De tafel
In naam van God, de Barmhartige, de
Genadevolle.
[5:1]
O, gij die gelooft, komt uw verdragen na. Viervoetige dieren
buiten die welke u zijn aangegeven, zijn u geoorloofd; het wild is niet
geoorloofd te achten terwijl gij ter bedevaart zijt. Voorwaar, God gebiedt wat
Hij wil.
[5:2]
O, gij die gelooft, ontheiligt de tekenen van God niet, noch
de heilige maand, noch de offerdieren, noch dieren met offertekens, noch
degenen, die zich naar het heilige Huis begeven om genade van hun Heer en Zijn
welbehagen te zoeken. Maar wanneer gij u van uw pelgrimskleed ontdoet, mag je
jagen. En laat de vijandschap van een volk, omdat zij u de toegang tot de
heilige Moskee verhinderen, u niet tot geweld aansporen. En helpt elkander in
deugdzaamheid en vroomheid maar helpt elkander niet in zonde en overtreding. En
vreest God. Waarlijk, God is streng in het straffen.
[5:3]
Verboden is u het gestorvene, het bloed en het varkensvlees
en al waarover een andere naam dan die van God is aangeroepen; hetgeen is
geworgd en is doodgeslagen en hetgeen is doodgevallen of hetgeen door de horens
van dieren is gedood en hetgeen door een wild beest is aangevreten, behalve wat
gij hebt geslacht. Verder hetgeen voor afgoden is geslacht en wat gij loot door
pijlen, dit is een overtreding. Heden zullen de ongelovigen aan uw godsdienst
wanhopen. Vreest dus niet hen, maar Mij. Nu heb Ik uw godsdienst voor u
vervolmaakt, Mijn gunst aan u voltooid en de Islam voor u als godsdienst
gekozen. Maar wie door honger wordt gedwongen zonder dat hij tot de zonde is
geneigd, voorzeker, God is Vergevensgezind, Genadevol.
[5:4]
Zij vragen u, wat hun geoorloofd is. Zeg: Alle goede dingen zijn
u geoorloofd en hetgeen gij dieren en roofvogels hebt geleerd terwille van de
jacht, zoals God u heeft onderwezen. Eet dus van hetgeen zij voor u vangen en
spreekt er God’s Naam over uit. En vreest God. Voorzeker, God is vlug in het
verrekenen.
[5:5]
Alle goede dingen zijn u deze dag geoorloofd. Het voedsel
der mensen van het Boek is u geoorloofd en uw voedsel is hun toegestaan. En
geoorloofd zijn voor u kuise, gelovige vrouwen en kuise vrouwen uit het midden
dergenen, wie het Boek was gegeven vóór u, wanneer gij haar haar
huwelijksgift geeft, een geldig huwelijk aangaande en geen ontucht plegende,
noch heimelijk minnaressen nemende. En wie het geloof verwerpt, diens werk is
waarlijk tevergeefs en hij zal in het Hiernamaals onder de verliezers zijn.
[5:6]
O, gij die gelooft, wanneer gij u opricht tot het gebed,
wast uw gezicht en uw handen tot aan de ellebogen en wrijft uw (natte) handen
over uw hoofden en (wast) uw voeten tot aan de enkels. En als gij onrein zijt,
reinigt u. En als gij ziek of op reis zijt en een uwer komt van de afzondering,
of gij hebt vrouwen aangeraakt en gij vindt geen water, zoekt dan uw toevlucht
tot zuivere aarde en veegt daarmee uw gezicht en handen af. God wenst u niet in
moeilijkheden te brengen, maar Hij wenst u te reinigen en Zijn gunst aan u te
vervolmaken, opdat gij dankbaar zult zijn.
[5:7]
En gedenkt God’s gunst aan u en het verbond dat Hij met u
sloot, toen gij zeidet: "Wij horen en wij gehoorzamen." En vreest
God. Voorzeker, God weet goed, wat in uw innerlijk is.
[5:8]
O, gij die gelooft, weest oprecht voor God en getuigt met
rechtvaardigheid. En laat de vijandschap van een volk u niet aansporen, om
onrechtvaardig te handelen. Weest rechtvaardig, dat is dichter bij de vroomheid
en vreest God, voorzeker, God is op de hoogte van hetgeen gij doet.
[5:9]
God heeft degenen, die geloven en goede daden verrichten
beloofd, dat zij vergiffenis en een grote beloning zullen verkrijgen.
[5:10]
En degenen, die niet geloven en Onze tekenen verwerpen,
zullen de bewoners der hel zijn.
