenis
voor haar van God. Waarlijk, God is Vergevensgezind, Genadevol.
[60:13]
O gij die gelooft, bevriendt u niet met een volk waarmee God
vertoornd is; zij wanhopen aan het Hiernamaals zoals de ongelovigen wanhopen
aan hen, die in de graven liggen.
De strijdplaats
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[61:1]
Wat zich ook in de hemelen en op de aarde bevindt,
verheerlijkt God; Hij is de Almachtige, de Alwijze.
[61:2]
O gij die gelooft, waarom zegt gij hetgeen gij niet doet?
[61:3]
Het is afkeurenswaardig bij God dat gij zegt hetgeen gij
niet doet.
[61:4]
Voorzeker, God heeft diegenen lief die terwille van Hem
strijden in geordende gelederen, alsof zij een hechte muur vormen.
[61:5]
En toen Mozes tegen zijn volk zeide: "O mijn volk,
waarom ergert gij mij, wetende dat ik God’s boodschapper voor u ben?" En
toen zij afdwaalden deed God hun hart zich afwenden, want God leidt het
opstandige volk niet.
[61:6]
En toen Jezus, zoon van Maria, zeide: "O kinderen van
Israël, Ik ben God’s boodschapper voor u, datgene bevestigend wat
vóór mij in de Torah was, en een blijde tijding gevende van een
boodschapper die na mij komen zal, zijn naam zal Ahmad zijn." En als hij
tot hen komen zal met duidelijke bewijzen zullen zij zeggen: "Dit is
louter bedrog."
[61:7]
Wie is onrechtvaardiger dan hij die leugen over God verzint,
terwijl hij opgeroepen wordt tot de Islam? God leidt het onrechtvaardige volk
niet.
[61:8]
Zij wensen God’s licht door hun mond te doven, maar God zal
Zijn licht vervolmaken, hoewel de ongelovigen er afkerig van zijn.
[61:9]
Hij is het Die Zijn boodschapper heeft gezonden met leiding
en de godsdienst der Waarheid, opdat hij deze moge doen zegevieren over alle
andere godsdiensten, al zijn de afgodendienaren er afkerig van.
[61:10]
O gij die gelooft, zal ik u inlichten over een handel die u
zal redden van een pijnlijke straf?
[61:11]
Dat gij in God en Zijn boodschapper gelooft en voor de zaak
van God met uw bezit en uw persoon strijdt. Dat is beter voor u als gij het
weet.
[61:12]
Hij zal u uw zonden vergeven en u in tuinen
[61:13]
En nog meer waarnaar gij verlangt: hulp van God en een
spoedige overwinning. En geef blijde tijding aan de gelovigen.
[61:14]
O, gij die gelooft, weest God’s helpers, zoals toen Jezus,
zoon van Maria, tot zijn discipelen zeide: "Wie zijn mijn helpers terwille
van God?" De discipelen antwoordden: "Wij zijn God’s helpers!"
Toen geloofde een gedeelte van de kinderen Israëls, terwijl een ander deel niet
geloofde maar Wij hielpen de gelovigen tegen hun vijand en zij werden
overwinnaars.
De bijeenkomst
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[62:1]
Alles wat zich in de hemelen en op aarde bevindt
verheerlijkt God, de Koning, de Heilige, de Almachtige, de Alwijze.
[62:2]
Hij is het Die onder de ongeletterden een boodschapper heeft
verwekt die Zijn tekenen onder hen verkondigt en hen zuivert en hun het Boek en
de wijsheid onderwijst, ofschoon zij voorheen in openbare dwaling verkeerden.
[62:3]
En ook anderen die dezen (gelovigen) nog niet hebben
ontmoet. Hij is de Almachtige, de Alwijze
[62:4]
Dat is God’s genade, Hij schenkt haar aan wie Hij wil; en
God is de Heer van grote genade.
[62:5]
Degenen die belast zijn met de Torah en deze niet naleven,
zijn als een ezel die boeken draagt. Slecht is de staat van het volk dat de
tekenen van God verwerpt. En God leidt het onrechtvaardige volk niet.
[62:6]
Zeg: "O gij Joden als gij denkt dat gij met uitsluiting
van andere mensen de vrienden van God zijt, wenst dan de dood als gij de
waarheid spreekt."
[62:7]
Maar zij zullen deze nooit wensen vanwege hetgeen hun handen
hebben uitgevoerd. En God kent de onrechtvaardigen goed.
[62:8]
Zeg: "De dood waarvoor gij vlucht zal u zeker treffen.
Dan zult gij tot de Kenner van het onzichtbare en zichtbare teruggebracht
worden, en Hij zal u inlichten over hetgeen gij placht te doen."
[62:9]
O, gij die gelooft! Wanneer op Vrijdag de oproep tot het
gebed is uitgezonden, haast u dan God gedachtig te zijn en verlaat de handel.
Dit is beter voor u indien gij het weet.
[62:10]
En als het gebed geëindigd is, verspreidt u dan over het
land en zoekt naar God’s genade, en gedenkt God vaak, opdat gij moogt slagen.
[62:11]
Maar indien zji koopwaar of enig vermaak zien, gaan zij er
haastig heen en laten u staan. Zeg: "Hetgeen bij God is, is beter dan
vermaak en handel, en God is de beste Onderhouder."
De huichelaars
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[63:1]
Wanneer de huichelaars tot u komen, zeggen zij: "Wij
getuigen dat gij inderdaad de boodschapper van God zijt." God weet dat gij
Zijn boodschapper zijt, en God getuigt dat de huichelaars inderdaad leugenaars
zijn.
[63:2]
Zij hebben hun eden tot een schild gemaakt; zo leiden zij
mensen van God’s weg af. Hetgeen zij doen is zeker slecht.
[63:3]
Dat is omdat zij het geloof omhelsden en daarna verwierpen.
Derhalve is een zegel op hun hart gedrukt en zij begrijpen niet (meer).
[63:4]
En wanneer gij hen ziet, behaagt hun uterlijk u en indien
zij spreken luistert gij naar hen. Zij lijken op aangeklede stukken hout. Zij
denken dat ieder gerucht tegen hen is. Zij zijn (uw) vijanden, neemt u daarom
voor hen in acht. God’s vloek zij over hen! Hoe ver zijn zij afgewend (van de
Waarheid)!
[63:5]
En wanneer er tot hen wordt gezegd: "Komt, de boodschapper
van God zal voor u om vergiffenis vragen," dan wenden zij hun hoofd af en
gij ziet hen zich hoogmoedig terugtrekken.
[63:6]
Het is hetzelfde of gij wel of niet voor hen om vergiffenis
vraagt, God zal hen stellig niet vergeven. Voorzeker, God leidt het opstandige
volk niet.
[63:7]
Zij zijn het die zeggen, "Besteedt niets voor degenen
die met de boodschapper van God zijn zodat deze weglopen"- terwijl aan God
de schatten der hemelen en der aarde behoren; doch de huichelaars begrijpen dit
niet.
[63:8]
Zij zeggen: "Als wij naar Madinah terugkeren zal de
aanzienlijkste er zeker de minste uitdrijven;" maar eer behoort aan God,
Zijn boodschapper en de gelovigen; de huichelaars echter weten het niet.
[63:9]
O, gij die gelooft, laat uw rijkdommen en uw kinderen u niet
afleiden van de gedachtenis aan God. En wie dat doet behoort tot de verliezers.
[63:10]
En besteedt uit datgene waarvan Wij u voorzien hebben
voordat de dood één uwer overvalt en deze zegt: "Mijn Heer! Waarom hebt
Gij mij niet voor een wijle uitstel verleend, opdat ik aalmoezen zou kunnen
geven en tot de rechtvaardigen behoren?"
[63:11]
En God geeft niemand uitstel wanneer zijn tijd is gekomen;
en God is volkomen op de hoogte van hetgeen gij doet.
Beider verlies
en winst
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[64:1]
Wat er ook in de hemelen en op aarde is, verheerlijkt God;
Hem is het Koninkrijk en de Lof, want Hij heeft macht over alle dingen.
[64:2]
Hij is het Die u geschapen heeft; maar sommigen uwer zijn
ongelovig en sommigen uwer zijn gelovig; en God ziet hoe gij handelt.
[64:3]
Hij schiep de hemelen en de aarde in waarheid, en Hij heeft
u gevormd en een schone gedaante gegeven, en tot Hem is aller terugkeer.
[64:5]
Heeft het verhaal u niet bereikt van degenen die vroeger
ongelovig waren? Zo ondergingen zij het kwade gevolg van hun gedrag, en hen
wacht een pijnlijke straf.
[64:6]
Deze (gingen onder) omdat hun boodschappers met duidelijke
bewijzen tot hen kwamen, maar zij zeiden: "Zullen stervelingen ons
leiden?" Daarom verwierpen zij (de Waarheid) en wendden zich af, God
toonde Zijn zelfgenoegzaamheid, want AIlah is Zichzelf-genoeg, Geprezen.
[64:7]
De ongelovigen denken dat zij niet zullen worden opgewekt.
Zeg: "Ja, bij mijn Heer, gij zult zeker herrijzen; dan zult gij worden
onderricht omtrent hetgeen gij deedt. En dat is gemakkelijk voor God."
[64:8]
Gelooft daarom in God en Zijn boodschapper, en in het Licht
dat Wij nedergezonden hebben. En God is op de hoogte van hetgeen gij doet.
[64:9]
Wanneer Hij u voor de Dag der Verzameling zal bijeenroepen,
zal dit de tijd voor onthulling der gebreken zijn. En hij die gelooft in God en
recht doet, - hem zal Hij zuiveren van zijn fouten en Hij zal hun tot tuinen
toegang geven waardoor rivieren stromen, om daarin voor eeuwig te vertoeven. Dat
is de grote zegepraal.
[64:10]
Maar wie Onze tekenen verwerpen en loochenen, zullen de
bewoners van het Vuur zijn, daarin zullen zij vertoeven, en dat is een slechte
bestemming!
[64:11]
Er gebeurt geen ongeluk zonder toelating van God. En wie in
God gelooft, - Hij leidt zijn hart. - En God heeft kennis van alle dingen.
[64:12]
Gehoorzaamt dus aan God en gehoorzaamt de boodschapper. Maar
indien gij u afwendt dan berust op Onze boodschapper alleen, de boodschap
duidelijk over te brengen.
[64:13]
God! Er is geen God dan Hij; laat de gelovigen daarom in God
hun vertrouwen stellen.
[64:14]
O, gij gelovigen, er zijn onder uw echtgenoten en kinderen
die uw vijanden zijn, neemt u dus voor hen in acht. En indien gij
verontschuldigt en door de vingers ziet en vergeeft; dan is God
Vergevensgezind, Genadevol.
[64:15]
Uw rijkdommen en uw kinderen zijn slechts een beproeving;
doch bij God is er een grote beloning.
[64:16]
Weest godvruchtig naar vermogen, luistert, gehoorzaamt en
geeft weg, dat is beter voor u. En degenen die voor eigen vrekkigheid zijn
behoed zullen slagen.
[64:17]
Indien gij een goede lening met God sluit, zal Hij deze voor
u vermenigvuldigen en Hij zal u vergeven; want God is Waarderend, Verdraagzaam.
[64:18]
De Kenner van het onzienlijke en het zienlijke, de
Almachtige, de Alwijze.
De scheiding
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[65:1]
O, profeet, indien gij van de vrouwen scheidt, scheidt dan
van haar voor de vastgestelde periode en berekent de periode, en vreest God uw
Heer. Verdrijft haar niet uit haar vertrekken, noch behoeven zij uit zichzelf
weg te gaan (vóór de bepaalde termijn) tenzij zij zich openlijk
onbetamelijk gedragen. Dit zijn God’s vastgestelde grenzen; en wie de door God
bepaalde grenzen overschrijdt doet zeker zijn eigen ziel onrecht aan. Gij weet
niet; misschien zal God daarna iets beters teweegbrengen.
[65:2]
Als zij dan haar termijn bereikt hebben, neemt haar op een
vriendelijke manier terug, of scheidt van haar op een behoorlijke wijze en
roept twee rechtvaardigen vanuit uw midden tot getuigen en laat dit een ware
getuigenis zijn voor God. Dit is een vermaning voor hem die in God en de
laatste Dag gelooft. En voor hem die God vreest, zal Hij een uitweg bereiden.
[65:3]
En Hij zal hem onderhouden vanwaar gij het niet verwacht. En
voor hem, die zijn vertrouwen in God stelt, is God toereikend. Voorwaar, God
volbrengt Zijn voornemen, Hij heeft voor alles een maatstaf bepaald.
[65:4]
En indien gij twijfelt aangaande diegenen uwer vrouwen, die
geen menstruatie meer verwachten, haar (wacht) periode is drie maanden,
hetzelfde geldt ook voor degenen die haar menstruatie nog niet hebben gehad. En
de wachtperiode voor de zwangeren duurt tot zij verlost zijn. En degenen die
God vrezen, zal Hij van het nodige voorzien door Zijn gebod.
