De strijdplaats
In naam van God, de
Barmhartige, de Genadevolle.
[61:1]
Wat zich ook in de hemelen en op de aarde
bevindt, verheerlijkt God; Hij is de Almachtige, de Alwijze.
[61:2]
O gij die gelooft, waarom zegt gij hetgeen gij niet doet?
[61:3]
Het is afkeurenswaardig bij God dat gij zegt hetgeen gij
niet doet.
[61:4]
Voorzeker, God heeft diegenen lief die terwille van Hem
strijden in geordende gelederen, alsof zij een hechte muur vormen.
[61:5]
En toen Mozes tegen zijn volk zeide: "O mijn volk,
waarom ergert gij mij, wetende dat ik God’s boodschapper voor u ben?" En
toen zij afdwaalden deed God hun hart zich afwenden, want God leidt het
opstandige volk niet.
[61:6]
En toen Jezus, zoon van Maria, zeide: "O kinderen van
Israël, Ik ben God’s boodschapper voor u, datgene bevestigend wat
vóór mij in de Torah was, en een blijde tijding gevende van een
boodschapper die na mij komen zal, zijn naam zal Ahmad zijn." En als hij tot hen komen zal met duidelijke bewijzen zullen zij
zeggen: "Dit is louter bedrog."
[61:7]
Wie is onrechtvaardiger dan hij die leugen over God verzint,
terwijl hij opgeroepen wordt tot de Islam? God leidt het
onrechtvaardige volk niet.
[61:8]
Zij wensen God’s licht door hun mond te
doven, maar God zal Zijn licht vervolmaken, hoewel de ongelovigen er afkerig
van zijn.
[61:9]
Hij is het Die Zijn boodschapper heeft gezonden met leiding
en de godsdienst der Waarheid, opdat hij deze moge doen zegevieren over alle
andere godsdiensten, al zijn de afgodendienaren er afkerig van.
[61:10]
O gij die gelooft, zal ik u inlichten over een handel die u zal redden van een pijnlijke straf?
[61:11]
Dat gij in God en Zijn boodschapper gelooft en voor de zaak
van God met uw bezit en uw persoon strijdt. Dat is
beter voor u als gij het weet.
[61:12]
Hij zal u uw zonden vergeven en u
in tuinen
[61:13]
En nog meer waarnaar gij verlangt: hulp van God en een
spoedige overwinning. En geef blijde tijding aan de gelovigen.
[61:14]
O, gij die gelooft, weest God’s helpers, zoals toen Jezus,
zoon van Maria, tot zijn discipelen zeide: "Wie zijn mijn helpers terwille
van God?" De discipelen antwoordden: "Wij zijn God’s helpers!"
Toen geloofde een gedeelte van de kinderen Israëls, terwijl een ander deel niet
geloofde maar Wij hielpen de gelovigen tegen hun vijand en zij werden
overwinnaars.