[5:11]
O, gij die gelooft, gedenkt God’s gunst aan u toen een volk
zijn handen tegen u wilde uitsteken, maar Hij weerhield hun handen en vreest
God. Op God moeten de gelovigen zich verlaten.
[5:12]
Waarlijk God sloot een verbond met de kinderen Israëls en Wij
verwekten twaalf leiders uit hun midden. En God zeide: "Voorzeker, Ik ben
met u. Indien gij het gebed houdt en de Zakaat betaalt en in Mijn boodschappers
gelooft en hen bijstaat en aan God’s (dienst) een goede lening verstrekt, zal
Ik uw zonden van u verwijderen en u in tuinen toelaten, waar doorheen rivieren
stromen. Maar wie onder u daarna dit verwerpt, is inderdaad van het rechte pad
afgedwaald."
[5:13]
En wegens hun breken van het verbond hebben Wij hen
vervloekt en hun hart verhard. Zij rukken de woorden uit hun verband en hebben
een deel van hetgeen hun was vermaand, vergeten. En gij zult hen altijd
oneerlijk bevinden op enkelen na, derhalve vergeef hen en wend u van hen af.
Voorzeker, God heeft degenen, die goeddoen, lief.
[5:14]
En met degenen die zeggen: "Wij zijn Christenen, sloten
Wij (eveneens) een verbond, maar zij vergaten een deel van hetgeen hen was
voorgehouden. Daarom deden Wij vijandschap en haat onder hen ontstaan, tot de
Dag der Opstanding. God zal hen weldra laten weten, wat zij deden.
[5:15]
O, mensen van het Boek, Onze boodschapper is tot u gekomen,
die veel van hetgeen voor u verborgen bleef van het Boek heeft ontsluierd en
veel overgeslagen. Er is van God inderdaad een licht en een duidelijk Boek tot
u gekomen.
[5:16]
En God leidt daarmee degenen die Zijn welbehagen zoeken op
de paden van vrede en leidt hen uit de duisternis tot het licht door Zijn gebod
en leidt hen naar het rechte pad.
[5:17]
Voorzeker, zij lasteren God die zeggen: "De Messias,
zoon van Maria, is zeker God." Zeg: "Wie heeft dan macht tegen God,
als Hij de Messias, zoon van Maria en zijn moeder en allen die op aarde zijn,
teniet wil doen?" Aan God behoort het koninkrijk der hemelen en der aarde
en al wat daartussen is. Hij schept wat Hij wil en God heeft macht over alle
dingen.
[5:18]
De Joden en de Christenen zeggen: "Wij zijn God’s
kinderen en Zijn geliefden." Zeg: "Waarom straft Hij u dan voor uw
zonden? Neen, U bent mensen onder degenen die Hij schiep. Hij vergeeft, wie Hij
wil en Hij straft, wie Hij wil. En aan God behoort het koninkrijk der hemelen
en der aarde en wat daartussen is en tot Hem is de terugkeer.
[5:19]
O, gij mensen van het Boek, Onze boodschapper is tot u
gekomen na een onderbreking in de reeks van boodschappers, die u klaarheid
brengt, opdat gij niet zult zeggen: "Er is geen brenger van een blijde
tijding en geen waarschuwer tot ons gekomen." Waarlijk er is een brenger
van een blijde boodschap en een waarschuwer tot u gekomen. God heeft macht over
alle dingen.
[5:20]
En toen Mozes tot zijn volk zeide: "O, mijn volk,
herinner u God’s gunst aan u, toen Hij profeten onder u aanstelde en u koningen
aanwees en Hij u gaf, wat Hij aan niemand onder de volkeren heeft
gegeven."
[5:21]
O, mijn volk, gaat het heilige land binnen dat God voor u
heeft bestemd en keert het niet de rug toe, anders zult gij verliezers worden.
[5:22]
Zij zeiden: "O, Mozes, daarin is een trots en machtig
volk en wij zullen er niet binnengaan voordat zij er uit weggaan. En indien zij
er uit weggaan, zullen wij het binnentrekken."
[5:23]
Daarop zeiden twee mannen van degenen die hun Heer vreesden
en wie God Zijn gunst had bewezen: "Gaat de poort (van de stad) binnen,
hen tegemoet - wanneer gij er eenmaal binnen zijt, dan zul je zeker overwinnaar
worden. En stelt uw vertrouwen in God, als gij gelovigen zijt."
[5:24]
Zij zeiden: "O, Mozes, wij zullen er stellig niet
binnengaan zolang zij er in zijn. Gaat gij en uw Heer en strijdt - wij blijven
hier zitten."
[5:25]
Hij zeide: "Mijn Heer, ik heb macht over niemand dan
over mijzelf en mijn broeder, maak daarom een onderscheid tussen ons en het
opstandige volk."