[65:5]
Dat is het bevel van God dat Hij u heeft geopenbaard. En wie
God vreest, van hem zal Hij zijn fouten wegnemen en zijn loon zal vergroot
worden.
[65:6]
Herbergt haar (van wie gij scheidt) in de huizen waar gij
vertoeft, overeenkomstig uw middelen; en doet haar geen kwaad om het haar
moeilijk te maken. En als zij zwanger zijn, onderhoudt haar tot zij verlost
zijn. En als zij haar kind voor u zogen geeft haar vergoeding en beraadslaagt
tezamen in vriendelijkheid; maar als gij het lastig voor elkander maakt laat
dan een andere vrouw het kind zogen.
[65:7]
Laat hij die overvloed heeft geven uit zijn overvloed. En
laat hij wiens middelen beperkt zijn, geven overeenkomstig hetgeen God hem
heeft gegeven. God belast geen ziel boven hetgeen Hij haar heeft gegeven. God
zal weldra verlichting verlenen na ongemak.
[65:8]
Hoe vele steden kwamen niet in opstand tegen het gebod van
hun Heer en van Zijn boodschappers! Wij riepen ze dan tot een strenge
verantwoording en kastijdden haar met strenge kastijding.
[65:9]
Zo ondervonden zij het kwade gevolg van hun gedrag en het
einde (hiervan) was de ondergang.
[65:10]
God heeft hun een strenge straf bereid; vreest daarom God, o
gij mensen van verstand, die gelooft! God heeft inderdaad een vermaning tot u
nedergezonden.
[65:11]
Een boodschapper, die aan u de duidelijke woorden van God
voordraagt, opdat hij degenen die geloven en goede daden verrichten uit de
duisternis in het licht moge brengen; en wie in God gelooft en goed doet, hem
zal Hij in tuinen toelaten waar doorheen rivieren stromen om daarin voor eeuwig
te vertoeven. God heeft hem inderdaad een voortreffelijk onderhoud geschonken.
[65:12]
God is Hij Die de zeven hemelen schiep, en van de aarde
desgelijks. Het gebod daalt in hun midden neder, opdat gij moogt weten dat God
macht heeft over alle dingen, en dat God alle dingen in zijn kennis omvat.
Denkend dat iets verboden is
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[66:1]
O profeet, waarom verbiedt gij u hetgeen God voor u wettig
heeft gemaakt? Zoekt gij het behagen uwer vrouwen? En God is Vergevensgezind,
Genadevol.
[66:2]
God heeft de annulatie van uw eden voor u verplichtend
gesteld en God is uw Beschermer en Hij is Alwetend, Alwijs.
[66:3]
Toen de profeet een woord aan een zijner vrouwen
toevertrouwde en zij het daarna ruchtbaar maakte (aan een andere), deelde God
hem dit mede. Hij maakte een deel er van bekend en verzweeg een deel ervan. En
toen hij het haar vertelde, zeide zij: "Wie gaf u hiervan kennis? "
Hij zeide: "De Alwetende, de van alles op de hoogte, heeft mij er bericht
van gegeven."
[66:4]
Als gij beide (vrouwen) u tot God wendt en uw hart is reeds
hiertoe geneigd (dan is het wel) - Maar indien gij samenspant tegen hem (de
profeet), dan is God zeker zijn Beschermer, bovendien zijn Gabriël, de rechtvaardigen
onder de gelovigen en de engelen zijn helpers.
[66:5]
Indien hij van u scheidt, is het mogelijk dat zijn Heer hem
betere vrouwen dan u zal geven, die Moslim zijn en onderdanig, gelovig,
gehoorzaam, berouwvol, vroom, gewend te vasten, weduwen of maagden.
[66:6]
O gij die gelooft, redt u zelf en uw gezinnen van het Vuur,
welks brandstof mensen en stenen zijn, waarover engelen zijn, hard en streng,
die God niet ongehoorzaam zijn in hetgeen Hij hun beveelt, en volvoeren wat hun
wordt geboden.
[66:7]
O, gij ongelovigen, verontschuldigt u vandaag niet! U zal
slechts vergolden worden voor hetgeen gij placht te doen.
[66:8]
O gij gelovigen, wendt u tot God in oprecht berouw. Het kan
zijn dat uw Heer uw fouten van u zal verwijderen en u in tuinen toelaten waar
doorheen rivieren stromen, op de Dag waarop God de profeet alsmede de gelovigen
niet zal vernederen. Hun licht zal vóór hen en van hun rechter
handen uitgaan. Zij zullen zeggen: "Onze Heer, volmaak ons licht voor ons
en vergeef ons; want Gij hebt macht over alle dingen."
[66:9]
O profeet, strijd tegen de ongelovigen en de huichelaars en
wees streng tegen hen. Hun woning is de hel en dit is een kwade bestemming!
[66:10]
God vergelijkt de ongelovigen met de vrouw van Noach en met
die van Lot. Zij behoorden aan twee Onzer rechtvaardige dienaren maar zij waren
hun ontrouw. Daarom baatten haar echtgenoten haar niet tegen God, en er werd
tot hen gezegd: "Gaat het Vuur in tezamen met degenen die er
binnengaan."
[66:11]
En God vergelijkt de gelovigen met de vrouw van de farao
toen zij zeide: "Mijn Heer! bouw voor mij een huis bij U in het Paradijs,
verlos mij van farao en zijn daden en verlos mij van het onrechtvaardige
volk."
[66:12]
En met Maria, de dochter van Imraan, die haar kuisheid
bewaarde; Toen ademden Wij haar Onze geest in - zij geloofde in het Woord van
haar Heer en Zijn Boeken en behoorde tot de gehoorzamen.
Part 29
De dominie
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[67:1]
Gezegend is Hij in Wiens hand het Koninkrijk is en Die macht
heeft over alle dingen.
[67:2]
Die de dood en het leven heeft ingesteld, opdat Hij u moge
beproeven wie onder u zich het beste gedraagt; en Hij is de Almachtige, de
Vergevensgezinde.
[67:3]
Hij Die de zeven hemelen opeenvolgend heeft geschapen. Gij
kunt geen tekort zien in de schepping van de Barmhartige. Kijk dan nog eens;
ziet gij een enkel gebrek?
[67:4]
Kijk dan weer eens en dan nog eens, uw blik zal vermoeid en
verzwakt tot u terugkeren.
[67:5]
En voorwaar, Wij hebben de naastbije hemel met lampen
versierd, Wij hebben hem tot een middel gemaakt om de satans te verdrijven en
voor hen hebben Wij de straf van het razende Vuur bereid.
[67:6]
En voor degenen die niet in hun Heer geloven is de straf der
hel (bereid), en dit is een slechte bestemming.
[67:7]
Wanneer zij er in worden geworpen, zullen zij haar van woede
horen zieden.
[67:8]
Zij zal bijna barsten van woede. Telkens als een groep er in
geworpen wordt, zullen de bewakers er van (der hel) hun vragen: "Kwam er
geen waarschuwer tot u?"
[67:9]
Zij zullen zeggen: "Zeker, de waarschuwer kwam tot ons,
maar wij verwierpen hem, en zeiden: "God heeft niets geopenbaard; gij
verkeert slechts in grote dwaling."
[67:10]
En zij zullen zeggen: "Indien wij maar geluisterd
hadden en ons verstand hadden gebruikt, zouden wij ons niet onder de bewonerg
van het laaiende Vuur bevinden."
[67:11]
Dan zullen zij hun zonden bekennen; maar de bewoners van het
Vuur zijn verre (van genade).
[67:12]
Waarlijk, degenen die hun Heer in het verborgene vrezen,
zullen vergiffenis en een grote beloning ontvangen.
[67:13]
Hetzij gij uw woorden verbergt of openbaar maakt, Hij weet,
wat in (uw) binnenste is.
[67:14]
Zou Hij Die schiep niet alles weten? Hij is Aldoordringend,
Alkennend.
[67:15]
Hij is het Die de aarde aan u onderworpen heeft; wandelt dus
op haar paden en geniet van haar gaven. En tot Hem zal de Opstanding zijn.
[67:16]
Voelt gij u veilig voor Hem Die in de Hemel is, dat Hij u
niet zal doen verzwelgen als de aarde plotseling begint te schudden?
[67:17]
Voelt gij u veilig voor Hem Die in de Hemel is, dat Hij niet
tegen u een orkaan zal zenden? Dan zult gij weten, hoe (mijn) waarschuwing was.
[67:18]
En voorzeker loochenden zij die vóór u waren
ook (de boodschap). Hoe (ernstig) was dan Mijn afkeuring!
[67:19]
Hebben zij de vogelen niet boven hun (hoofden) gezien, die
hun vleugels uitspreiden en in- eenvouwen? Niemand behalve de Barmhartige houdt
ze tegen, waarlijk, Hij ziet alle dingen.
[67:20]
Waar is uw leger dat u buiten God om zou kunnen helpen? De
ongelovigen zijn omhuld door bedrog.
[67:21]
Of wie is er die voor u wil zorgen indien Hij Zijn
voorziening terughoudt? Neen, zij volharden in opstandigheid en afkerigheid.
[67:22]
Is hij die gebogen loopt, beter geleid of hij die rechtop
het rechte pad bewandelt?
[67:23]
Zeg: "Hij is het, Die u schiep, en u oren, ogen en hart
gaf; weinig dank betuigt gij er voor."
[67:24]
Zeg: "Hij is het Die u vermenigvuldigt op aarde en tot
Hem zult gij bijeen verzameld worden."
[67:25]
En zij zeggen: "Wanneer zal deze belofte vervuld
worden, als gij de waarheid spreekt?"
[67:26]
Zeg: "De kennis daarvan ligt alleen bij God en ik ben
slechts een duideliike waarschuwer."
[67:27]
Maar als zij de straf van nabij zullen zien, zal het gezicht
der ongelovigen zich verduisteren en er zal gezegd worden: "Dit is wat gij
placht te vragen."
[67:28]
Zeg: "Vertel mij, indien God mij en degenen die met mij
zijn, zou vernietigen - veeleer zal Hij ons genadig zijn - wie zal de
ongelovigen tegen een pijnlijke straf kunnen beschermen?"
[67:29]
Zeg: "Hij is de Barmhartige, in Hem geloven wij en in
Hem stellen wij ons vertrouwen. En gij zult weldra weten wie in
klaarblijkelijke dwaling verkeert."
[67:30]
Zeg: "Vertel mij, indien uw water diep in de aarde
wegzakt, wie zal u dan helder stromend water kunnen brengen?"
De pen
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[68:1]
Noen. Bij de pen, en bij hetgeen zij schrijven.
[68:2]
Gij zijt, bij de gratie van uw Heer, geen krankzinnige.
[68:3]
En voorzeker er is een loon voor u dat niet zal ophouden.
[68:4]
En gij staat zeker op hoog zedelijk peil.
[68:5]
En gij zult zien en zij (de ongelovigen) zullen ook zien,
[68:6]
Wie van u bezeten is.
[68:7]
Zeker, uw Heer weet het beste wie van Zijn weg afdwaalt en
Hij kent het beste degenen die de leiding volgen.
[68:8]
Dus gehoorzaam de loochenaars niet.
[68:9]
Zij zouden willen dat gij meegaande waart, dan zouden zij
ook meegaande kunnen zijn.
[68:10]
En geef geen gehoor aan een verachtelijke eedaflegger,
[68:11]
Lasteraar, achterklapper.
[68:12]
Tegenhouder van het goede, overtreder, zondaar,
[68:13]
Laatdunkend, bovendien een berucht misdadiger,
[68:14]
Omdat hij rijkdommen en kinderen bezit.
[68:15]
Wanneer Onze woorden aan hem worden voorgedragen, zegt hij:
"Fabelen der oudeu."
[68:16]
Wij zullen hem op de neus brandmerken.
[68:17]
Voorwaar, Wij zullen hen (de ongelovigen) op de proef
stellen zoals Wij de eigenaars van een tuin beproefden toen zij zwoeren dat zij
zeker het fruit daarvan in de vroege morgen zouden plukken.
[68:18]
En zij maakten geen voorbehoud.
[68:19]
Toen kwam er van uw Heer een bezoeking over hen, terwijl zij
sliepen,
[68:20]
Waardoor (de tuin) werd als een gemaaid veld.
[68:21]
Toen riepen zij tot elkander in de morgen,
[68:22]
Zeggende: "Gaat vroeg naar uw veld indien gij het fruit
wilt plukken."
[68:23]
En zij gingen fluisterend met elkander op weg.
[68:24]
Laat heden geen arme bij u binnen komen.
[68:25]
En zij gingen vroeg in de morgen uit, (denkende) dat zij de
macht hadden om het te verhinderen.
[68:26]
Maar toen zij de tuin zagen, zeiden zij: "Voorwaar, wij
zijn verdwaald!
[68:27]
Neen, wij zijn beroofd."
[68:28]
De beste onder hen sprak: "Zeide ik niet tot u: ’Waarom
looft gij (God) niet?’"
[68:29]
Nu riepen zij uit: "Glorie zij U, onze Heer! Voorzeker
wij waren onrechtvaardig."
