Zij Die Rennen

In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.

[100:1]

Bij de rossen die snel en snuivend ademen,

[100:2]

Die vonken uit de hoeven slaan,

[100:3]

En bij de dageraad plotseling een aan val doen.

[100:4]

Daarbij stof opwerpen

[100:5]

En zo door het midden der vijandelijke menigte zich een weg banen.

[100:6]

Voorwaar, de mens is ondankbaar jegens zijn Heer;

[100:7]

En waarlijk, hij is daar zelf getuige van.

[100:8]

En voorzeker, hij heeft een hevige begeerte naar rijkdommen.

[100:9]

Weet zo iemand dan niet, dat hetgeen in de graven is weder zal worden opgewekt?

[100:10]

En dat het innerlijk zal worden bekend gemaakt?

[100:11]

Dat hun Heer hen op die Dag volkomen kent?