[5:26]
God zeide: "Voorzeker, dat (land) is voor hen voor
veertig jaren verboden; dwalende zullen zij door het land trekken. Bekommer u
daarom niet over het ongehoorzame volk."
[5:27]
En vertel naar waarheid het verhaal van de twee zonen van
Adam, toen zij een offer brachten en het van één hunner werd aangenomen en van
de ander niet. De laatstgenoemde zeide: "Ik zal u zeker doden." - De
eerste zeide: "God neemt alleen iets van de rechtvaardigen aan." -
[5:28]
Als gij uw hand naar mij uitstrekt om mij te doden, zal ik
mijn hand niet naar u uitstrekken, om u te doden. Ik vrees God, de Heer der
Werelden.
[5:29]
Ik wens, dat gij zowel met de zonde tegen mij, als met uw
zonde terugkeert, zodat gij tot de bewoners van het Vuur zult behoren, dat is
de beloning der misdadigers."
[5:30]
Maar zijn kwade neiging dreef hem er toe zijn broeder te
doden, dus doodde hij hem en werd een der verliezers.
[5:31]
Toen zond God een raaf, die in de grond krabde, om hem te
beduiden, hoe het lijk van zijn broeder te verbergen. Hij zeide: "Ware ik
maar de raaf gelijk, zodat ik het lijk van mijn broeder kon verbergen." En
toen kreeg hij berouw.
[5:32]
Deswegen schreven Wij de kinderen Israëls voor, dat wie ook
een mens doodt, behalve wegens het doden van anderen of het scheppen van
wanorde in het land, het ware alsof hij het gehele mensdom had gedood, en voor
hem, die iemand het leven schenkt, alsof hij aan het gehele mensdom het leven
heeft geschonken. En voorzeker Onze boodschappers kwamen met duidelijke tekenen
tot hen en toch - werden daarna -velen hunner op aarde tot overtreders.
[5:33]
De vergelding dergenen die oorlog tegen God en Zijn
boodschappers voeren en er naar streven wanorde in het land te scheppen, is
slechts dat zij gedood of gekruisigd worden, of dat hun handen en hun voeten de
ene rechts en de andere links, worden afgesneden, of dat zij het land worden
uitgezet. Dat zal voor hen een schande in deze wereld zijn en in het
Hiernamaals zullen zij een grote straf ontvangen.
[5:34]
Dit, met uitzondering van hen die berouw tonen, voordat gij
hen in uw macht hebt. Weet derhalve, dat God Vergevensgezind, Genadevol is.
[5:35]
O gij die gelooft, vreest God en zoekt de weg tot
toenadering tot Hem en strijdt voor Zijn zaak, opdat gij moogt slagen.
[5:36]
Voorzeker, al hadden de ongelovigen al hetgeen op aarde is
en nog eens zoveel, om zich daarmee van de straf op de Dag der Opstanding vrij
te kopen, dan zou het van hen toch niet worden aanvaard; er wacht hen een
pijnlijke straf.
[5:37]
Zij zullen uit het vuur willen komen, maar zij zullen er
niet kunnen uitgaan en dit zal voor hen een blijvende straf zijn.
[5:38]
En snijdt de dief en de dievegge de hand af, als straf voor
wat zij misdeden, een voorbeeldige straf van God. God is Almachtig, Alwijs.
[5:39]
Maar degene, die na zijn overtreding berouw heeft en zich
betert - God zal Zich gewis in barmhartigheid tot hem wenden; voorwaar, God is
Vergevensgezind, Genadevol.
[5:40]
Weet gij niet, dat het koninkrijk der hemelen en der aarde
aan God toebehoort? Hij straft, wie Hij wil en Hij vergeeft, wie Hij wil en God
heeft macht over alle dingen.
[5:41]
O gij boodschapper, laat degenen, die gemakkelijk in het ongeloof
vervallen u niet verdrieten, n.l. zij die met hun mond zeggen: "Wij
geloven," maar in hun hart hebben zij niet geloofd. En onder de Joden zijn
er die naar een leugen zouden willen luisteren, dezen luisteren terwille van
een ander volk dat niet tot u is gekomen. Zij verdraaien woorden, nadat zij op
hun juiste plaatsen waren gezet en zeggen: "Als u dit wordt gegeven, neemt
het dan aan, maar als het u niet wordt gegeven, past dan op." En wie God
wenst te beproeven, gij zult hem tegen God stellig niets baten. Dit zijn
degenen, wier hart het God niet heeft behaagd te louteren; er zal voor hen
schande in deze wereld en een grote straf in het Hiernamaals zijn.