[68:30]
Toen gingen zij elkaar beschuldigen.
[68:31]
En zeiden: "Wee ons, wij waren inderdaad overtreders.
[68:32]
Het kan zijn dat onze Heer ons een betere tuin dan deze zal
geven, wij wenden ons tot onze Heer."
[68:33]
Zo is de straf (voor dit leven). En voorwaar, de straf van
het Hiernamaals zal nog groter zijn, konden zij dit maar begrijpen!
[68:34]
Inderdaad, voor de rechtvaardigen zijn er verrukkelijke
tuinen bij hun Heer!
[68:35]
Zullen Wij dan degenen die zich onderwerpen even als de
schuldigen behandelen?
[68:36]
Wat is er met u? Hoe oordeelt gij?
[68:37]
Hebt gij een Boek waarin gij leest?
[68:38]
Dat gij alles waarnaar gij verlangt zult verkrijgen?
[68:39]
Of hebt gij enige verdragen met Ons gesloten tot de Dag der
Opstanding zodat gij dan alles zult hebben wat gij zult willen?
[68:40]
Vraag hun, wie van hen daar borg voor is.
[68:41]
Of hebben zij soms deelgenoten? Laten zij dan deze naar
voren brengen als zij de waarheid spreken.
[68:42]
Op de Dag, waarop men beangstigd wordt, zullen zij geroepen
worden te prostreren, maar zij zullen dat niet kunnen doen.
[68:43]
Hun ogen zullen terneergeslagen zijn en vernedering zal hen
overvallen, want zij werden tot het prostraat Sadjdah geroepen toen hun niets
ontbrak (en zij deden het niet).
[68:44]
Laat Mij en degenen die deze aankondiging loochenen, alleen.
Wij zullen hen stap voor stap (de vernietiging) doen naderen, op een wijze die
zij niet kennen.
[68:45]
En Ik geef hun uitstel; want Mijn opzet is sterk.
[68:46]
Vraagt gij van hen een beloning voor u zelf zodat zij onder
schuld gebukt gaan?
[68:47]
Of hebben zij kennis van het onzienlijke, zodat zij het
kunnen opschrijven?
[68:48]
Wacht geduldig op het gebod van uw Heer en wees niet als de
man van de vis toen hij (God) aanriep terwijl hij misnoegd was.
[68:49]
Als een gunst van zijn Heer hem niet had bereikt dan zou hji
zeker op een dorre kust geworpen zijn, terwijl hij vernederd werd.
[68:50]
Maar zijn Heer verkoos hem en maakte hem tot één der goeden.
[68:51]
En de ongelovigen wanneer zij het vermaan horen willen u met
hun blikken gaarne ten val brengen; en zij zeggen: "Hij is zeker
krankzinnig."
[68:52]
Neen, het (Boek) is niets dan een vermaning voor de
werelden.
De zekere
realiteit
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[69:1]
Datgene wat plaats zal hebben
[69:2]
Wat is het dat plaats zal hebben?
[69:3]
Gij weet niet wat plaats zal hebben.
[69:4]
De Samoed alsook de Aad loochenden de ramp.
[69:5]
Wat de Samoed betreft, dezen werden door een overweldigende
straf vernietigd.
[69:6]
En de Aad werden door een felle, geweldige wind vernietigd.
[69:7]
Die Hij zeven nachten en acht dagen achtereenvolgens over
hen liet woeden, zodat gij hadt kunnen zien hoe het volk er door neergeworpen
werd, alsof zij gevallen palmboomstammen waren.
[69:8]
Kunt gij enige overblijfselen van hen vinden?
[69:9]
Ook Pharao, en degenen die vóór hem waren, en
de steden die verwoest werden begingen grote zonde;
[69:10]
En zij gehoorzaamden de boodschapper van hun Heer niet,
daarom greep Hij hen met een vaste greep.
[69:11]
Ziet, toen de wateren stegen, droegen Wij u de ark binnen,
[69:12]
Opdat Wij dit tot een les voor u mochten maken en opdat
degene die deze (gebeurtenis) kan onthouden zich deze moge herinneren.
[69:13]
En wanneer een enkele stoot op de bazuin zal worden
geblazen,
[69:14]
En de aarde en de bergen van hun plaats zullen worden
opgeheven en terstond zullen worden verbrijzeld,
[69:15]
Op die Dag zal de grote gebeurtenis plaats vinden.
[69:16]
En de hemelen zullen uiteen splijten, zodat deze op die Dag
zwak zullen zijn.
[69:17]
En de engelen zullen op de zijden ervan staan. En op die Dag
zullen acht engelen de troon van uw Heer boven zich houden.
[69:18]
Dan zult gij worden bloot gelegd en geen uwer geheimen zal
verborgen blijven.
[69:19]
En hij, aan wie zijn boek in de rechter hand wordt gegeven,
zal zeggen: "Komt, leest mijn boek.
[69:20]
Voorzeker, ik wist dat ik mijn afrekening tegemoet moest
gaan."
[69:21]
Deze zal dan een heerlijk leven krijgen
[69:22]
In een verheven tuin,
[69:23]
Waarvan het fruit gemakkeljik bereikbaar zal zijn.
[69:24]
Eet en drinkt smakelijk als loon voor hetgeen gij in vroeger
dagen hebt gedaan.
[69:25]
Maar, hij wiens boek in de linker hand wordt gegeven, zal
zeggen: "O was mijn boek mij maar niet gegeven!
[69:26]
En had ik maar niet geweten wat mijn oordeel was!
[69:27]
O, had de dood maar aan mij een einde gemaakt!
[69:28]
Mijn rijkdom heeft mij niet gebaat,
[69:29]
Mijn macht is van mij weg gegaan."
[69:30]
Grijpt hem en boeit hem.
[69:31]
Werpt hem dan in de hel.
[69:32]
Bindt hem vervolgens met een ketting vast waarvan de lengte
zeventig armlengten bedraagt;
[69:33]
Want hij geloofde niet in God, de Grote.
[69:34]
Noch moedigde hij aan, de armen te spijzigen.
[69:35]
Daarom heeft hij hier geen vriend;
[69:36]
Noch voedsel, behalve spoelsel van wonden,
[69:37]
Dat niemand dan de zondaren zal gebruiken.
[69:38]
Neen, Ik zweer bij alles wat gij ziet,
[69:39]
En bij alles wat gij niet ziet,
[69:40]
Dit is voorzeker de boodschap die een eerwaardige
boodschapper heeft gebracht.
[69:41]
Het is geen woord van een dichter; nietig is hetgeen gij
gelooft.
[69:42]
Noch is het de uiting van een waarzegger; gering is de
lering, die gij er uit trekt.
[69:43]
Het is een Openbaring van de Heer der werelden.
[69:44]
En indien hij enige woorden in Onze naam had uitgedacht,
[69:45]
Dan zouden Wij hem zeker bij de rechter hand hebben
gegrepen.
[69:46]
En daarna zijn levensader hebben afgesneden,
[69:47]
En geen uwer zou ons van hem hebben kunnen tegenhouden.
[69:48]
Voorwaar, het is een vermaning voor de godvrezenden.
[69:49]
En voorzeker, Wij weten dat er onder u loochenaars zijn.
[69:50]
Waarlijk, de ongelovigen zullen er wroeging over hebben.
[69:51]
En voorwaar, het is de ware zekerheid.
[69:52]
Verheerlijk daarom de naam van uw Heer, de Luisterrijke.
De manieren van
ascentie
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[70:1]
Men vraagt naar de straf, die straks zal vallen
[70:2]
Over de ongelovigen, die niemand
[70:3]
Van God, de Heer der wegen die omhoog
[70:4]
De engelen en de geest gaan tot Hem op, in een Dag waarvan
de maat vijftig duizend jaren is.
[70:5]
Heb daarom gepast geduld.
[70:6]
Zij (de ongelovigen) zien (de straf) ver weg.
[70:7]
Maar Wij zien die nabij.
[70:8]
De Dag waarop de hemelen als gesmolten koper zullen worden
[70:9]
En de
[70:10]
En een vriend zal een vriend niet vragen,
[70:11]
Hoewel zij elkander kunnen zien. Op die Dag zal de schuldige
zich gaarne van de straf willen vrijkopen door zijn kinderen,
[70:12]
En zijn vrouw en zijn broeder,
[70:13]
En zijn familieleden die hem een toevlucht waren,
[70:14]
En allen die op aarde zijn, om zich te redden.
[70:15]
Stellig niet! Waarlijk het is een laaiend Vuur.
[70:16]
Het zal zijn huid afschroeien.
[70:17]
Het zal hem opeisen, die zich afwendt en wegloopt
[70:18]
En rijkdommen verzamelt, en deze (gierig) terughoudt.
[70:19]
Voorwaar, de mens is geschapen met een ongeduldige aard.
[70:20]
Als hem kwaad overkomt, is hij vol weeklagen,
[70:21]
Maar als hem goed wedervaart, is hij inhalig,
[70:22]
Behalve degenen die bidden
[70:23]
En in hun gebeden volharden
[70:24]
En degenen in wier rijkdommen een vastgesteld deel is
[70:25]
Voor de bedelaar en voor hem die niet bedelen kan
[70:26]
En degenen die de Dag des Oordeels aannemen.
[70:27]
En degenen die de straf van hun Heer vrezen
[70:28]
Voorwaar, er is geen beveiliging voor de straf van hun Heer
-
[70:29]
En degenen die onthouding betrachten.
[70:30]
- Uitgezonderd met hun vrouwen en degenen die zij bezitten,
waarvoor hen geen blaam treft.
[70:31]
Maar degenen die buiten deze (voorschriften) handelen zijn
overtreders -
[70:32]
En degenen die het hun toevertrouwde bewaren en hun
verdragen nakomen,
[70:33]
En degenen die oprecht zijn in hun getuigenissen,
[70:34]
En degenen die hun gebeden naleven,
[70:35]
Zij zijn het die in de tuinen zullen worden geëerd.
[70:36]
Maar wat scheelt de ongelovigen die zich naar u toe spoeden
[70:37]
Van rechts en links in groepen?
[70:38]
Verwacht elk hunner de tuin van verrukking binnen te gaan?
[70:39]
Stellig niet! Wij zijn het Die hen hebben geschapen uit
hetgeen zij weten.
[70:40]
Maar neen! Ik zweer als Heer van het Oosten en het westen
dat Wij macht hebben,
[70:41]
In hun plaats betere (volkeren) dan zij voort te brengen en
Wij kunnen (daarin) niet worden verhinderd.
[70:42]
Laten zij zich aan ijdele gesprekken overgeven en zich
vermaken tot zij de Dag tegemoet gaan welke hun beloofd is,
[70:43]
De Dag waarop zij zich uit hun graven zullen haasten alsof
zij zich naar een bepaald doel spoeden,
[70:44]
Met hun ogen nedergeslagen; schande zal hen bedekken. Zo is
de Dag die hun beloofd is.
Noach
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[71:1]
Wij zonden Noach tot zijn volk, "Waarschuw uw volk
voordat een smartelijke straf over hen komt."
[71:2]
Noach zei: "O mijn volk! Waarlijk ik ben een duidelijke
waarschuwer voor u.
[71:3]
Aanbidt daarom God, vreest Hem en gehoorzaamt mij.
[71:4]
Hij zal u uw zonden vergeven en u uitstel verlenen tot een
bepaalde termijn; voorwaar, de termijn van God kan, wanneer hij komt, niet
worden uitgesteld, als gij dit slechts wist!"
[71:5]
Hij zeide: "Mijn Heer, ik heb mijn volk dag en nacht
geroepen,
[71:6]
Maar mijn roepen heeft slechts hun afkeer vermeerderd.
[71:7]
En telkens wanneer ik hen riep, opdat Gij hen zoudt vergeven
stopten zij hun vingers in de oren, bedekten zich met hun kleren, volhardden
(in hun ongeloof) en gedroegen zich laatdunkend.
[71:8]
Toen riep ik hen luide,
[71:9]
En verkondigde hun in het openbaar; ook sprak ik tot hen in
het verborgene.
[71:10]
En ik zeide: "Zoekt vergiffenis van uw Heer, want Hij
is de Vergevensgezinde.
[71:11]
Hij zal regen voor u nederzenden in overvloed.
[71:12]
En Hij zal uw rijkdommen en kinderen vermeerderen, en Hij
zal u tuinen en rivieren schenken.
[71:13]
Wat scheelt u, dat gij geen Wijsheid van God verwacht?
[71:14]
En Hij heeft u door verschillende stadia heen
geschapen."
[71:15]
Hebt gij niet gezien, hoe God de zeven opeenvolgende hemelen
schiep?
[71:16]
En hoe Hij de maan daarin als licht heeft geplaatst en de
zon als een stralende lamp!
[71:17]
En God heeft u voortgebracht vanuit de aarde.
[71:18]
Vervolgens zal Hij u daarheen doen terugkeren, en u daaruit
opnieuw doen verrijzen.
[71:19]
En God heeft de aarde voor u uitgespreid
[71:20]
Zodat gij de brede wegen er van doorkruist."
