De verheven
plaatsen
In naam van God, de Barmhartige, de
Genadevolle.
[7:1]
Alif Laam Miem Saad.
[7:2]
(Dit is) een (volmaakt) Boek, dat aan u is geopenbaard -
laat er daarom in uw hart geen twijfel zijn om er mee te waarschuwen; - dit is
een aanmaning voor de gelovigen.
[7:3]
Volgt hetgeen u van uw Heer is neergezonden en volgt geen
andere vrienden, dan Hem. Hoe gering is de lering, die gij trekt.
[7:4]
Hoeveel steden hebben Wij vernietigd! Onze straf overviel
hen gedurende de nacht of tijdens de middagslaap.
[7:5]
Toen Onze Straf over hen kwam, was hun roep niet anders dan
dat zij zeiden: "Wij waren inderdaad onrechtvaardigen."
[7:6]
En Wij zullen degenen, tot wie de boodschappers waren
gezonden zeker ter verantwoording roepen; en Wij zullen de boodschappers ook
ondervragen.
[7:7]
Dan zullen Wij hen zeker met kennis doen weten; want Wij
zijn nooit afwezig.
[7:8]
En het wegen (der menselijke daden) zal op die Dag eerlijk
zijn. Degenen, wier schalen zwaar zijn zullen slagen.
[7:9]
En zij, wier schalen licht zullen zijn, deden hun zielen
tekort, omdat zij ten opzichte van Onze tekenen onrechtvaardig waren.
[7:10]
En Wij hebben u op aarde gevestigd en u daarop van middelen
van bestaan voorzien. Hoe weinig dankbaar was je!
[7:11]
Wij schiepen u, daarna vormden Wij u; toen zeiden Wij tot de
engelen: "Onderwerpt u aan Adam" en zij onderwierpen zich, behalve
Iblies; hij behoorde niet tot degenen die zich onderwierpen.
[7:12]
(God) zeide: "Wat belette u, u te onderwerpen, toen Ik
u (dat) gebood?" Hij antwoordde: "Ik ben beter dan hij. Gij hebt mij
uit vuur en hem uit klei geschapen.
[7:13]
(God) zeide: "Verwijder u van hier - het is niet aan u,
hier hoogmoedig te zijn. Ga heen, gij behoort stellig tot degenen, die
vernederd zullen worden."
[7:14]
Hij zeide: "Geef mij uitstel tot aan de Dag waarop zij
zullen worden opgewekt."
[7:15]
(God) zeide: "U is uitstel verleend."
[7:16]
Hij antwoordde: "Welnu, daar gij mij liet dwalen zal ik
hen voorzeker in de weg gaan zitten op Uw rechte pad."
[7:17]
Dan zal ik mij gewis vóór hen en achter hen en
van hun rechter en van hun linker zijde tonen en Gij zult de meesten hunner
niet dankbaar vinden.
[7:18]
(God) zeide: "Ga heen, veracht en verworpen. Wie hunner
u ook zal volgen, Ik zal voorzeker de hel met u allen vullen."
[7:19]
O, Adam, vertoef met uw vrouw in de tuin en eet, wat gij
wilt, maar nadert deze boom niet, anders zul je tot de onrechtvaardigen
behoren.
[7:20]
Maar Satan fluisterde hun (boze ingevingen) in opdat hij hun
naaktheid zou openbaren die voor hen verborgen was, en zeide: "Uw Heer
heeft u deze boom alleen verboden, opdat gij geen engelen of eeuwig- levenden
zoudt worden."
[7:21]
En hij zwoer tot hen: "Ik ben voor u zeker een oprechte
raadgever."
[7:22]
Zo deed hij hen door bedrog vallen. En toen zij van de boom
proefden werd hun naaktheid hun duidelijk en zij begonnen zich te bedekken met
bladeren uit de tuin. En hun Heer riep hen en zeide: "Verbood Ik u die
boom niet en zeide Ik niet tot u: ’Voorwaar, Satan is een openlijke vijand voor
u’?"
[7:23]
Zij antwoordden: "Onze Heer, wij hebben onszelf onrecht
aangedaan en als Gij ons niet vergeeft en ons niet genadig zijt, zullen wij zeker
tot de benadeelden behoren.
[7:24]
Hij zeide: "Gaat heen, sommigen uwer zullen de vijanden
van anderen zijn. En er is voor u een verblijfplaats op aarde en een
voorziening voor een bepaalde tijd."
[7:25]
Hij zeide: "Gij zult daarop leven en sterven en gij
zult daarvandaan worden opgewekt."
[7:26]
O kinderen van Adam! Wij hebben u inderdaad kleding
neergezonden om uw naaktheid te bedekken, ook om sierlijk te zijn, doch het
kleed van godsvrucht is het beste. Dit is een teken van God, opdat zij er
lering uit mogen trekken.
[7:27]
O kinderen van Adam, laat Satan u niet verleiden, zoals hij
uw ouders uit het paradijs verdreef en hen van hun kleding beroofde, opdat hij
hun hun naaktheid mocht tonen. Waarlijk, hij ziet u, hij en zijn stam, vanwaar
gij hen niet ziet. Voorzeker, Wij hebben de duivelen vrienden gemaakt voor hen,
die niet geloven.
[7:28]
En wanneer zij een slechte daad begaan, zeggen zij:
"Wij zagen dit onze vaderen doen en God heeft het ons bevolen." Zeg:
"God legt nooit slechte daden op. Zeg je van God, hetgeen gij niet
weet?"
[7:29]
Zeg: "Mijn Heer heeft rechtvaardigheid bevolen. En dat
gij uw aandacht behoorlijk richt, ter gelegenheid van aanbidding en Hem
aanroept in zuivere gehoorzaamheid aan Hem. Zoals Hij u deed ontstaan, zo zul
je weerkeren.
[7:30]
Sommigen heeft Hij geleid en bij anderen werd dwaling hun
deel. Zij hebben buiten God de bozen tot vrienden genomen en zij denken dat zij
recht geleid zijn.