[5:42]
Zij zijn luisteraars naar leugens en verbruikers van
verboden dingen. Indien zij tot u om recht komen, spreek recht tussen hen of
wend u van hen af. En indien gij u van hen afwendt kunnen zij u in het geheel
niet schaden. En indien gij rechtspreekt, richt tussen hen met
rechtvaardigheid. Voorzeker, God heeft de rechtvaardigen lief.
[5:43]
Hoe zullen zij u tot rechter maken wanneer zij de Torah bij
zich hebben waarin God’s oordeel is? Toch wenden zij zich af. En zij zijn geen
gelovigen.
[5:44]
Waarlijk, Wij zonden de Torah neer, waarin leiding en licht
was, waarmee de profeten die gehoorzaam waren recht spraken voor de Joden en de
Rabbijnen en de wetgeleerden, omdat hun de bewaking van God’s Boek was opgelegd
en zij waren daarvan getuigen. Vreest daarom de mensen niet, doch vreest Mij en
ruilt Mijn tekenen niet in tegen het wereldse. En wie niet rechtspreken volgens
hetgeen God heeft neergezonden, zij zijn ongelovigen.
[5:45]
En Wij schreven hen daarin voor: Een leven voor een leven,
oog om oog, neus om neus, oor om oor, tand om tand en (rechtvaardige)
vergelding voor wonden. En hij, die van het recht hierop afziet, dit zal een
verzoening voor zijn zonden zijn en wie niet rechtspreken bij hetgeen God heeft
neergezonden, zijn onrechtvaardigen.
[5:46]
En Wij deden Jezus, zoon van Maria in hun voetsporen treden,
vervullende, hetgeen vóór hem in de Torah was (geopenbaard), en
Wij gaven hem het Evangelie, dat licht en leiding bevatte, bevestigende hetgeen
daarvóór in de Torah was en een leiding en een vermaning voor de
godvrezenden.
[5:47]
En laat de mensen van het Evangelie richten naar hetgeen God
daarin heeft geopenbaard en wie niet richten naar hetgeen God heeft
geopenbaard, zijn de overtreders.
[5:48]
En Wij hebben u het Boek (de Koran) met de waarheid
geopenbaard vervullende hetgeen daarvóór in het Boek (de Bijbel)
was (verkondigd) en als bewaker daarover. Richt daarom tussen hen naar hetgeen
God heeft geopenbaard en volg hun boze neigingen niet tegen de waarheid die tot
u is gekomen. Voor iedereen bepaalden Wij een wet en een weg. En indien God had
gewild zou Hij u allen tot één volk hebben gemaakt, maar Hij wenst u te
beproeven met hetgeen Hij u heeft gegeven. Wedijvert dus met elkander in goede
werken. Tot God zul je allen terugkeren, dan zal Hij u datgene mededelen,
waarover gij van mening verschilt.
[5:49]
En spreek recht tussen hen naar hetgeen God u heeft
geopenbaard en volg hun boze neigingen niet en wees op uw hoede dat zij u niet
afleiden van hetgeen God u heeft geopenbaard. Maar indien zij zich afwenden,
weet dan, dat God hen voor sommige hunner zonden wenst te treffen. En een groot
aantal mensen is inderdaad ongehoorzaam.
[5:50]
Wensen zij het oordeel van onwetendheid? En wie is een
betere rechter dan God voor een volk dat zekerheid van geloof bezit?
[5:51]
O, gij die gelooft, neemt de Joden en de Christenen niet tot
vrienden. Zij zijn elkanders vrienden. En wie uwer hen tot vrienden neemt, is
inderdaad één hunner. Voorwaar, God leidt het overtredende volk niet.
[5:52]
En gij zult degenen in wier hart een ziekte is, zich tot hen
zien haasten, zeggende: "Wij vrezen, dat ons rampspoed zal
overkomen." Het is echter waarschijnlijk dat God een overwinning of iets
anders tot stand zal brengen. Dan zullen zij berouw hebben over hetgeen zij in
hun innerlijk verborgen.
[5:53]
En de gelovigen zullen zeggen: "Zijn dit degenen die
met hun ernstige eden bij God zwoeren dat zij waarlijk met u waren?" Hun
werken zijn verloren gegaan en zij zijn verliezers geworden.
[5:54]
O, gij die gelooft, wie onder u zich van zijn godsdienst
afkeert, laat hem weten, dat God weldra een ander volk zal voortbrengen dat Hij
zal liefhebben en die Hem zullen liefhebben vriendelijk en nederig zijnde
jegens de gelovigen en hard en streng jegens de ongelovigen. Zij zullen voor
God’s zaak strijden en het verwijt van een berisper niet vrezen. Dit is God’s
genade; Hij schenkt deze aan wie Hij wil en God is Milddadig, Alwetend.