[71:21]
Noach zeide: "Mijn Heer, zij gehoorzamen mij niet, en
volgen iemand wiens bezit en kinderen slechts tot zijn ondergang hebben
bijgedragen.
[71:22]
En zij hebben een vreselijk plan gesmeed.
[71:23]
En zeggen tegen elkander: ’Verlaat uw goden nooit. Verlaat
noch Wodd, noch Sowa, noch Jaghoes en Jaoeq en Nasr.’
[71:24]
En zij hebben velen doen dwalen, en Gij doet de
onrechtvaardigen slechts in dwaling toenemen."
[71:25]
Daarom werden zij vanwege hun zonden verdronken en in het
Vuur gedreven. Zij konden daar voor zich geen helpers vinden tegen God.
[71:26]
En Noach had gezegd: "Mijn Heer, laat in het land geen
huis der ongelovigen achterblijven;
[71:27]
Want als Gij hen achterlaat zullen zij Uw dienaren op een
dwaalspoor
[71:28]
Mijn Heer, vergeef mij, en mijn ouders, en hem die gelovend
mijn huis binnentreedt, ook de gelovige mannen en vrouwen; en doe de
onrechtvaardigen slechts in verderf toenemen."
el-Djinn
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[72:1]
Zeg: "Het is aan mij geopenbaard dat een groep van
djinns heeft geluisterd (naar de Koran), en zij zeiden: ’Waarlijk, wij hebben
een wonderbaarlijke verkondiging gehoord!
[72:2]
Die tot rechtschapenheid leidt; daarom hebben wij er in
geloofd, en wij zullen stellig niemand met onze Heer vereenzelvigen.
[72:3]
En de Majesteit van onze Heer is hoog verheven. Hij heeft
noch echtgenote noch zoon.
[72:4]
En voorzeker, de dwaas onder ons placht over God leugen te
spreken.
[72:5]
Doch wij hadden gemeend dat mensen en djinns nooit een
leugen over God zouden uiten.
[72:6]
Voorzeker, waren er enige mensen die toevlucht bij sommige
djinns zochten, waardoor zij hun zonden vermeerderden.
[72:7]
En zij meenden inderdaad, zoals jullie meenden, dat God
nooit een boodschapper zou zenden.
[72:8]
En wij trachtten de hemel te bespieden en wij vonden deze
vol sterke wachters en vlammen.
[72:9]
En voorzeker, wij plachten op enige plaatsen te zitten om de
gesprekken te beluisteren. Maar wie nu luistert, vindt een vlam die op hem
wacht.
[72:10]
Wij weten daardoor niet of voor degenen die op aarde zijn,
een ramp wordt bedoeld of dat hun Heer hen op het goede pad wil
[72:11]
Er zijn onder ons die rechtvaardig zijn en er zijn onder ons
die anders zijn en wij volgen verschillende wegen.
[72:12]
En wij beseffen dat wij God’s (plan) op aarde onmogelijk
kunnen verijdelen, noch kunnen wij Hem door de vlucht ontlopen.
[72:13]
En toen wij de leiding hoorden, geloofden wij er in. En hij,
die gelooft in zijn Heer, heeft geen vrees voor verlies of onrecht.
[72:14]
En er zijn onder ons Moslims die van het rechte pad zijn
afgeweken. En zij die zich onderwerpen - hebben de rechte weg gezocht.
[72:15]
En zij die van het rechte pad afwijken, zullen brandstof der
hel zijn.’"
[72:16]
Indien zij zich aan het rechte pad houden zullen Wij hun
water in overvloed te drinken geven,
[72:17]
[72:18]
En zeg: "Alle bedehuizen behoren aan God; roept daarom
niemand naast God aan."
[72:19]
En toen de dienaar van God opstond om Hem te aanbidden,
vielen zij hem bijna aan.
[72:20]
Zeg: "Ik bid alleen tot mijn Heer en ik vereenzelvig
niemand met Hem."
[72:21]
Zeg: "Ik heb (uit mijzelf) geen macht u goed of kwaad
te doen."
[72:22]
Zeg: "Voorzeker, niemand
[72:23]
(Mij is) slechts de verkondiging van God’s boodschap
opgedragen." En voor degenen die God en Zijn boodschapper niet gehoorzamen
is het Vuur der hel, waarin zij lange tijd zullen vertoeven,
[72:24]
Tot zij de straf zien waarmee zij worden bedreigd, maar dan
zullen zij ook weten wie zwakkere helpers en kleiner aantal heeft.
[72:25]
Zeg hun: "Ik weet niet of hetgeen waarmede gij bedreigd
wordt nabij is of wel dat mijn Heer het zal uitstellen voor een lange
tijd."
[72:26]
Hij is de Kenner van het onzienlijke en Hij geeft niemand
overvloedig kennis van Zijn geheimen.
[72:27]
Behalve hem die Hij als boodschapper kiest. Dan doet Hij een
wacht vóór hem en achter hem gaan,
[72:28]
Opdat Hij moge weten dat zij (Zijn boodschappers) de
boodschappen van hun Heer hebben overgebracht. En Hij omvat alles wat met hen
is - en Hij heeft alles berekend.
Gevouwen in
kleding
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[73:1]
O, gij die u omwikkelt!
[73:2]
Sta op in de nacht voor korte tijd.
[73:3]
De helft er van of minder dan dat.
[73:4]
Of maak het iets langer - en zeg de Koran duidelijk en
aandachtig op.
[73:5]
Waarlijk, Wij dragen u een gewichtig Woord op.
[73:6]
Voorwaar, des nachts opstaan is de zekerste weg en geeft het
Woord krachtige uitwerking.
[73:7]
Gij hebt inderdaad gedurende de dag langdurige bezigheden.
[73:8]
Daarom gedenk de naam van uw Heer, en geef u met volle
toewijding aan Hem over.
[73:9]
Hij is de Heer van het Oosten en het Westen, er is geen
andere God naast Hem; neem Hem daarom tot uw Beschermer.
[73:10]
En verdraag met geduld alles wat zij (de ongelovigen)
zeggen; en verlaat hen op gepaste wijze.
[73:11]
En laat Mij alleen met degenen die loochenen, de bezitters
van rijkdom en geef hun een wijle uitstel.
[73:12]
Voorzeker, bij Ons zijn zware boeien en een laaiend Vuur,
[73:13]
En voedsel dat verstikt, en pijnlijke straf.
[73:14]
Er zal een Dag komen waarop de aarde en de bergen zullen
beven, en de
[73:15]
Waarlijk, Wij hebben tot u een boodschapper gezonden, die
een getuige tegen u is, geljik Wij een boodschapper tot Pharao zonden.
[73:16]
Maar Pharao gehoorzaamde de boodschapper niet, daarom grepen
Wij hem met een verschrikkelijke greep aan.
[73:17]
Hoe zult gij u, indien gij het ware geloof verwerpt,
beveiligen voor de Dag, waarop de kinderen grijze haren zullen krijgen (van
schrik).
[73:18]
En waarbij de hemel uiteen zal splijten, en Zijn belofte zal
worden vervuld.
[73:19]
Dit is zeker een vermaning. Dus moge hij die wil, de weg tot
zijn Heer inslaan.
[73:20]
Waarlijk uw Heer weet dat gij bijna twee-derde van de nacht
staat (te bidden), somsdehelft of ook wel een derde er van, en eveneens doet
dit een deel van degenen die met u zijn. En God bepaalt de maat van dag en
nacht. Hij weet, dat gij het niet kunt volhouden, en daarom heeft Hij Zich in
barmhartigheid tot u gewend. Zegt dan zoveel van de Koran op als u gemakkelijk
valt. Hij weet dat er enigen onder u ziek kunnen zijn, en anderen op reis door
het land trekken, zoekende naar God’s genade, en weer anderen strijdend voor
God’s zaak. Zegt er dus zoveel van (de Koran) op, als u gemakkelijk valt en
onderhoudt het gebed, en betaalt de Zakaat, en sluit met God een goede lening.
En wat goeds gij voor u uitzendt, gij zult betere en grotere beloning bij God
vinden. En zoekt vergiffenis van God, voorwaar, God is Vergevensgezind,
Genadevol.
De gebundelde
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[74:1]
O gij die u omhult!
[74:2]
Sta op en waarschuw,
[74:3]
En verkondig de Grootheid van uw Heer,
[74:4]
En reinig uw hart.
[74:5]
En vlied de onreinheid.
[74:6]
Bewijs geen gunsten om u daardoor te verrijken.
[74:7]
En wees geduldig ter wille van uw Heer.
[74:8]
Want als de bazuin wordt geblazen,
[74:9]
Die Dag zal een moeilijke dag zijn.
[74:10]
Niet gemakkelijk voor de ongelovigen.
[74:11]
Laat Mij alleen met hem die Ik schiep.
[74:12]
Ik heb hem overvloedig bezit gegeven.
[74:13]
En zonen die bij hem zijn.
[74:14]
En ik verschafte hem elk gemak.
[74:15]
Toch verlangt hij dat Ik hem nog meer zal geven.
[74:16]
Stellig niet; want hij was vijandig tegenover Onze
boodschappen.
[74:17]
Hem zal Ik een zware straf opleggen.
[74:18]
Ziet! Hij dacht na en hij besloot!
[74:19]
Vervloekt zij hij, hoe besloot hij!
[74:20]
Nogmaals, vervloekt zij hij! Hoe be sloot hij!
[74:21]
Toen keek hij (om zich heen),
[74:22]
Daarna fronste hij zijn voorhoofd en keek nors.
[74:23]
Dan keerde hij zich om en toonde zich hovaardig.
[74:24]
Hij zeide: "Dit is niets dan een nagebootste tovenarij.
[74:25]
Dit is slechts het woord van een mens."
[74:26]
Weldra zal Ik hem in het Vuur werpen.
[74:27]
En wat weet gij wat het Vuur der hel is?
[74:28]
Het ontziet niets, noch laat het iets (onverteerd) achter,
[74:29]
Het verschroeit het gezicht.
[74:30]
Daarover waken er negentien (engelen).
[74:31]
En Wij hebben niets dan engelen tot wachters van het Vuur
gemaakt. En Wij hebben hun getal niet vastgesteld, dan tot beproeving der
ongelovigen, opdat wie het Boek is gegeven zekerheid mogen verkrijgen en dat de
gelovigen in geloof mogen toenemen en opdat de mensen van het Boek en de
gelovigen niet zullen twijfelen. En dat degenen in wier hart een ziekte is en
degenen die ongelovig zijn, mogen zeggen: "Wat bedoelt God met deze
gelijkenis?" Zo laat God dwalen wie Hij wil en leidt wie Hij wil. Niemand
kent de legerscharen van uw Heer dan Hij. Dit is niets dan een vermaning voor
de mensheid.
[74:32]
Neen, bij de maan,
[74:33]
En de nacht als zij heengaat
[74:34]
En de dageraad wanneer zij gloort,
[74:35]
Waarlijk, het is een der grootste tijdingen
[74:36]
Een waarschuwing voor de mensen.
[74:37]
Aan degene onder u, die vooruit wenst te gaan of degene die
wil achterblijven,
[74:38]
Elke ziel is als een pand voor hetgeen zij doet.
[74:39]
Doch degenen aan de rechter hand
[74:40]
In tuinen (wonende) vragen zij:
[74:41]
Aan de schuldigen
[74:42]
Wat heeft u in de hel gebracht?
[74:43]
Zij zullen antwoorden: "Wij behoorden niet tot hen die
plachten te bidden.
[74:44]
Noch voedden wij de armen.
[74:45]
En wij plachten ijdele gesprekken te voeren met hen die
ijdele gesprekken voerden.
[74:46]
En wij plachten de Dag des Oordeels te loochenen.
[74:47]
Totdat de dood ons overviel."
[74:48]
De tussenkomst van bemiddelaars zal hen daarom niets baten.
[74:49]
Wat scheelt hun dat zij zich van de vermaning afwenden
[74:50]
Als bange ezels,
[74:51]
Vluchtende voor een leeuw?
[74:52]
Neen, ieder van hen wenst dat hem opengeslagen bladzijden
zullen worden getoond.
[74:53]
Voorwaar, zij vrezen het Hiernamaals niet!
[74:54]
Neen, waarlijk, dit is een vermaning
[74:55]
Die wil, trekke er lering uit.
[74:56]
Doch zij zullen er geen lering uit trekken tenzij God het
wil. Hij is Waardig, dat men Hem vreest, en Hij is de Heer der vergiffenis.
De
wederopstanding
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[75:1]
Neen! Ik roep de Dag der Opstanding tot getuige.
[75:2]
Neen! Ik roep de zichzelf beschuldigende ziel tot getuige.
[75:3]
Denkt de mens dat Wij zijn beenderen niet kunnen verzamelen?
[75:4]
Zeker; Wij hebben de macht hem te herstellen tot in zijn
vingertoppen.
[75:5]
Maar de mens wenst in ’t vervolg slecht te handelen.
[75:6]
Hij vraagt: "Wanneer is de Dag der Opstanding?"