[7:31]
O, kinderen van Adam, let op uw uiterlijk ter gelegenheid
van aanbidding en eet en drinkt, maar verkwist niet. Hij heeft de verkwisters
zeker niet lief.
[7:32]
Zeg: "Wie heeft de tooi van God, die Hij voor Zijn
dienaren heeft voortgebracht en zuiver voedsel, verboden?" Zeg: "Zij
zijn ook voor de gelovigen in het tegenwoordige leven en voor hen alleen op de
Dag der Opstanding." Zo verklaren Wij de tekenen aan een volk dat begrip
heeft.
[7:33]
Zeg: "Mijn Heer heeft slechte daden, hetzij openlijk of
in het geheim verboden en zonde en ongerechtvaardigde opstand; en dat gij
datgene met God vereenzelvigt, waarvoor Hij u geen gezag heeft neergezonden en
dat gij van God dingen zegt, die gij niet weet.
[7:34]
En er is voor elk volk een termijn en wanneer hun tijd is gekomen
kunnen zij geen uur uitstel krijgen, noch kunnen zij vooruitlopen.
[7:35]
O, kinderen van Adam, als boodschappers vanuit uw midden tot
u komen, die Mijn tekenen aan u voordragen, dan, wie God zal vrezen en goede
daden verrichten, over hen zal geen vrees komen, noch zullen zij treuren.
[7:36]
Maar zij, die Onze tekenen verloochenen en er zich
hoogmoedig van afkeren - dezen zullen de bewoners van het Vuur zijn, zij zullen
daarin vertoeven.
[7:37]
Wie is dan onrechtvaardiger dan hij, die een leugen over God
uit, of Zijn tekenen verloochent? Dezen zijn het, die hun lot zullen ondergaan
zoals het verordend is, als Onze boodschappers hen zullen bezoeken om hun
zielen weg te nemen; zij zullen hen vragen: "Waar is hetgeen gij naast God
aanriept?" Zij zullen antwoorden: "Het is verloren geraakt voor
ons," en zij zullen tegen zichzelven getuigen, dat zij ongelovig waren.
[7:38]
Hij zal zeggen: "Gaat onder de volkeren van djinn en
mensen die vóór u heengingen, het Vuur binnen." Steeds
wanneer een volk er binnengaat zal het zijn zustervolk vervloeken, totdat,
wanneer zij er allen opeenvolgend in zijn aangekomen, de laatsten over de
eersten hunner zullen zeggen: "Onze Heer, dezen deden ons dwalen, geef hun
daarom een dubbele straf van het Vuur." Hij (God) zal zeggen: "Er is
voor iedereen het dubbele, maar gij weet het niet.’’
[7:39]
En de eersten hunner zullen tot de laatsten zeggen: "U
bent niet boven ons verheven, smaakt daarom de straf voor al hetgeen gij
deedt."
[7:40]
Voorzeker, voor hen die Onze tekenen verloochenen en er zich
hoogmoedig van afwenden, zullen de poorten van de Hemel niet worden geopend,
noch zullen zij in het paradijs komen; eer zou een kameel door het oog van een
naald gaan. En zo vergelden Wij de daden der schuldigen.
[7:41]
Zij zullen de hel tot bed en bedekkingen hebben. En zo
vergelden Wij de onrechtvaardigen.
[7:42]
Maar, die geloven en goede werken verrichten - Wij belasten
geen ziel boven haar vermogen - dezen zullen de bewoners van het paradijs zijn,
zij zullen daarin vertoeven.
[7:43]
Welke wrok er ook in hun hart moge zijn, wij zullen deze van
hen verwijderen. Er zullen rivieren voor hen vloeien. En zij zullen zeggen:
"Alle lof komt God toe, Die ons hiertoe heeft geleid. En als God ons niet
had terechtgewezen, hadden wij geen leiding kunnen vinden. De boodschappers van
onze Heer brachten inderdaad de waarheid." En er zal hen worden
toegeroepen: "Dit is het paradijs, dat u als erfdeel is gegeven, voor
hetgeen gij deedt."
[7:44]
De bewoners van het paradijs zullen naar de bewoners van de
hel roepen: "Wij hebben bevonden waar te zijn, wat onze Heer ons beloofde.
Heb je ook bevonden, waar te zijn wat uw Heer u beloofde?" Zij zullen
zeggen: "Ja." Dan zal er een woordvoerder onder hen verkondigen:
"De vloek van God rust op de onrechtvaardigen,
[7:45]
Die anderen van het pad van God weerhielden, het oneffen
wensende, en die het Hiernamaals verwierpen."
[7:46]
En er zal een scheiding tussen beiden zijn; en er zullen op
de verheven plaatsen mannen zijn die allen aan hun merktekenen herkennen. En zij
zullen tot de bewoners van het paradijs roepen: "Vrede zij over u.’’ Dezen
zullen het paradijs nog niet zijn binnengegaan, maar zij hopen het.
[7:47]
En wanneer hun ogen naar de bewoners van het Vuur zijn
gericht, zullen zij zeggen: "Onze Heer, plaats ons niet onder het
onrechtvaardige volk."
[7:48]
En de bewoners van de verheven plaatsen zullen tot de mensen
die zij aan hun merktekenen herkennen roepen: "Uw aantal, noch datgene
waarover gij hoogmoedig waart, heeft u kunnen helpen."
[7:49]
Zijn dezen het aangaande welke gij hebt gezworen dat God hun
geen barmhartigheid zou schenken? "Gaat het paradijs binnen, er zal geen
vrees over u komen, noch zul je treuren,"
[7:50]
En de bewoners van het Vuur zullen tot de bewoners van het
paradijs roepen: "Giet wat water over ons uit of iets, waarmnee God u
heeft voorzien." Zij zullen antwoorden: "God heeft voorzeker dit voor
de ongelovigen verboden."
[7:51]
Degenen, die hun godsdienst tot tijdverdrijf en tot vermaak
namen en wie het leven van de wereld had bedrogen, Wij zullen hen deze Dag
vergeten, zoals zij de ontmoeting op deze dag vergaten en zoals zij Onze
tekenen verwierpen.