[5:55]
Uw vrienden zijn slechts God en Zijn boodschapper en de
gelovigen die het gebed houden en de Zakaat betalen en aanbidden.
[5:56]
En hij, die God en de boodschapper en de gelovigen tot
vrienden neemt (wete) dat de partij van God gewis zal zegevieren.
[5:57]
O, gij die gelooft, neemt niet degenen tot vrienden die een
spotternij en een spel maken van uw godsdienst, uit de kring dergenen wie het
Boek was gegeven vóór u, noch van de ongelovigen. En vreest God
als gij gelovigen zijt.
[5:58]
En zij die, wanneer gij tot het gebed roept het tot
spotternij en spel maken. Dit komt doordat zij een volk zijn dat niet begrijpt.
[5:59]
Zeg: "O, mensen van het Boek, gij haat ons slechts,
omdat wij in God geloven en in hetgeen ons is neergezonden en in hetgeen
voordien was neergezonden of doordat de meesten van u ongehoorzaam zijn."
[5:60]
Zeg: "Zal ik u vertellen over degenen wier straf bij God
erger is dan dit? Dezen zijn het, die God heeft vervloekt en over wie Hij Zijn
toorn heeft uitgestort en van wie Hij apen, zwijnen en duivelsdienaren heeft
gemaakt. Dezen zijn inderdaad in een slechte toestand en ver van het rechte pad
afgedwaald."
[5:61]
Wanneer zij tot u komen, zeggen zij: "Wij
geloven," terwijl zij met ongeloof binnenkomen en er mee heengaan en God
weet het beste, wat zij verbergen.
[5:62]
En gij ziet velen hunner zich haasten om zonde te bedrijven
en overtreding en van verboden dingen te gebruiken. Het is inderdaad slecht,
wat zij doen.
[5:63]
Waarom weerhouden hun priesters en schriftgeleerden hen niet
van zondige woorden en het eten van verboden dingen? Het is inderdaad slecht
wat zij doen.
[5:64]
En de Joden zeggen: "De hand van God is gebonden."
Hun handen zijn gebonden en zij zijn vervloekt voor hetgeen zij zeggen. Neen,
Zijn handen zijn wijd open, Hij geeft, zoals Hij wil. En hetgeen u van uw Heer
is neergezonden zal velen hunner in opstandigheid en ongeloof doen toenemen. En
Wij hebben vijandschap en haat onder hen gezaaid tot aan de Dag der Opstanding.
Telkens wanneer zij het oorlogsvuur ontsteken, dooft God het en zij pogen
wanorde te scheppen op aarde en God heeft de onruststokers niet lief.
[5:65]
Als de mensen van het Boek hadden geloofd en rechtvaardig
gehandeld, zouden Wij gewis hun zonden hebben vergeven en hen in tuinen van
zaligheid hebben toegelaten.
[5:66]
En als zij de Torah en het Evangelie en hetgeen hun van hun
Heer is neergezonden, in acht hadden genomen, zouden zij zeker van wat boven
hen is en van hetgeen onder hun voeten is, hebben gegeten. Onder hen is een
groep die matig is, maar de handelwijze van velen hunner is slecht.
[5:67]
O boodschapper, verkondig hetgeen u van uw Heer is
geopenbaard en indien gij dat niet doet, dan heb je Zijn boodschap niet
overgebracht. God zal u tegen de mensen beschermen. Voorzeker, God leidt het
ongelovige volk niet.
[5:68]
Zeg: "O, mensen van het Boek, gij steunt op niets voordat
gij de Torah en het Evangelie en hetgeen u van uw Heer is neergezonden,
onderhoudt. En waarlijk, hetgeen u van uw Heer is neergezonden zal velen hunner
in opstandigheid en ongeloof doen toenemen; treurt derhalve niet over het
ongelovige volk.
[5:69]
Voorzeker, de gelovigen en de Joden en de Sabianen en de
Christenen die in God en de laatste Dag geloven en goede daden verrichten -
over hen zal geen vrees komen, noch zullen zij treuren.
[5:70]
Wij hebben waarlijk een verbond met de kinderen Israëls gesloten
en Wij zonden boodschappers tot hen. Maar telkens, wanneer een boodschapper tot
hen kwam met hetgeen hun hart niet wenste, behandelden zij sommigen als
leugenaars en trachtten zij sommigen te doden.
[5:71]
En zij dachten, dat er geen beproeving zou zijn, derhalve
werden zig blind en doof. Doch God wendde Zich in barmhartigheid tot hen; toch
werden velen weer blind en doof en God is waakzaam over hetgeen zij doen.