[75:7]
Maar als het oog verblind wordt,
[75:8]
En de maan verduisterd zal zijn,
[75:9]
En de zon en de maan zullen samen gebracht worden,
[75:10]
Op die Dag zal de mens zeggen: "Waarheen te
vluchten?"
[75:11]
Neen! Geen schuilplaats!
[75:12]
Slechts bij uw Heer zal dan uw toevlucht zijn.
[75:13]
De mens zal op die Dag worden onderricht over hetgeen hij
vooruitzond of achterliet.
[75:14]
Neen, de mens is een bewijs tegen zichzelf.
[75:15]
Zelfs al biedt hij (zijn) verontschuldigingen aan.
[75:16]
Beweeg uw tong er niet mede om deze (woorden) haastig (opte
nemen!)
[75:17]
Het verzamelen en het verkondigen er van rust op Ons.
[75:18]
Wanneer Wij dus (de Openbaring) verkondigd hebben volg dan
de verkondiging.
[75:19]
Daarna rust de verklaring er van op Ons.
[75:20]
Neen, maar gij (mensen) hebt dit leven lief.
[75:21]
En gij geeft het Hiernamaals prijs.
[75:22]
Op die Dag zullen sommige gezichten verlicht zijn,
[75:23]
Opziende naar hun Heer;
[75:24]
En andere gezichten zullen op die Dag somber zijn.
[75:25]
Wetende dat een vreselijke ramp hen spoedig zal overkomen.
[75:26]
Ja! Als de ziel van de stervende tot de keel zal opstijgen,
[75:27]
En er zal worden gezegd: "Wie is de geneesheer?"
[75:28]
Dan weet hij dat hij scheiden moet.
[75:29]
En wrijft (in doodsangst) het ene been tegen het andere.
[75:30]
Dan wordt (hij) tot uw Heer gedreven,
[75:31]
Want hij (mens) nam de Waarheid niet aan, noch bad hij.
[75:32]
Doch hij verloochende (de profeet) en wendde zich af.
[75:33]
Dan ging hij trots naar zijn familie terug.
[75:34]
Wee u! Wee dus over u.
[75:35]
Wee u nogmaals en nog eens wee!
[75:36]
Denkt de mens dat hij zonder doel zal worden gelaten?
[75:37]
Was hij niet een kleine levenskiem die werd uitgestort?
[75:38]
Dan werd hij een klonter bloed daarna schiep en vervolmaakte
Hij hem.
[75:39]
Daarvan (de kiem) maakt Hij een paar, man en vrouw.
[75:40]
Is Hij dan niet bij machte de doden te doen herleven?
De Tijd, De
Mensen
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[76:1]
Voorzeker, er is voor de mens een tijdperk geweest toen hij
geen vermeldenswaardig ding was.
[76:2]
Wij hebben de mens uit een gemengde levenskiem geschapen en
hebben hem horende en ziende gemaakt om hem op de proef te stellen.
[76:3]
Wij hebben hem de weg getoond, hij moge dankbaar of wel
ondankbaar zijn.
[76:4]
Voorwaar, Wij hebben voor de ongelovigen ketenen, ijzeren
halsbanden en een laaiend Vuur bereid.
[76:5]
Maar de deugdzamen drinken uit een beker (een drank) gemengd
met Kamfer.
[76:6]
De dienaren van God drinken uit een bron, welke zij in
overvloed doen stromen.
[76:7]
Zij vervullen de gelofte, en vrezen een Dag waarvan het
kwaad verstrekkend is.
[76:8]
En zij geven voedsel, uit liefde voor Hem, aan de armen, de
wees en de gevangenen.
[76:9]
(Zeggende): "Wij voeden u slechts ter wille van God.
Wij verlangen geen beloning noch dank van u.
[76:10]
Wij vrezen van onze Heer een moeilijke en drukkende
Dag."
[76:11]
Daarom zal God hen voor het kwade van die Dag beschermen en
zal hun blijdschap en geluk schenken.
[76:12]
En Hij zal hen voor hun standvastigheid belonen met een tuin
en kleren van zijde.
[76:13]
Zich daarin nedervlijende op sofa’s zullen zij het noch te
koud noch te warm hebben.
[76:14]
En de schaduw der bomen zal dicht over hen zijn en de
trossen fruit zullen gemakkelijk bereikbaar worden gemaakt.
[76:15]
En zilveren vaten zullen aan hen worden rondgereikt, en
bekers
[76:16]
Kristalhelder, uit zilver, in de juiste maat vervaardigd.
[76:17]
En daarin zal hun een drank worden gegeven, vermengd met Gember.
[76:18]
Van een bron genaamd: Salsabiel.
[76:19]
En jonge mensen, die niet verouderen, zullen om hen rondgaan
(om hen te bedienen). Wanneer gij hen ziet, denkt gij dat zij verstrooide
paarlen zijn.
[76:20]
En waarheen gij ook kijkt, zult gij een zaligheid voelen en
een groot koninkrijk aanschouwen.
[76:21]
Zij zullen klederen van fijne groene zijde en zwaar brocaat
dragen en zilveren armbanden. En hun Heer zal hun een zuivere drank geven.
[76:22]
(Hij zal zeggen): "Dit is uw loon, omdat uw streven waardevol
was."
[76:23]
Voorwaar, Wij hebben de Koran aan u bij gedeelten
geopenbaard.
[76:24]
Wees daarom geduldig volgens het gebod van uw Heer en
gehoorzaam niemand die onder hen zondig of ongelovig is.
[76:25]
En gedenk de naam van uw Heer ’s morgens en ’s avonds.
[76:26]
En aanbid Hem gedurende (een deel) van de nacht en prijs
Zijn eer gedurende een groot deel ervan.
[76:27]
Waarlijk, de ongelovigen houden van de voorbijgaande wereld
en denken niet aan de zware Dag (des Oordeels).
[76:28]
Wij zijn het Die hen geschapen hebben en hun lichaamsbouw
hebben gesterkt. En indien Wij willen, kunnen Wij hen door gelijksoortige
schepselen vervangen.
[76:29]
Voorwaar, dit is een vermaning. Wie het daarom wenst, kieze
een weg die tot zijn Heer leidt.
[76:30]
En gij zult niets anders willen dan hetgeen God wil.
Voorwaar, God is Alwetend, Alwijs.
[76:31]
Hij laat tot Zijn barmhartigheid ingaan wie Hij wil, en voor
de onrechtvaardigen heeft Hij een pijnlijke straf bereid.
Zij Die
Gezonden Waren
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[77:1]
Bij de met goedheid gezondenen.
[77:2]
En bij hen die verbrijzelen.
[77:3]
En bij hen, die heinde en ver verspreiden.
[77:4]
En bij hen die goed onderscheiden.
[77:5]
En bij hen die de vermaning toedienen,
[77:6]
[77:7]
Voorwaar, hetgeen u is beloofd moet gebeuren.
[77:8]
Dus, als de sterren verduisterd zullen zijn.
[77:9]
En als de hemelen geopend zullen worden.
[77:10]
En als de
[77:11]
En als de gezanten verzameld zullen worden.
[77:12]
Tot welke Dag is dit einde uitgesteld?
[77:13]
Tot de Dag der beslissing.
[77:14]
En wat weet gij ervan wat de Dag der beslissing is?
[77:15]
Wee op die Dag, degenen die loochenen.
[77:16]
Hebben Wij de vroegere (ongelovigen) niet vernietigd?
[77:17]
Wij zullen daarom die van latere tijden hen doen volgen.
[77:18]
Zo behandelen Wij de schuldigen.
[77:19]
Wee op die Dag degenen die loochenen!
[77:20]
Schiepen Wij u niet uit een kleine levenskiem
[77:21]
Die Wij op een veilige plaats bewaarden.
[77:22]
Voor een bepaalde tijd?
[77:23]
Zo hebben Wij bepaald. Hoe voortreffelijk zijn Wij in het
bepalen!
[77:24]
Wee op die Dag degenen die loochenen!
[77:25]
Hebben Wij de aarde niet gemaakt om
[77:26]
De levenden en de doden te kunnen bevatten?
[77:27]
En hebben Wij er geen hoge
[77:28]
Wee op die Dag degenen die loochenen.
[77:29]
Men zal zeggen: "Gaat naar (de straf) welke gij
loochendet.
[77:30]
Begeeft u tot een schaduw van drie takken,
[77:31]
Die geen koelte geeft, noch beschermt tegen de vlam."
[77:32]
Ziet! Het (Vuur der hel) gooit vonken op als kastelen.
[77:33]
Alsof zij kamelen van een gele kleur waren.
[77:34]
Wee op die Dag degenen die loochenen!
[77:35]
Dit is een Dag waarop zij (de schuldigen) niet mogen
spreken,
[77:36]
Noch zal hun worden toegestaan verontschuldigingen aan te
bieden.
[77:37]
Wee op die Dag degenen die loochenen.
[77:38]
Dit is de Dag der beslissing; Wij hebben u en degenen die
vroeger leefden bijeengebracht.
[77:39]
Indien gij nu enig plan hebt gebruikt het dan tegen Mij.
[77:40]
Wee op die Dag degenen die loochenen!
[77:41]
De godvruchtigen zullen te midden van schaduwen en bronnen
wonen,
[77:42]
En fruit ontvangen, zoals zij zich mogen wensen.
[77:43]
(Men zal zeggen): "Eet en drinkt met smaak als beloning
voor hetgeen gij placht te doen."
[77:44]
Voorwaar, zo belonen Wij degenen die goed doen.
[77:45]
Wee op die Dag degenen die loochenen.
[77:46]
Eet en vermaakt u een poosje (in dit leven). Voorzeker, gij
zijt de schuldigen.
[77:47]
Wee op die Dag degenen die loochenen.
[77:48]
En als er tot hen wordt gezegd: "Buigt u neder!"
dan buigen zij zich niet.
[77:49]
Wee op die Dag degenen die loochenen.
[77:50]
In welk woord buiten dit zullen zij dan geloven?
Part 30
Het Nieuws
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[78:1]
Waarover vragen zij?
[78:2]
Over de grote aankondiging,
[78:3]
Waaromtrent zij (van mening) verschillen?
[78:4]
Waarlijk, zij zullen het spoedig te weten komen.
[78:5]
Nogmaals zij zullen het weldra te weten komen.
[78:6]
Hebben Wij de aarde niet als een bed gespreid?
[78:7]
En de
[78:8]
En hebben Wij u niet in paren geschapen?
[78:9]
En hebben Wij uw slaap niet tot rusten bestemd?
[78:10]
En hebben Wij de nacht niet als een mantel gemaakt.
[78:11]
En hebben Wij de dag niet voor (het zoeken) naar
levensonderhoud gemaakt?
[78:12]
En hebben Wij niet zeven sterke (hemelen) boven u gebouwd;
[78:13]
En daarin een stralende lamp geplaatst?
[78:14]
En zenden Wij niet vanuit de wolken regen neder die
voortstroomt.
[78:15]
Opdat Wij daardoor graan en plantengroei voortbrengen.
[78:16]
En weelderige tuinen?
[78:17]
Voorzeker, de Dag der beslissing is bepaald;
[78:18]
De Dag waarop de bazuin wordt geblazen; dan zult gij in
scharen komen.
[78:19]
En de hemel wordt geopend en zal vele poorten hebben.
[78:20]
En de bergen verdwijnen en worden tot een luchtspiegeling.
[78:21]
Voorzeker de hel ligt in een hinderlaag.
[78:22]
Een tehuis voor de opstandigen.
[78:23]
Die daarin lange tijd zullen vertoeven.
[78:24]
Zij zullen daar geen koelte hebben en geen dronk smaken,
[78:25]
Behalve kokend water en een stinkende vloeistof die
verschrikkelijk koud is.
[78:26]
Een passende vergelding (voor hun daden).
[78:27]
Zij verwachtten geen rekening.
[78:28]
En verwierpen Onze tekenen geheel.
[78:29]
En Wij hebben alles in een boek neergeschreven.
[78:30]
Smaakt dus de straf! Wij zullen u slechts hierin doen
toenemen.
[78:31]
Voorwaar, er is triomf voor de rechtvaardigen,
[78:32]
Beschutte tuinen en wijnbergen.
[78:33]
En jeugdige gezellen, gelijk in leeftijd.
[78:34]
En een gevulde beker.
[78:35]
Zij horen daar geen ijdele gesprekken noch leugens!
[78:36]
Een beloning van uw Heer, een toereikende gave,
[78:37]
Van de Heer der hemelen en der aarde en van alles wat daar
tussen is, de Barmhartige. Niemand zal Hem kunnen aanspreken.
[78:38]
De Dag waarop de Geest en de (andere) engelen in gelederen
opgesteld staan, zullen zij niet spreken, met uitzondering van hem aan wie de
Barmhartige het toestaat en die alleen zal spreken wat recht is.
[78:39]
Die Dag is de werkelijkheid. Daarom, laat hij die het wil
een toevlucht bij zijn Heer zoeken.