[7:52]
En Wij hebben hun voorzeker een Boek gebracht, dat Wij met
kennis hebben uiteengezet, als leiding en barmhartigheid voor een volk dat
gelooft.
[7:53]
Wachten zij slechts op (een andere) verklaring daarvan? De
Dag, waarop deze komen zal, zullen degenen die het voorheen vergaten, zeggen:
"De boodschappers van onze Heer brachten inderdaad de waarheid, zullen wij
dan enige bemiddelaars hebben, die voor ons zullen bemiddelen? Of konden wij
worden teruggezonden (naar de aarde), opdat wij anders mochten doen, dan
hetgeen wij deden?" Zij deden hun ziel inderdaad tekort en hetgeen zij
verzonnen is voor hen verloren gegaan.
[7:54]
Voorzeker, uw Heer is God, Die de hemelen en de aarde in zes
dagen schiep; daarna zette Hij Zich op deTroon neer. Hij doet de nacht de dag
bedekken, die hem snel opvolgt. De zon en de maan en de sterren zijn door Zijn
gebod in dienst gesteld. Voorwaar, van Hem is de schepping en het gebod.
Gezegend is God, de Heer der Werelden.
[7:55]
Roept uw Heer in nederigheid en in het verborgene aan. Hij
heeft de overtreders zeker niet lief.
[7:56]
En schept geen wanorde op aarde, nadat zij is geordend en
roept Hem met vrees en hoop aan. Voorzeker, de Barmhartigheid van God is de
goeden nabij.
[7:57]
En Hij is het, Die de winden als blijde tijdingen voor Zijn
barmhartigheid uitzendt; totdat, wanneer zij zware wolken dragen, Wij ze naar
een dor land drijven, daarna zenden Wij er water uit neer, dan brengen Wij alle
soorten vruchten voort; zo wekken Wij de doden op, opdat gij er lering uit
moogt trekken.
[7:58]
En het goede land - de plantengroei komt er in overvloed van
voort door het gebod van zijn Heer - en hetgeen slecht is levert alleen
schaarste op. Zo wisselen Wij de tekenen af voor een volk dat dankbaar is.
[7:59]
Wij zonden Noach tot zijn volk en hij zeide: "O, mijn
volk, aanbidt God, gij hebt geen god naast Hem. Ik vrees voor u de straf van de
grote Dag."
[7:60]
De leiders van zijn volk antwoordden: "Wij zien dat gij
in openlijke dwaling verkeert."
[7:61]
Hij zeide: "O, mijn volk, er is in mij geen dwaling,
doch ik ben een boodschapper van de Heer der Werelden."
[7:62]
Ik breng u de boodschappen van mijn Heer over en geef u
oprechte raad en ik weet van God wat gij niet weet.
[7:63]
Verwonder je, dat er een aanmaning van uw Heer tot u is
gekomen door een man uit uw midden opdat hij u moge waarschuwen en opdat gij
rechtvaardig moogt worden en opdat u barmhartigheid moge worden betoond?
[7:64]
Maar zij verloochenden hem; Wij redden hem en degenen die
met hem in de ark waren en Wij verdronken degenen, die Onze tekenen verwierpen.
Zij waren inderdaad een verblind volk.
[7:65]
En tot (het volk van) Aad (zonden Wij) hun broeder Hoed. Hij
zeide: "O mijn volk, aanbidt God, gij hebt geen andere god naast Hem. Wil
je dan niet (God) vrezen?"
[7:66]
De ongelovige leiders van zijn volk zeiden: "Wij zien u
als een dwaze en wij denken, dat gij tot de leugenaars behoort."
[7:67]
Hij antwoordde: "O, mijn volk, er is in mij geen
dwaasheid, maar ik ben een boodschapper van de Heer der Werelden."
[7:68]
Ik breng u de woorden van mijn Heer en ik ben voor u een
eerlijke raadgever.
[7:69]
Verwonder je, dat er een waarschuwing van uw Heer tot u is
gekomen door een man uit uw midden, opdat hij u moge waarschuwen? Hij maakte u na het volk van Noach tot
erfgenamen en deed u overvloedig in kracht toenemen. Gedenkt daarom de gunsten
van God, opdat gij moogt slagen."
[7:70]
Zij zeiden: "Zijt gij tot ons gekomen opdat wij God
alleen moeten aanbidden en de goden die onze vaderen aanbaden zullen verlaten?
Breng ons dan hetgeen waarmee gii ons bedreigt, als gij oprecht zigt."
[7:71]
Eij antwoordde: "Straf en toorn van uw Heer hebben u
reeds getroffen. Redetwis je met mij over namen, die gij hebt genoemd - gij en
uw vaderen - waarvoor God geen gezag heeft neergezonden? Wacht dan, ik ben met
u onder de wachtenden."
[7:72]
En Wij redden hem en degenen, die met hem waren door Onze
barmhartigheid en Wij sneden de levenswortel af van degenen die Onze tekenen
verloochenden. En dezen waren geen gelovigen.
[7:73]
Naar de Samoed (kwam) hun broeder Salih. Hij zeide: "O
mijn volk, aanbidt God; gij hebt geen andere god naast Hem. Voorwaar er is een
duidelijk bewijs van uw Heer tot u gekomen; deze kamelin is van God, een teken
voor u. Laat haar daarom met rust opdat zij zich van God’s aarde moge voeden en
doet haar geen leed, anders zal een pijnlijke straf u bereiken."
[7:74]
En herinnert u, toen Hij u na (het volk van) Aad tot
opvolgers maakte en u vestigde in het land; gij bouwdet paleizen in de vlakten
en gij hieuwt huizen uit de bergen. Gedenkt daarom de gunsten van God en
wandelt niet op aarde, onheil stichtend.
[7:75]
De leiders van zijn volk, die aanmatigend waren, zeiden tot
de gelovigen, die zij zwak achtten: "Weet je zeker, dat Salih een door
zijn Heer gezondene is?" Zij antwoordden: "Wij geloven voorzeker in
hetgeen, waarmee hij gezonden is."