[5:72]
Zij lasteren God, die zeggen: "Waarlijk God, Hij is de
Messias, de zoon van Maria," terwijl de Messias zelf zeide: "O,
kinderen Israëls, aanbidt God, Die mijn Heer en uw Heer is." Gewis, voor
hem die iets met God vereenzelvigt, heeft God de Hemel verboden en het Vuur zal
zijn verblijfplaats zijn. Er is voor de onrechtvaardigen geen helper.
[5:73]
Waarlijk zij lasteren God, die zeggen: "God is Eén der
Drie." Er is geen God dan de enige God. En indien zij niet ophouden met
hetgeen zij beweren, zal de ongelovigen een smartelijke straf overkomen.
[5:74]
Willen zij zich dan niet tot God wenden en om Zijn
vergiffenis vragen terwijl God Vergevensgezind, Genadevol is?
[5:75]
Hierin zijn voorzeker tekenen voor hen die onderzoeken.
[5:76]
Zeg: "Aanbid je naast God datgene wat geen macht heeft
u goed of kwaad te doen? En het is God, Die Alhorend, Alwetend is.
[5:77]
Zeg: "O, mensen van het Boek, overdrijft uw godsdienst
niet ten onrechte, noch volgt de neigingen van een volk dat voordien afdwaalde
en velen deed dwalen en van het rechte pad afweek.
[5:78]
Degenen onder de kinderen Israëls, die niet geloofden,
werden door de mond van David en door Jezus de zoon van Maria, vervloekt. Dit
geschiedde, omdat zij niet gehoorzaamden en plachten te overtreden.
[5:79]
Zij plachten elkander de ongerechtigheid niet te verbieden,
welke Zij begingen. Slecht is inderdaad hetgeen zij deden.
[5:80]
Gij zult velen hunner de ongelovigen tot vrienden zien
nemen. Waarlijk slecht is hetgeen zij voor zichzelf deden zodat God toornig op
hen is geworden en zij zullen in de straf verblijven.
[5:81]
En indien zij in God en deze profeet en hetgeen hem werd
geopenbaard hadden geloofd, zouden zij hen niet tot vrienden hebben genomen,
doch velen hunner zijn ongehoorzaam.
[5:82]
Waarlijk, gij zult de Joden en de afgodendienaren het meest
vijandig jegens de gelovigen vinden. En gij zult degenen die zeggen: "Wij
zijn Christenen" het vriendschappelijkst vinden jegens de gelovigen. Dit
is, wijl er onder hen geleerden en monniken zijn en wijl zij niet trots zijn.
[5:83]
En indien zij hetgeen deze boodschapper is geopenbaard,
horen, zie je hun ogen vol tranen vanwege de waarheid welke zij hebben herkend.
Zij zeggen: "Onze Heer, wij geloven. Reken ons daarom onder de
getuigen."
[5:84]
En waarom zouden wij niet in God en in de waarheid die tot
ons is gekomen geloven en begeren dat onze Heer ons onder de rechtvaardige
mensen zou rekenen?
[5:85]
Derhalve beloonde God hen voor hetgeen zij zeiden met
tuinen, waardoorheen rivieren stromen. Daarin zullen zij vertoeven en dit is de
beloning voor hen die goeddoen.
[5:86]
Maar de ongelovigen die Onze tekenen verloochenen zullen de
bewoners der hel zijn.
[5:87]
O, gij die gelooft, maakt de goede dingen die God voor u
wettig heeft gemaakt, niet onwettig en overtreedt niet. Waarlijk, God heeft de
overtreders niet lief.
[5:88]
En eet wat goed en geoorloofd is waarvan God u heeft
voorzien. En vreest God in Wie gij gelooft.
[5:89]
God zal u niet ter verantwoording roepen voor uw ijdele
eden, maar Hij zal u ter verantwoording roepen voor de eden welke gij in ernst aflegt.
De boetedoening er voor is: tien armen te spijzigen met het gemiddelde voedsel
waarmee gij uw huisgezinnen voedt, of hen te kleden, of het vrijmaken van een
slaaf. Maar wie dat niet kan doen zal drie dagen vasten. Dit is de boete voor
uw eden, wanneer gij zweert. Maar houdt uw eden. Zo legt God u Zijn tekenen
uit, opdat gij dankbaar moogt zijn.
[5:90]
O gij die gelooft, wijn en het hazardspel en afgoden en
toverpijlen zijn niet anders dan gruwelen, door Satan gewrocht. Vermijdt ze
dus, opdat gij voorspoedig moogt zijn.