[78:40]
Voorwaar, Wij hebben u voor een straf die nabij is
gewaarschuwd; de Dag waarop de mens zal zien wat hij heeft uitgevoerd en
(waarop) de ongelovige zal zeggen: "O, ware ik maar stof geweest!"
An-Naziaat
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[79:1]
Bij hen die zich volledig inspannen,
[79:2]
En bij hen die hun werk met vreugde verrichten,
[79:3]
En bij hen die snelle vorderingen maken.
[79:4]
En bij hen die de eersten willen zijn
[79:5]
En bij hen die de zaak regelen.
[79:6]
De Dag waarop de bevende (aarde) zal beven,
[79:7]
Hierop zal volgen, wat volgen moet.
[79:8]
Op die Dag zullen de harten kloppen.
[79:9]
En de ogen zullen nedergeslagen zijn.
[79:10]
Zij (de ongelovigen) zeggen: "Zullen wij werkelijk tot
onze vroegere toestand worden teruggebracht,
[79:11]
Zelfs al zijn wij vergane beenderen geworden?"
[79:12]
Zij zeggen: "Dan zou deze opstanding een ondergang
zijn."
[79:13]
Daar is slechts één dreigende roep.
[79:14]
En ziet, zij zijn opgewekt.
[79:15]
Heeft het verhaal van Mozes u niet bereikt?
[79:16]
Toen zijn Heer hem in het heilige dal van Towa toeriep,
(zeggende):
[79:17]
Ga naar Pharao; want hij is opstandig.
[79:18]
En zeg tot hem: Zoudt gij u willen reinigen?
[79:19]
En ik zal u tot uw Heer
[79:20]
Toen toonde hij hem (Pharao) het grote teken,
[79:21]
Maar deze verwierp het en gehoorzaamde niet;
[79:22]
Maar wendde zich daarna haastig af.
[79:23]
En hij (Pharao) verzamelde de zijnen en riep uit:
[79:24]
(Zeggende), "Ik ben uw Heer de Allerhoogste."
[79:25]
Daarop greep God hem aan met een voorbeeldige straf voor de
toekomst en voor die tijd.
[79:26]
Waarlijk daarin is een les voor hem die vreest.
[79:27]
Zijt gij moeilijker te scheppen dan de hemel die Hij heeft
gebouwd?
[79:28]
Hij verhief hem hoog en maakte hem volmaakt.
[79:29]
En Hij maakte de nacht donker en bracht het daglicht voort;
[79:30]
En ook de aarde spreidde hij uit.
[79:31]
Daaruit bracht Hij water en weide voort.
[79:32]
En Hij maakte de
[79:33]
Een voorziening voor u en voor uw vee.
[79:34]
Maar als de grote ramp zal komen,
[79:35]
De Dag waarop de mens zich zal herinneren hetgeen hij heeft
gedaan,
[79:36]
En de hel zal zichtbaar gemaakt worden voor hem die ziet.
[79:37]
Dan zal (voor hem) die opstandig is geweest,
[79:38]
En die het leven dezer wereld verkoos,
[79:39]
Brandend Vuur zijn tehuis zijn.
[79:40]
Doch voor hem die vreesde voor zijn Heer te staan, en die
zijn ziel van begeerten onthield,
[79:41]
Zal het paradijs zeker zijn verblijf zijn.
[79:42]
Zij vragen u omtrent het Uur: "Wanneer zal het
komen?"
[79:43]
Maar datgene waarmede gij u bezighoudt
[79:44]
De uitkomst daarvan is bij uw Heer.
[79:45]
Gij zijt slechts een waarschuwer voor hem die vreest.
[79:46]
Op de dag waarop zij dit zullen zien, (zal het zijn) alsof
zij slechts een avond of een morgen (op de aarde) hadden vertoefd.
Hij Fronste
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[80:1]
Hij (de profeet) fronste (zijn voorhoofd) en wendde zich af.
[80:2]
Omdat er een blinde man tot hem kwam.
[80:3]
(Mens) wat weet gij? Misschien wilde hij zich laten
louteren.
[80:4]
Of hij kon om raad komen, en die raad zou hem van nut kunnen
zijn.
[80:5]
Maar aan hem, die onverschillig is
[80:6]
Schenkt gij uw aandacht,
[80:7]
Hoewel gij er niet voor aansprakelijk zijt als hij zich niet
loutert.
[80:8]
Maar hij die zich tot u haast,
[80:9]
En God vreest,
[80:10]
Voor hem zijt gij onverschillig.
[80:11]
Neen! Voorwaar, het is een vermaning.
[80:12]
Dus, wie het wil, laat hem er lering uit trekken.
[80:13]
(Dit is) in verheven geschriften,
[80:14]
Hoogstaand en rein,
[80:15]
In de handen van schrijvers,
[80:16]
Edel, deugdzaam.
[80:17]
Wee de mens! Hoe ondankbaar is hij!
[80:18]
Waaruit heeft Hij hem geschapen?
[80:19]
Uit een kleine levenskiem schept Hij hem en stelt zijn
verhoudingen vast.
[80:20]
Dan effent Hij de weg voor hem,
[80:21]
Dan doet Hij hem sterven en geeft hem aan het graf over,
[80:22]
Dan, wanneer Hij wil, zal Hij hem weer opwekken.
[80:23]
Neen, hij heeft hetgeen Hij hem gebood, niet volbracht.
[80:24]
Laat nu de mens naar zijn voedsel zien;
[80:25]
Hoe Wij water doen neerstromen,
[80:26]
Dan de aarde splijten,
[80:27]
En graan daaruit doen groeien.
[80:28]
Ook druiven en groenten,
[80:29]
En de olijfboom en de dadelpalm.
[80:30]
En tuinen, dicht beplant.
[80:31]
En vruchten en weiden,
[80:32]
Voorziening voor u en uw vee!
[80:33]
Maar als de oorverdovende roep komt,
[80:34]
De Dag waarop een man van zijn broeder vlucht,
[80:35]
En van zijn moeder en zijn vader,
[80:36]
En van zijn vrouw en zijn kinderen,
[80:37]
Op die Dag zal een ieder een aangeiegenheid hebben die hem
bezig zal houden.
[80:38]
Op die Dag zullen sommige gezichten stralend zijn,
[80:39]
Lachend, vrolijk!
[80:40]
En op andere gezichten zal op die Dag stof liggen.
[80:41]
Duisternis zal hen bedekken.
[80:42]
Dat zijn de ongelovigen, de slechten.
Het Opvouwen
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[81:1]
Wanneer de zon wordt omhuld,
[81:2]
En wanneer de sterren dof worden,
[81:3]
En wanneer de
[81:4]
En wanneer de drachtige kamelen worden verlaten,
[81:5]
En wanneer de dieren worden bijeengegaard,
[81:6]
En wanneer de zeëen worden geledigd,
[81:7]
En wanneer de mensen worden verenigd,
[81:8]
En wanneer er over het gedode kind (verantwoording) zal
worden gevraagd
[81:9]
Voor welke misdaad het gedood werd,
[81:10]
En wanneer geschriften worden verspreid,
[81:11]
En wanneer de Hemel wordt opengelegd,
[81:12]
En wanneer de hel wordt ontstoken,
[81:13]
En wanneer het paradijs nabij wordt gebracht,
[81:14]
Dan zal ieder ziel weten wat zij heeft voorbereid.
[81:15]
En Ik roep tot getuige datgene wat terugkeert,
[81:16]
Zijn loop volgt en ondergaat,
[81:17]
En de nacht wanneer deze heengaat.
[81:18]
En de dageraad als deze aanbreekt.
[81:19]
Dat is voorzeker de boodschap van een edele boodschapper,
[81:20]
Vol van macht, bevestigd door de Heer van de Troon,
[81:21]
Die gehoorzaamd moet worden en vertrouwenswaardig is.
[81:22]
En uw metgezel is niet krankzinnig.
[81:23]
En hij zag hem (Gabriël) aan de heldere horizon.
[81:24]
En hij is geen vrek wat het onzienlijke aangaat.
[81:25]
En dit is niet het woord van Satan de vervloekte.
[81:26]
Waarheen richt gij u dan?
[81:27]
Dit is niets dan een vermaning voor de werelden.
[81:28]
Voor hem onder u die oprecht wil wandelen.
[81:29]
En gij zult niets willen behalve wat God wil, de Heer der
Werelden.
Het Klievende
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[82:1]
Wanneer de hemel wordt gespleten,
[82:2]
En wanneer de sterren verstrooid worden,
[82:3]
En wanneer de zeëen worden geledigd,
[82:4]
En wanneer de graven worden geopend,
[82:5]
Zal iedere ziel weten wat zij heeft vooruitgezonden en wat
zij achterwege heeft gelaten.
[82:6]
O mens, wat heeft u bedrogen omtrent uw Heer, de Genadige,
[82:7]
Die u schiep, daarna voltooide en u de juiste verhoudingen
gaf?
[82:8]
Hij heeft u gevormd in een vorm, die Hem behaagde.
[82:9]
Hij heeft u gevormd in een vorm, die Hem behaagde.
[82:10]
Maar voorzeker er zijn bewakers over u.
[82:11]
Eerwaarde schrijvers,
[82:12]
Die weten wat gij doet.
[82:13]
Voorwaar, de deugdzamen zijn omringd door zegeningen
[82:14]
En de slechten zijn omringd door de hel,
[82:15]
Daarin zullen zij verbranden op de Dag des Oordeels;
[82:16]
En zij zullen er niet aan kunnen ontsnappen.
[82:17]
En wat weet gij er van wat de Dag des Oordeels is?
[82:18]
Nogmaals, wat weet gij er van wat de Dag des Oordeels is?
[82:19]
De Dag waarop een ziel iets vermag voor een andere ziel! Op
die Dag berust het gebod alleen bij God.
Daden in fraude
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[83:1]
Wee hen die anderen tekort doen.
[83:2]
Wanneer zij voor zichzelf wegen, nemen zij volle maat;
[83:3]
Indien zij voor anderen uitmeten of afwegen, geven zij
minder (dan behoort).
[83:4]
Weten zulke mensen niet dat zij zullen herrijzen
[83:5]
Op een grote Dag,
[83:6]
De Dag, waarop de mensheid voor de Heer der Werelden zal
staan?
[83:7]
Neen! Het gedenkschrift over de bozen is in Sidjdjien.
[83:8]
En wat weet gij er van wat Sidjdjien is?
[83:9]
Het is een geschreven boek.
[83:10]
Wee, op die Dag de loochenaars,
[83:11]
Die de Dag des Oordeels loochenen.
[83:12]
En niemand behalve de zondige overtreder loochent die (Dag),
[83:13]
Die zegt, als Onze woorden aan hem worden voorgedragen:
"Fabelen der ouden."
[83:14]
Neen, maar hetgeen zij plachten te verdienen heeft zich als
roest aan hun hart gehecht.
[83:15]
Neen, zij zullen die Dag zeker van hun Heer worden
uitgesloten.
[83:16]
Voorwaar, dan zullen zij in de hel branden,
[83:17]
En er zal tot hen worden gezegd: "Dit is hetgeen gij
placht te loochenen!"
[83:18]
Neen, het gedenkschrift der deugdzamen is voorzeker in
"Illijjien."
[83:19]
En wat weet gij er van wat"Illijjien" is?
[83:20]
Een geschreven boek.
[83:21]
De nabij (God) zijnden zullen het zien.
[83:22]
Voorwaar, de deugdzamen onder zegeningen,
[83:23]
Op hoge sofa’s zullen zij elkander aanschouwen,
[83:24]
Gij zult in hun gezicht de glans der gelukzaligheid
herkennen.
[83:25]
Hun wordt zuivere verzegelde wijn te drinken gegeven.
[83:26]
Welks zegel muskus is. En laat degenen die wedijveren,
hiervoor wedijveren.
[83:27]
En hij zal vermengd worden met water van Tasniem;
[83:28]
Een bron waaruit de nabij (God) zijnden drinken.
[83:29]
Waarlijk, de schuldigen plachten de gelovigen uit te lachen,
[83:30]
En wanneer zij hen voorbijgingen, knipoogden zij tegen
elkander.
[83:31]
En wanneer zij tot de hunnen terugkeerden, keerden zij
opgetogen terug;
[83:32]
En wanneer zij hen zagen, zeiden zij: "Dit zijn
inderdaad de dwalenden."
[83:33]
Maar zij waren niet als bewakers over hen gezonden.
[83:34]
Daarom zullen op deze Dag de gelovigen over de ongelovigen
lachen,
[83:35]
Op hoge sofa’s zittende zullen zij aanschouwen;
[83:36]
Voorzeker wordt de ongelovigen vergolden voor hetgeen zij
plachten te doen!
De Splijting
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[84:1]
Wanneer de hemel vaneen splijt.
[84:2]
En zijn Heer gehoorzaamt zoals het hem betaamt.
[84:3]
En wanneer de aarde wordt uitgespreid.
[84:4]
En alles zal uitwerpen wat in haar is, en leeg wordt.
[84:5]
En gehoorzaamt aan haar Heer, zoals het haar betaamt.