[7:76]
Degenen die aanmatigend waren zeiden: "Voorwaar, wij
geloven niet in hetgeen waarin gij gelooft."
[7:77]
Toen verlamden zij de kamelin en overtraden het gebod van
hun Heer en zeiden: "O, Salih, breng ons hetgeen, waarmee gij ons hebt
bedreigd, als gij tot de boodschappers behoort."
[7:78]
De aardbeving overviel hen en zij lagen uitgestrekt op de
grond in hun huizen.
[7:79]
Toen wendde Salih zich van hen af en zeide: "O, mijn
volk, ik bracht u de boodschap van mijn Heer en bood u oprechte raad aan, maar
gij houdt niet van oprechte raadgevers."
[7:80]
En Lot, toen hij tot zijn volk zeide: "Pleeg je een
gruweldaad zoals niemand ter wereld ooit vóór u pleegde?"
[7:81]
Gij nadert met wellust mannen, in plaats van vrouwen. Neen,
U bent een volk dat de perken te buiten gaat.
[7:82]
Het antwoord van zijn volk was slechts: "Verdrijft hen
uit uw stad, want zij zijn mannen die zich rein willen houden."
[7:83]
Wij redden hem en zijn familie, met uitzondering van zijn
vrouw, zij behoorde tot de achterblijvenden.
[7:84]
En Wij deden een regen van stenen over hen komen. Ziet nu
wat het einde was van de schuldigen.
[7:85]
En tot Midian hun broeder Shoaib. Hij zeide: "O, mijn
volk, aanbidt God, gij hebt geen god naast Hem. Er is inderdaad een duidelijk
teken van uw Heer tot u gekomen. Geeft daarom volle maat en ruim gewicht en
vermindert het aan de mensen verschuldigde niet en schept geen wanorde op aarde
nadat zij geordend is. Dit is beter voor u, als gij gelovigen zijt."
[7:86]
En wacht niet op de wegen om degenen die in Hem geloven te
bedreigen en van het pad van God af te houden en het oneffen te maken. En
gedenkt, hoe gij weinigen waart en Hij u vermenigvuldigde. En ziet wat het
einde was van de onruststokers.
[7:87]
En als er een groep onder u is die gelooft in hetgeen waarmee
ik ben gezonden en een andere groep die dit niet gelooft, wacht dan geduldig
totdat God onder ons richt. Want Hij is de beste Rechter.
[7:88]
De leidende mannen van zijn volk die aanmatigend waren,
antwoordden: "Wij zullen u, o Shoaib, en de gelovigen met u zeker uit onze
stad verdrijven tenzij gij tot onze godsdienst terugkeert." Hij zeide:
"Zelfs al zijn wij er afkerig van?"
[7:89]
En indien wij tot uw godsdienst terugvallen, nadat God ons
er van heeft gered, dan hebben wij voorzeker een leugen aangaande God
verzonnen. En het past ons niet er naar te willen terugkeren, behalve, wanneer
God, onze Heer, dit zou willen. Onze Heer omvat alle dingen in Zijn kennis. Wij
hebben in God ons vertrouwen gelegd. Oordeel daarom, onze Heer, tussen ons en
ons volk in waarheid en U bent de beste Rechter.
[7:90]
En de leidende mannen van zijn volk die niet geloofden,
zeiden: "Als gij Shoaib volgt, zul je zeker verliezers zijn."
[7:91]
Daarom greep de aardbeving hen en zij lagen uitgestrekt op
de grond in hun huizen.
[7:92]
Degenen, die Shoaib verloochenden werden (zo vernietigd)
alsof zij er nooit in hadden gewoond. Degenen, die Shoaib van leugen
beschuldigden - zij waren de verliezers.
[7:93]
Daarna wendde hij zich van hen af en zeide: "O mijn
volk, ik heb u inderdaad de boodschap van mijn Heer overgebracht en ik gaf u
oprechte raad. Hoe moet ik dan om een ongelovig volk treuren?"
[7:94]
En Wij zonden nimmer een profeet naar een stad zonder dat
Wij het volk er van met tegenspoed en lijden troffen, opdat zij zouden verootmoedigen.
[7:95]
Daarna verwisselden Wij het boze met het goede, totdat zij
groeiden en zeiden: "Lijden en geluk wedervoeren onze vaderen ook."
Dan grepen Wij hen plotseling terwijl zij er niet aan dachten.
[7:96]
En indien de mensen van die steden hadden geloofd en
rechtvaardig waren geweest, zouden Wij zeker zegeningen van de hemel en van de
aarde voor hen hebben gezonden, maar zij verloochenden (onze profeet); daarom
grepen Wij hen vanwege hun daden.
[7:97]
Zijn de bewoners der steden veilig voor de komst van Onze
straf over hen, ’s nachts, terwijl zij slapen?
[7:98]
Of zijn de bewoners dezer steden veilig voor Onze straf die
over hen zou kunnen komen, des daags terwijl zij zich vermaken?
[7:99]
Zijn zij dan veilig voor God’s voornemen? En niemand waant
zich veilig voor God’s voornemen, dan het volk dat te gronde gaat.
[7:100]
Doet het degenen, die de aarde beerven na haar (vroegere)
bewoners niet inzien, dat, indien Wij het willen, Wij hen om hun zonden treffen
en hun hart verzegelen, zodat zij niet meer horen?
[7:101]
Zo waren de steden wier verhaal Wij u hebben verteld. En
voorzeker hun boodschappers kwamen met duidelijke tekenen tot hen. Doch zij
wilden niet geloven omdat zij voorheen reeds loochenden. Zo zegelt God het hart
der ongelovigen.
[7:102]
Wij vonden in de meesten hunner geen (trouw aan het) verbond
en Wij bevonden dat de meesten hunner overtreders waren.
[7:103]
Toen zonden Wij na hen (de vorige boodschappers) Mozes met
Onze tekenen naar Pharao en zijn leiders, maar zij geloofden er niet in. Ziet
hoe het einde was van de onruststokers.