[5:91]
Voorzeker, door middel van wijn en hazardspel, wenst Satan
onder u vijandschap en afgunst te zaaien en u af te houden van het gedenken van
God en van het gebed. Zul je dan worden weerhouden?
[5:92]
En gehoorzaamt God en gehoorzaamt de boodschapper en weest
op uw hoede. Maar indien gij u afwendt, weet dan, dat op Onze boodschapper
slechts het duidelijk verkondigen rust.
[5:93]
Op de gelovigen die goede werken verrichten zal geen zonde
rusten voor hetgeen zij eten mits zij God vrezen en geloven en goede werken
doen en nogmaals vrezen en geloven en zelfs nogmaals vrezen en goeddoen. En God
heeft degenen die goeddoen lief.
[5:94]
O, gij gelovigen, voorzeker, God zal u beproeven door het
wild, hetwelk uw handen of lansen kunnen vangen, opdat God degenen zal
onderscheiden die Hem in het verborgene vrezen. Derhalve zal voor hen, die na
deze (waarschuwing) overtreden, een pijnlijke straf zijn.
[5:95]
O, gij die gelooft, doodt geen wild, terwijl gij ter
bedevaart zijt. En wie onder u het opzettelijk doodt diens vergoeding is een
huisdier gelijk aan hetgeen hij heeft gedood - twee rechtvaardige mannen onder
u zullen dat beoordelen; - hetwelk als offer naar de Kaba moet worden gebracht;
of hij moet als boetedoening (een aantal) arme mensen voeden, of een gelijk
aantal dagen vasten, opdat hij het gevolg van zijn daad zal ondergaan. God
heeft vergeven wat voorbij is, maar wie er in terugvalt, hem zal God straffen.
God is Machtig, de Meester der vergelding.
[5:96]
De vangst uit zee en het eten ervan is wettig voor u als
voorziening voor u zelf en de reizigers, doch zolang gij ter bedevaart zijt is
het wild van het land u verboden. En vreest God, tot Wie gij zult worden
verzameld.
[5:97]
God heeft de Kaaba, het onschendbare Huis tot behoud van de
mensheid gemaakt, alsook de heilige maand en het offer, en de kamelen met de
halsbanden. Dit is, opdat gij zult begrijpen, dat God weet, wat in de hemelen
en wat op aarde is en dat God kennis heeft van alle dingen.
[5:98]
Weet, dat God streng is in het straffen en dat God (ook)
Vergevensgezind, Genadevol is.
[5:99]
Op de boodschapper rust slechts (de plicht van) het
overbrengen (der boodschap). En God weet, wat gij openbaart en wat gij
verbergt.
[5:100]
Zeg: "De bozen en de goeden zijn niet gelijk, ofschoon
de overvloed der bozen u in verwondering brengt. Vreest daarom God, o mensen
van begrip, opdat gij moogt slagen.
[5:101]
O, gij die gelooft, vraagt niet naar dingen die u, als zij u
zullen worden geopenbaard, zullen mishagen; indien gij er naar vraagt terwijl
de Koran wordt neergezonden, zullen zij u worden onthuld. God heeft ze
achterwege gelaten. En God is Vergevensgezind, Verdraagzaam.
[5:102]
Vóór u stelde een volk vragen omtrent zo iets
- naderhand werden zij er ongelovigen door.
[5:103]
God heeft geen Bahira, Saiba, Wasila of Haam verordend, maar
de ongelovigen verzinnen een leugen tegen God en de meesten hunner begrijpen
dit niet.
[5:104]
En wanneer er tot hen wordt gezegd: "Komt tot hetgeen
God heeft geopenbaard en tot de boodschapper," zeggen zij: "Voor ons
is datgene waarin wij onze vaderen zagen geloven, voldoende." Zelfs indien
hun vaderen niets wisten en geen leiding hadden?
[5:105]
O, gij die gelooft, past op uzelf. Hij die dwaalt kan u niet
schaden wanneer gij juist geleid zijt. Tot God zul je allen terugkeren, dan zal
Hij u tonen wat gij gedaan hebt.
[5:106]
O, gij die gelooft, wanneer de dood één uwer nadert, ten
tijde dat gij een testament maakt, zal er een getuigenis zijn van twee uwer
rechtvaardige mannen; of van twee anderen die niet van uit uw midden zijn
indien gij door het land reist en de rampspoed des doods u overvalt. Indien gij
twijfelt, houdt hen na het gebed en laat hen zweren bij God, zeggende:
"Wij nemen hier geen waarde voor in ruil, hoewel hij een bloedverwant is,
wij verbergen God’s getuigenis niet, wij zouden in dat geval tot de zondaars
behoren."