[84:6]
(Zal worden gezegd) "O mens, gij moet ijverig naar uw
Heer streven, dan zult gij Hem ontmoeten."
[84:7]
Wat hem betreft, wie het boek in zijn rechter hand wordt
gegeven,
[84:8]
Hij zal waarlijk een gemakkelijke rekening krijgen,
[84:9]
En zal tot de zijnen in vreugde terugkeren.
[84:10]
Maar hij, wie het boek achter zijn rug wordt gegeven,
[84:11]
Hij zal vernietiging wensen
[84:12]
En een laaiend Vuur ingaan.
[84:13]
Voorzeker, hij was bij de zijnen gelukkig,
[84:14]
En dacht inderdaad dat hij nooit zou terugkeren.
[84:15]
Ja! Voorzeker, zijn Heer kent hem goed.
[84:16]
Ja, Ik roep de avondschemering tot getuige.
[84:17]
En de nacht en wat deze omsluiert,
[84:18]
En de maan als zij vol wordt,
[84:19]
Dat gij zeker van de ene toestand naar de andere overgaat.
[84:20]
Maar, wat scheelt hen, dat zij niet geloven?
[84:21]
En wanneer de Koran aan hun wordt voorgedragen, werpen zij
zich niet ter aarde neer,
[84:22]
Integendeel, de ongelovigen loochenen (deze).
[84:23]
Doch God weet het beste wat zij denken.
[84:24]
Kondig hun hiervoor dus een pijnlijke straf aan.
[84:25]
Maar voor de gelovigen die goede werken doen, is een
oneindige beloning.
De Tekens van
de Zodiak
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[85:1]
Bij de hemel met zijn constellaties.
[85:2]
En bij de beloofde Dag.
[85:3]
En bij de getuige en hetgeen waarover hij getuigenis aflegt.
[85:4]
Vervloekt zijn degenen die groeven maakten -
[85:5]
Daarin vuur stookten -
[85:6]
Ziet! Zij zaten er bij,
[85:7]
En waren getuigen van wat zij de gelovigen aandeden.
[85:8]
En zij wreekten zich slechts op hen omdat zij in God
geloofden, de Almachtige, de Geprezene.
[85:9]
Aan Wie het koninkrijk der hemelen en der aarde behoort; en
God is Getuige van alle dingen.
[85:10]
En zij, die de gelovige mannen en vrouwen vervolgen en dan
geen berouw hebben, voor hen is de straf der hel, en hen wacht de straf van het
branden.
[85:11]
Voorzeker, de gelovigen die goede werken doen, zullen tuinen
hebben waardoor rivieren stromen. Dat is de grote zegepraal.
[85:12]
Waarlijk, de greep van uw Heer is hard.
[85:13]
Hij is het Die schept en weder voortbrengt;
[85:14]
En Hij is de Vergevende, de Liefderijke;
[85:15]
De Heer van de Troon, de Roemrijke;
[85:16]
Uitvoerder van wat Hij wil.
[85:17]
Heeft het verhaal van de heerscharen u dan niet bereikt,
[85:18]
Van Pharao en de Samoed?
[85:19]
Ja, maar de ongelovigen loochenen het.
[85:20]
En God omsingelt hen van achteraf.
[85:21]
Voorwaar, het is een glorierijke Koran,
[85:22]
Op een beschermde tafel.
De Nachtelijke
Bezoeker
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[86:1]
Bij de hemel en bij de morgenster.
[86:2]
En wat weet gij (er van) wat de morgenster is?
[86:3]
Het is een ster van doordringende helderheid.
[86:4]
Er is geen ziel waarover geen wachter is.
[86:5]
Laat de mens derhalve overwegen waaruit hij geschapen werd.
[86:6]
Hij werd uit een stromende vloeistof geschapen,
[86:7]
Welke voortkomt van tussen de ruggegraat en de ribben.
[86:8]
Voorzeker, Hij
[86:9]
Op de Dag waarop de geheimen zullen worden geopenbaard.
[86:10]
Dan zal hij geen kracht en geen helper hebben.
[86:11]
Bij de wolk die regen geeft.
[86:12]
En de aarde, die door planten splijt.
[86:13]
Dit is zeker een beslissend woord,
[86:14]
Het is geen grap.
[86:15]
Voorwaar zij smeden een plan.
[86:16]
En ook Ik smeed een (machtiger) plan.
[86:17]
Geef derhalve de ongelovigen voor een tijdje uitstel,
De Allerhoogste
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[87:1]
Verheerlijk de Naam van uw Heer, de Allerhoogste.
[87:2]
Die schept en vervolmaakt,
[87:3]
En Die bepaalt en leidt,
[87:4]
En Die het gewas voortbrengt,
[87:5]
En het dan doet verdorren.
[87:6]
Wij zullen u weldra onderwijzen zodat gij het niet vergeet -
[87:7]
Behalve wat God wil - Voorwaar, Hij kent het openlijke en
het verborgene.
[87:8]
En Wij zullen uw weg effenen tot gemak.
[87:9]
Maak (anderen) daarom indachtig, voorzeker dit is nuttig.
[87:10]
Hij die vreest zal er lering uit trekken;
[87:11]
Maar de rampzalige zal zich ervan afwenden,
[87:12]
Die het grote Vuur zal binnengaan,
[87:13]
Waarin hij noch sterven noch leven zal.
[87:14]
Voorzeker, geslaagd is hij die zich loutert.
[87:15]
En die de naam van zijn Heer gedenkt en bidt.
[87:16]
Maar gij verkiest het leven dezer wereld,
[87:17]
Ofschoon het Hiernamaals beter en van langere duur is.
[87:18]
Voorzeker, dit is in vroegere geschriften vermeld,
[87:19]
De geschriften van Abraham en Mozes.
Het
Overweldigende Evenement
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[88:1]
Heeft het nieuws van de overweldigende (gebeurtenis) u
bereikt?
[88:2]
Op die Dag zullen sommige aangezichten terneergeslagen zijn,
[88:3]
Zwoegend, zich afmattende,
[88:4]
Zij zullen in een vreselijk Vuur branden,
[88:5]
Hun zal uit een kokende bron te drinken worden gegeven,
[88:6]
Zij zullen geen voedsel krijgen, behalve van doornen,
[88:7]
Dat noch voedzaam zal zijn noch tegen de honger zal baten.
[88:8]
Op die Dag zullen andere aangezichten verblijd zijn.
[88:9]
Weltevreden met hun streven.
[88:10]
In een verheven tuin
[88:11]
Waarin zij geen ijdele (taal) zullen horen,
[88:12]
Waarin een stromende bron is,
[88:13]
Waarin hoge rustbanken opgericht zijn,
[88:14]
En drinkschalen gereed gezet,
[88:15]
En kussens gerangschikt,
[88:16]
En tapijten uitgespreid.
[88:17]
Zien zij niet naar de wolken, hoe zij gevormd worden?
[88:18]
En naar de hemel, hoe deze hoog verheven werd?
[88:19]
En naar de
[88:20]
En naar de aarde, hoe zij uitgespreid werd?
[88:21]
Vermaant hen daarom want gij zijt slechts een vermaner;
[88:22]
Gij zijt geen waker over hen.
[88:23]
Maar hij die zich afwendt en niet gelooft,
[88:24]
God zal hem straffen met de strengste straf.
[88:25]
Voorwaar, hun terugkeer is tot Ons.
[88:26]
Dan zullen Wij rekenschap van hen vragen.
De Dageraad
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[89:1]
Bij de dageraad,
[89:2]
En de tien nachten,
[89:3]
En het even en het oneven
[89:4]
En de nacht als deze vervaagt;
[89:5]
Daarin is zeker genoeg bewijs voor een man van begrip.
[89:6]
Weet gij niet hoe uw Heer met de Aad handelde?
[89:7]
Het volk van Iram dat verheven gebouwen bezat,
[89:8]
Wier gelijken nog in geen enkele stad zijn voortgebracht,
[89:9]
En met de Samoed die de rotsen in het dal uithieuwen?
[89:10]
En met de farao, de heer der grote scharen?
[89:11]
Die zich in de steden aan overtreding overgaven.
[89:12]
En veel verderf daarin aanrichtten.
[89:13]
Daarom, deed uw Heer een roede der kastijding over hen
nederdalen.
[89:14]
Voorwaar, uw Heer is waakzaam.
[89:15]
Wat de mens betreft, wanneer zijn Heer hem beproeft door hem
te roemen en door hem gunsten te bewijzen, dan zegt hij: "Mijn Heer heeft
mij geëerd."
[89:16]
Maar wanneer Hij hem beproeft door hem in zijn
levensonderhoud te beperken, zegt hij: "Mijn Heer heeft mij onteerd."
[89:17]
Neen, maar gij ontziet de wees niet.
[89:18]
Noch spoort elkander aan, de armen te voeden,
[89:19]
En gij verslindt het erfdeel in zijn geheel
[89:20]
En gij houdt te veel van weelde.
[89:21]
Neen, wanneer de aarde aan stukken wordt geschud,
[89:22]
En uw Heer komt en de engelen in rijen gerangschikt zijn,
[89:23]
Op die Dag zal de hel (hem) worden getoond; op die Dag zal
de mens de vermaning willen volgen, maar hoe zal de vermaning hem kunnen baten?
[89:24]
Hij zal zeggen: "O had ik (vroeger), voor dit leven
iets verricht."
[89:25]
Niemand straft zoals Hij op die Dag zal straffen.
[89:26]
Noch boeit iemand zoals Hij zal boeien.
[89:27]
Maar gij, o ziel in vrede!
[89:28]
Keer tot uw Heer terug, verblijd in God’s welbehagen.
[89:29]
Ga daarom in onder Mijn dienaren,
[89:30]
En ga Mijn paradijs binnen.
De Stad
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[90:1]
Ik zweer bij deze stad (Mekka),
[90:2]
En gij zijt vogelvrij in deze stad.
[90:3]
En bij de vader en wat hij verwekte.
[90:4]
Voorwaar, Wij hebben de mens geschapen om moeilijkheden (te
overwinnen).
[90:5]
Denkt hij dat niemand macht over hem heeft?
[90:6]
Hij zegt: "Ik heb veel rijkdommen verkwist."
[90:7]
Denkt hij dat niemand hem ziet?
[90:8]
Hebben Wij hem niet twee ogen gegeven?
[90:9]
En een tong en twee lippen?
[90:10]
Hebben Wij hem dan niet de twee hoofdwegen getoond?
[90:11]
Maar hij besteeg de heuvel niet.
[90:12]
En wat weet gij (er van) wat de heuvel is?
[90:13]
Een slaaf te bevrijden
[90:14]
Of, op de dag van honger iemand te voeden
[90:15]
Of een wees die u verwant is.
[90:16]
Of een arme die in het stof rolt.
[90:17]
Bovendien behoort hij (die dit doet) tot hen, die geloven en
elkander aansporen tot geduld en die elkander aansporen tot barmhartigheid.
[90:18]
Dezen zullen aan de rechter hand zijn.
[90:19]
Maar zij, die niet in Onze tekenen geloven zullen aan de
linker hand zijn.
[90:20]
Een gesloten Vuur zal hen omringen.
De Zon
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[91:1]
Bij de zon en haar licht,
[91:2]
En bij de maan als zij deze volgt,
[91:3]
En bij de dag wanneer hij dezs onthult
[91:4]
En bij de nacht, wanneer hij haar bedekt,
[91:5]
En bij de hemel en de schepping er van.
[91:6]
En bij de aarde en haar uitgestrektheid,
[91:7]
En bij de ziel en haar volmaaktheid,
[91:8]
Hij openbaarde haar wat slecht en wat goed (voor haar) is,
[91:9]
Voorwaar, geslaagd is hij die haar loutert
[91:10]
En voorzeker hij gaat te gronde die haar te gronde richt.
[91:11]
De Samoed verloochenden de boodschap in hun opstandigheid.
[91:12]
Toen de ongelukkigste onder hen opstond,
[91:13]
Zeide de boodschapper van God: "Laat de kamelin van God
vrij in haar drinken."
[91:14]
Maar zij verloochenden hem en verlamden haar, daarom
vernietigde hun Heer hen totaal om hun zonden en maakte het land met de grond
gelijk.
[91:15]
En Hij vreest de gevolgen hiervan niet.
De Nacht
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[92:1]
Bij de nacht als hij bedekt.
[92:2]
En bij de dag wanneer hij schittert,
[92:3]
En bij de schepping van man en vrouw.
[92:4]
Voorzeker, uw streven is verschillend.
[92:5]
Wat hem betreft die geeft en God vreest,
[92:6]
En het goede aanvaardt,
[92:7]
Wij zullen zijn weg effenen tot welslagen.
[92:8]
Maar hij, die vrekkig en onverschillig is,
[92:9]
En het beste verwerpt,
[92:10]
Wij zullen hem naar moeilijkheden
[92:11]
Wanneer hij te gronde gaat zullen zijn rijkdommen hem niet
baten.
[92:12]
Voorwaar, het is aan Ons om te
[92:13]
En aan Ons is het Hiernamaals en ook deze wereld.