[7:104]
En Mozes zeide: "O, Pharao, ik ben waarlijk een
boodschapper van de Heer der Werelden."
[7:105]
Ik mag slechts de waarheid over God spreken. Ik ben met een duidelijk
teken van uw Heer tot u gekomen; zend daarom de kinderen Israëls met mij mee.
[7:106]
Hij antwoordde: "Als gij inderdaad met een teken zijt
gekomen breng het naar voren als gij tot de waarachtigen behoort."
[7:107]
Hij (Mozes) wierp zijn stok neer en ziet, het was duidelijk
een slang.
[7:108]
En hij haalde zijn hand tevoorschijn en ziet, zij was wit
(geworden) voor de toeschouwers.
[7:109]
De leiders van het volk van Pharao zeiden: "Dit is
gewis een vaardige tovenaar."
[7:110]
Hij wil u uit uw land zetten. Wat raad je nu aan?
[7:111]
Zij zeiden: "Geef hem en zijn broeder tijd en zend
(intussen) omroepers de steden in,
[7:112]
Die elke vaardige tovenaar tot u zullen brengen."
[7:113]
En de tovenaars kwamen tot Pharao en zeiden: "Wij zullen
natuurlijk als wij de overhand krijgen een beloning ontvangen."
[7:114]
Hij (Pharao) antwoordde: "Ja en gij zult tot de
gunstelingen behoren."
[7:115]
Zij zeiden: "O Mozes zul jij of zullen wij het eerst
werpen?"
[7:116]
Hij antwoordde: "Werp jij." En toen zij wierpen,
betoverden zij de ogen der mensen en deden hen vrezen en toonden hun grote
toverkunst.
[7:117]
En Wij bezielden Mozes en zeiden: "Werp uw stok
neer" en ziet, deze slokte al hetgeen zij getoverd hadden op.
[7:118]
Zo werd de waarheid bevestigd en bleek wat zij deden ijdel
te zijn.
[7:119]
Zo werden zij verslagen en vernederd.
[7:120]
En de tovenaars werden bewogen zich neer te werpen.
[7:121]
En zeiden: "Wij geloven in de Heer der Werelden."
[7:122]
De Heer van Mozes en Aäron.
[7:123]
Pharao zeide: "Heb je vóór ik het u
toestond in Hem geloofd? Dit is voorzeker een complot dat gij in de stad hebt
gesmeed, opdat gij haar bewoners er uit moogt verdrijven maar gij zult het
weldra te weten komen."
[7:124]
Ik zal gewis uw handen en uw voeten aan tegengestelde zijden
(rechts en links) doen afsnijden. Dan zal ik u allen tezamen laten kruisigen.
[7:125]
Zij antwoordden: "Wij zullen voorzeker naar onze Heer
terugkeren."
[7:126]
En gij neemt alleen wraak op ons omdat wij in de tekenen van
onze Heer hebben geloofd toen zij ons getoond werden. Onze Heer, stort
standvastigheid over ons uit en doe ons sterven terwijl wij Moslims zijn."
[7:127]
En de leiders van het volk van Pharao zeiden: "Wil je
Mozes en zijn volk in het land wanorde laten scheppen en u en uw goden laten
verzaken?" Hij antwoordde: "Wij zullen hun zonen doden en hun vrouwen
sparen. Zeker wij hebben macht over hen."
[7:128]
Mozes zeide tot zijn volk: "Zoekt de hulp van God en
weest geduldig. Voorzeker, de aarde behoort aan God. Hij geeft haar als erfdeel
aan wie Zijner dienaren Hij wil en de uiteindelijke overwinning is voor de
godvrezenden.
[7:129]
Zij antwoordden: "Wij werden vervolgd, voordat gij tot
ons kwaamt en nadat gij tot ons zijt gekomen." Hij (Mozes) zeide: "Waarschijnlijk
gaat uw Heer uw vijand vernietigen en u tot stedehouders in het land maken, dan
zal Hij zien hoe gij handelt."
[7:130]
En Wij straften het volk van Pharao door droogte en met
schaarste van vruchten, opdat zij er lering uit mochten trekken.
[7:131]
Wanneer er goeds tot hen kwam zeiden zij: "Dit komt ons
toe." En als hen kwaad overkwam, schreven zij de tegenspoed toe aan Mozes
en zijn metgezellen. Let op! Hun tegenspoed was eveneens van God. Maar de
meesten hunner weten het niet.
[7:132]
En zij zeiden (tot Mozes): "Welk teken gij ons ook
moogt brengen om er ons mede te betoveren, wij zullen stellig niet in u
geloven."
[7:133]
Toen zonden Wij de storm en de sprinkhanen en de luizen en
de kikvorsen en bloed over hen - als duidelijke tekenen, doch zij gedroegen
zich hoogmoedig en waren een schuldig volk.
[7:134]
En toen de straf op hen viel, zeiden zij: "O, Mozes,
bid voor ons tot uw Heer, zoals Hij u heeft beloofd. Als gij de plaag van ons
verwijdert, zullen wij u zeker geloven en wij zullen de kinderen Israëls
voorzeker met u laten gaan.
[7:135]
Maar toen Wij de straf van hen verwijderden voor een
bepaalde termijn, die zij moesten voleindigen, ziet, toen braken zij (hun
beloften.)
[7:136]
Wij straften hen derhalve en verdronken hen in zee, omdat
zij Onze tekenen verloochenden en er geen acht op sloegen.
[7:137]
En Wij deden de mensen die voor zwak werden gehouden de
oostelijke en westelijke gedeelten van het land, welke Wij zegenden, erven. En
het genadevolle woord van uw Heer werd voor de kinderen Israëls vervuld omdat
zij geduldig waren geweest; en Wij vernietigden al hetgeen Pharao en zijn volk
hadden gebouwd en al hetgeen zij hadden opgericht.