[5:107]
Maar indien ontdekt wordt, dat de twee schuldig zijn aan
zonde dan moeten twee anderen hun plaats innemen uit het midden van degenen,
tegen wie de twee eersten hebben getuigd; en de laatste twee moeten bij God
zweren en zeggen: "Waarlijk, ons getuigenis is oprechter dan de getuigenis
van hen (de eersten) en wij zijn geen overtreders, want dan zouden wij
inderdaad tot de onrechtvaardigen behoren."
[5:108]
Dit zal hen eerder getuigenis doen afleggen naar de feiten,
of hen doen vrezen, dat andere eden na hun eden zullen worden afgelegd. En
vreest God en luistert. En God leidt het ongehoorzame volk niet.
[5:109]
Gedenkt de dag, waarop God de boodschappers zal verzamelen
en zeggen: "Hoe werd gij aangenomen?" Zij zullen zeggen: "Wij
hebben geen kennis, Gij alleen zijt de Oerkenner van het verborgene."
[5:110]
Wanneer God zal zeggen: "O Jezus, zoon van Maria,
gedenk Mijn gunst aan u en uw moeder, toen Ik u met de geest van heiligheid
versterkte, dat gij als kind en op middelbare leeftijd tot het volk spraakt en
toen Ik u het Boek en de wijsheid en de Torah en het Evangelie onderwees en
toen gij door Mijn gebod uit klei de vorm van een vogel maakte, dan er in blies
en het een vogel werd door Mijn gebod; en toen gij de blinden en de melaatsen
door Mijn gebod hebt genezen en de doden opgewekt; en toen Ik de kinderen
Israëls er van weerhield, (u te doden), toen gij met duidelijke tekenen tot hen
kwaamt en degenen onder hen die verwierpen, zeiden: "Dit is niets, dan
klaarblijkelijke tovenarij."
[5:111]
En toen Ik de discipelen bezielde om in Mij en Mijn
boodschapper te geloven, zeiden zij: Wij geloven en getuigt Gij, dat wij ons
hebben onderworpen."
[5:112]
Toen de discipelen zeiden: "O, Jezus, zoon van Maria,
is uw Heer bij machte, ons een (met voedsel) gedekte tafel van de hemel neer te
zenden?", antwoordde hij: "Vreest God, als gij gelovigen zijt."
[5:113]
Zij zeiden: "Wij verlangen zeer, er van te mogen eten
zodat ons hart gerustgesteld moge worden en wij mogen weten dat gij de waarheid
tot ons hebt gesproken en wij daarvan getuigen mogen zijn."
[5:114]
Jezus, de zoon van Maria, zeide: "O God, onze Heer,
zend ons een (met voedsel) gedekte tafel van de hemel neer, opdat het voor de
eersten en de laatsten onzer een feest moge zijn en een teken van U en tot
onderhoud van ons, want U bent de Beste der onderhouders."
[5:115]
God zeide: "Waarlijk, Ik zal haar (de tafel) tot u
neerzenden, maar wie uwer nadien ondankbaar wordt, zal Ik zó straffen
als Ik geen ander onder de volkeren gestraft heb."
[5:116]
En wanneer God zal zeggen: "O Jezus, zoon van Maria,
heb je tot de mensen gezegd: ’Beschouwt mij en mijn moeder als twee Goden naast
God,’? zal hij antwoorden: "Heilig zijt Gij! Ik zou nooit kunnen zeggen,
waarop ik geen recht had. Indien ik het had gezegd zoudt Gij het zeker hebben
geweten. Gij weet, wat in mijn innerlijk is en ik weet niet, wat in U is. U
bent de Kenner van het onzienlijke.
[5:117]
Ik zeide niets tot hen, dan hetgeen Gij mij hebt geboden:
"Aanbidt God, mijn Heer en uw Heer." En ik was getuige van hen,
zolang ik in hun midden verbleef, maar nadat Gij mij deedt sterven, waart Gij
de Bewaker over hen en U bent Getuige van alle dingen.
[5:118]
Indien Gij hen straft, zijn zij Uw dienaren en indien Gij
hen vergeeft, zijt Gij zeker de Almachtige, de Alwijze.
[5:119]
God zal zeggen: "Dit is een dag waarop waarachtigheid
de waarachtigen zal baten. Voor hen zijn tuinen, waar doorheen rivieren
stromen; zij zullen daarin voor eeuwig vertoeven." God heeft behagen in
hen en zij hebben behagen in Hem, dit is de grote zegepraal.
[5:120]
Aan God behoort het koninkrijk der hemelen en der aarde en
wat daartussen is en Hij heeft macht over alle dingen.