[92:14]
Daarom waarschuw Ik u voor het laaiend Vuur;
[92:15]
Niemand zal er binnengaan dan de rampzaligste,
[92:16]
Die loochent en zich afwendt.
[92:17]
Maar de rechtvaardige zal ver daarvan verwijderd worden.
[92:18]
Die zijn rijkdommen weggeeft om zich te louteren.
[92:19]
En niemand heeft Hem een gunst bewezen waarvoor hij moet
worden beloond.
[92:20]
Maar hij die het welbehagen zoekt van zijn Heer, de
Verhevene,
[92:21]
Weldra zal hij tevreden zijn.
De Glorieuze
Ochtend
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[93:1]
Bij de glorie van de dag.
[93:2]
En bij de nacht als het donker is.
[93:3]
Uw Heer heeft u niet verlaten, noch is Hij mishaagd over u.
[93:4]
Voorwaar, het komende uur zal beter zijn voor u dan het
vorige.
[93:5]
En voorwaar uw Heer zal u geven, en gij zult tevreden zijn.
[93:6]
Vond Hij u niet als wees, en beschermde u?
[93:7]
En vond Hij u niet zoekende en leidde Hij u?
[93:8]
En vond Hij u niet in armoede en verrijkte u?
[93:9]
Daarom verdruk de wees niet,
[93:10]
En snauw de bedelaar niet af.
[93:11]
Maar maak de gunst van uw Heer bekend.
De Expansie
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[94:1]
Hebben Wij uw borst niet voor u verruimd?
[94:2]
En uw last niet van u weggenomen?
[94:3]
Die uw rug bezwaarde?
[94:4]
En uw roem niet verheven?
[94:5]
Voorwaar, zo komt gemak naast ongemak.
[94:6]
Voorwaar, gemak komt naast ongemak.
[94:7]
Wanneer gij verlicht zijt, streef dan verder.
[94:8]
En wend u tot uw Heer.
De Vijg
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[95:1]
Bij de vijg en de olijf,
[95:2]
Bij de berg Sinaï,
[95:3]
En bij deze stad van Vrede (Mekka),
[95:4]
Voorzeker, Wij hebben de mens in de beste vorm geschapen,
[95:5]
Daarna laten Wij hem vervallen tot het allerlaagste,
[95:6]
Behalve degenen die geloven en goede werken doen; hunner is
een oneindige beloning.
[95:7]
Wat is de oorzaak die u het Gericht doet loochenen?
[95:8]
Is God niet de Rechter aller rechters ?
Het Geronnen
Bloed
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[96:1]
Verkondig de naam van uw Heer, de Schepper.
[96:2]
Die de mens uit geronnen bloed schiep.
[96:3]
Verkondig, want uw Heer is de meest Eerbiedwaardige
[96:4]
Die (de mens) door middel van de pen onderwees.
[96:5]
Hij leerde aan de mens datgene wat deze niet kende,
[96:6]
In het geheel niet. Voorwaar, de mens wordt opstandig,
[96:7]
Omdat hij zich onafhankelijk denkt.
[96:8]
Voorwaar uw terugkeer is tot uw Heer.
[96:9]
Hebt gij degelle gezien die verbiedt
[96:10]
Wanneer onze dienaar bidt?
[96:11]
Zeg mij, als hij de leiding volgt,
[96:12]
Of tot rechtvaardigheid maant.
[96:13]
Zeg mij, indien hij (de Waarheid) verloochent en zich
afwendt.
[96:14]
Weet hij niet dat God alles ziet?
[96:15]
Neen, wanneer hij niet ophoudt, zullen Wij hem zeker bij de
haren van zijn voorhoofd grijpen
[96:16]
Van dat leugenachtige en schuldige voorhoofd.
[96:17]
Laat hij dan zijn raadgevers bij elkaar roepen.
[96:18]
Wij zullen ook Onze wachters bijeen brengen.
[96:19]
Neen, gehoorzaam hem niet, maar werp u neder en zoek Zijn
nabijheid.
De Waardevolle
Nacht
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[97:1]
Waarlijk, Wij hebben u (de Koran) nedergezonden, in de
waardevolle nacht.
[97:2]
Wat weet gij (er van) wat de waardevolle nacht is?
[97:3]
De waardevolle nacht is beter dan duizend maanden.
[97:4]
Daarin dalen engelen en de Geest door Gods gebod neder
(zeggende)
[97:5]
In alles Vrede, tot het rijzen van de dageraad.
Het
Uitsluitende Bewijs
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[98:1]
De ongelovigen onder de mensen van het Boek en onder de
afgodendienaren konden niet worden bevrijd, vóórdat een duidelijk
bewijs tot hen gekomen was,
[98:2]
Een boodschapper van God, die aan hen de zuivere bladzijden
voordroeg.
[98:3]
Waarin alle geschriften verzameld zijn.
[98:4]
En de mensen van het Boek werden eerst onenig, nadat het
duidelijke teken tot hen gekomen was.
[98:5]
En daarin werd hun slechts geboden God te aanbidden, oprecht
zijnde in gehoorzaamheid jegens Hem, oprecht het gebed te onderhouden en de
Zakaat te betalen. Dat is de ware godsdienst.
[98:6]
Voorwaar, de ongelovigen onder de mensen van het Boek en de
afgodendienaren zullen in het Vuur der hel geworpen worden, daarin zullen zij
verblijven. Zij zijn de slechtste der schepselen.
[98:7]
Doch zij die geloven en goede werken doen, zij zijn de beste
der schepselen.
[98:8]
Hun beloning is bij hun Heer; tuinen der eeuwigheid waardoor
rivieren stromen en waarin zij voor altijd zullen vertoeven. God zal welbehagen
in hen hebben en zij zullen welbehagen in Hem hebben. Dit is voor hem, die zijn
Heer vreest.
Het Geschuddene
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[99:1]
Wanneer de aarde hevig zal worden geschud,
[99:2]
En zij haar binnenste naar buiten zal keren,
[99:3]
En de mens zal zeggen: "Wat is er met haar
gebeurd?"
[99:4]
Op die Dag zal de aarde haar geschiedenis mededelen,
[99:5]
Omdat uw Heer het haar heeft geopenbaard.
[99:6]
Op die Dag zullen de mensen in verschillende groepen te
voorschijn komen opdat hun hun werken getoond zullen worden.
[99:7]
Wie ter grootte van een atoom goed deed, zal dit
aanschouwen.
[99:8]
En wie ter grootte van een atoom kwaad deed, zal ook dat
aanschouwen.
Zij Die Rennen
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[100:1]
Bij de rossen die snel en snuivend ademen,
[100:2]
Die vonken uit de hoeven slaan,
[100:3]
En bij de dageraad plotseling een aan val doen.
[100:4]
Daarbij stof opwerpen
[100:5]
En zo door het midden der vijandelijke menigte zich een weg
banen.
[100:6]
Voorwaar, de mens is ondankbaar jegens zijn Heer;
[100:7]
En waarlijk, hij is daar zelf getuige van.
[100:8]
En voorzeker, hij heeft een hevige begeerte naar rijkdommen.
[100:9]
Weet zo iemand dan niet, dat hetgeen in de graven is weder
zal worden opgewekt?
[100:10]
En dat het innerlijk zal worden bekend gemaakt?
[100:11]
Dat hun Heer hen op die Dag volkomen kent?
De Dag van
Oproering
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[101:1]
De ramp.
[101:2]
Wat is de ramp?
[101:3]
En wat weet gij (er van) wat de ramp is?
[101:4]
Een Dag waarop de mensen als motten verstrooid zullen zijn.
[101:5]
En de bergen als gekaarde wol
[101:6]
Dan zal hij, wiens schalen zwaar zijn,
[101:7]
Een aangenaam leven genieten.
[101:8]
Doch hij, wiens schalen licht zijn,
[101:9]
Zijn toevlucht zal Hawi’jah zijn.
[101:10]
En gij weet niet, wat dit is.
[101:11]
Het is een laaiend Vuur.
Opstapelen
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[102:1]
Jacht naar vermeerdering van rijkdom (en kinderen) maakt u
onachtzaam,
[102:2]
Totdat u in uw graven nederdaalt.
[102:3]
Neen - u zult weldra te weten komen,
[102:4]
Nogmaals neen! U zult weldra te weten komen.
[102:5]
Waarlijk, indien je de zekerheid van kennis bezit -
[102:6]
Zul je zeker de hel zien.
[102:7]
Ja, dan zul je haar met zekerheid van blik zien.
[102:8]
Op die Dag zul je ondervraagd worden over de gaven.
Tijd door de
Tijden
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[103:1]
Bij de tijd.
[103:2]
Voorzeker, de mens is te midden van verlies.
[103:3]
Behalve degenen die geloven en goede werken doen, en
elkander tot waarheid, en geduld aansporen.
De Schandaal
Verspreider
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[104:1]
Wee iedere leugenaar en lasteraar!
[104:2]
Die rijkdommen verzamelt en deze telt,
[104:3]
Denkende dat zijn schatten hem voor eeuwig zullen behouden.
[104:4]
Neen, hij zal zeker in het Verterende Vuur worden geworpen.
[104:5]
En wat weet gij er van wat het verterende Vuur betekent?
[104:6]
Het is het Vuur dat God heeft aan gewakkerd.
[104:7]
Dat boven de harten zal opstijgen.
[104:8]
Voorwaar het zal hen omsluiten
[104:9]
In uitgestrekte rijen van zuilen.
De Olifant
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[105:1]
Hebt gij niet vernomen, hoe uw Heer de bezitters der
olifanten behandelde?
[105:2]
Heeft Hij hun plannen niet teniet gedaan?
[105:3]
Zond Hij geen zwermen vogels op hen neer?
[105:4]
En wierpen deze geen klompen klei?
[105:5]
Dat hen maakte als fijn gekauwd (door het vee) stro?
Qoraisj
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[106:1]
Ter bescherming van de Qoraishieten,
[106:2]
Ter bescherming op hun zomer- en winterreis.
[106:3]
Laten zij derhalve de Heer van dit Huis aanbidden.
[106:4]
Die hen van voedsel tegen honger heeft voorzien en van vrees
bevrijd.
De Noden van
Buren
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[107:1]
Hebt gij hem gezien die deze godsdienst loochent?
[107:2]
Het is degene die de wees verstoot,
[107:3]
Hij wekt anderen niet op de armen te voeden.
[107:4]
En wee degenen die bidden,
[107:5]
En de gebeden achteloos opzeggen.
[107:6]
En zij, die er mee te koop lopen.
[107:7]
En zich er van weerhouden de behoeftige vriendelijkheid te
betonen.
De Overvloed
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[108:1]
Voorwaar, Wij hebben u in overvloed het goede gegeven.
[108:2]
Bid daarom tot uw Heer en offer.
[108:3]
Voorzeker, uw vijand zal uitsterven.
De Ongelovigen
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[109:1]
Zeg: "O gij ongelovigen,
[109:2]
Ik bid niet aan, wat gij aanbidt,
[109:3]
Noch gij bidt aan, wat ik aanbid.
[109:4]
Noch wil ik aanbidden, wat gij aanbidt,
[109:5]
Nogmaals gij wilt niet aanbidden wat ik aanbid.
[109:6]
Derhalve voor u uw godsdienst en voor mij mijn
godsdienst."
De Overwinning
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[110:1]
Als de hulp van God en overwinning komt,
[110:2]
En je de mensen groepsgewijze ziet binnentreden tot God’s
godsdienst,
[110:3]
Roem dan jouw Heer met de lof, die Hem toekomt en vraag
vergiffenis van Hem; voorzeker Hij aanvaard berouw.
De Palmvezel,
De Vlam
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[111:1]
De macht van Aboe Lahab en hijzelf zullen vergaan.
[111:2]
Zijn rijkdommen en daden zullen hem niet baten.
[111:3]
Weldra zal hij in een laaiend Vuur branden.
[111:4]
Ook zijn vrouw, de draagster van brandstof,
[111:5]
Zuiverheid van
Geloof
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[112:1]
Zeg: "God is de Enige.
[112:2]
God is zichzelf-genoeg, Eeuwig.
[112:3]
Hij verwekte niet, noch werd Hij verwekt.
[112:4]
En niemand is Hem in enig opzicht gelijk."
De Dauw
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[113:1]
Zeg: "Ik zoek mijn toevlucht bij de Heer van de
dageraad.
[113:2]
Tegen het kwade van wat Hij heeft geschapen
[113:3]
En tegen het kwade van de duisternis wanneer deze zich
verspreidt
[113:4]
En tegen het kwade van degenen die vaste banden door boze
inblazingen willen ontbinden
[113:5]
En van het kwade van de benijder wanneer deze benijdt."
De Mensheid
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[114:1]
Zeg: "Ik zoek mijn toevlucht bij de Heer der mensen,
[114:2]
De Koning der mensen,
[114:3]
De God der mensen.
[114:4]
Opdat Hij mij bevrijd van het kwade der inblazingen van de
duivel.
[114:5]
Die in het hart der mensen fluistert
[114:6]
Vanuit het midden der djinn en mensen."