[7:138]
En Wij deden de kinderen Israëls door de zee trekken en zij
kwamen tot een volk dat aan zijn afgoden was gehecht. Zij zeiden: "O,
Mozes, maak ons een god zoals dit (volk) goden heeft." Hij antwoordde:
"U bent zeker een onwetend volk."
[7:139]
Wat dezen betreft, al hetgeen waarmede zij zich bezig
houden, zal worden vernietigd en al hetgeen zij doen zal vergeefs zijn.
[7:140]
Hij zeide (verder): "Zal ik u een andere god dan God
zoeken, terwijl Hij u boven de volkeren heeft verheven?"
[7:141]
Toen Wij u van Pharao’s volk verlosten dat u aan een
marteling onderwierp en uw zonen doodde en uw vrouwen spaarde. En daarin lag
voor u een zware beproeving van uw Heer.
[7:142]
En Wij maakten met Mozes een overeenkomst van dertig nachten
en vulden ze met tien nachten aan. Aldus werd de periode, die door zijn Heer
was vastgesteld tot veertig nachten aangevuld. En Mozes zeide tot zijn broeder
Aäron: "Wees mijn plaatsvervanger onder mijn volk in mijn afwezigheid
en beheer wel en volg de weg der onruststokers niet."
[7:143]
En toen Mozes op Onze vastgestelde tijd kwam en zijn Heer
tot hem sprak, zeide hij: "Mijn Heer, toon U aan mij, opdat ik U moge
aanschouwen." Hij (God) antwoordde: "Gij zult Mij stellig niet kunnen
aanschouwen, maar kijk naar de berg en als deze op zijn plaats blijft, dan zul
je Mij wel kunnen zien." En toen zijn Heer Zich op de berg openbaarde,
brak deze in stukken en Mozes viel bewusteloos neer. En toen hij tot zichzelf
kwam, zeide hij: "Heilig zijt Gij, ik wend mij tot U en ik ben de eerste
der gelovigen."
[7:144]
God zeide: "O, Mozes, Ik heb u door Mijn boodschappen
en Mijn woord boven de volkeren uitverkoren. Houd u daarom vast aan hetgeen Ik
u heb gegeven en behoor tot de dankbaren."
[7:145]
En Wij schreven op de tafelen allerhande raad en uitleg voor
alles. Houd u er aan en beveel uw volk, dit alles stipt op te volgen. Ik zal u
weldra de verblijfplaats der overtreders tonen.
[7:146]
Ik zal voorzeker degenen, die ten onrechte trots handelen op
aarde weldra van Mijn tekenen afkeren; en hoewel zij alle tekenen zien, zullen zij
er niet in geloven, en als zij het pad der rechtvaardigheid zien zullen zij dit
als weg niet aanvaarden, maar indien zij het pad der dwaling zien, zullen zij
deze als weg wel inslaan. Dat komt, omdat zij Onze tekenen verloochenden en er
onachtzaam op waren.
[7:147]
En zij, die Onze tekenen en de laatste Ontmoeting
verloochenen - hun werken zullen verloren gaan. Zullen zij worden beloond,
anders dan voor hetgeen zij deden?
[7:148]
En het volk van Mozes maakte van hun sieraden in zijn
afwezigheid het lichaam van een kalf - dat een loeiende toon voortbracht. Zagen
zij niet, dat het niet tot hen kon spreken, noch hen naar een goede weg leiden?
Zij namen het, (als hun god) en zij waren overtreders.
[7:149]
Toen zij wroeging gevoelden en zagen, dat zij inderdaad
gedwaald hadden, zeiden zij: "Als onze Heer ons geen barmhartigheid
betoont en ons vergeeft, zullen wij gewis tot de verliezers behoren.’’
[7:150]
En toen Mozes verontwaardigd en bedroefd tot zijn volk
terugkeerde, zeide hij: "Hetgeen gij in mijn afwezigheid deedt, was
slecht. Heb je jezelf gehaast vóór het gebod van uw Heer?"
En hij legde de tafelen neer en greep zijn broeders haar en sleepte hem naar
zich toe. Hij (Aäron) zeide: "Zoon van mijn moeder, het volk achtte
mij inderdaad zwak en wilde mij doden. Laat zich de vijanden daarom niet over
mij verblijden en plaats mij niet bij het onrechtvaardige volk."
[7:151]
Hij (Mozes) zeide: "Mijn Heer, vergeef mij en mijn
broeder en laat ons tot Uw barmhartigheid toe want U bent de Allergenadigste.
[7:152]
Voorzeker, degenen die het kalf aanbaden zal de toorn van
hun Heer en de vernedering in het tegenwoordig leven treffen En zo bejegenen
Wij degenen, die een leugen verzinnen.
[7:153]
Doch diegenen die kwaad doen en daarna berouw tonen en
geloven, voorzeker uw Heer is dan Vergevensgezind, Genadevol.
[7:154]
Toen Mozes’ toorn was gekalmeerd, nam hij de tafelen en er
was leiding en barmhartigheid in het geschrift voor degenen, die hun Heer
vrezen.
[7:155]
En Mozes koos voor Onze ontmoeting zeventig mannen van zijn
volk. Maar toen de aardbeving hen achterhaalde, zeide hj: "Mijn Heer, als
het U had behaagd, kondet, Gij hen en mij voordien reeds hebben vernietigd.
Wilt Gij ons verdelgen voor hetgeen de dommen onder ons hebben gedaan? Dit is
niets dan een beproeving van U. Gij laat daardoor dwalen wie Gij wilt en Gij
leidt wie Gij wilt. U bent onze Beschermer , vergeef one daarom en toon ons
barmhartigheid en U bent de Beste Vergevensgezinde."
[7:156]
En verorden het goede voor ons in deze wereld en in het
Hiernamaals; wij zijn tot U gekomen. God antwoordde: "Ik zal Mijn straf
opleggen aan wie Ik wil, maar Mijn barmhartigheid omvat alle dingen. Zo zal Ik
het verordenen voor degenen die Mij vrezen en de Zakaat betalen en voor hen die
in Onze tekenen geloven."
[7:157]
Hun, die de boodschapper, de reine profeet volgen, die zij
in de Torah en het Evangelie beschreven vinden, legt hij het goede op en
verbiedt het kwade, veroortooft hun de goede dingen en verbiedt de slechte en
ontheft hen van de last en de kluisters die hen bonden. Zij, die in hem geloven
en hem eren en ondersteunen en het licht dat met hem is neergezonden volgen,
zullen gewis slagen.
[7:158]
Zeg: O mensdom, ik ben u allen tot een boodschapper van God,
aan Wie het koninkrijk der hemelen en der aarde behoort. Er is geen God naast
Hem. Hij geeft het leven en doet sterven. Gelooft daarom in God en Zijn
boodschapper, de reine Profeet, die in God en Zijn woorden gelooft en volgt hem
opdat gij recht geleid moogt worden."""
[7:159]
Er is een deel van het volk van Mozes dat tot waarheid
aanspoort en daarmede rechtvaardig handelt.
[7:160]
En Wij verdeelden hen in twaalf stammen, als afzonderlijke
volkeren. En Wij openbaarden aan Mozes, toen zijn volk om drinken vroeg:
"Sla de rots met uw staf" en er ontsprongen twaalf bronnen aan: elke
stam kende zijn drinkplaats. En Wij deden wolken hen overschaduwen en Wij
zonden Manna en kwartels voor hen neer. "Eet van de goede dingen, waarmee
Wij u hebben voorzien." En zij deden Ons geen onrecht aan, maar zij
schaadden zichzelf.
[7:161]
En toen er tot hen werd gezegd: "Woont in deze stad en
eet ervan waar gij ook wilt en zegt: ’God, verlicht onze last’, en gaat de
poort in nederigheid binnen, Wij zullen u uw tekortkomingen vergeven. Wij
zullen meer geven aan hen die goed doen."
[7:162]
Maar de onrechtvaardigen onder hen vervingen het woord door
een ander dat niet tot hen was gesproken. Daarom zonden Wij een kastijding van
de hemel over hen neer omdat zij onrechtvaardig waren.
[7:163]
En vraag hun omtrent de stad, die aan de zee lag. Toen zij
de Sabbath ontheiligden verscheen vis op hun Sabbath aan de oppervlakte van het
water, maar de dag waarop zij geen Sabbath hielden kwam zij niet tot hen. Zo
beproefden Wij hen omdat zij overtreders waren.
[7:164]
Toen een gedeelte hunner zeide: "Waarom predik je tot
een volk dat God wil vernietigen of met een strenge kastijding gaat
straffen?" Het andere deel antwoordde: "Als een verontschuldiging
tegenover uw Heer en opdat zij rechtvaardig mogen worden."
[7:165]
En toen zij de vermaning vergaten redden Wij degenen die het
kwade verboden en grepen de onrechtvaardigen met een strenge straf aan, omdat
zij verkeerd handelden.
[7:166]
En toen zij overtraden, hetgeen hun was verboden, zeiden Wij
tot hen: "Weest verachte apen."
[7:167]
En toen verkondigde uw Heer dat Hij dezulken zou zenden, die
hen (de Joden) met een marteling zouden kwellen tot de dag der Opstanding.
Voorzeker, uw Heer is vlug in vergelding en Hij is Vergevensgezind, Genadevol.
[7:168]
En Wij verdeelden hen in groepen over de aarde. Er zijn
onder hen rechtvaardigen en er zijn onrechtvaardigen. Wij beproefden hen door
voor- en tegenspoed, opdat zij zich mochten bekeren.
[7:169]
Na hen kwam er een boos geslacht dat het Boek erfde. Zij
namen de goederen van deze wereld en zeiden: "Het zal ons worden
vergeven." Maar als meer dergelijke goederen tot hen kwamen zouden zij
deze ook hebben genomen. Werd de belofte in het Boek, dat zij van God slechts
de waarheid zouden spreken, niet van hen afgenomen? En hebben zij hetgeen er in
staat, niet gelezen? En het tehuis van het Hiernamaals is beter voor degenen,
die (God) vrezen. Begrijp je dat niet?
[7:170]
En die zich aan het Boek vasthouden en in het gebed
volhardend zijn - voorzeker Wij doen de beloning der goeden niet verloren gaan.
[7:171]
Toen Wij de berg (Sinaï) boven hen deden schudden alsof hij
een losse bedekking was, dachten zij, dat deze op hen zou vallen; Wij zeiden:
"Houdt u aan hetgeen Wij u hebben gegeven vast en gedenkt wat er in staat,
opdat gij moogt worden behouden."
[7:172]
En toen uw Heer van Adams kinderen een nageslacht uit hun
lendenen voortbracht, en hen deed getuigen over henzelf: "Ben ik uw Heer
niet?" antwoordden zij: "Ja, wij getuigen" zodat gij op de Dag
der Opstanding niet zoudt zeggen: "Wij waren ons hiervan zeker niet
bewust."
[7:173]
Of gij zolldt zeggen: "Het waren alleen onze vaderen
die afgoderij bedreven en wij waren een geslacht na hen. Wilt Gij ons dan
vernietigen om hetgeen de leugenaars deden?"
[7:174]
En zo verklaren Wij de tekenen opdat zij zich mogen bekeren.
[7:175]
En vertel hun het verhaal van de man die Wij Onze tekenen
gaven, maar hij wendde zich af, daarom volgde Satan hem en hij werd verleid.
[7:176]
En indien Wij wilden, konden Wij hem er door verheffen doch
hij verkoos de aarde en volgde zijn begeerten, hij is als een hond: als gij hem
achtervolgt laat deze zijn tong (uit de bek) hangen en indien gij hem met rust
laat steekt hij ook zijn tong uit. Dit is het geval van de mensen, die Onze tekenen
verloochenen. Vertel daarom deze gelijkenis opdat zij mogen nadenken.
[7:177]
Slecht is de toestand van een volk dat Onze tekenen
verloochent, het handelt onjuist tegen zichzelf.
[7:178]
Wie God leidt is op het rechte pad. En wie Hij laat dwalen,
zal tot de verliezers behoren.
[7:179]
Voorwaar, Wij hebben menige djinn en mens geschapen wier
einde de hel zal zijn. Zij hebben harten maar begrijpen er niet mede en zij
hebben ogen maar zij zien er niet mede en zij hebben oren maar zij horen er
niet mede. Zij zijn als vee, neen zij dwalen nog meer (dan dit), zij zijn de
achtelozen.
[7:180]
Aan God behoren alle goede eigenschappen. Roept Hem daarbij
aan. En laat degenen, die ten opzichte van Zijn eigenschappen van de rechte weg
afwijken, met rust. Hun zal worden vergolden naar hetgeen zij hebben bedreven.
[7:181]
En er is onder hen die Wij hebben geschapen een volk, dat de
mensen met waarheid leidt en rechtvaardig oordeelt.
[7:182]
En degenen, die Onze tekenen verwerpen zullen Wij
geleidelijk aangrijpen, op een wijze die zij niet verwachten.
[7:183]
Ik geef hun uitstel. Mijn plan is voorzeker machtig.
[7:184]
Hebben zij er niet over nagedacht dat er in hun metgezel
(Mohammed) geen krankzinnigheid is? Hij is slechts een duidelijk waarschuwer.
[7:185]
Hebben zij het koninkrijk der hemelen en der aarde en alle
dingen die God geschapen heeft, niet bekeken? En dat hun termijn waarschijnlijk
reeds naderbij is gekomen? In welk woord zullen zij dan daarna geloven?
[7:186]
En wie God laat dwalen, voor hem kan er geen gids zijn. Hij
laat dezulken in hun koppigheid blindelings zwerven.
[7:187]
Vragen zij u omtrent het uur, wanneer het zal plaatsvinden?
Zeg: "De kennis daarvan is slechts bij mijn Heer. Niemand dan Hij kan het
op zijn tijd openbaren. Het rust zwaar op de hemel en op de aarde. Het zal
slechts onverwacht tot u komen. Zij ondervragen u of gij er goed van op de
hoogte zijt. Zeg: "De kennis er van is slechts bij God, maar de meeste
mensen weten het niet."
[7:188]
Zeg: "Ik heb buiten hetgeen God wil, geen macht over goed
of kwaad voor mijzelf. En als ik het onzienlijke kende zou ik een overvloed van
goed hebben bemachtigd en het kwade zou mij niet hebben gedeerd. Ik ben slechts
een waarschuwer en een drager van goede tijding voor een volk dat
gelooft."
[7:189]
Hij is het, Die u uit een enkele ziel heeft geschapen en
daaruit haar gade maakte, opdat deze troost in haar mocht vinden. En nadat hij
haar bekend heeft, draagt zij een lichte last en gaat er mede rond. En wanneer
deze zwaar wordt, bidden zij beiden tot God hun Heer: "Als Gij ons een
goed kind geeft, zullen wij zeker tot de dankbaren behoren."
[7:190]
Maar als Hij hun een welgeschapen kind geeft, schrijven zij
deelgenoten aan Hem toe, betreffende hetgeen Hij hun beiden heeft gegeven. Maar
God is verheven boven hetgeen zij met Hem vereenzelvigen.
[7:191]
Vereenzelvigen zij met God degenen die niets scheppen
terwijl deze zelf geschapen zijn?
[7:192]
En zij kunnen anderen geen hulp verlenen noch kunnen zij
zichzelf helpen.
[7:193]
En als gij hen tot leiding roept zullen zij u niet volgen.
Het is gelijk of gij hen roept of zwijgt.
[7:194]
Voorwaar, degenen die gij naast God aanroept zijn dienaren,
zoals gij. Roept hen dan aan en laat hen u verhoren als gij waarheid spreekt.
[7:195]
Hebben zij voeten waarmee zij lopen of hebben zij handen
waarmee zij vasthouden, of hebben zij ogen waarmee zij zien of hebben zij oren
waarmee zij horen? Zeg: "Roept de deelgenoten aan. Smeedt plannen tegen
mij (profeet) en geeft mij geen uitstel"
[7:196]
Waarlijk, mijn Beschermer is alleen God Die het Boek (de
Koran) heeft geopenbaard. En Hij is de Beschermer der goeden.
[7:197]
En zij, die gij naast Hem aanroept hebben geen macht om u te
helpen noch kunnen zij zichzelf helpen.
[7:198]
En als gij hen tot leiding uitnodigt horen zij u niet. En
gij ziet hen naar u kijken maar zij zien niet.
[7:199]
Neig u tot vergiffenis en spoor tot vriendelijkheid aan en
wend u van de onwetenden af.
[7:200]
En als een boze ingeving van Satan u (tot het kwade)
aanspoort, zoek dan uw toevlucht bij God; voorzeker, Hij is Alhorend, Alwetend.
[7:201]
Degenen die (God) vrezen, wanneer hen een boze neiging van
Satan overvalt, gedenken God en ziet, zij zijn ziende.
[7:202]
En hun broederen trachten hen te doen toenemen in dwaling,
doch zij falen niet.
[7:203]
En wanneer gij hun geen teken brengt, zeggen zij:
"Waarom verzin je het niet? " Antwoord: "Ik volg alleen hetgeen
mij van mijn Heer wordt geopenbaard." Dit zijn de bewijzen van uw Heer en
een leiding en een barmhartigheid voor een volk, dat gelooft.
[7:204]
En wanneer de Koran wordt voorgedragen, luistert er naar en
weest stil, opdat u barmhartigheid moge geschieden.
[7:205]
En gedenk uw Heer, ’s morgens en ’s avonds in uw gedachte
met nederigheid en vrees en zonder luidruchtigheid van spraak en behoor niet
tot de onachtzamen.
[7:206]
Waarlijk, degenen die dicht bij uw Heer zijn wenden zich
niet met trots van Zijn aanbidding af doch zij verheerlijken Hem en werpen zich
voor Hem neer.